Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 19 september 2002
gepubliceerd op 22 november 2002

Besluit van de Waalse Regering betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2002028111
pub.
22/11/2002
prom.
19/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/19/2002028111/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Waalse Regering betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen, inzonderheid op artikel 24 en op artikel 30;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen, gewijzigd bij de besluiten van de Waalse Regering van 23 juli 1998, 20 mei 1999, 3 juni 1999, 29 juni 2000, 11 januari 2001, 13 december 2001, 26 juni 2002 en 5 september 2002;

Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 houdende uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 18 juni 2002;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 26 juni 2002;

Gelet op het advies van het beheerscomité van het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" (Waals agentschap voor de integratie van gehandicapte personen), gegeven op 2 juli 2002;

Gelet op het protocol nr. 2000/24 van het Comité C van het Waalse Gewest, opgesteld op 16 juli 2002;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 33893/2/V, gegeven op 26 juli 2002, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat verschillende bepalingen van het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen nader bepaald dienen te worden en dat het bijgevolg noodzakelijk is om in de juridische continuïteit te voorzien;

Overwegende dat die bepalingen zo spoedig mogelijk in kennis moeten worden gebracht van de dagonthaaldiensten die vóór 30 november 2002 een omvormingsaanvraag bij het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées" moeten indienen, krachtens artikel 81ter van bovenvermeld besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid;

Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid bedoeld in artikel 128, § 1, ervan.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;2° het besluit van 4 juli 1996 : het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 houdende uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;3° het besluit van 9 oktober 1997 : het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 betreffende de voorwaarden van erkenning en subsidiëring van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen;4° de wet van 19 december 1974 : de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;5° de Minister : de Minister bevoegd voor het Gehandicaptenbeleid;6° het Agentschap : het "Agence wallonne pour l'intégration des personnes handicapées";7° het gewestelijk bureau : de gewestelijke bureaus opgericht krachtens artikel 3 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 1996 houdende uitvoering van het decreet van 6 april 1995 betreffende de integratie van gehandicapte personen;8° het beheerscomité : het beheerscomité van het Agentschap, ingesteld krachtens artikel 31 van het decreet;9° de steuncommissie voor schoolintegratie : de commissie ingesteld in het kader van het Samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake de steun voor schoolintegratie ten gunste van jongeren met een handicap;10° de jongere : elke gehandicapte persoon zoals omschreven in artikel 2 van het decreet, van zes tot twintig jaar oud, en voor wie het Agentschap besluit dat een begeleiding door een door het Agentschap erkende dienst voor integratiehulp noodzakelijk is;11° de fysiek of sensorieel gehandicapte persoon : de jongere die lijdt aan één van de volgende handicaps : - blindheid, amblyopie of zware gezichtsstoornissen; - doofheid, gedeeltelijke doofheid of zware gehoorstoornissen; - stoornissen in de motoriek, dysmelie, poliomyelitis, skelet- en ledenmisvormingen; - hersenverweking, multiple sclerose, spina bifida, myopathie, neuropathie; - een niet-besmettelijke chronische aandoening die geen zorgverlening in een kinderafdeling meer vereist; 12° de begeleider : de werknemer van de dienst die tussenbeide komt in het begeleidingsproces van de jongere;13° de dienst : de dienst voor integratiehulp erkend door het Agentschap krachtens dit besluit;14° de dagonthaaldienst voor jongeren : de dienst bedoeld in artikel 4, § 1, van het besluit van 9 oktober 1997;15° de algemene diensten : de diensten die voor de gezamenlijke bevolking bestemd zijn en aan de specifieke behoeften van de jongeren kunnen voldoen;16° de omvorming : de omvorming van de dienst bedoeld in afdeling van titel VIII van het besluit van 9 oktober 1997;17° de schooluren : het tijdsbestek waarin de school de jongeren opvangt, middagpauze inbegrepen;18° de netwerking : het werk dat volgens beide hierna omschreven logica's verricht wordt : 1) de logica die steunt op de kennissenkring van de jongere.Die praktijk zet de jongere ertoe aan om blijvend te werken aan de betrekkingen met zijn omgeving, om een zo open en gevarieerd mogelijke kennissenkring te verwerven, en 2) de logica die betrekking heeft op het netwerk van professionelen, samengesteld uit diensten en maatschappelijk werkers.Bedoeld netwerk wordt gezien als een instrument dat in dienst staat van de begeleiding. Eén van de kenmerken van bedoelde praktijk bestaat erin te voorzien in coördinatievormen en in samenwerkingsverbanden tussen de verschillende diensten.

TITEL II. - Algemene beginselen en opdrachten van de diensten HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen

Art. 3.De integratiehulp bestaat in het begeleiden van de jongere, met inachtneming van de beginselen bedoeld in artikel 4 van het decreet en in de artikelen 4 en 5 van dit besluit, met als doel zijn deelneming en socialisatie in de gewone levenssfeer te bevorderen. Die doelstelling wordt meer bepaald op de volgende vlakken nagestreefd : gezins-, school- (gewoon of bijzonder onderwijs), maatschappelijk leven, sport- en cultuurbeleving, therapeutische of, in voorkomend geval, professionele behandeling.

Art. 4.Bij de begeleiding worden de volgende beginselen in acht genomen : 1° het gaat om een individuele aanvraag van de jongere of, als hij die niet zelf kan formuleren, van zijn wettelijke vertegenwoordiger of van de persoon aan wie hij wordt toevertrouwd;2° er wordt regelmatig nagegaan of de algemene diensten al dan niet aan de aanvraag kunnen voldoen;3° er wordt een onderzoek gedaan naar de behoeften van de jongere en van zijn gezin;4° de potentialiteiten van de jongere en van zijn gezin worden benut en de jongere, zijn gezin en naasten worden zo veel mogelijk bij de begeleiding betrokken;5° de autonomiecapaciteiten van de jongere en van zijn gezin worden gestimuleerd;6° er wordt gehandeld op verschillende actieplaatsen;7° er wordt gewerkt met andere psycho-medische-maatschappelijke actoren;8° er wordt in netwerk gewerkt en de interne en externe coördinatievormen worden verstevigd via een transversale benadering van de door de jongere ondervonden problemen;9° binnen de gemeenschap wordt anders over de handicap nagedacht met het oog op de inschakeling van al haar hulpbronnen en een begin van reflectie over nieuwe samenlevingsvormen.

Art. 5.De dienst waarborgt de onafhankelijkheid en de vrijheid van keuze van de jongere en eerbiedigt zijn ideologische, filosofische of godsdienstige inzichten en die van zijn gezin.

De opname en de begeleiding van een jongere kunnen niet afhankelijk worden gemaakt van het feit dat hij in een welbepaalde school ingeschreven staat of dat hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger tot één of andere groepering toetreedt.

De dienst waarborgt dezelfde dienstverlening aan alle gehandicapte personen en mag de jongere of zijn gezin met name geen andere financiële bijdrage opleggen dan die bedoeld in artikel 97 als opvang- en begeleidingsvoorwaarde. HOOFDSTUK II. - Opdrachten van de diensten Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 6.De dienst verstrekt de jongere informatie en verleent hem geïndividualiseerde steun in coördinatie met de andere interveniënten zodat de verschillende ondernomen begeleidingsactiviteiten zinvol en samenhangend worden gemaakt.

Het Agentschap kan een op de leeftijd gestoelde afwijking toestaan op grond van een specifiek project.

Art. 7.In samenwerking met het gezin vervult de dienst de vier volgende opdrachten : 1° een individuele begeleiding buiten de schooluren;2° het genereren, formuleren en uitwerken, buiten de schooluren, van collectieve oplossingen voor individuele behoeften;3° het ontwikkelen van een werk in gemeenschap;4° het begeleiden van de jongere binnen de schooluren via individuele en groepsactiviteiten.

Art. 8.De opdrachten bedoeld in artikel 7 kunnen slaan op educatieve, maatschappelijke, psychologische, re-educatieve en (of) therapeutische aspecten, waarbij het begeleidingswerk steeds in het verlengde dient te liggen van de doelstelling bestaande uit de deelname van de jongere aan het gezins- en maatschappelijk leven.

De maatschappelijke, psychologische, reeducatieve of therapeutische begeleiding van een jongere die bijzonder onderwijs volgt kan echter pas worden doorgevoerd indien hij opgenomen wordt in de berekening tot bepaling van het aantal periodes overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 67 van 20 juli 1982 tot vaststelling van de wijze waarop de ambten van het paramedisch personeel worden bepaald in de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs, met uitzondering van de internaten of semi-internaten.

Art. 9.De diensten begeleiden de jongere ongeacht zijn handicap, behalve de diensten die resulteren uit een omvorming doorgevoerd krachtens artikel 81, § 4, van het besluit van 9 oktober 1997 die fysiek of sensorieel gehandicapte jongeren blijven begeleiden. Afdeling 2. - Individuele begeleiding

Art. 10.De individuele begeleiding buiten de schooluren, meer bepaald 's avonds, op zaterdag en tijdens de schoolvakanties, bevordert de deelname van de jongere in zijn gewone levenssfeer en zijn vaardigheden, autonomie en zelfontplooiing.

Art. 11.De dienst zet de jongere ertoe aan zijn relatiekring en zijn geheel aan maatschappelijke ervaringen uit te bouwen. Hij kan voorzien in een paramedische re-educatie of een psychologische opvolging, met inachtneming van artikel 8, tweede lid. Afdeling 3. - Collectieve activiteiten

Art. 12.De dienst voorziet in een begeleiding via collectieve activiteiten buiten de schooluren, meer bepaald 's avonds, op zaterdag en tijdens de schoolvakanties. Zijn tussenkomst is erop gericht de potentialiteiten van de jongere kracht bij te zetten en zijn bekwaamheden te benutten in interactie met zijn maatschappelijke omgeving. Deze begeleidingsvorm sluit aan bij het project dat de begeleiding van de jongere beoogt. Streefdoel is steeds de optimale deelname van de jongere. Afdeling 4. - Werk in gemeenschap

Art. 13.De dienst ontwikkelt een dynamiek gekenmerkt door netwerking en deelname van de plaatselijke gemeenschap. Die dynamiek beoogt het opzetten van plaatselijke samenwerkingsverbanden, alsmede de beïnvloeding van de rol van overheid en diensten en het genereren op lange termijn van vaardigheden en capaciteiten die de integratie van gehandicapte jongeren bevorderen.

De dienst ontwikkelt o.a. de volgende werkwijzen : 1° het inzetten van groepen en personen die bereid zijn mee te werken aan het integratieproces van gehandicapte personen;2° het uitwerken van plannen op lange termijn waardoor de groepen en netwerken die zich weinig aangesproken voelen door het probleem van gehandicapte personen nieuw leven wordt ingeblazen;3° het bevorderen van een betere coördinatie tussen de participanten;4° het samenwerken met de overheid en het verenigingsleven. Afdeling 5. - Begeleiding tijdens de schooluren

Art. 14.De dienst kan instaan voor de begeleiding van de jongere via individuele en groepsactiviteiten tijdens de schooluren.

Overeenkomstig onder meer artikel 8, tweede lid, mag hij niet de plaats van de school innemen door als enige de opdrachten en (of) taken die haar toekomen, op zich te nemen. Als de dienst voorziet in begeleiding tijdens de schooluren, vervult hij zijn opdracht in samenwerking met verschillende scholen.

Art. 15.De diversiteit aan steunvormen voor schoolintegratie hangt af van de handicapsituatie, van de behoeften van elke jongere, van de keuze van de ouders en van de beschikbare middelen.

De integratie kan ofwel individueel ofwel collectief zijn. Als doel van de integratieactiviteit staat steeds de geleidelijke deelname aan een voltijdse scolariteit voorop.

De steunverleningsactiviteiten kaderen in een globale actie zodat elke interveniënt, gebruik makend van zijn specifieke vaardigheden, bijdraagt tot een specifieke kennis van de jongere, waarbij de coördinatie van de verschillende bijdragen een samenhangende en collegiale multidisciplinaire opvolging mogelijk moet maken.

Art. 16.De steun wordt bij voorkeur in schoolverband verleend. Gezien de aard van de omstandigheden kan evenwel op andere plaatsen geageerd worden. Ongeacht de keuze behoudt elke partner zijn originaliteit en oefent hij zijn verantwoordelijkheden in alle onafhankelijkheid uit, waarbij de samenwerking evenwel zo nauw mogelijk wordt behouden.

TITEL III. - Erkenning van de diensten HOOFDSTUK I. - Procedures Afdeling 1. - Aanvraag om eerste erkenning

Art. 17.De aanvraag om eerste erkenning wordt bij ter post aangetekend schrijven aan het Agentschap gericht. Bij de aanvraag worden de volgende stukken en gegevens gevoegd : 1° het project van de dienst, alsmede de wijze waarop de individuele begeleidingsprojecten uitgewerkt en opgevolgd worden;2° de identiteit van de directeur van de dienst, diens bewijs van goed zedelijk gedrag en de geschreven bevoegdheidsoverdracht van de inrichtende macht bedoeld in artikel 58;3° een voor eensluidend verklaard afschrift van de diploma's en getuigschriften van de directeur, alsmede het bewijs van nuttige ervaring vereist in bijlage 3;4° een attest, sinds minder dan één jaar afgeleverd door de gewestelijke brandweerdienst, met betrekking tot de conformiteit van de plaats(en) waar de dienst de jongeren gewoonlijk en gezamenlijk in zijn lokalen opvangt, waarin tevens de maximale opvangcapaciteit aangegeven wordt; 5° als de dienst is opgericht in de juridische vorm van een v.z.w. of van een stichting, een afschrift van de gecoördineerde statuten zoals ze zijn neergelegd bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg; 6° het inschrijvingsnummer van de dienst bij de R.S.Z. of bij de RDSZPPO en, voor de v.z.w.'s, het inschrijvingsnummer in het rijksregister; 7° bij omvorming, het advies, voor de particuliere sector, van de ondernemingsraad of van de bevoegde vakbondsafvaardiging of, voor de overheidssector, van het onderhandelings- of overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.

Art. 18.Binnen dertig dagen na verzending van de aanvraag om eerste erkenning stuurt het Agentschap de aanvrager bij ter post aangetekend schrijven een bericht van ontvangst van het dossier als het volledig is. Als het dossier onvolledig is, informeert het Agentschap de aanvrager op dezelfde wijze en geeft het hem kennis van de ontbrekende stukken.

Het Agentschap behandelt het dossier en het beheerscomité van het Agentschap beslist binnen twee maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het volledige dossier betreffende de aanvraag om eerste erkenning. Afdeling 2. - Aanvraag om hernieuwing van de erkenning

Art. 19.De aanvraag om hernieuwing wordt uiterlijk zes maanden vóór afloop van de geldigheidstermijn van de erkenning bij ter post aangetekend schrijven aan het Agentschap gericht.

De termijn van zes maanden wordt tot twee maanden ingekort als de erkenning verleend wordt voor een duur van zeven maanden of minder.

Art. 20.De aanvraag gaat vergezeld van de stukken bedoeld in artikel 17, eerste lid, 1°, 2° en 4°. Als de andere stukken vereist krachtens artikel 17, eerste lid, wijzigingen ondergaan, worden zij bijgevoegd.

De jaarlijkse evaluatieverslagen bedoeld in artikel 42 en opgesteld sinds de laatste erkenning, worden eveneens bij de aanvraag gevoegd.

Art. 21.De inspectiediensten van het Agentschap gaan na of de dienst voldoet aan de verschillende erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in titel IV. Een verslag waarin de beoordeling door de inspectiediensten per categorie verplichtingen wordt opgenomen, wordt aan de leden van het beheerscomité gericht om hem van advies te dienen bij zijn besluitvorming.

Als « categorie verplichtingen » wordt beschouwd elke afdeling van hoofdstuk I van titel 4.

Art. 22.De dienst blijft voorlopig erkend totdat het beheerscomité zijn beslissing getroffen heeft. Afdeling 3. - Beslissing tot eerste erkenning en tot hernieuwing van

de erkenning

Art. 23.Het beheerscomité beoordeelt de elementen van het dossier betreffende de aanvraag om eerste erkenning.

Art. 24.In geval van hernieuwing beslist het beheerscomité van het Agentschap op grond van de verschillende elementen van het dossier en van het verslag bedoeld in artikel 21.

Art. 25.De beslissing van het Agentschap vermeldt : 1° de begin- en einddatum van de erkenning;2° het theoretische volume van de begeleidingsuren toegekend voor één kalenderjaar en bepaald overeenkomstig hoofdstuk II van deze titel;3° het minimumaantal individuele dossiers dat over één kalenderjaar beheerd moet worden.

Art. 26.De erkenning wordt verleend voor een periode van drie maanden tot hoogstens drie jaar. Zij kan hernieuwd worden. Afdeling 4. - Bijzondere bepalingen

Art. 27.Indien het beheerscomité vaststelt dat één of verschillende van de erkenningsvoorwaarden en -normen bedoeld in titel IV niet of niet meer worden vervuld, kan het beheerscomité bij de hernieuwing of op elk ander tijdstip de erkenning voorwaardelijk behouden, opschorten of intrekken dan wel het aantal erkende uren en dossiers verminderen.

Het beheerscomité van het Agentschap moet zijn eindbeslissing hoe dan ook motiveren.

Bij voorwaardelijk behoud van de dienst wordt de beslissing gekoppeld aan verplichtingen die de dienst moet nakomen binnen een bepaalde termijn na afloop waarvan het beheerscomité kan beslissen tot de opschorting of de intrekking van de erkenning of tot de vermindering van het aantal erkende uren en dossiers.

Art. 28.Het beheerscomité kan eveneens, gedurende hoogstens twee jaar, het behoud of de hernieuwing van de erkenning afhankelijk maken van de oprichting van een « begeleidingscomité », dat de dienst moet bijstaan bij de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden.

Het begeleidingscomité bestaat uit minstens één vertegenwoordiger van het Agentschap, één deskundige aangewezen door het beheerscomité op grond van zijn bevoegdheid voor het bestaande probleem, één vertegenwoordiger van de inrichtende machten en één vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties. Als de dienst na afloop van de opgelegde termijn nog steeds niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, treft het Agentschap één van de maatregelen bedoeld in artikel 27, derde lid.

Art. 29.Bij de sluiting van een dienst ten gevolge van de intrekking van de erkenning verzoekt het Agentschap elke dienst om samenwerking zodat dringend voor de begeleiding van de gehandicapte personen kan worden gezorgd. HOOFDSTUK II. - Bepaling en wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en van het minimumaantal individuele dossiers Afdeling 1. - Bepaling van het theoretisch aantal begeleidingsuren en

van het minimumaantal individuele dossiers

Art. 30.De dienst erkend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, is het voorwerp van een eerste erkenning op basis van titel 3, in het kader waarvan zowel een theoretisch aantal begeleidingsuren als een minimumaantal individuele dossiers worden vastgelegd.

Hetzelfde kader geldt voor de diensten die later erkend zouden worden.

Art. 31.Het theoretisch aantal begeleidingsuren wordt verkregen door het theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) door 1 600 uren te delen.

Dat theoretisch aantal voltijdse equivalenten die voor begeleidingstaken aangesteld zijn (ETPa) wordt verkregen door het quotum voltijdse equivalenten personeelsleden buiten interventie (ETPhi) bedoeld in bijlage 5 van het aantal theoretische voltijdse equivalenten (ETPt) af te trekken.

Het totaalaantal ETPt wordt verkregen door 85 % van de in artikel 86 bedoelde jaarlijkse toelage te delen door de referentieschaal op grond van de gemiddelde anciënniteit van het personeel in dienst bij de eerste erkenning. Die schaal, bedoeld in bijlage 4, wordt vermeerderd met een coëfficiënt werkgeverslasten van 54,15 %.

De gemiddelde anciënniteit wordt berekend op basis van een naamlijst van het personeel aangesteld bij de bestaande dienst of van het personeel voorzien voor de op te richten dienst.

De anciënniteit die in aanmerking wordt genomen, is die van de personen vermeld op de laatste personeelslijst waarover het Agentschap beschikt en die bedoeld wordt in artikel 29, § 2, van het besluit van 9 oktober 1997.

De anciënniteit van de personeelsleden die niet op de lijst voorkomen, wordt door het Agentschap berekend op grond van bewijsstukken verstrekt door de dienst. Bij gebreke daarvan wordt de beginanciënniteit forfaitair vastgelegd op tien jaar.

Art. 32.Het minimumaantal individuele dossiers waarvoor de dienst erkend is, wordt verkregen door het theoretisch aantal ETPa te vermenigvuldigen met 6. Het aldus verkregen aantal dossiers wordt afgerond naar de hogere eenheid. In het geval van diensten voor integratiehulp die erkend zijn op de datum van inwerkingtreding van dit artikel en die resulteren uit een omvorming bedoeld in artikel 85 van het besluit van de Waalse Regering van 9 oktober 1997 of in het geval van de diensten die erkend worden na de omvormingen bedoeld in artikel 81ter van hetzelfde besluit, mag dat aantal niet lager zijn dan anderhalve keer het aantal omgevormde plaatsen, afgerond naar de hogere eenheid. Afdeling 2. - Wijziging van het theoretisch aantal begeleidingsuren en

van het minimumaantal individuele dossiers

Art. 33.Het theoretisch aantal begeleidingsuren en het aantal individuele dossiers kunnen gewijzigd worden, hetzij door het beheerscomité van het Agentschap overeenkomstig de artikelen 27, 31 en 32, hetzij op basis van het aantal individuele dossiers beheerd door de dienst.

Art. 34.In geval van beslissing van het beheerscomité van het Agentschap krachtens de bepalingen bedoeld in artikel 27 worden de jaarlijkse toelage, het theoretisch aantal ETPth en het aantal door de dienst te beheren individuele dossiers verminderd op grond van het theoretisch aantal interventie-uren bepaald door het beheerscomité.

Art. 35.§ 1. Als het gemiddeld aantal individuele dossiers, afgerond naar de hogere eenheid, na afloop van een eerste waarnemingsperiode van twee volle kalenderjaren na het jaar van de eerste erkenning, lager is dan het aantal bedoeld in artikel 32, worden de jaarlijkse toelage en het theoretisch aantal voltijdse equivalenten, het theoretisch aantal interventieuren en het minimumaantal dossiers verhoudingsgewijs verminderd. § 2. De volgende waarnemingsperiodes duren drie jaar. § 3. De vermindering vindt plaats één jaar na de waarnemingsperiode.

Art. 36.Het gemiddeld aantal dossiers wordt verkregen door optelling van het aantal dossiers in behandeling tijdens elk jaar van de waarnemingsperiode, gedeeld door het aantal jaren van diezelfde waarnemingsperiode. HOOFDSTUK III. - Beroepen

Art. 37.Binnen dertig dagen na de kennisgeving van de krachtens deze titel genomen beslissingen kan bij ter post aangetekend schrijven beroep ingesteld worden bij de Minister.

Art. 38.De verzoeker of diens raad, alsmede het Agentschap of diens afgevaardigde, worden op hun verzoek door de Minister of diens afgevaardigde gehoord.

Art. 39.Het beroep is opschortend, behalve als het ingesteld wordt tegen een beslissing waarbij de eerste erkenning wordt geweigerd.

Art. 40.De Minister beslist binnen drie maanden, te rekenen van de datum van ontvangst van het beroep. De beslissing wordt aan de verzoeker en aan het Agentschap meegedeeld.

TITEL IV. - Voorwaarden voor het behoud en de hernieuwing van de erkenning HOOFDSTUK I. - Normen

Art. 41.Het begeleidingswerk wordt verricht overeenkomstig de beginselen omschreven in de artikelen 4 en 5. Afdeling 1. - Project van de dienst

Art. 42.Het project van de dienst wordt uitgewerkt op basis van het patroon bedoeld in bijlage 1. Daarbij wordt de interventieploeg tot samenwerking aangezet. Het wordt voor advies voorgelegd aan de bevoegde vakbondsafvaardiging of aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974.

De dienst evalueert zijn activiteit minstens één keer per jaar.

De personeelsleden van de dienst worden in kennis gesteld van het project, de bijwerkingen ervan en het jaarlijkse evaluatierapport over de activiteit van de dienst en kunnen daarvan steeds inzage nemen.

Het jaarrapport wordt bovendien voorgelegd op een jaarlijkse vergadering van gezinnen zodat rekening kan worden gehouden met hun voorstellen bij de bijwerking van het project. Een geschreven synthese van die voorstellen wordt bij de bijgewerkte teksten gevoegd.

Art. 43.De dienst wendt de middelen aan die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het project. Afdeling 2. - Begeleidingsovereenkomst

Art. 44.De dienst en de jongere of diens wettelijke vertegenwoordiger sluiten een geschreven begeleidingsovereenkomst. Als de jongere minstens veertien jaar oud is, wordt zijn schriftelijk akkoord vereist.

Art. 45.De begeleidingsovereenkomst bevat hoe dan ook de volgende gegevens : 1° de identiteit van de partijen;2° de algemene doelstellingen van het begeleidingswerk;3° de melding dat een begeleidingsproject door de dienst zal worden uitgewerkt in samenwerking met de jongere, diens gezin of de andere partijen die de overeenkomst hebben ondertekend;4° de begin- en einddatum van de begeleidingsovereenkomst;5° de uitdrukkelijke melding dat de jongere of diens gezin verzocht worden deel te nemen aan het evaluatieproces van de begeleiding;6° het bedrag van de bijdrage;7° de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die instaat voor de betaling en voor de manier waarop de betaling wordt geregeld;8° de modaliteiten voor de opzegging van de overeenkomst;9° het adres van het Agentschap waar de jongere of diens gezin opmerkingen, klachten of bezwaren kan indienen.

Art. 46.De jongere of diens wettelijke vertegenwoordiger heeft te gelegener tijd recht op informatie over elk vraagstuk betreffende het begeleidingswerk. Afdeling 3. - Begeleidingsproject voor de jongere

Art. 47.De dienst werkt een geïndividualiseerd begeleidingsproject uit waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen omschreven in de artikelen 4 en 5.

Art. 48.Het project bestaat hoe dan ook uit drie luiken waarin de volgende gegevens vermeld worden (de lijst is niet volledig) : 1° een informatief luik met : a) het traject van de jongere en een overzicht van zijn bevoegdheden;b) de identificatie van de behoeften van de jongere;c) de identificatie van de behoeften van zijn gezin en van de gezamenlijke partners;2° een projectief luik met hoe dan ook : a) de aanvragen geformuleerd door de jongere en diens omgeving;b) de wijze waarop het begeleidingsproces zal verlopen rekening houdende met de geïdentificeerde behoeften, waarop het zal bijdragen tot de stimulering van de autonomiecapaciteiten van de jongere en waarop het gezin en het maatschappelijk netwerk van de jongere en zijn gezin bij bedoeld proces betrokken zullen worden;c) de algemene diensten die om samenwerking zullen worden verzocht;3° een evaluatief luik met : a) de wijze waarop het project geëvalueerd en geactualiseerd wordt, zodat het begeleidingsproces permanent opgevolgd kan worden.Daarbij mag de dienst gebruik maken van het evaluatieschema bedoeld in bijlage 2 bij dit besluit; b) de instrumenten voor de analyses en de actualisering van het project om te kunnen nagaan of het inspeelt op de behoeften en beantwoordt aan de doelstellingen, bedoeld in de luiken 1 en 2;c) de frequentie van de evaluaties. De lijst van bovenvermelde gegevens is onvolledig.

Art. 49.Het begeleidingsproject wordt uitgewerkt binnen drie maanden na de opvang van de jongere, rekening houdende met het project van de dienst, en vermeldt de duur en de evaluatiewijze ervan, alsmede de middelen waarin voorzien wordt om het actualiseren.

Art. 50.Het begeleidingsproject wordt ondertekend door de dienst voor integratiehulp, de jongere als hij ouder is dan veertien jaar, of diens wettelijke vertegenwoordiger. Het maakt noodzakelijk deel uit van de begeleidingsovereenkomst en gaat bij het dossier van de jongere, dat door de dienst wordt bijhouden. Afdeling 4. - Agenda van de dienst

Art. 51.De dienst houdt een agenda van zijn activiteiten waarin hoe dan ook de dagelijkse uurregeling voor de volgende activiteiten wordt vermeld : 1° de collectieve activiteiten;2° de gemeenschappelijke acties;3° de vergaderingen. Afdeling 5. - Kwalificaties van het personeel

Art. 52.Het personeel van de diensten moet voldoen aan de kwalificatienormen bedoeld in bijlage 3.

De dienst stelt de voor eensluidend verklaarde afschriften van de diploma's, getuigschriften en attesten ter beschikking van het Agentschap.

Bij hun indienstneming moeten de personeelsleden een getuigschrift van goed gedrag en zeden aan de dienst voorleggen en bewijzen dat ze niet veroordeeld werden tot correctionele straffen, wat onverenigbaar is met de functie, of tot criminele straffen.

Art. 53.Als het minimumaantal dossiers waarvoor de dienst erkend is, gelijk is aan dertig of meer, moet de ploeg samengesteld zijn uit bezoldigd personeel waaronder hoe dan ook een psycholoog of een psycho-pedagoog en werknemers uit minstens twee van de drie volgende personeelscategorieën : opvoedend personeel, sociaal personeel of paramedisch personeel. Afdeling 6. - Personeelsvorming

Art. 54.Op grond van het project bedoeld in artikel 40 stelt de dienst een vormingsprogramma op voor minimum twee jaar.

Dat programma, opgemaakt na een gedachtewisseling met de betrokken actoren, bepaalt de nagestreefde doelstellingen. Het omschrijft de banden tussen de globale omgeving van de dienst, de dynamiek van het project van de dienst en de ontwikkeling van de capaciteiten van het personeel. Het bepaalt de criteria, de modaliteiten en de periodiciteit voor de evaluatie van die drie aspecten.

Wat betreft het personeel van de diensten die onder de plaatselijke besturen en de provincies ressorteren, ligt het in het eerste lid bedoelde vormingsprogramma in de lijn van het vormingsprogramma dat werd uitgewerkt op initiatief van de gewestelijke vormingsraad, ingesteld bij het decreet van 6 mei 1999 tot oprichting van de gewestelijke vormingsraad voor de personeelsleden van de plaatselijke en provinciale besturen van Wallonië. Afdeling 7. - Rechtspersoon

Art. 55.De dienst wordt beheerd door een overheid, een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 op de verenigingen zonder winstgevend doel, de internationale verenigingen en de stichtingen.

Art. 56.Om elke belangenvermenging te voorkomen mag de rechtspersoon die in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk opgericht is, onder zijn leden niet meer tellen dan één vijfde van de personeelsleden en niet meer dan één vijfde van personen die met hen aanverwant zijn tot en met de derde graad of die wettelijk met hen samenwonen.

Art. 57.Als de rechtspersoon opgericht is in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk of van een stichting, mag de raad van bestuur, om elke belangenvermenging te voorkomen, niet samengesteld zijn : 1° voor meer dan één vijfde van het totaalaantal bestuurders uit bloed- of aanverwanten tweede tot en met de derde graad met de door de dienst begeleide jongeren;2° voor meer dan één derde van het totaal aantal bestuurders uit personen die deel uitmaken van hetzelfde gezin als bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad, of uit wettelijke samenwoners;3° uit personen die deel uitmaken van het personeel.De directeur van de dienst woont elke vergadering van de raad van bestuur betreffende de organisatie van de dienst evenwel met raadgevende stem bij, behalve voor de agendapunten waarvoor een belangenconflict bestaat. Afdeling 8. - Beheer van de dienst

Art. 58.§ 1. De dienst vervult de volgende voorwaarden : 1° hij is autonoom op technisch, budgettair en boekhoudkundig vlak en beschikt over een administratief beheer van dien aard dat hij zijn opdracht kan uitvoeren en dat het Agentschap daarop controle kan uitoefenen;2° onder de leiding staan van een directeur, natuurlijke persoon bezoldigd voor die functie en bevoegd om, overeenkomstig een geschreven overdracht van bevoegdheid door de inrichtende macht en onder haar verantwoordelijkheid, het dagelijks beheer van de dienst waar te nemen hoe dan ook wat betreft : a) de tenuitvoerlegging en opvolging van het pedagogisch project;b) het personeelsbeheer;c) het financieel beheer;d) de toepassing van de geldende regelgevingen;e) de vertegenwoordiging van de dienst in zijn relaties met het Agentschap;f) de sluiting van overeenkomsten met de schoolinrichtingen en de algemene diensten. § 2. De directeur moet bovendien in staat zijn om : 1° voortdurend de effectieve leiding van de dienst waar te nemen.Als hij afwezig is tijdens de activiteiten voorzien in het kader van de begeleidingsprojecten, moet een daartoe afgevaardigd personeelslid in noodgevallen de nodige maatregelen kunnen treffen en in staat zijn om zowel interne als externe vragen te beantwoorden; 2° steeds kennis hebben van de werkrooster van zijn personeel. § 3. In geval van verzuim of onregelmaat in de uitvoering van het mandaat van de directeur, verzoekt het Agentschap de inrichtende macht bij aangetekend schrijven om de nodige maatregelen te treffen. Afdeling 9. - Administratief en boekhoudkundig beheer

Art. 59.Onverminderd de bepalingen van artikel 27 van het decreet maakt de dienst op verzoek van het Agentschap alle bewijsstukken over die vereist worden voor de uitoefening van de controle, meer bepaald de jaarrekeningen, de nodige stukken voor de berekening van de verschillende toelagen, alsmede het vormingsprogramma bedoeld in artikel 54.

Art. 60.De dienst maakt de sociale balans over zoals bepaald bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans, alsook de jaarrekeningen, de balans van de activiteiten en het vormingsprogramma bedoeld in artikel 54 : 1° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de privé-sector : aan de ondernemingsraad of, bij gebreke daarvan, aan de vakbondsafvaardiging;2° voor de diensten beheerd door een inrichtende macht uit de openbare sector : aan het onderhandelings- of overlegcomité ingesteld krachtens de wet van 19 december 1974 of, bij gebreke daarvan, aan de representatieve werknemersorganisaties.

Art. 61.De dienst vermeldt de referenties van de door het Agentschap verleende erkenning op alle akten en overige stukken, publiciteitsfolders en aanplakkingen die van hem uitgaan.

Het is de dienst verboden tegelijkertijd met een schoolinrichting publiciteit te voeren, ongeacht de aangewende methode.

Art. 62.De dienst voert een boekhouding overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

Art. 63.De inhoud en de presentatie van het genormaliseerde minimale boekhoudplan beantwoorden aan het volledige schema van de jaarrekeningen met balans, resultatenrekeningen en bijlagen overeenkomstig de wetgeving met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen en overeenkomstig de uitvoeringsbesluiten ervan.

De opschriften en rekeningennummers die met de activiteiten van de diensten overeenstemmen, worden door het Agentschap aan de diensten meegedeeld.

Art. 64.De financiële bijdragen die krachtens artikel 97 van de begunstigden of hun wettelijke vertegenwoordigers verlangd worden, worden dwingend geboekt als invorderingen van onkosten betreffende de rekeningen 6010, 6011, 6012, 613, 61601 en 644 bedoeld in het boekhoudplan waarvan de diensten d.m.v. een omzendbrief in kennis worden gesteld.

In het kader van de controle op het gebruik van de toelagen, worden die bijdragen in mindering gebracht van het bedrag van de overeenstemmende lasten.

De toelagen die door de overheid of door gesubsidieerde liefdadigheidsinstellingen aan de diensten worden gestort, worden eveneens afgetrokken van de overeenstemmende lasten die op geldige wijze bij het boekjaar zijn ondergebracht. Bedoelde toelagen worden slechts in aanmerking genomen voorzover ze toegekend worden ter dekking van de uitgaven op grond waarvan het bedrag van de toelage wordt berekend.

Art. 65.De beginbalans van elke dienst wordt aan het Agentschap voorgelegd binnen zes maanden na de bekendmaking van het erkenningsbesluit in het Belgisch Staatsblad .

Art. 66.De jaarrekeningen van elke dienst worden aan het Agentschap overgemaakt uiterlijk 31 mei van het jaar na het boekjaar, samen met het rapport van de bedrijfsrevisor, wiens opdracht erin bestaat de rekeningen te certificeren en, in voorkomend geval, recht te zetten.

Ze gaan eveneens vergezeld van de geconsolideerde jaarrekeningen van de juridische entiteit waaronder de dienst ressorteert of waarmee hij verbonden via een unieke directie in de zin van hoofdstuk III, afdeling 1, punt IV, A , § 6, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen.

Het boekjaar stemt overeen met het kalenderjaar.

Art. 67.Als diensten worden verstrekt door een juridisch onderscheiden vereniging die evenwel met de dienst verbonden is via een unieke directie in de zin van hoofdstuk III, afdeling 1, punt IV, A , § 6, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen, vermelden de dienstverstrekkers hun aanwezigheid in het personeelsregister. Afdeling 10. - Verzekeringen

Art. 68.Vóór elke begeleiding van een jongere gaat de dienst een verzekeringspolis aan : 1° ter dekking van de civiele aansprakelijkheid van de dienst of van de personen voor wie hij moet instaan voor elke schade opgelopen of veroorzaakt door de jongere.De polis moet vermelden dat de jongere de hoedanigheid van derde behoudt en, per schadegeval, alle schade dekken tot minimum 2.479.000 euro voor lichamelijke schade en 247.900 euro voor materiële schade; 2° ter dekking van alle schade veroorzaakt door een gerechtigde die zijn civiele aansprakelijkheid niet in opspraak zou brengen of van alle schade die hem tijdens de begeleiding zou zijn toegebracht. In dat geval dekt de verzekering het overlijden voor een bedrag van 12.394 euro en de behandelingskosten tot minimum 2.479 euro. Afdeling 11. - Verplichtingen betreffende de gebouwen en installaties

Art. 69.De gebouwen en installaties bieden de jongeren toegangsmogelijkheden i.v.m. hun handicap. HOOFDSTUK II. - Controle

Art. 70.De inspectiediensten hebben als opdracht na te gaan of aan de erkenningsnormen en -voorwaarden wordt voldaan. Ze evalueren regelmatig de tenuitvoerlegging van de projecten van de dienst.

Daartoe evalueren ze in samenwerking met de diensten en de educatieve ploegen de werkmethodes, de kwaliteit van de dienstverleningen en -verstrekkingen, alsmede de vastlegging van de begeleidingsprojecten.

Ze gaan na of de projecten daadwerkelijk bestaan en of ze bijgewerkt worden.

De inspectiediensten zien toe op de inachtneming van de voorschriften inzake toekenning en aanwending van toelagen en inzake boekhoudkundige verplichtingen.

Art. 71.De inspectiediensten vervullen bovendien een adviesfunctie t.o.v. de diensten en de educatieve ploegen.

De positieve of negatieve opmerkingen en conclusies van de verschillende inspecties worden overgemaakt aan de inrichtende machten en aan de directies. Vandaar worden ze doorgestuurd naar de ondernemingsraad en (of) de vakbondsafvaardiging of het onderhandelings- en overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974.

TITEL V. - Opvangbeleid

Art. 72.§ 1. De bedoelde diensten mogen de jongere begeleiden voorzover hij beschikt over : 1° de beslissing tot tussenkomst van het Agentschap, bedoeld in artikel 21 van het decreet, waarbij de begeleiding door een dienst voor integratiehulp noodzakelijk wordt geacht;2° de voorlopige beslissing bedoeld in artikel 15 van het besluit van 4 juli 1996;3° de beslissing van een bevoegde instelling van een ander gewest die krachtens een samenwerkingsakkoord uitwerking mag hebben op het grondgebied van het Franse taalgebied. § 2. In afwachting van één van de beslissingen bedoeld in § 1, kan het Agentschap ermee instemmen dat de dienst tijdelijk een jongere begeleidt als hij of zijn wettelijke vertegenwoordiger reeds een individuele aanvraag om tussenkomst heeft ingediend met het oog op een begeleiding door een dienst en voorzover binnen drie maanden één van de volgende stukken wordt overgelegd : 1° een door een andere administratie afgegeven bewijsstuk waarbij het bestaan van een handicap wordt bevestigd;2° een attest ingevuld door een pluridisciplinaire ploeg van een erkend centrum bedoeld in artikel 39 van het besluit van 4 juli 1996;3° een attest ingevuld door een pluridisciplinaire ploeg die niet onder de dienst ressorteert en die minstens een geneesheer, een psycholoog en een maatschappelijk of paramedisch werker telt. De overlegging van één van de stukken bedoeld in het tweede lid loopt niet vooruit op de beslissing die uit de analyse van het basisdossier zal resulteren. § 3. De beslissing van het Agentschap waarbij de begeleiding wordt toegestaan, mag niet genomen worden vóór de datum waarop de aanvraag bij aangetekend schrijven naar het bevoegde regionaal bureau van het Agentschap wordt verzonden, noch op de datum van opvang door de dienst. § 4. Als de jongere in aanmerking komt voor een tussenkomst bepaald bij het besluit van 9 oktober 1997, worden geen bijkomende pluridisciplinaire gegevens vereist.

Art. 73.De diensten geven het bevoegde regionaal bureau van het Agentschap binnen drie dagen kennis van de berichten van opening en sluiting van de dossiers van de jongeren die ze begeleiden.

Art. 74.Het dossier van de jongere mag niet meegerekend worden in het minimumaantal dossiers bedoeld in artikel 32 als het Agentschap niet concludeert tot de noodzaak van een begeleiding.

Art. 75.De begeleiding door een dienst mag in geen geval onderworpen worden aan een andere tegenwaarde in geld of in natura vanwege de gegadigden, hun wettelijke vertegenwoordigers of hun gezin dan de bijdrage bedoeld in artikel 97.

TITEL VI. - Hulpverlening voor schoolintegratie HOOFDSTUK I. - Overeenkomst inzake integratiehulpverlening

Art. 76.De hulp die het personeel van de dienst voor integratiehulp gedurende de schooltijd aan de jongere verleent, wordt bepaald in het kader van een geïndividualiseerde overeenkomst, met name de "overeenkomst inzake hulpverlening voor schoolintegratie". De voorwaarden waaronder de dienst tussenkomsten verleent, liggen vast in die overeenkomst.

De clausules van die overeenkomst worden aangepast aan de integratiemodaliteiten waarvoor gekozen wordt. HOOFDSTUK II. - Partijen bij de overeenkomst inzake hulpverlening voor schoolintegratie

Art. 77.De overeenkomst inzake hulpverlening voor schoolintegratie wordt gesloten tussen de schoolinrichting, de dienst en het gezin, nadat het project het voorwerp heeft uitgemaakt van de instemming van de Commissie inzake hulpverlening voor schoolintegratie, zoals bepaald in de artikelen 78 en volgende.

De verenigingen, administraties of personen die aan het project zouden meewerken, kunnen eveneens verenigde ondertekenaars van het project zijn. HOOFDSTUK III. - Inhoud van de overeenkomst inzake hulpverlening voor schoolintegratie

Art. 78.De voorwaarden waaronder de tussenkomst wordt verleend alsmede de respectieve middelen voor de uitvoering van de samenwerking tussen de school en de dienst liggen vast in de overeenkomst. Daarbij wordt rekening gehouden met de onderwijs-, educatieve en therapeutische dimensie. In dat kader wordt hoe dan ook in het volgende voorzien : 1° het soort tussenkomsten;2° de geschatte duur en de frequentie van de tussenkomsten;3° de plaatsen waar het personeel van de respectieve diensten samenwerkt en de modaliteiten van de samenwerking;4° het evaluatieritme betreffende de tenuitvoerlegging van de overeenkomst;5° de identificatie en de rol van de referenten van de school en van de dienst.

Art. 79.De overeenkomst inzake hulpverlening voor schoolintegratie wordt gesloten voor een termijn die door de Commissie inzake hulpverlening voor schoolintegratie bepaald wordt. Ze kan verlengd worden met de voorafgaande toestemming van de Commissie.

Art. 80.De overeenkomst kan door één van de partijen opgezegd worden met inachtneming van een opzegtermijn gelijk aan één derde van de oorspronkelijke termijn. Alles moet in het werk gesteld worden om de schooltijd van de jongere te vrijwaren totdat de Commissie met een alternatieve oplossing instemt.

Art. 81.De overeenkomst verbindt enkel de ondertekenende partijen. De voogdijoverheid van de diensten en inrichtingen oefenen hun bevoegdheden uit met inachtneming van de geldende regelgeving. HOOFDSTUK IV. - Rol van de Commissie inzake hulpverlening voor schoolintegratie

Art. 82.De Commissie neemt inzage van het ontwerp van overeenkomst en van de nodige stukken om zich uit te spreken over het nut van de samenwerking tussen de school en de dienst op grond van de verschillende gegevens waarvan ze kennis neemt en met inachtneming van de bestaande respectieve middelen. Ze gaat na of de clausules van de overeenkomst overeenstemmen met de doelstellingen en modaliteiten van de samenwerking waarvoor gekozen wordt met het oog op de tenuitvoerlegging van de schoolintegratie van de betrokken jongeren.

Ze geeft haar akkoord of voorwaardelijk akkoord voor de tenuitvoerlegging van de samenwerking, of weigert dat ze uitgevoerd wordt. HOOFDSTUK V. - Procedure betreffende de aanvraag bij de Commissie inzake hulpverlening voor schoolintegratie

Art. 83.De schoolinrichting en de dienst werken het individuele project en het ontwerp van overeenkomst uit in overleg met de jongere en diens gezin. Het initiatief van de projecten gaat van hen uit.

De aanvraag waarbij het akkoord over de overeenkomst wordt verkregen, wordt ondertekend door de schoolinrichting, de dienst voor integratiehulp, de jongere en (of) diens wettelijke vertegenwoordiger en bij ter post aangetekend schrijven verzonden naar de Commissie inzake hulpverlening voor schoolintegratie.

De aanvraag gaat vergezeld van : 1° de definitieve beslissing van het Agentschap en een afschrift van de rapporten die bij de aanvraag om tussenkomst van het Agentschap gevoegd worden;2° een nota waarin gewezen wordt op de cohesie van de individuele projecten van de school en van de dienst voor integratiehulp;3° een nota waarin wordt uitgelegd waarom de specifieke inbreng van de dienst voor integratiehulp nodig is;4° elk stuk dat nuttig is voor bedoelde besluitvorming. TITEL VII. - Klachten

Art. 84.Elke klacht betreffende integratiehulp wordt per post gericht aan het Agentschap, dat binnen tien dagen ontvangst bericht. Het Agentschap geeft de inrichtende macht onmiddellijk kennis daarvan. Het onderzoekt de klacht binnen hoogstens twee maanden, zonder de naam van de klager openbaar te maken. Het geeft de klager en de inrichtende macht kennis van het gevolg dat aan de klacht wordt gegeven.

TITEL VIII. - Subsidiëring HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 85.§ 1. Binnen de perken van de budgettaire kredieten ontvangen de diensten : 1° een jaarlijkse toelage;2° een toeslag wegens geldelijke anciënniteit;3° een aanvullend bedrag bovenop de jaarlijkse toelage ter financiering van de loonschaalverhoging betreffende de lonen van het personeel uit de Waalse non-profit sector. § 2. Het totaalbedrag van de toelagen dat resulteert uit de bepalingen van dit besluit wordt verminderd met de tegenwaarde van het bedrag dat eventueel gestort wordt door het Tewerkstellingsfonds aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering als compensatie voor de subsidiëring van de vergoeding bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector. HOOFDSTUK II. - Berekening van de jaarlijkse toelage

Art. 86.§ 1. Het bedrag van de jaarlijkse toelage voor het lopende boekjaar wordt gehandhaafd voor de dienst die erkend is op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Als de erkenning verlengd wordt na een omvorming bedoeld in artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997, wordt die toelage aangevuld met het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 23, § 3, van bedoeld besluit. § 2. Voor de diensten opgericht na de datum van inwerkingtreding van dit besluit ingevolge een omvorming bedoeld in artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997, is het bedrag van de toelage gelijk aan het saldo berekend krachtens de bepalingen van artikel 23, § 3, van bedoeld besluit. § 3. De Regering bepaalt de bedragen van de toelage voor de diensten die ze erkent of opricht krachtens de bepalingen van titel 10.

Art. 87.Onverminderd de bepalingen van artikel 27, wordt de jaarlijkse toelage berekend over periodes van drie jaar aan het einde waarvan de bepalingen van artikel 35 in voorkomend geval worden toegepast.

Art. 88.De jaarlijkse toelage dient ter dekking van : 1° de werkingslasten;2° de lasten van het personeel waarvan de kwalificaties beantwoorden aan de vereiste titels bedoeld in bijlage 3. Minstens 85 % van de jaarlijkse toelage dient om personeelslasten te dekken.

Art. 89.De jaarlijkse toelage wordt tijdens het bestemmingsjaar voortijdig vereffend bij maandelijkse afbetalingen.

De maandelijkse afbetalingen worden automatisch aangepast tijdens de tweede maand na de overschrijding van de basisindex die als referentie dient voor de indexering van de lonen in het openbaar ambt. HOOFDSTUK III. - Toeslag wegens geldelijke anciënniteit

Art. 90.§ 1. Een toelagetoeslag wordt verleend aan de diensten waarvan het gezamenlijke personeel aan het einde van het bestemmingsjaar een gemiddelde geldelijke anciënniteit heeft die hoger is dan die bedoeld in artikel 31. § 2. De dienst bezorgt het Agentschap aan het einde van elk bestemmingsjaar uiterlijk 31 maart een lijst van het personeel dat het gedurende dat jaar in dienst genomen en bezoldigd heeft. Die lijst wordt opgesteld overeenkomstig een model dat door het Agentschap bepaald wordt.

De voor elk personeelslid in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit is die waarop het recht heeft op 31 december van het boekjaar dat het voorwerp is van de toelage, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen. Voor de personeelsleden die de dienst vóór die datum verlaten hebben, is de in aanmerking te nemen geldelijke anciënniteit die waarop zij recht hebben op de uittredingsdatum, gewogen met het volume van de bezoldigde dienstverstrekkingen.

Het resultaat van de deling wordt vervolgens verminderd met een half jaar anciënniteit. § 3. De toeslag wordt toegekend naar rata van het aantal voltijdse equivalenten (ETPt), vermenigvuldigd met het verschil tussen de referentieloonschaal bedoeld in artikel 4 bij de vastgestelde anciënniteit en diezelfde loonschaal bij de gemiddelde anciënniteit van het personeel aangesteld bij de dienst na de eerste erkenning.

Art. 91.Als de toeslag voor de eerste keer wordt toegekend, wordt hij automatisch in de vorm van voorschotten voor het volgende jaar betaald.

Als de anciënniteit kleiner is dan degene die als basis heeft gediend voor de toekenning van de voorschotten, wordt de toegekende toeslag aangepast. HOOFDSTUK IV. - Toeslag voor de financiering van de opwaardering van de personeelslonen in de non-profit sector

Art. 92.De jaarlijkse toelage die voor werkgeverslasten uitgetrokken wordt naar rato van gemiddeld 90 % is het voorwerp van een toeslag die bestemd is voor de financiering van de opwaardering van de personeelslonen bepaald bij de raamovereenkomst van 16 mei 2000, volgens de procedure die vastligt in het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen die toegekend worden aan de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen. HOOFDSTUK V. - Controle op de jaarlijkse toelage

Art. 93.Het Agentschap zorgt ervoor dat de gerechtigde door één enkele dienst opgevangen worden.

Een combinatie is evenwel toegelaten als de jongere ten laste genomen wordt door een dienst voor integratiehulp, en : 1° een dienst voor plaatsing in gezinnen;2° een centrum voor beroepsopleiding;3° een centrum voor functionele re-educatie. Het Agentschap kan toelaten dat de jongere ook opgevangen wordt door een andere structuur op basis van een specifiek individueel project.

Art. 94.§ 1. Als het totaalaantal uren gepresteerd door het begeleidingspersoneel lager is dan het aantal uren waarvoor de dienst erkend is, geeft het Agentschap hem kennis van het bedrag dat ingevorderd moet worden overeenkomstig artikel 57 van de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit.

Het bedrag wordt afgetrokken vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van kennisgeving. § 2. Als het totaalbedrag van de personeelslasten van de dienst kleiner is dan 85 % van de jaarlijkse toelage, wordt het verschil ingevorderd bij de controle op het gebruik van de toelagen door het Agentschap, waarbij de invorderingen bedoeld in § 1 in mindering worden gebracht.

Art. 95.De lasten die in aanmerking mogen worden genomen, worden in bijlage 6 vermeld.

Art. 96.Na kennisgeving gaat het Agentschap over tot de rechtzetting en de ambtshalve invordering van de toelagen verleend op grond van onjuiste aangiften of waarvan het gebruik ongerechtvaardigd blijkt te zijn.

Ze worden rechtgezet en ingevorderd tijdens de tweede maand na die van de kennisgeving en kunnen het voorwerp uitmaken van een aanzuiveringsplan.

De diensten beschikken over een termijn van dertig kalenderdagen, waarbij de postdatum bewijskracht heeft, om elke rechtzetting of invordering te betwisten waarvan kennis wordt gegeven overeenkomstig dit besluit.

De diensten kunnen een aanvraag tot herziening van de toelage indienen binnen dertig kalenderdagen, te rekenen van de kennisneming van een gegeven dat het bedrag van de toelage betwist en waarvan zij geen weet hadden bij de kennisgeving ervan.

De dienst moet dan het bewijs leveren van de datum waarop hij kennis genomen heeft van bedoeld gegeven.

TITEL IX. - Bijdragen van de jongeren

Art. 97.De dienst mag de ouders verzoeken om een bijdrage van hoogstens 25 euro per maand, gekoppeld aan het indexcijfer 119,53 van 1 mei 1996.

De dienst mag bovenop de bijdrage een toeslag eisen voor de kosten inherent aan een specifieke recreatieactiviteit of aan specifieke behoeften van de jongere met het oog op zijn welzijn en op zijn persoonlijke ontplooiing.

Als de toeslag door de dienst wordt geëist, moet de gerechtigde of diens wettelijke vertegenwoordiger daarmee instemmen.

TITEL X. - Programmering

Art. 98.De subregionale coördinatiecommissies verrichten in hun ambtsgebied een diepgaande analyse van de behoeften van de gehandicapte personen op het vlak van de dienstverlening en maken om de zes maanden hun voorstel van subregionale programmering over aan de Waalse Regering.

De subregionale programmering voor de oprichting of omvorming van diensten wordt om de zes maanden door de Waalse Regering vastgelegd en wordt officieel bekendgemaakt.

TITEL XI. - Overgangs-, wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 99.De opvoeders van klasse 3, 2, 2B of 2A, alsook de kinderverzorgsters of gezinshelp(st)ers die tewerkgesteld waren in een dagonthaaldienst voor jongeren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 tewerkgesteld worden door een dienst voor integratiehulp, worden geacht te voldoen aan de minimale kwalificatie vereist voor de uitoefening van de begeleidingsfunctie bedoeld in bijlage 3.

Art. 100.§ 1. De directeur die op 30 juni 2002 directeur klasse 1 was in een dienst gesubsidieerd overeenkomstig het besluit van 9 oktober 1997 en op die datum beschikte over de kwalificaties vereist krachtens bijlage II bij het besluit van 9 oktober 1997, wordt geacht te voldoen aan de voorwaarden die in bijlage 3 opgelegd worden voor de uitoefening van de functie van directeur van een dienst voor integratiehulp. § 2. De directeur die beschikt over een diploma of een getuigschrift van het universitair of niet-universitair hoger onderwijs, met volledig leerplan of voor sociale promotie, pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, die het bewijs levert van een nuttige ervaring van minstens drie dienstjaren, zoals in bijlage 3 vereist voor de uitoefening van die functie, en die tussen 1 januari 2003 en 31 december 2003 in dienst genomen wordt, mag tot 31 december 2006 de functie van directeur uitoefenen zonder te moeten beschikken over een aanvullend diploma of getuigschrift waarbij hij kan bewijzen dat hij kennis heeft opgedaan op het vlak van beheer in de non-profit sector. Om die functie na 31 december te kunnen blijven uitoefenen, moet de directeur het bewijs leveren van een aanvullend diploma of getuigschrift waarbij hij kan bewijzen dat hij kennis heeft opgedaan op het vlak van beheer in de non-profit sector, zoals vereist in bijlage 3.

Art. 101.De werknemers die in een dagonthaaldienst voor jongeren tewerkgesteld waren en die overeenkomstig artikel 81ter van het besluit van 9 oktober 1997 aangeworven worden door een dienst voor integratiehulp, behouden de bezoldiging gekoppeld aan de loonschaal en de andere geldelijke voordelen die op hen van toepassing waren voor hun aanwerving door de dienst voor integratiehulp. Hun bezoldiging is een last die aanmerking genomen kan worden binnen de perken bedoeld in de bijlagen 6 en 7.

Art. 102.De jongere die bij de omvorming van een dagonthaaldienst in een dienst voor integratiehulp, een tussenkomst van het Agentschap genoot voor zijn opvang door een dagonthaaldienst, wordt geacht in aanmerking te komen voor een beslissing van het Agentschap waarbij geconcludeerd wordt tot de noodzaak van een begeleiding door een dienst voor integratiehulp.

Art. 103.In artikel 54, § 1, eerste lid, van het besluit van 4 juli 1996 wordt de inleidende zin vervangen als volgt : "De erkenning wordt slechts verleend aan de diensten en structuren bedoeld in artikel 24, tweede lid, van het decreet, met uitzondering van de diensten voor sociale integratie bedoeld krachtens het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren als de volgende principes in acht genomen worden :"

Art. 104.Artikel 2 van het besluit van 9 oktober 1997 wordt aangevuld met de volgende bepalingen : « 16° dienst voor integratiehulp : dienst bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren; 17° oriëntatiedienst voor integratiehulp : dienst die een diepgaande analyse verricht van de behoeften van de gehandicapte persoon, die een specifieke observatieopneming rechtvaardigt.»

Art. 105.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 3 en 3bis opgeheven.

Art. 106.In de artikelen 8, tweede lid, en 9, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "van de diensten voor integratiehulp" geschrapt.

Art. 107.In artikel 8, vierde lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "diensten voor integratiehulp" geschrapt.

Art. 108.In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 2 geschrapt.

Art. 109.In artikel 56 van hetzelfde besluit wordt punt 4° van § 4 geschrapt.

Art. 110.In hetzelfde besluit wordt titel VII opgeheven.

Art. 111.In de artikelen 81ter , § 1, tweede lid, 81ter , § 2, en 81ter , § 4, van hetzelfde besluit worden de woorden "zoals omschreven in artikel 4, § 3bis " opgeheven.

Art. 112.Artikel 82 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 113.Onder punt f van artikel 86, 5°, van het zelfde besluit worden de woorden "volgens de modaliteiten omschreven in artikel 81ter " geschrapt.

Art. 114.In bijlage III bij hetzelfde besluit wordt het tweede lid van punt 4.1. opgeheven.

Art. 115.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.

In afwijking van het vorige lid treden titel 2, hoofdstuk 2, afdeling 5, en titel 6 in werking op de datum van goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake schoolintegratiehulp voor gehandicapte jongeren en houden ze op van kracht te zijn zodra dat akkoord niet meer van toepassing is.

Art. 116.De Minister van Sociale Aangelegenheden is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 1 (bedoeld in artikel 42) Dienstproject - Schets 4. OVERZICHT VAN HET PROJECT 5.FINALITEIT EN DOELSTELLINGEN 6. DOELGROEPEN : d) soorten handicap e) leeftijd;f) varia.4. OVEREENKOMST en FINANCIELE BIJDRAGE 12.GEOGRAFISCHE WERKINGSSFEER 13. ORGANISATIE VAN DE DIENST e) werkorganisatie;f) diverse vergaderingen;g) dienstregeling van de interveniënten;h) openingsuren.14. COMMUNICATIESTRATEGIE e) openbaarheid-voorlichting;f) bewustmaking;g) contacten met de algemene diensten;h) contacten met de schoolinrichtingen.15. THEORETISCHE VERWIJZINGEN 16.METHODOLOGIE a) methode voor het onderzoek naar de behoeften * inzake : - zelfontplooiing; - sociale interacties; - fysiek welzijn; - psychologisch welzijn. * op de volgende vlakken : - relationeel; - affectief; - cognitief; - materieel. b) Tussenkomstmethodes op verschillende gebieden, meer bepaald : - ontwikkeling van de bekwaamheden en potentialiteiten van het kind (zelfbeschikking); - samenwerking met de gezinnen (partnerschap); - deelname aan netwerkpraktijken (activering); - mobilisering van de gemeenschappelijke hulpbronnen, beroep op de algemene diensten inbegrepen. 17. EVALUATIEWIJZEN d) evaluatie van de dienst in zijn gezamenlijke opdrachten;e) evaluatie van de individuele projecten naar gelang van de verwachte resultaten;f) productevaluatie en autoevaluatie.18. HUMAN RESOURCES c) personeel;d) vorming. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 2 (bedoeld in artikel 48) Evaluatieschema van het begeleidingsproject Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Elke jongere hoeft niet perse voor alle soorten bemiddeling in aanmerking te komen. De in aanmerking te nemen aspecten zijn niet noodzakelijk voor alle prestaties relevant.

De evaluatie wordt minstens elk jaar aan het einde van de begeleiding uitgevoerd.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 3 (bedoeld in de artikelen 17, 52, 88, 98 en 99) Kwalificatie- en vormingsvereisten voor het personeel van de diensten met het oog op de bepaling van de toelagen A. Begeleidingspersoneel De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met volledig leerplan of voor sociale promotie, met uitzondering van het diploma van bibliothecaris-documentalist.

B. Administratief personeel 1. Klerk De houders van één van de volgende titels : * einddiploma of -getuigschrift van het lager secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs). * eindgetuigschrift of -attest van het lager secundair beroepsonderwijs uitgereikt na een vierde finaliteitsjaar of erkend na een vijfde bijscholings- of specialisatiejaar in een afdeling "Travaux de bureau", uitgereikt door een door de Staat opgerichte, gesubsidieerde of erkende inrichting. 2. Kopiist (braille) 2e klasse De houders van een diploma, getuigschrift of attest dat toegang geeft tot de functie van klerk.3. Opsteller De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) voor zover de vorming beantwoordt aan de normale eisen van de functie.4. Boekhouder-klasse II Einddiploma of -getuigschrift van het hoger secundair onderwijs (algemeen of technisch onderwijs) met een commerciële richting.5. Kopiist (braille) 1e klasse De houders van een diploma, getuigschrift of attest dat toegang geeft tot de functie van opsteller.6. Boekhouder-klasse I * De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger onderwijs met een economische richting waarvan de kwalificatie beantwoordt aan de normale eisen van de functie; * De houders van het diploma van de Belgische Kamer van Boekhouders . 7. Gegradueerde of regent met een economische, juridische, administratieve of informatica oriëntering De houders van het diploma dat die titel verleent. C. Arbeiderspersoneel 1. Arbeiderspersoneel categorie I Ongeschoolde arbeiders, schoonmakers, dienstboden, nachtwakers, conciërges, niet-gekwalificeerde landarbeiders.2. Arbeiderspersoneel categorie III Gekwalificeerde arbeiders die niet in het bezit zijn van een einddiploma of -getuigschrift dat van hun kwalificatie getuigt. D. Directeur * De houders van een einddiploma of -getuigschrift van het hoger universitair of niet-universitair onderwijs met pedagogische, psychologische, sociale of paramedische oriëntering, met volledig leerplan of voor sociale promotie, die bovendien de twee volgende voorwaarden vervullen : - het bewijs leveren van minstens drie jaar dienstanciënniteit in een educatieve, sociale, pedagogische, pschychologische of paramedische functie in de sector personenzorg; - beschikken over een bijkomend diploma of getuigschrift waarbij de kennis inzake het beheer van de non-profitsector wordt bevestigd. De Minister bepaalt de diploma's en getuigschriften die aan die eis voldoen.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 4 (bedoeld in de artikelen 31 en 90) Referentieschaal (indexcijfer 100 = 01/01/1990) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 5 (bedoeld in artikel 31, tweede lid) Personeelquota's buiten tegenmoetkoming (ETPhi) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 6 (bedoeld in de artikelen 95 en 100) Principes op basis waarvan de lasten in aanmerking worden genomen I. De lasten worden niet in aanmerking genomen als de volgende algemene principes niet nageleefd worden : 1° ze moeten betrekking hebben op de begunstigden voor wie een gewestelijk bureau een gunstige beslissing heeft genomen over de opportuniteit van een opvang door de dienst.Als de dienst personen opvangt voor wie het gewestelijk bureau geen gunstige beslissing heeft genomen, worden de door de dienst geboekte lasten verminderd naar verhouding van het aantal dossiers betreffende de begunstigden voor wie een gewestelijk bureau een gunstige beslissing heeft genomen over de opportuniteit van een opvang door de dienst; 2° ze moeten betrekking hebben op de kosten waarvoor de dienst gesubsidieerd werd;3° ze moeten geboekt worden met inachtneming van de principes van de wet van 17 juli 75 en de uitvoeringsbesluiten ervan;4° ze moeten voortvloeien uit uitwisselingen tussen derden en uit tastbare economische realiteiten.Meer bepaald de v.z.w.'s of de stichtingen die onder één enkele directie staan in de zin van hoofdstuk III, afdeling I, punt IV, A, § 6, van de bijlage bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 betreffende de jaarrekeningen, vormen derden onder elkaar voorzover hun respectieve boekhoudingen op een geldige wijze gecontroleerd kunnen worden; 5° ze moeten voortvloeien uit uitwisselingen met natuurlijke personen die in geen geval deel mogen uitmaken van de inrichtende macht of van de directie van de dienst, of met rechtspersonen onder wie de leden van de inrichtende macht of van de directie van de dienst geen functie van directeur of bestuurder bekleden.In het tegenovergestelde geval moet de bewijskracht van de lasten door het Agentschap vastgesteld kunnen worden; 6° ze mogen niet betrekking hebben op vaste bedragen, behalve wanneer deze gerechtvaardigd worden bij een overeenkomst die de voorwaarden uitvoerig vermeldt waaronder de diensten verstrekt en bezoldigd worden;7° ze moeten in voorkomend geval voortvloeien uit een boeking die uitgevoerd werd op basis van een verdeelsleutel die aan objectieve, realistische en concrete criteria beantwoordt. 2. Meer bepaald de volgende lasten worden niet in aanmerking genomen 2.1. in de rekeningen 60 en 61 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld 1° het gedeelte van de reiskosten om dienstredenen boven het percentage dat voor het personeel van de ministeries bepaald werd bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 7 maart 2001;2° de beleggingswaarden, met inbegrip van grote herstellingen en groot onderhoud boven 500 euro, die voor één enkel boekjaar als lasten worden geboekt;3° de representatiekosten die niet in rechtstreeks verband staan met de activiteit van de diensten;4° de restaurantstroken waarop de naam en de hoedanigheid van de gasten niet worden vermeld;5° de hotelrekeningen waarop de naam en de hoedanigheid van de gasten niet worden vermeld;6° de huurlasten die eventueel niet gerechtvaardigd zijn bij een geschreven huurcontract of een overeenkomst tussen de partijen, waarin een beschrijving wordt gegeven van de lokalen die het voorwerp zijn van het contract; 7° de huurlasten onder v.z.w.'s of stichtingen, behalve als ze overeenstemmen met de waarde van de afschrijvingen van het gedeelte van het betrokken gebouw waarvoor de overheid geen toelage verleent.

Alleen in dit geval kunnen de lasten die de verhuurder geacht wordt op zich te nemen krachtens de wetten op de huurcontracten, als lasten van de huurder beschouwd worden. 2.2. in de rekeningen 62 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld 1° de bezoldigingen die niet overeenstemmen met de schalen bedoeld in de bijlagen 2 tot 8 van het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen betreffende de residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen voor gehandicapte personen, en die niet berekend worden volgens de regels opgenomen in bijlage 7 bij dit besluit;2° de bijkomende voordelen die niet voorkomen op de lijst onder punt I van bijlage 7 bij dit besluit;3° de werkgeverspremies voor de bovenwettelijke verzekeringen bedoeld in rekening 6230;4° de lasten met betrekking tot groepsverzekeringen;5° de dotaties en de aanwendingen van reserves voor het vakantie- en uitgaansgeld bedoeld in de rekeningen 6250 en 625;6° de loonkosten die niet voortvloeien uit een overeenkomst of een geschreven arbeidscontract waarin minstens de door de werknemer uitgeoefende functie(s) en de omvang van de dienstverstrekkingen worden vermeld; 7° de loonlasten die niet het voorwerp zijn geweest van aangiften bij de R.S.Z. en/of bij de Administratie van de belastingen; 8° de verbrekingsvergoedingen, behalve die betreffende de directeur. 2.3. in de rekeningen 63 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld 1° de afschrijvingslasten die voortvloeien uit percentages die hoger zijn dan : a) 20 % voor de oprichtingskosten bedoeld in rekening 6300.b) 33 % voor de onlichamelijke vaste activa bedoeld in rekening 6301.c) 3 % voor de gebouwen en bebouwde terreinen bedoeld in rekening 63020, met uitzondering van de grote onderhouds- en herstellingswerken (rekening 63020X) die tegen 10 % afgeschreven worden.d) 20 % voor de installaties, machines en uitrustingen bedoeld in rekening 63021, met uitzondering van het educatieve materieel dat tegen 10 % afgeschreven wordt.Het informaticamaterieel kan echter tegen 33 % afgeschreven worden. e) 10 % voor het meubilair bedoeld in rekening 63022X.f) 20 % voor het rollend materieel bedoeld in rekening 63022X.g) Eén van de bovenvermelde percentages naar gelang van het soort goed dat het voorwerp is van de leasing of op grond van soortgelijke rechten.h) Het Agentschap kan een afwijking van deze percentages toestaan in geval van aankoop van tweedehands- of prefabgoederen.De afwijking is met redenen omkleed en wordt bij ter post aangetekend schrijven aangevraagd. 2° de waardeverminderingen op schuldvorderingen bedoeld in de rekeningen 633 en 634;3° de voorzieningen voor wettelijke en bovenwettelijke pensioenen bedoeld in rekening 635;4° de voorzieningen voor grote onderhouds- en herstellingswerken bedoeld in rekening 636;5° de andere voorzieningen bedoeld in rekening 637. 2.4. in de rekeningen 64 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld 1° de op rekening 640 aangerekende boeten;2° de in de rekeningen 646 bedoelde kosten betreffende de bedragen die aan de subsidiërende overheid terugbetaald moeten worden; 2.5. in de rekeningen 65 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld 1° de niet-verdeelde financiële lasten, al naar gelang het soort, in de volgende rekeningen : 65000-"Financiële lasten van investeringsleningen", 65001-"Financiële lasten leasing", 65002-"Financiële lasten kaskredieten - 'AWIPH'- uitstel of dwingende reden", 65003-"Financiële lasten kaskredieten - Andere", 6570-"Financiële lasten bankrekeningen", 6571-"Financiële lasten - beleggingen";2° de lasten voor kaskredieten behalve als hierop een beroep moet worden gedaan wegens een uitstel van betaling waarvan de schuld bij de Administratie ligt of om een dwingende reden waarmee de dienst niets te maken heeft.In dit geval moet de dienst het uitstel van betaling en de verantwoordelijkheid van de Administratie bewijzen d.m.v. een attest dat aan het Agentschap moet worden gevraagd of het bewijs leveren van de dwingende aard van de gebeurtenis die het beroep op bovenvermeld krediet rechtvaardigt; 3° de financiële lasten i.v.m. beleggingen. 2.6. in de rekeningen 66 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld - de uitzonderlijke kosten bedoeld in rekening 660; 2.7. in de rekeningen 69 bedoeld in het genormaliseerde boekhoudplan dat d.m.v. omzendbrieven aan de diensten wordt meegedeeld - de kosten voor aanwendingen en heffingen verdeeld in de rekeningen 69. 2.8. Varia 1° de giften die tegelijkertijd als lasten en als opbrengsten geboekt worden;2° de opbrengsten van de activiteiten van de instellingen die tegelijkertijd als lasten en als opbrengsten geboekt worden;3° de lasten betreffende de terugbetalingen van administrateurskosten, behalve voor punctuele opdrachten waarover collegiaal beslist wordt door de raad van bestuur en de directie.3. Van de lasten worden afgetrokken : 1° de door de overheid verleende toelagen wanneer ze precies dezelfde lasten dekken als degene die in aanmerking worden genomen in de zin van dit besluit;2° de door de Nationale Loterij verleende werkingstoelage kan niet van de lasten afgetrokken worden; 3° de diverse kosteninvorderingen, met uitzondering van de private giften, de opbrengsten van fancyfairs of andere handelingen m.b.t. de opvraging van private storting, van de verkoop van producten buiten de dienst, van cash management en van ontvangsten die uit het verhuren van gesuperviseerde appartementen voortkomen. Deze uitzonderingen worden in aanmerking genomen als de betrokken opbrengsten in aparte rekeningen of subrekeningen geboekt worden en als de lasten m.b.t. de organisatie van deze handelingen eveneens apart geboekt worden; 4° de lasten betreffende de organisatie van fancyfairs of andere handelingen m.b.t. de opvraging van private storting, de verkoop van producten buiten de dienst, van cash management en van ontvangsten die uit het verhuren van gesuperviseerde appartementen voortkomen. Ze moeten naar gelang van het type geboekt worden, net zoals de opbrengsten die uit deze handelingen voortkomen. 4. Financiële controle Wanneer een dienst voor integratiehulp deel uitmaakt van dezelfde administratieve cel die uit andere op grond van het besluit van 9 oktober 1997 gesubsidieerde diensten bestaat, wordt het gebruik van de toelagen van die dienst gecontroleerd door de verleende toelagen en de per sectie te boeken lasten op te tellen. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 7 (bedoeld in artikel 100 en in bijlage 6) Personeelskosten die in aanmerking kunnen worden genomen I. Bijkomende voordelen De bijkomende voordelen bestaan uitsluitend uit : 1° een bijzondere jaarlijkse toelage voor een bedrag zoals bepaald in bijlage 1 bij het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen betreffende de residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen voor gehandicapte personen, die in maandelijkse tranches te betalen is aan alle personeelsleden, geneesheren uitgezonderd. Voor personeelsleden die deeltijds werken, is de toelage evenredig aan de effectieve dienstverstrekkingen; 2° een loontoeslag van 50 % op grond van het gesubsidieerde uurloon, die naar rato van maximum 11 uur per zondag verleend wordt voor diensten die op zondag door de personeelsleden (begeleiders of arbeiders) verstrekt worden. De maximale duur van de per zondag in aanmerking genomen dienstverstrekkingen is beperkt tot 16 uur, rekening houdende met het vigerende zondagsstelsel dat vastgesteld is op grond van het aantal aanwezige gehandicapte personen; 3° een bijzondere dagelijkse forfaitaire vergoeding van 24,78 euro, gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01 van 1 januari 1990 op grond van het indexcijfer van de huidige consumptieprijzen, vastgesteld op 1 januari 1984, voor de personeelsleden die de begunstigden begeleiden, om hun reële bijkomende lasten te dekken voor de door de diensten georganiseerde vakantieverblijven, en die recht geeft op een beperkte terugbetaling van de gemaakte kosten. Met uitzondering van de eerste en de laatste dag van de vakantie, kan deze vergoeding slechts verleend worden voor elke aanwezigheidsperiode van 24 uur per dag in het vakantiecentrum.

Deze dagelijkse forfaitaire vergoeding wordt verleend voor maximum dertig dagen per begeleider. 4° een eindejaarstoelage berekend overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het Waalse Gewest. II. Geldelijke anciënniteit De geldelijke anciënniteit van het educatieve personeel, de directeurs en de maatschappelijke assistenten wordt berekend op basis van het aantal jaren waarvoor de werknemers van de volgende sectoren voltijds of deeltijds betaald worden door hun werkgever : 1° de instellingen die door het Agentschap, het voormalige Fonds 81 en het voormalige "FCIPPH" erkend zijn of met hen een overeenkomst hebben gesloten, 2° de instellingen die door de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie erkend zijn of met hen een overeenkomst hebben gesloten, 3° de diensten van Hulpverlening aan de Jeugd en van de voormalige Jeugdbescherming, 4° de "ONE", 5° de erkende centra, 6° de instellingen die door de Algemene Directie Sociale Zaken en Volksgezondheid van het Federale Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu erkend zijn en met hem een overeenkomst hebben gesloten, 7° de instellingen die door het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid van het Ministerie van het Waalse Gewest erkend zijn en met hem een overeenkomst hebben gesloten, 8° de scholen van het buitengewoon onderwijs, 9° de instellingen die een overeenkomst hebben gesloten met het RIZIV. Het bevallings- en borstvoedingsverlof, de loopbaanonderbreking van maximum één jaar die recht geeft op een onderbrekingsuitkering, en het tien dagenverlof om dwingende redenen worden meegerekend.

Wat het niet-educatieve personeel betreft, met uitzondering van de directeurs en maatschappelijke assistenten, kan ook elke dienst meegerekend worden die eerder deeltijds of voltijds verstrekt werd in een gelijksoortige functie als degene die het bekleedt bij zijn aanwerving in een door het Agentschap erkende instelling.

Onder gelijksoortige functie wordt verstaan : * voor het administratieve personeel : alle functies die in bijlage 3 onder de desbetreffende rubriek ingedeeld zijn; * voor het arbeiderspersoneel : alle functies die in bijlage 3 onder de desbetreffende rubriek ingedeeld zijn.

Die dienstverstrekkingen worden pas in aanmerking genomen vanaf de datum waarop het personeelslid de in bijlage 7 bij dit besluit vastgelegde leeftijd bereikt. Voor het personeel dat sinds 10 mei 2001 is tewerkgesteld in een door het Agentschap erkende dienst, is de leeftijd van ranginneming voor de berekening van de geldelijke anciënniteit degene die vastligt in bijlage 9 bij het besluit van de Waalse Regering van 12 juli 2001 tot verhoging van de jaarlijkse toelagen van de voor gehandicapte personen bestemde residentiële diensten, dagonthaaldiensten en diensten voor plaatsing in gezinnen.

Die dienstverstrekkingen worden slechts in aanmerking genomen voorzover betrokken personeelslid indertijd beschikte over het diploma dat vereist werd om die functie uit te oefenen.

De personeelsleden die vóór 1 januari 1984 in dienst waren in instellingen erkend door het Fonds voor medisch-socio-pedagogische zorgverlening aan gehandicapten of door de Dienst Jeugdbescherming behouden hoe dan ook het voordeel van de geldelijke anciënniteit die hen indertijd officieel toegekend werd.

Het bewijs van de verstrekte diensten wordt door de betrokkenen geleverd op grond van de stortingen verricht bij een instelling voor sociale zekerheid of een pensioenkas. De bevoegde diensten mogen elk ander bewijsstuk eisen.

III. Benoemingen, bevorderingen en functieveranderingen § 1. De bezoldiging van een personeelslid met een directiegraad mag niet lager zijn dan die voorzien voor de functie waarop zijn diploma recht geeft in de dienst waar het tewerkgesteld is. § 2. Het personeelslid dat tot een andere graad in dezelfde dienst bevorderd wordt, behoudt de gezamenlijke geldelijke anciënniteit die hem toegekend werd op basis van de criteria bedoeld onder punt II van deze bijlage.

In geval van functieverandering binnen dezelfde instelling kan de geldelijke anciënniteit insgelijks opgewaardeerd worden overeenkomstig de bepalingen onder punt II van deze bijlage.

IV. Komen niet in aanmerking : 1° de bezoldigingen uitgekeerd aan de pensioengerechtigde personeelsleden die krachtens de wetgeving op de pensioenen een ongeoorloofde beroepsactiviteit uitoefenen;2° het deel van de bezoldigingen en de wettelijke werkgeverslasten boven de bedragen voor rekening van de overheid voor een volledige uurrooster, onverminderd de betaling van de in aanmerking komende extra-uren en van de diensten verstrekt in het kader van het onderwijs voor sociale promotie georganiseerd ten gunste van de personeelsleden tewerkgesteld door die diensten.3° Deze bepaling is eveneens van toepassing op personeelsleden met verschillende deeltijdse functies die gesubsidieerd worden of voor rekening zijn van de overheid. Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

Bijlage 8 (bedoeld in bijlage 7) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 19 september 2002 betreffende de integratiehulp voor gehandicapte jongeren.

Namen, 19 september 2002.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Sociale Aangelegenheden en Gezondheid, Th. DETIENNE

^