gepubliceerd op 25 augustus 2003
Decreet betreffende de oppervlaktedelfstoffen
4 APRIL 2003. - Decreet betreffende de oppervlaktedelfstoffen (1)
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de oppervlaktedelfstoffen HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2.In dit decreet wordt verstaan onder : 1° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Natuurlijke Rijkdommen;2° administratie : de administratie Economie van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° oppervlaktedelfstof : elke delfstof die, als geologische afzetting, aan of in de nabijheid van het aardoppervlak in openlucht wordt ontgonnen, met uitzondering van de delfstoffen die in grindwinningsgebieden volgens het decreet van 14 juli 1993 tot oprichting van het Grindfonds en tot regeling van de grindwinning ontgonnen worden;4° primaire oppervlaktedelfstof : elke oppervlaktedelfstof die aan de natuurlijke samenstelling beantwoordt en die afkomstig is uit een milieuvergunningsplichtige ontginning in een ontginningsgebied;5° ontginning : activiteit waarbij oppervlaktedelfstoffen worden onttrokken aan de bodem door middel van een bovengrondse exploitatie;6° winning : ontginning, vergezeld van een mechanische behandeling waardoor de oppervlaktedelfstoffen geschikt worden gemaakt voor de toepassing ervan;7° vergunninghouder : houder van de nodige vergunningen voor de winning van primaire oppervlaktedelfstoffen;8° ontginningsgebied : gebied dat volgens de plannen van aanleg en volgens de ruimtelijke uitvoeringsplannen bestemd is voor ontginning;9° alternatieve materialen : substitutiematerialen van oppervlaktedelfstoffen voor gelijke of gelijkaardige gebruiksdoeleinden;10° samenhangend oppervlaktedelfstoffengebied : een verzameling van ontginbare gebieden die geografisch te groeperen zijn op grond van de aard van de oppervlaktedelfstof en haar geologische oorsprong;11° oppervlaktedelfstoffenplan : plan, opgesteld om de ontginning en het beheer van oppervlaktedelfstoffen te organiseren;12° eindafwerking : toestand waarin percelen na ontginning volgens de plannen van aanleg, de ruimtelijke uitvoeringsplannen en andere toepasselijke wetgeving en vergunningen, moeten worden gebracht en die voorafgaat aan de realisatie van de definitieve nabestemming. HOOFDSTUK II. - Algemene doelstellingen
Art. 3.Het beleid inzake het beheer van de oppervlaktedelfstoffen heeft als basisdoelstelling om, ten behoeve van de huidige en toekomstige generaties, op een duurzame wijze te voorzien in de behoefte aan oppervlaktedelfstoffen.
De basisdoelstelling wordt nader geconcretiseerd door : 1° het ontginnen op een wijze dat er een maximale wederzijdse versterking ontstaat tussen de economische componenten, de sociale componenten en de milieucomponenten;2° het verzekeren van de ontwikkelingsperspectieven voor de sector, met inachtneming van de bedrijfseconomische rechtszekerheid, met het oog op socio-economische aanvaardbare ontginningsmogelijkheden op lange termijn om te voldoen aan de maatschappelijke behoeften;3° het zuinig en doelmatig aanwenden van oppervlaktedelfstoffen;4° het optimaal ontginnen binnen ontginningsgebieden op basis van een zuinig ruimtegebruik;5° het aanmoedigen van het gebruik van volwaardige alternatieven voor primaire oppervlaktedelfstoffen en het maximaal hergebruik van afvalstoffen, zodat de behoefte aan primaire oppervlaktedelfstoffen ingeperkt wordt;6° het maximale behoud en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu. HOOFDSTUK III. - Oppervlaktedelfstoffenplanning Afdeling I. - Opzet en procedure van totstandkoming
Art. 4.De Vlaamse regering stelt oppervlaktedelfstoffenplannen op die uitvoering geven aan de doelstellingen, vermeld in artikel 3. De plannen zijn gebaseerd op ontwikkelingsperspectieven voor een termijn van minimaal 25 jaar en bevatten acties voor de komende 5 jaar zodat ze een basis vormen voor de sectorale voorstellen inzake ruimtelijke ordening en mee de basis zijn voor de opmaak van andere specifieke beleidsplannen.
De oppervlaktedelfstoffenplannen worden door de Vlaamse regering vijfjaarlijks geëvalueerd in functie van de doelstellingen, bedoeld in artikel 3.
De oppervlaktedelfstoffenplanning omvat het opmaken van een set van bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen, een per samenhangend oppervlaktedelfstoffengebied, en een algemeen plan dat betrekking heeft op het gehele grondgebied van het Vlaamse Gewest.
De oppervlaktedelfstoffenplannen worden zodanig opgesteld, en de besluitvormingsprocedures ter zake verlopen zodanig, dat ze voldoen aan de essentiële kenmerken van de milieueffectrapportage, bedoeld in artikel 4.1.4. van het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid.
Art. 5.Er wordt een ontwerp van het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan en de bijzondere oppervlaktedelfstoffenplannen opgemaakt op basis van de vaststelling van een goed onderbouwde behoefte aan oppervlaktedelfstoffen voor de vooropgestelde termijn. Dat gebeurt op grond van economische studies, marktverkennende onderzoeken en overleg. De plannen bevatten enerzijds een voorstel van locaties en nabestemmingen op basis van geologische kennis, de behoefte en de ruimtelijke draagkracht van het ontginningsgebied en zijn omgeving. Anderzijds beschrijven de plannen de maatregelen die worden getroffen en de acties die worden ondernomen voor volwaardige alternatieven.
De administraties, instellingen en organisaties, bevoegd voor het beheer van : 1° uitgegraven bodem in de zin van het Vlaams reglement inzake de bodemsanering;2° secundaire grondstoffen in de zin van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer;3° enig andere mogelijk delfstofvervangende grondstof, stellen, op eenvoudig verzoek, alle informatie waarover zij beschikken omtrent deze stoffen, kosteloos ter beschikking. Over de oppervlaktedelfstoffenplannen wordt vooroverleg georganiseerd met de betrokken administraties, instellingen en organisaties.
De Vlaamse regering legt het algemeen plan voor advies voor aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MiNa-raad) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV).
De Vlaamse regering legt, rekening houdende met de adviezen van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (MiNa-raad) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de oppervlaktedelfstoffenplannen vast.
Art. 6.De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor de procedure en de inhoud van de oppervlaktedelfstoffenplannen. Afdeling II. - Het bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan
Art. 7.§ 1. Elk bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan wordt opgesteld in het kader van een door de Vlaamse regering afgewogen en vastgestelde programmatie van oppervlaktedelfstoffenwinning. Dit gebeurt op basis van economische en geologische aspecten met vaststellingen van locaties en nabestemmingen per samenhangend oppervlaktedelfstoffengebied. Deze oppervlaktedelfstoffenplannen vormen mee de basis voor de opmaak van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen met betrekking tot ontginningen.
Het bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan omvat minimaal : 1° een beschrijvend gedeelte waarin een onderbouwde dynamische behoefte wordt bepaald van de beschouwde oppervlaktedelfstof, rekening houdend met de in- en uitvoer en de aanwendingsmogelijkheden van alternatieven;2° een gedeelte dat de maatregelen en acties beschrijft die zullen worden genomen, zoals a) concrete voorstellen voor de afbakening van ontginningsgebieden, gebaseerd op de onderbouwde behoefte die door primaire oppervlaktedelfstoffen moet worden gedekt;b) een programmatie voor de voorgestelde locaties als basis van rechtszekerheid voor de ondernemingen op korte, middellange en lange termijn;c) voorschriften voor de optimale ontginning van de oppervlaktedelfstoffenvoorraad, rekening houdend met de maximale hoeveelheid nuttige delfstof, de ruimtelijke draagkracht van het gebied en zijn omgeving en de nabestemming;d) een motivering van de aangepaste programmatie in functie van de ontwikkelingsperspectieven voor minimaal 25 jaar en in functie van het voldoen aan de maatschappelijke behoeften, vanaf de eerste vijfjaarlijkse evaluatie. § 2. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor de inspraak van de betrokken maatschappelijke actoren. Afdeling III. - Het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan
Art. 8.Het algemeen oppervlaktedelfstoffenplan omvat minimaal : 1° een beschrijvend gedeelte met : a) samenvattende gegevens, kaarten en tabellen voor het hele Vlaamse Gewest, die de delfstoffenbehoeftebepalingen gemotiveerd en onderbouwd weergeven, zowel langs de vraag- als langs de aanbodzijde;b) de onderlinge verbanden tussen de verschillende oppervlaktedelfstoffengebieden;c) algemene gegevens over in- en uitvoer van oppervlaktedelfstoffen, het gebruik van alternatieven en de mate waarin ze invulling geven aan de totale oppervlaktedelfstoffenbehoefte;d) een beschrijving van de oppervlaktedelfstoffenstromen met algemene verwachtingen en trends voor de volgende 5 jaar;2° een gedeelte dat de maatregelen en acties beschrijft die op het niveau van het Vlaamse Gewest zullen worden genomen om de doelstellingen, vermeld in artikel 3, te realiseren.Dit gedeelte bevat in het bijzonder een actieplan ter aanmoediging van volwaardige alternatieven en het maximaal hergebruik van afvalstoffen. HOOFDSTUK IV. - Primaire oppervlaktedelfstoffen Afdeling I. - Optimale ontginning
Art. 9.§ 1. In ieder ontginningsgebied moeten primaire oppervlaktedelfstoffen, al dan niet verschillende soorten afhankelijk van de geologische structuur, door de vergunninghouder optimaal ontgonnen worden. De nabestemming en de draagkracht van het ontginningsgebied en zijn omgeving bepalen de randvoorwaarden ten aanzien van een maximale en rationele ontginning. § 2. Primaire oppervlaktedelfstoffen moeten optimaal gevaloriseerd worden. De winning ervan kan aanleiding geven tot deelfracties, waarbij elke deelfractie de hoedanigheid van een primaire oppervlaktedelfstof behoudt.
De deelfracties die niet op de markt verhandelbaar zijn, worden bij voorkeur aangewend voor de eindafwerking van het ontginningsgebied waarin ze zijn ontgonnen. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor het efficiënt en doelmatig benutten van de ontginningsgebieden. Afdeling II. - De ontginningsmachtiging
Art. 10.Indien de eigenaar of houder van zakelijke rechten de toestemming tot ontginning van percelen, gelegen in een ontginningsgebied, weigert, kan de onderneming die erom vraagt, voor deze percelen een ontginningsmachtiging verkrijgen.
De ontginningsmachtiging is een administratieve of ministeriële beslissing waarbij de aanvragende onderneming tijdelijk het recht krijgt om percelen, die eigendom blijven van de oorspronkelijke eigenaars, te ontginnen op voorwaarde van het verkrijgen van de nodige vergunningen. Deze machtiging eindigt bij de oplevering van de eindafwerking.
De ontginningsmachtiging kan enkel worden gegeven als aan alle hiernavolgende voorwaarden voldaan is : 1° de weigering van de toestemming hindert de bedrijfseconomische verantwoorde en rationele ontginningsactiviteiten van de aanvragende onderneming met betrekking tot percelen, gelegen in eenzelfde ontginningsgebied;een rationele ontginning betekent dat gefaseerd, zo veel mogelijk aaneensluitend en met een continu voortschrijdend ontginningsfront moet worden ontgonnen tenzij een ontginning op meerdere plaatsen tegelijk noodzakelijk is in functie van een gepaste grondstoffenmengeling of om een andere gemotiveerde reden; 2° de aanvragende onderneming moet het bewijs leveren dat hij onderhandeld heeft met de betrokken eigenaars of de houders van zakelijke rechten en dat hij een ernstig bod heeft gedaan om de eigendom of de zakelijke rechten te verwerven of de toestemming tot ontginning te verkrijgen;3° de eigendom of de zakelijke rechten die rusten op de aangevraagde percelen mogen niet behoren aan een andere onderneming die de percelen nodig heeft voor eigen ontginning;4° de ontginning leidt tot de realisatie van de eindafwerking, die voorafgaat aan de nabestemming van het ontginningsgebied.
Art. 11.De aanvraag tot ontginningsmachtiging moet aangetekend toegestuurd worden aan de administratie en bevat volgende elementen : 1° de benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel, telefoon-, RSZ- en BTW-nummer van de aanvragende onderneming evenals de identiteit en de hoedanigheid van de persoon die de aanvraag tot het bekomen van een ontginningsmachtiging namens de onderneming ondertekent;2° de identiteit, de hoedanigheid en de woonplaats van de eigenaars en houders van de zakelijke rechten en van eventuele pachters, huurders of gebruikers;3° de opgave van de percelen waarvoor de ontginningsmachtiging wordt aangevraagd, inclusief de kadastrale legger en het kadastraal plan;4° een raming van de jaarlijks te ontginnen hoeveelheden oppervlaktedelfstoffen op de percelen in kwestie;5° de nodige gegevens om aan te tonen dat de gevraagde ontginningsmachtiging steunt op de voorwaarden bepaald in artikel 10;6° alle nuttige gegevens inzake de financiële mogelijkheden van de aanvragende onderneming;7° een plan, opgemaakt op schaal 1/2 500, waarop de aangevraagde percelen worden aangeduid.
Art. 12.Een exemplaar van de aanvraag tot ontginningsmachtiging wordt door de administratie binnen 10 werkdagen betekend aan de in artikel 11, 2°, vermelde partijen. Binnen een maand kunnen die per aangetekende brief hun bezwaren en aanspraken op vergoeding, voorzien van de eventuele bewijsstukken, aan de administratie kenbaar maken.
Zij kunnen tevens vragen om te worden gehoord.
Art. 13.De administratie beslist over de aangevraagde machtiging binnen 60 dagen nadat het bedrag en de duur van de jaarlijkse vergoeding aan de eigenaars of de houders van de zakelijke rechten en het bedrag van de eenmalige vergoeding aan de pachter, de huurder of gebruiker volgens de bepalingen van artikel 15 werden vastgesteld en nadat de aanvrager zijn akkoord over deze bedragen heeft betekend aan de administratie.
De aanvragende onderneming, de eigenaars of houders van zakelijke rechten en de eventuele pachters, huurders of gebruikers worden van deze beslissing in kennis gesteld per aangetekende brief.
Indien de administratie binnen de gestelde termijn geen beslissing heeft genomen, wordt de beslissing geacht negatief te zijn.
Als de ontginningsmachtiging wordt verleend en de onderneming intussen over de nodige vergunningen beschikt, mag hij de ontginningsactiviteiten pas starten nadat de termijn van beroep tegen de ontginningsmachtiging is verstreken. Als er beroep werd ingesteld, moet de onderneming wachten op de uitspraak van dit beroep, zoals vermeld in artikel 14.
Art. 14.§ 1. Binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing of, in het geval van de stilzwijgende weigering, binnen de 30 dagen na het verstrijken van de 60 dagen, bedoeld in artikel 13, kan beroep worden ingesteld bij de minister door de aanvragende onderneming, de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten en de eventuele pachters, huurders of gebruikers. Het beroep moet, op straffe van nietigheid, worden ingesteld per aangetekende brief, met vermelding van alle motieven. § 2. De minister beslist binnen een termijn van 60 dagen na het instellen van het beroep. Indien de minister binnen de gestelde termijn geen beslissing heeft uitgebracht, blijft de oorspronkelijke beslissing behouden.
De aanvragende onderneming, de eigenaars of houders van zakelijke rechten en de eventuele pachters, huurders of gebruikers worden van de ministeriële beslissing in kennis gesteld per aangetekende brief.
Art. 15.§ 1. De houder van de ontginningsmachtiging is aan de eigenaar gedurende een bepaalde tijd, afhankelijk van de geraamde duur van de ontginning, een jaarlijkse vergoeding verschuldigd. Aan de pachter, huurder of gebruiker is hij een eenmalige vergoeding verschuldigd. De bedragen van de vergoeding worden in onderling overleg of door deskundigen vastgesteld, rekening houdend met de waarde, het gebruik en de opbrengst van de percelen ten tijde van de aanvraag tot ontginningsmachtiging. De deskundigen worden aangewezen door de partijen of, bij gebrek aan overeenstemming, op verzoek van de meest gerede partij door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de meerderheid van de ontginningspercelen is gelegen. De beslissing van de administratie zoals bedoeld in artikel 13 of de ministeriële beslissing die de ontginningsmachtiging in beroep verleent, geeft het bedrag en de duur van de aldus vastgestelde vergoedingen aan. Ingeval partijen het niet eens zijn over de raming van de deskundige, beslist de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op verzoek van de meest gerede partij. § 2. De eigenaar kan te allen tijde eisen dat zijn perceel door de houder van de ontginningsmachtiging wordt aangekocht. De verkoopprijs wordt in onderling overleg of door deskundigen vastgesteld. Deze deskundigen worden aangewezen door de partijen of, bij gebrek aan overeenstemming, op verzoek van de meest gerede partij door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de meerderheid van de ontginningspercelen is gelegen. De deskundigen houden in dit geval bij de raming rekening met de reeds betaalde vergoedingen. Ingeval partijen het niet eens zijn over de raming van de deskundige, beslist de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg op verzoek van de meest gerede partij. Afdeling III. - Onteigening
Art. 16.Onverminderd haar bevoegdheid over te gaan tot onteigening ten algemenen nutte, al dan niet via andere hiertoe gemachtigde rechtspersonen, kan de Vlaamse regering op voordracht van de minister overgaan tot onteigening ten algemenen nutte op verzoek, op naam en voor rekening van de aanvragende onderneming indien de optimale en rationele ontginning in het ontginningsgebied van de betrokken aanvrager in gevaar komt en een aanvraag tot ontginningsmachtiging binnen negen maanden na indiening geen resultaat heeft opgeleverd.
De onteigeningsaanvraag dient alle nuttige elementen te bevatten waaruit blijkt dat een ontginningsmachtiging niet kan worden verkregen en waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 10 werd voldaan. Afdeling IV. - Pacht, vruchtgebruik, gebruik en huur van percelen,
gelegen binnen een ontginningsgebied
Art. 17.Het vruchtgebruik, gevestigd op onbebouwde of bebouwde percelen gelegen in een ontginningsgebied, en lopende overeenkomsten van pacht, gebruik en huur, met uitzondering van handelshuur en woninghuur aangaande diezelfde percelen, kunnen op ieder ogenblik beëindigd worden om deze percelen te kunnen gebruiken voor hun ontginningsbestemming. Afdeling V. - Financiële zekerheid
Art. 18.De vergunninghouders moeten, ten voordele van de Vlaamse regering, financiële zekerheden stellen om de kosten voor de realisatie van de eindafwerking van de percelen te waarborgen.
Art. 19.De vergunninghouders hebben de keuze om de financiële zekerheden te stellen in de volgende vormen, afzonderlijk of in combinatie : 1° een verzekering;2° een garantie van een financiële instelling of een consortium van verschillende financiële instellingen die gecontroleerd worden door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;3° een andere persoonlijke of zakelijke zekerheid.
Art. 20.De ontginning mag niet worden aangevat vooraleer de financiële zekerheden werden aanvaard door de administratie.
Art. 21.Het bedrag van de financiële zekerheden zoals bedoeld in artikel 18 wordt vastgesteld door de Vlaamse regering.
Indien de ontginning gefaseerd gebeurt, kunnen de financiële zekerheden worden opgebouwd naargelang de opeenvolgende ontginningsfasen worden aangevat en worden afgebouwd naargelang de afgewerkte fasen worden opgeleverd.
Art. 22.De financiële zekerheden kunnen niet worden overgedragen. Zij kunnen niet in pand of op een andere wijze in zekerheid gegeven worden.
Art. 23.Bij overdracht van de vergunning worden nieuwe financiële zekerheden geëist van de nieuwe vergunninghouder. De ontginning mag door de nieuwe vergunninghouder pas worden voortgezet nadat de administratie het bewijs van de nieuwe financiële zekerheden heeft ontvangen en aanvaard. Op dat ogenblik worden de financiële zekerheden, gesteld door de vroegere vergunninghouder, vrijgegeven.
Art. 24.Als de vergunninghouder de opgelegde eindafwerking niet realiseert of als de eindafwerking niet aanvaard wordt, kan de minister de financiële zekerheden op eerste verzoek aanspreken en met de financiële middelen ervan in de plaats van de vergunninghouder de opgelegde eindafwerking verwezenlijken.
Art. 25.De Vlaamse regering kan nadere regels bepalen voor de financiële zekerheden. HOOFDSTUK V. - Natuurlijke samenstelling van oppervlaktedelfstoffen
Art. 26.De Vlaamse regering bepaalt de regels tot vaststelling van de natuurlijke samenstelling van oppervlaktedelfstoffen.
Art. 27.§ 1. Indien de primaire oppervlaktedelfstoffen beantwoorden aan deze natuurlijke samenstelling, wordt door de administratie een certificaat van herkomst afgeleverd dat het gebruik van deze primaire oppervlaktedelfstoffen regelt. § 2. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor de aanvraag, de toekenning en het gebruik van het certificaat. HOOFDSTUK VI. - Alternatieve materialen
Art. 28.De Vlaamse regering kan binnen de beschikbare begrotingsmiddelen, ter stimulering van het gebruik van alternatieve materialen subsidies verlenen. HOOFDSTUK VII. - Sancties
Art. 29.§ 1. Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot één maand en met een geldboete van vijftig tot twintigduizend euro of met één van deze straffen alleen : 1° diegenen die onderzoeken van of in opdracht van de administratie of de Vlaamse regering hinderen of weigeren informatie te verstrekken die zij moeten meedelen krachtens dit decreet, of de personen die bewust verkeerde of onvolledige informatie verstrekken;2° de vergunninghouders die de bepalingen van artikelen 9 en 20 overtreden;3° diegenen die deels of volledig in gebreke blijven bij de uitvoering van de vastgelegde eindafwerking. § 2. Naast de opgelegde sanctie kunnen de hoven en de rechtbanken beslissen tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke toestand. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 30.De Vlaamse regering kan, na advies van de administratie, vastleggen voor welke percelen, ontgonnen via een vergunning, afgeleverd vóór het van kracht worden van dit decreet, financiële zekerheden moeten worden gesteld.
De administratie moet bij het uitbrengen van haar advies rekening houden met de volgende criteria : 1° de percelen moeten deel uitmaken van een vergunning tot ontginning waarvan de termijn nog niet verstreken is;2° de voorwaarden van de van toepassing zijnde vergunningen moeten kaderen binnen de geldende milieuwetgeving;3° enkel voor de niet-afgewerkte en de nog te ontginnen percelen moeten de financiële zekerheden worden gesteld.
Art. 31.In artikel 6, § 1, van de wet van 4 november 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorverkoop ten gunste van huurders van landeigendommen, wordt 2°, voor het Vlaamse Gewest, vervangen door wat volgt : « 2° De pachtovereenkomst heeft betrekking op ongebouwde gronden die, op het ogenblik van de opzegging, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd moeten worden, beschouwd moeten worden als bouwgronden of op al dan niet bebouwde gronden die gelegen zijn binnen ontginningsgebieden. Als op gronden binnen een ontginningsgebied een door de verpachter verleende toestemming tot ontginning rust of als een ontginningsmachtiging werd verleend, treedt diegene die de toestemming of de ontginningsmachtiging heeft bekomen in de rechten en de plichten van de verpachter; ».
Art. 32.In artikel 598 van het Burgerlijk Wetboek wordt, voor het Vlaamse Gewest, een lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « In ontginningsgebieden kan het vruchtgebruik slechts worden gevestigd voor een bepaalde tijd die eindigt bij het verlenen van een ontginningsmachtiging, zoals bedoeld in het decreet van 4 april 2003 betreffende de oppervlaktedelfstoffen. »
Art. 33.Voor het Vlaamse Gewest worden de artikelen 3 en 4, de artikelen 84 tot 105 en de artikelen 106 tot 112 inzake de ontginning van oppervlaktedelfstoffen van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, gecoördineerd op 15 september 1919, opgeheven.
Art. 34.Aan artikel 4 van het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 4 ° bodem, uitgegraven buiten ontginningsgebieden, die vrij kan worden hergebruikt als bodem of als bouwstof; ».
Art. 35.De Vlaamse regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 4 april 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, G. BOSSUYT _______ Nota (1) Zitting 2002-2003. Stukken Ontwerp van decreet : 1486 - Nr. 1 Amendementen : 1486 - Nr. 2 Verslag over hoorzitting : 1486 - Nr. 3 Verslag : 1486 - Nr. 4 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1486 - Nr 5 Handelingen Bespreking en aanneming : Vergaderingen van 2 april 2003.