gepubliceerd op 22 augustus 2003
Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat het handhavingsbeleid betreft
4 JUNI 2003. - Decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat het handhavingsbeleid betreft (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat het handhavingsbeleid betreft
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.Aan titel I, hoofdstuk III, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, gewijzigd bij decreet van 26 april 2000, wordt een afdeling 4, bestaande uit artikel 9bis, toegevoegd, die luidt als volgt : « Afdeling 4. - De Hoge Raad voor het Herstelbeleid
Artikel 9bis.§ 1. Er wordt een gewestelijke adviesraad voor de handhavingsmaatregelen opgericht, hierna de Hoge Raad voor het Herstelbeleid te noemen. § 2. De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de commissarissen en de vaste secretaris volgens een procedure die zij vaststelt.
De Hoge Raad voor het Herstelbeleid telt 7 leden, de voorzitter inbegrepen, en een vaste secretaris. De secretaris is niet stemgerechtigd.
De samenstelling is als volgt : 1° de voorzitter.Om als voorzitter van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid te worden benoemd moet men minstens 35 jaar oud zijn en ten minste 10 jaar het ambt van magistraat in de rechtbanken en hoven of in de Raad van State hebben bekleed; 2° drie leden die elk gedurende ten minste 5 jaar het ambt van magistraat hebben bekleed in de rechtbanken en hoven of in de Raad van State;3° drie leden met elk minimaal 5 jaar relevante werkervaring inzake de ruimtelijke ordening;4° de vaste secretaris. Een lid mag geen politiek mandaat uitoefenen.
De stedenbouwkundig inspecteur, bevoegd voor het Vlaamse Gewest, kan de vergaderingen van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid bijwonen met raadgevende stem. § 3. De leden van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid worden benoemd voor vijf jaar. Hun benoeming is hernieuwbaar. Na de hernieuwing van de Vlaamse regering kan een nieuwe Hoge Raad voor het Herstelbeleid worden benoemd.
Om geldig te kunnen beslissen moet een lid dat zijn mandaat stopzet, binnen de drie maanden worden vervangen. § 4. De Hoge Raad voor het Herstelbeleid kan voor het onderzoeken van bijzondere vraagstukken een beroep doen op externe deskundigen en kan werkgroepen oprichten onder de voorwaarden bepaald in het huishoudelijke reglement. § 5. De Hoge Raad voor het Herstelbeleid stelt zijn huishoudelijke reglement op. Dit reglement en de wijzigingen eraan worden ter goedkeuring aan de Vlaamse regering voorgelegd. § 6. De Vlaamse regering stelt de Hoge Raad voor het Herstelbeleid een permanent secretariaat en de nodige middelen ter beschikking. De Vlaamse regering bepaalt het bedrag van de vergoedingen, dat aan de leden van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid moet worden toegekend, en bepaalt hun vergoedingen voor reis- en verblijfsonkosten. § 7. Naast de opdrachten die de Hoge Raad voor het Herstelbeleid heeft op grond van dit decreet of zijn uitvoeringsbesluiten, kan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid advies geven, opmerkingen maken of voorstellen doen over alle aangelegenheden met betrekking tot het handhavingsbeleid, op eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parlement of de Vlaamse regering.
De Hoge Raad voor het Herstelbeleid brengt jaarlijks een verslag uit met eventuele beleidsaanbevelingen aan de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement. § 8. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen inzake de organisatie en de werkwijze van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. »
Art. 3.In artikel 96 van hetzelfde decreet worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt een 7°bis ingevoegd, dat luidt als volgt : « 7°bis in voorkomend geval, het stedenbouwkundig attest van conformiteit zoals bedoeld in artikel 105, § 3;»; 2° aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Constructies waarvan door enig bewijsmateriaal wordt aangetoond dat ze gebouwd zijn na de inwerkingtreding van de wet van 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw, maar die dateren van voor de allereerste, definitieve vaststelling van het gewestplan waarbinnen zij gelegen zijn, krijgen in het vergunningenregister de vermelding dat er een vermoeden bestaat dat de constructie als vergund moet worden beschouwd, indien de overheid niet kan aantonen door enig bewijsmateriaal, behoudens getuigenverklaringen, zoals door middel van een goedgekeurd bouwplan, een proces-verbaal of een bezwaarschrift, dat de constructie in overtreding werd opgericht.»
Art. 4.Aan artikel 105, § 3, van hetzelfde decreet wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De Vlaamse regering kan bepalen dat bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning voor het uitvoeren van werken, waarvoor de medewerking van een architect is vereist, een financiële waarborg wordt gestort door de bouwheer. Deze waarborg komt pas vrij nadat de op een bepaald tijdstip uitgevoerde werken conform zijn verklaard met de verleende stedenbouwkundige vergunning. De Vlaamse regering stelt de nadere regels en de procedure voor dit stedenbouwkundig attest van conformiteit vast. »
Art. 5.In artikel 113, § 1, van hetzelfde decreet wordt de eerste zin aangevuld met de volgende woorden : « en in voorkomend en verzoekend geval, een afschrift van de beslissing naar de toezichthoudende architect. »
Art. 6.In artikel 122, § 1, van hetzelfde decreet wordt het eerste lid aangevuld met de volgende woorden : « en in voorkomend en verzoekend geval, een afschrift van de beslissing naar de toezichthoudende architect. »
Art. 7.Aan artikel 146 van hetzelfde decreet worden een derde en vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De strafsanctie voor het instandhouden van inbreuken, bedoeld in het eerste lid, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°, geldt niet voorzover de handelingen, werken, wijzigingen of het strijdige gebruik niet gelegen zijn in de ruimtelijk kwetsbare gebieden, voorzover ze geen onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder veroorzaken voor de omwonenden of voorzover ze geen ernstige inbreuk vormen op de essentiële stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming krachtens het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg.
Onder de ruimtelijk kwetsbare gebieden worden verstaan de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologische waarde of belang, agrarische gebieden met bijzondere waarde, grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg, alsook de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen. »
Art. 8.In artikel 149 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door wat volgt : « § 1.Naast de straf kan de rechtbank bevelen de plaats in de oorspronkelijke toestand te herstellen of het strijdige gebruik te staken, en/of bouw- of aanpassingswerken uit te voeren en/of een geldsom te betalen gelijk aan de meerwaarde die het goed door het misdrijf heeft verkregen. Dit gebeurt op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen op wier grondgebied de werken, handelingen of wijzigingen, bedoeld in artikel 146, werden uitgevoerd. Indien deze inbreuken dateren van voor 1 mei 2000 is voorafgaand een eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid vereist.
Het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid moet worden verleend binnen 60 dagen na de aangetekende adviesaanvraag.
Wanneer de Hoge Raad voor het Herstelbeleid geen eensluidend advies heeft verleend binnen de gestelde termijn, mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan.
Voor de misdrijven waarvan de eigenaar kan aantonen dat ze werden gepleegd voor 1 mei 2000, kan in principe steeds het middel van de meerwaarde worden aangewend, tenzij in één van de volgende gevallen : 1° bij het niet naleven van een bevel tot staking;2° indien het misdrijf onaanvaardbare stedenbouwkundige hinder veroorzaakt voor de omwonenden;3° indien het misdrijf een zwaarwichtige en onherstelbare inbreuk vormt op de essentiële stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming krachtens het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg. Indien de vorderingen van de stedenbouwkundig inspecteur en van het college van burgemeester en schepenen niet overeenstemmen, heeft de vordering van eerstgenoemde voorrang.
De rechtbank bepaalt een termijn voor de uitvoering van de herstelmaatregelen en, op vordering van de stedenbouwkundig inspecteur of het college van burgemeester en schepenen, een dwangsom per dag vertraging in de tenuitvoerlegging van de herstelmaatregelen. »; 2° aan § 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Bij een vordering tot betaling van een geldsom gelijk aan de meerwaarde, vermeldt de stedenbouwkundig inspecteur of het college van burgemeester en schepenen of aan het goed nog instandhoudings- of onderhoudswerken, die betrekking hebben op de stabiliteit, zoals bedoeld in artikel 195bis, 3°, mogen worden uitgevoerd.»; 3° aan § 5 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In afwijking van het eerste lid worden de geldsommen gelijk aan de meerwaarde, waarvan de betaling werd gevorderd en verkregen zonder voorafgaande veroordeling door de rechtbank, geacht geldig te zijn bepaald en verkregen voorzover de vordering tot het betalen van die geldsommen en de algehele betaling dateert van voor 1 mei 2000.»
Art. 9.In artikel 153 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht 1° na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de inbreuken die dateren van voor 1 mei 2000 kan de ambtshalve uitvoering van het vonnis of arrest door de stedenbouwkundig inspecteur slechts worden opgestart na eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid.»; 2° er wordt een nieuw lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « De verjaring van de herstelmaatregel neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank, overeenkomstig artikel 149, § 1, laatste lid, bepaalde voor de tenuitvoerlegging ervan.».
Art. 10.In artikel 191, § 1, vijfde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden « Constructies waarvan door enig bewijsmateriaal wordt aangetoond dat ze gebouwd zijn voor de inwerkingtreding van de wet van 29 maart 1962 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en de stedenbouw » vervangen door de woorden « Constructies waarvan door enig bewijsmateriaal, behoudens getuigenverklaringen, wordt aangetoond dat ze gebouwd zijn voor de allereerste, definitieve vaststelling van het gewestplan ».
Art. 11.In hetzelfde decreet wordt een nieuw artikel 198bis ingevoegd, dat luidt als volgt : «
Artikel 198bis.De bepalingen met betrekking tot het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, zoals bedoeld in artikel 149, § 1, en artikel 153, treden pas in werking nadat de Hoge Raad voor het Herstelbeleid is opgericht en het huishoudelijke reglement is goedgekeurd.
De rechter kan ingediende vorderingen voor inbreuken, die dateren van voor 1 mei 2000 maar die nog niet voor eensluidend advies werden voorgelegd aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid, alsnog voorleggen voor eensluidend advies aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. ».
Art. 12.Dit decreet treedt in werking op de datum van de publicatie in het Belgisch Staatsblad .
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 4 juni 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken. - Voorstel van decreet, 1566 - Nr. 1. - Amendementen, 1566 - Nr. 2. - Verslag over hoorzittingen, 1566 - Nr. 3. - Advies van de Raad van State, 1566 - Nr. 4. - Amendementen, 1566 - Nrs. 5 en 6. - Verslag, 1566 - Nr. 7. - Reflectienota, 1566 - Nr. 8. - Amendementen, 1566 - Nr. 9. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1566 - Nr. 10.
Handelingen. - Bespreking en aanneming : vergaderingen van 28 mei 2003.