gepubliceerd op 26 maart 2007
Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling
1 MAART 2007. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, gewijzigd bij het programmadecreet van 16 december 1998, bij het programmadecreet van 18 december 2003 en bij het decreet van 1 februari 2007, inzonderheid op de artikelen 1bis, § 1, 3, eerste lid, 4, tweede lid, 6, tweede lid, 1bis, § 1 en § 2, 11ter, § 1, eerste lid, en § 3, en 11quater, tweede lid;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 oktober 1994 tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programmadecreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie, gewijzigd bij de besluiten van 3 mei en 13 december 2001;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de consumentenscholen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 november 2006;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 21 november 2006;
Gelet op het advies van de "Conseil supérieur des villes, communes et provinces de la Région wallonne" (Hoge raad van de steden, gemeenten en provincies van het Waalse Gewest), gegeven op 13 december 2006;
Gelet op het advies nr. 42.113/4 van de Raad van State, gegeven op 12 februari 2007, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Na beraadslaging, Besluit : TITEL 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit regelt krachtens artikel 138 van de Grondwet een materie bedoeld in artikel 128, § 1, van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling;2° Minister : de Minister bevoegd voor Sociale Actie;3° subsidiejaar : het kalenderjaar waarvoor de subsidie wordt toegekend;4° referentiejaar : het jaar dat voorafgaat aan het subsidiejaar;5° administratie : het Directoraat-generaal Sociale Actie en Gezondheid. TITEL 2. - Instellingen voor schuldbemiddeling HOOFDSTUK I. - Programmering
Art. 3.Behalve de instellingen bedoeld in artikel 1bis, § 2, van het decreet, mag in elke gemeente één enkele instelling voor schuldbemiddeling erkend worden tenzij de gemeente al bediend wordt door een vereniging hoofdstuk XII geregeld bij de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of door een andere erkende instelling voor schuldbemiddeling, ingevolge een partnerschapsovereenkomst op grond waarvan schuldbemiddeling gegarandeerd wordt aan de inwoners van bedoelde gemeente.
In afwijking van het eerste lid kunnen in de gemeenten met meer dan 30 000 inwoners bijkomende instellingen erkend worden naar rato van één instelling per aangesneden schijf van 30 000 inwoners boven de eerste schijf van 30 000 inwoners. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 4.De aanvragen tot erkenning van de instellingen bedoeld in artikel 1 van het decreet worden bij aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronisch formulier aan de administratie gericht.
Art. 5.De erkenningsaanvraag wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie wordt opgemaakt en waarin de instelling de volgende gegevens vermeldt : 1° haar benaming, zetel, duur, maatschappelijk doel en de zetel van de activiteit waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, waarbij deze bepaling niet van toepassing is op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en op de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn;2° het bewijs van de beslissing waarbij het bevoegde orgaan van de instelling een schuldbemiddelingsactiviteit zal uitoefenen; 3° het bewijs van de verbintenis waarbij het bevoegde orgaan van de instelling zich zal houden aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen voor schuldbemiddeling, o.a. inzake gespecialiseerd personeel; 4° het bewijs dat de functies bedoeld in artikel 7, 2°, van het decreet niet toegewezen worden aan personen die niet gemachtigd zijn krachtens deze bepaling en dat de leden van het leidend orgaan van de instelling en de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën bedoeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;5° het bewijs van de gespecialiseerde opleiding of van de nuttige beroepservaring van de personen bedoeld in artikel 4 van het decreet; 6° in het geval van een privé-instelling, het bewijs van haar onafhankelijkheid t.o.v. personen of instellingen die een activiteit van kredietgever of -bemiddelaar uitoefenen krachtens de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord wordt binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld.
Bij de erkenningsaavraag worden ook de volgende stukken gevoegd : 1° een overzicht van de vastgestelde behoeften, van de middelen waarvan de aanwending overwogen wordt om daarop in te spelen en het activiteitsgebied dat normaal onder de instelling valt;2° de laatste goedgekeurde rekeningen van de instelling en een vermelding van de beschikbaarheid van de financiële middelen die nodig zijn voor de bezoldiging van de personen en diensten bedoeld in artikel 4 van het decreet;3° in voorkomend geval, het gemotiveerde ontwerp van het tarief van de kosten van de reële prijs van de schuldbemiddeling. De openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn zijn vrijgesteld van de overlegging van de stukken bedoeld in het derde lid, 2° en 3°.
Daarentegen voegen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn de notulen bij van de vergadering van het overlegcomité bedoeld in artikel 26, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de de openbare centra voor maatschappelijk welzijn m.b.t. de oprichting van de dienst voor schuldbemiddeling.
Art. 6.Binnen dertig dagen na ontvangst van erkenningsaanvraag bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen twee maanden te vervolledigen en hem op de ontbrekende stukken en/of gegevens wijst.
Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.
Art. 7.De administratie behandelt de aanvraag en maakt ze samen met haar opmerkingen aan de Minister over binnen een maand na de indiening ervan als ze volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art. 8.De beslissingen tot weigering of intrekking van de erkenning worden bij ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager meegedeeld.
Art. 9.De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt maximum zes maanden en minimum drie maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend aan de hand van dezelfde formulieren en volgens dezelfde procedure als die voorzien voor de erkenningsaanvraag.
De administratie behandelt de aanvraag en maakt ze samen met haar opmerkingen aan de Minister over binnen een maand na de indiening ervan als ze volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier. In afwachting van een definitieve beslissing van de Minister wordt de instelling geacht te zijn erkend voor een termijn van zes maanden, die ingaat op de vervaldatum van de erkenning.
Art. 10.Bij weigering, intrekking of niet-hernieuwing van de erkenning kan een beroep bij de Regering ingediend worden.
Het beroep wordt binnen twee maanden na kennisgeving van de omstreden beslissing bij aangetekend schrijven gericht aan de Minister van Sociale Actie, die het aan de Regering overlegt.
Het beroep vermeldt : 1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de eisende partij;2° het voorwerp van het beroep en een uiteenzetting van de feiten en middelen. Het beroep wordt aangevuld met een afschrift van de omstreden beslissing.
De Regering beslist binnen een termijn van drie maanden, die ingaat op de datum van indiening van het beroep.
De Minister geeft de dienst kennis van de beslissing van de Regering. HOOFDSTUK III. - Maximumtarief dat toegepast kan worden door de instellingen voor schuldbemiddeling
Art. 11.Onverminderd het tarief bepaald overeenkomstig artikel 1675/19 van het Gerechtelijk Wetboek, wordt het maximumtarief dat toegepast kan worden door erkende privé-instellingen voor schuldbemiddeling vastgelegd als volgt : 1° initiële opmaak van de globale financiële balans van de aanvrager : euro 77,76;2° onderhandeling over een aanzuiveringsplan met de schuldeisers : euro 46,41;3° voorbereiding van de conclusies met het oog op een verschijning voor de rechtbank : euro 37,63.
Art. 12.Dat tarief wordt gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en stemt overeen met de referentie-index 105,15 (basis 2004). Het wordt jaarlijks aangepast op 1 januari. HOOFDSTUK IV. - Opleiding
Art. 13.Het bewijs van de gespecialiseerde opleiding bedoeld in artikel 4 van het decreet wordt geleverd d.m.v. een getuigschrift afgegeven na deelname aan een programma van minstens dertig uren theorielessen i.v.m. de volgende materies : 1° verbintenissenrecht;2° hypothecair krediet;3° verbruikskrediet; 4° geschil i.v.m. het niet-betalen van de schuld en uitvoeringsmiddelen; 5° methodologische aspecten van de schuldbemiddeling;6° collectieve schuldenregeling. Om het opleidingsprogramma af te sluiten, wordt minstens twee weken na de theorielessen minimum één dag aan het praktische onderzoek van gevallen besteed
Art. 14.De nuttige ervaring van drie jaar bedoeld in artikel 4 van het decreet wordt aangetoond aan de hand van een gemotiveerde schriftelijke verklaring, hetzij van de werknemer, hetzij van de stafhouder van de orde der advocaten bij een balie. HOOFDSTUK V. - Subsidiëring
Art. 15.Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° behandeld dossier : elke aanvraag gericht aan de erkende instelling in de loop van het referentiejaar die het voorwerp heeft uitgemaakt van minstens één begrotingsanalyse (telling van de inkomens en lasten van de personen) en van een uitvoerig overzicht van de bestaande schulden, of elk dossier dat een aanzuiveringsplan bevat voor de schulden die in de loop van een jaar dat volgt op het jaar van de opening ervan het voorwerp heeft uitgemaakt van hetzij een herziening van het opgemaakte aanzuiveringsplan daar er rekening gehouden moest worden met een nieuw gegeven, hetzij geïndividualiseerde geschriften gericht aan de schuldeisers of aan derden en betreffende de uitvoering van het plan, hetzij regelmatige ontmoetingen met de schuldenaar in het kader van de begeleiding van de uitvoering van het plan; 2° voortgezette opleiding : elke andere opleiding dan de verplichte basisopleiding i.v.m. schuldbemiddeling; 3° gedecentraliseerde site : elke aangepaste plaats, gelegen in een andere gemeente dan die waar de hoofdzetel van de activiteit gevestigd is, waar de personen die om schuldbemiddeling verzoeken zich kunnen melden voor een eerste gesprek of voor verdere gesprekken met het oog op de behandeling van hun dossier. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, maakt de erkende instelling een nieuwe gestandaardiseerde opvolgingsfiche op die haar tegemoetkomingen vermeldt, alsmede de data waarop ze verleend worden en de lijst van de schuldeisers.
Art. 16.De instellingen bedoeld in artikel 11bis, § 1, eerste lid, van het decreet die op 1 januari van het referentiejaar erkend zijn, genieten op eigen verzoek een subsidie als tegemoetkoming in de personeels- en werkingskosten.
Een gemeente en haar openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn mogen in geen geval gelijktijdig gesubsidieerd worden. Een gemeente of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hebben geen recht op subsidies indien ze lid zijn van een vereniging van gemeenten of van een vereniging van openbare centra voor maatschappelijk welzijn die krachtens dit hoofdstuk wordt gesubsidieerd.
De personeels- en werkingskosten komen slechts in aanmerking voor een subsidie als ze niet worden gedekt door een andere financieringsbron.
Een instelling kan pas aanspraak maken op een subsidie als ze gedurende het referentiejaar minstens 2 dossiers voor 1 000 inwoners heeft behandeld in het geval van een openbare instelling en minstens 30 dossiers in het geval van een privé-instelling.
Art. 17.§ 1. Voor openbare instellingen is het forfaitaire deel van de subsidie afhankelijk van het bevolkingscijfer van het bediende grondgebied. Deze instellingen ontvangen een subsidie van euro 0,30 per inwoner.
Het bevolkingscijfer van de bediende gemeenten is het in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte officiële bevolkingscijfer op 1 januari van het referentiejaar. § 2. Voor privé-instellingen bedraagt het forfaitaire deel van de subsidie euro 10.000 per jaar.
Art. 18.Het wisselende deel van de subsidie bestaat uit de bedragen die voor het referentiejaar worden vastgelegd, met name : 1° een bedrag gekoppeld aan het aantal dossiers;2° een bedrag voor de voortgezette personeelsopleiding. 3° een bedrag gekoppeld aan de decentralisatie als het gaat om een vereniging hoofdstuk XII, om een intercommunale vereniging of om een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn geconventionneerd met andere O.C.M.W.'s voor schuldbemiddeling en die aan schuldbemiddeling doet in één of meer gedecentraliseerde sites gelegen in een andere gemeente dan die waar de zetel van de vereniging of van het O.C.M.W. met de voortrekkersrol gevestigd is; 4° een bedrag gekoppeld aan de organisatie door de instelling of op haar initiatief van één of verschillende steungroepen voor de preventie van schuldenoverlast.
Art. 19.§ 1. Het bedrag bedoeld in artikel 18, 1°, wordt vastgelegd op euro 70 per behandeld dossier.
Het bedrag bepaald krachtens het eerste lid mag echter niet hoger zijn dan : - euro 21.000 voor de openbare instellingen die een grondgebied met minder dan 50 000 inwoners bedienen; - euro 35.000 voor de openbare instellingen die een grondgebied met 50 000 à 150 000 inwoners bedienen en voor privé-instellingen; - euro 70.000 voor de openbare instellingen die een grondgebied met meer dan 150 000 inwoners bedienen. § 2. Het bedrag bedoeld in artikel 18, 2°, is gelijk aan euro 250.
Als de erkende instelling meer dan twee voltijds equivalent personeelsleden aanstelt voor schuldbemiddeling, wordt dat bedrag tot euro 370 verhoogd. § 3. Het bedrag bedoeld in artikel 18, 3°, is gelijk aan euro 1.000 per gedecentraliseerde site in activiteit, met een maximum van 3 sites. § 4. Het bedrag bedoeld in artikel 18, 4°, wordt vastgelegd op euro 1.500 per steungroep voor de preventie van schuldenoverlast die jaarlijks minstens 10 activiteiten organiseert.
Elke erkende instelling mag een steungroep oprichten. Als de bediende gemeente of groep van gemeenten meer dan 30 000 inwoners telt, kunnen verschillende steungroepen door een erkende instelling georganiseerd worden naar rato van één groep per volledige schijf van 30 000 inwoners.
Art. 20.§ 1. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar ingediend per e-mail of d.m.v. een elektronisch formulier. Ze bevat de gegevens op grond waarvan het variable gedeelte van de subsidie bepaald kan worden. § 2. De subsidie is het voorwerp van een voorschot gelijk aan 70 % ervan, die geraamd wordt op grond van de gegevens verstrekt bij de aanvraag. Dat voorschot wordt betaald in de loop van de eerste semester van het subsidiejaar. § 3. Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald in de loop van het jaar dat op het subsidiejaar volgt, rekening houdende met het gestorte voorschot en na overlegging van de stukken die de personeels- en werkingsuitgaven voor het subsidiejaar bevestigen. De bewijsstukken voor de uitgaven worden uiterlijk 30 april van het jaar na het subsidiejaar aan de administratie overgemaakt.
TITEL 3. - Referentiecentra HOOFDSTUK I. - Erkenning
Art. 21.De aanvragen tot erkenning van de referentiecentra worden bij aangetekend schrijven of d.m.v. een elektronisch formulier aan de administratie gericht.
Art. 22.De erkenningsaanvraag wordt ingediend in de vorm van een verklaring op erewoord waarvan het model door de administratie wordt opgemaakt en aan de hand waarvan de vereniging : 1° het bewijs levert dat het doel van de vereniging voorziet in acties inzake de bestrijding van schuldenoverlast;2° het bewijs levert dat de maatschappelijk assistent de door de Minister erkende gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd en minstens vijf jaar beroepservaring inzake maatschappelijk werk heeft;3° het bewijs levert van de verbintenis of van een overeenkomst met een geneesheer of een licentiaat in de rechten die bovenbedoelde opleiding heeft gevolgd of minstens vijf jaar nuttige beroepservaring heeft;4° het bewijs levert dat de personeelsleden die op grond van hun bevoegdheden rechtstreeks deelnemen in de uitoefening van de schuldbemiddelingsactiviteit niet ingedeeld zijn in één van de categorieën vermeld in artikel 78 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; Elke wijziging van de gegevens vervat in de verklaring op erewoord wordt binnen vijftien dagen aan de administratie meegedeeld.
De beslissing van het bevoegde orgaan van de vereniging om de erkenning als referentiecentrum aan te vragen wordt eveneens bij de erkenningsaanvraag gevoegd.
Art. 23.Binnen dertig dagen na ontvangst van erkenningsaanvraag bezorgt de administratie de aanvrager hetzij een bericht van ontvangst als de aanvraag volledig is, hetzij een bericht waarbij zij hem erom verzoekt zijn aanvraag binnen twee maanden te vervolledigen en hem wijst op de ontbrekende stukken en/of gegevens.
Bij gebrek aan bericht van ontvangst binnen de voorgeschreven termijnen wordt de aanvraag geacht volledig en regelmatig te zijn.
Art. 24.De administratie behandelt de aanvraag en maakt ze samen met haar opmerkingen aan de Minister over binnen een maand na de indiening ervan als ze volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier.
Art. 25.De beslissingen tot weigering of intrekking van de erkenning worden bij ter post aangetekend schrijven aan de aanvrager meegedeeld.
Art. 26.De aanvraag tot hernieuwing van de erkenning wordt maximum zes maanden en minimum drie maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenning ingediend.
De vereniging moet slechts de beslissing van het bevoegde orgaan overmaken waarbij de hernieuwing van de erkenning wordt aangevraagd.
De administratie behandelt de aanvraag en maakt ze samen met haar opmerkingen aan de Minister over binnen een maand na de indiening ervan als ze volledig is.
De Minister beslist over de aanvraag binnen twee maanden na ontvangst van het dossier. Als de Minister niet binnen die termijn beslist, wordt de instelling geacht te zijn erkend voor een termijn van zes maanden, die ingaat op de vervaldatum van de erkenning.
Art. 27.De erkenning kan ingetrokken worden als het decreet of dit besluit niet in acht genomen wordt.
Bij weigering, intrekking of niet-verlenging van de erkenning kan een beroep bij de Regering ingediend worden.
Het beroep wordt binnen twee maanden na kennisgeving van de omstreden beslissing bij aangetekend schrijven gericht aan de Minister van Sociale Actie, die het aan de Regering overlegt.
Het beroep vermeldt : 1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de eisende partij;2° zijn voorwerp en een uiteenzetting van de feiten en middelen. Het beroep wordt aangevuld met een afschrift van de omstreden beslissing.
De Regering beslist binnen een termijn van drie maanden, die ingaat op de datum van indiening van het beroep.
De Minister geeft de dienst kennis van de beslissing van de Regering. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring
Art. 28.De personeelsuitgaven van een referentiecentrum worden in aanmerking genomen om de prestaties van de leden van het team bedoeld in artikel 11bis, § 2, vierde lid, 2° en 3°, van het decreet en van een administratief personeelslid ten laste te nemen. De subsidie die betrekking heeft op de geneesheer of de licentiaat in de rechten dekt een voltijdse betrekking.
De kosten van de bedrijfsovereenkomst die is afgesloten met een advocaat worden met personeelsuitgaven gelijkgesteld.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste en het tweede lid worden in aanmerking genomen met inachtneming van de weddenschalen opgegeven in de bijlagen bij dit besluit.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste en het tweede lid worden vermeerderd met de werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddenschalen bedoeld in het vorige lid.
De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.
De geldelijke anciënniteit van het personeel van de referentiecentra wordt berekend overeenkomstig de algemene beginselen van het personeel van het gemeentelijk en provinciaal openbaar ambt.
Art. 29.De werkingskosten van de referentiecentra worden in aanmerking genomen voor een bedrag van euro 6.000, verhoogd met euro 0,04/inwoner van het/de provinciegedeelte(n) bediend door een centrum, waarbij het totaalbedrag niet hoger mag zijn dan euro 25.000.
In het kader van het beleid voor de preventie van schuldenoverlast en van de begeleiding van de steungroepen voor de preventie van schuldenoverlast worden de personeels- en werkingsuitgaven van de referentiecentra in aanmerking genomen ten belope van euro 40.000/jaar.
De referentiecentra mogen voor het overige de verplaatsingskosten van hun personeelsleden i.v.m. de diensten verstrekt ten gunste van de erkende instellingen voor schuldbemiddeling aan deze instellingen factureren.
Art. 30.De personeels- en werkingskosten betreffende het subsidiejaar zijn het voorwerp van twee halfjaarlijkse voorschotten gelijk aan 40 % van de subsidie geschat op grond van de uitgaven betreffende het vorige jaar.
Voor het eerste jaar waarin de subsidie aan de referentiecentra wordt toegekend, wordt elk halfjaarlijks voorschot evenwel op euro 80.000 vastgelegd.
De subsidie wordt jaarlijks uitbetaald na een definitieve berekening waarbij rekening wordt gehouden met de reeds gestorte halfjaarlijkse voorschotten.
Het erkende referentiecentrum dat de boekhoudkundige gegevens van het voorafgaande boekjaar uiterlijk 30 april niet aan de Regering heeft overgemaakt, krijgt voor het lopende jaar geen voorschotten meer zolang de gegevens niet zijn toegestuurd.
TITEL 4. - "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" (Waarnemingscentrum Krediet en Schuldenlast) HOOFDSTUK I. - Erkenning
Art. 31.Het in Charleroi gevestigde "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" wordt op eigen verzoek door de Minister erkend indien het de volgende voorwaarden vervult : 1° opgericht zijn als vereniging zonder winstoogmerk, met maatschappelijke zetel gevestigd in Charleroi;2° beschikken over een raad van bestuur met minstens : - 2 vertegenwoordigers aangewezen door de Waalse Regering; - 2 vertegenwoordigers van het bankwezen of de bedrijfswereld; - 2 vertegenwoordigers van de consumentenverenigingen; - 2 vertegenwoordigers van de instellingen voor schuldbemiddeling of van de referentiecentra; 3° beschikken over een team dat bestaat uit minstens : - een directeur die houder is van een universitair diploma; - een geneesheer of een licentiaat in de rechten; - een licentiaat in de economische wetenschappen; - een graduaat die houder is van een diploma met de studierichting rechten, economie of administratie; 4° de beraadslaging van het bevoegde orgaan van de vereniging overleggen waarbij de verbintenis wordt aangegaan om de krachtens artikel 11ter van het decreet toegewezen opdrachten te vervullen.
Art. 32.De erkenningsaanvraag wordt bij aangetekend schrijven gericht aan de Minister, die zich uitspreekt binnen twee maanden. De erkenning geldt voor een periode van zes jaar.
Indien de bij het decreet toegewezen opdrachten of de in artikel 31 bedoelde voorwaarden niet vervuld zijn, kan de erkenning ingetrokken worden.
Bij weigering, intrekking of niet-hernieuwing van de erkenning kan een beroep bij de Regering ingediend worden.
Het beroep wordt binnen twee maanden na kennisgeving van de omstreden beslissing bij aangetekend schrijven gericht aan de Minister van Sociale Actie, die het aan de Regering overlegt.
Het beroep vermeldt : 1° de naam, hoedanigheid, woonplaats of zetel van de eisende partij;2° zijn voorwerp en een uiteenzetting van de feiten en middelen. Het beroep wordt aangevuld met een afschrift van de omstreden beslissing.
De Regering beslist binnen een termijn van drie maanden, die ingaat op de datum van indiening van het beroep.
De Minister geeft de dienst kennis van de beslissing van de Regering. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring
Art. 33.De personeelsuitgaven van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" worden in aanmerking genomen om de prestaties van het team bedoeld in artikel 14, 3, van dit besluit ten laste te nemen.
De personeelsuitgaven bedoeld in het vorige lid worden in aanmerking genomen met inachtneming van de weddenschalen opgegeven in de bijlage I bij dit besluit en met inachtneming van de regels voor de evaluatie van het personeel van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" die uitvoerig omschreven worden in bijlage II bij dit besluit.
De personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid worden verhoogd met de werkgeversbijdragen berekend op grond van de weddenschalen bedoeld in het vorige lid.
De personeelsleden kunnen een dienstanciënniteit toegekend krijgen voor de nuttige ervaring die ze in hun betrekking verworven hebben.
Bovendien kan aan het personeel van het "Observatoire" een geldelijke anciënniteit toegekend worden overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 18 december 2003 houdende de Waalse Ambtenarencode.
Art. 34.De werkingskosten i.v.m. de opdrachten van het "Observatoire" worden in aanmerking genomen voor zover ze niet meer dan euro 100.000 per jaar bedragen. Deze kosten dienen o.a. om de organisatie van de basis- en voortgezette opleidingen te dekken volgens een met de Minister overeengekomen programma. Wat betreft de subsidies voor de opleidingen, wordt de toekenning onderworpen aan de overlegging van een voorbegroting en van een door de Minister goedgekeurde activiteitenprogramma.
Art. 35.De personeels- en werkingskosten betreffende het subsidiejaar zijn het voorwerp van twee halfjaarlijkse voorschotten gelijk aan 40 % van de subsidie geschat op grond van de uitgaven die op het vorige jaar slaan.
De subsidie wordt jaarlijks uitbetaald na een definitieve berekening waarbij rekening wordt gehouden met de reeds gestorte halfjaarlijkse voorschotten.
Indien het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" de boekhoudgegevens m.b.t. tot het voorgaande boekhoudjaar uiterlijk 30 april niet aan de Regering heeft overgemaakt, ontvangt het geen voorschot meer voor het lopende jaar zolang de gegevens niet zijn overgemaakt.
TITEL 5. - Controle
Art. 36.De administratieve en financiële controle op de erkende instellingen voor schuldbemiddeling, de erkende referentiecentra en het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" wordt door de ambtenaren van de administratie uitgeoefend.
In het kader van deze controle kan de administratie de instelling verzoeken om de overlegging van de nodige stukken en bewijzen die niet zijn overlegd in het kader van de erkenningsaanvraag.
Art. 37.Het erkende referentiecentrum maakt een jaarlijks activiteitenverslag op waarmee kan worden nagegaan of het zich houdt aan de bepalingen van het decreet en aan de bepalingen genomen ter uitvoering ervan. Dat verslag wordt uiterlijk 30 april van het volgende jaar aan de administratie overgemaakt.
Art. 38.Van alle beslissingen tot toekenning, hernieuwing, weigering of intrekking van een erkenning wordt een afschrift overgemaakt aan de federale Minister van Economische Zaken.
Art. 39.De lijst van de instellingen voor schuldbemiddeling en de referentiecentra wordt door de administratie bijgehouden.
TITEL 6. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 40.De volgende besluiten worden opgeheven : 1° het besluit van de Waalse Regering van 20 oktober 1994 tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, gewijzigd bij het besluit van 13 december 2001;2° het besluit van de Waalse Regering van 20 mei 1999 tot uitvoering van het programmadecreet van 16 december 1999 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie, gewijzigd bij de besluiten van 3 mei 2001 en 13 december 2001;3° het besluit van de Waalse Regering van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de consumentenscholen.
Art. 41.Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de openbare en privé-instellingen die overeenkomstig de ministeriële besluiten van 6 december 2004 en 10 november 2005 erkend zijn en gesubsidieerd worden voor de organisatie van een consumentenschool, tot de definitieve regeling van de subsidiedossiers onderworpen aan de regels vervat in het besluit van 18 maart 2004 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de consumentenscholen.
Art. 42.In afwijking van artikel 20, eerste lid, wordt de termijn voor de indiening van de subsidieaanvraag 2007 vastgelegd op de eerste dag van de tweede maand na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad .
Art. 43.Artikel 11bis, § 1, van het decreet en dit besluit hebben uitwerking op 1 januari 2007.
Art. 44.De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 1 maart 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. Ch. VIENNE
Bijlage I I. Weddeschalen voor het personeel van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement".
De weddeschalen voor het personeel van het "Observatoire du Crédit" die overeenstemmen met de volgende weddeschalen van het Ministerie van het Waalse Gewest zijn de volgende : 1. directeur A5S : wervingsgraad;2. directeur A4 : de schaal A4 kan toegankelijk gemaakt worden bij beslissing van de raad van bestuur van het "Observatoire", mits een anciënniteit van acht jaar in deze functie binnen het "Observatoire" en minstens twee positieve evaluaties;3. attaché-jurist of economist A6 : wervingsgraad;4. eerste attaché A5 : de graad van eerste attaché kan bij beslissing van de raad van bestuur van het "Observatoire" toegankelijk gemaakt worden voor de attaché die acht jaar anciënniteit in deze functie telt binnen het "Observatoire" en over minstens twee positieve evaluaties beschikt;5. gegradueerde B3 : wervingsgraad;6. eerstaanwezend gegradueerde B2 : de graad van eerstaanwezend gegradueerde kan bij beslissing van de raad van bestuur van het "Observatoire" toegankelijk gemaakt worden voor de gegradueerde die acht jaar anciënniteit in deze functie telt en over minstens twee positieve evaluaties beschikt. II. Weddeschalen voor het personeel van de referentiecentra.
De weddeschalen voor het personeel van de referentiecentra en de voorwaarden voor de toekenning van de schalen waarmee rekening wordt gehouden bij de vastlegging van de wedden van de bestuursambtenaar, de maatschappelijk assistent en de licentiaat in de rechten zijn de schalen voorzien voor de graden D1, D4, D5, D6 of C3, B1 tot B4 en A1 tot A3 zoals bepaald bij de omzendbrieven van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden van 27 mei 1994 betreffende de algemene beginselen van het gemeentelijk en provinciaal openbaar ambt en van de Minister van Sociale Actie van 12 juli 1994 betreffende de toepassing van die algemene beginselen in de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, alsmede de latere wijzigende omzendbrieven van die Ministers.
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling.
Namen, 1 maart 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. Ch. VIENNE
Bijlage II Regels voor de evaluatie van het personeel van het "Observatoire du Crédit et de l'Endettement" De procedure voor de evaluatie van het personeel wordt georganiseerd en toegepast als volgt : De personeelsleden van het "Observatoire" zijn het voorwerp van één van de drie volgende evaluaties : 1° zeer positief;2° positief;3° voorbehoud. Het model van het evaluatieverslag dat o.a. de evaluatiecriteria bevat wordt hieronder weergegeven. Voor elk criterium moet één van de drie vakken aangekruist worden om de globale evaluatie van het personeelslid te bepalen. De globale evaluatie "zeer positief" wordt slechts verkregen als geen enkel criteria het voorwerp is van een melding "voorbehoud". De melding "voorbehoud" wordt toegekend als minstens de helft van de criteria het voorwerp is van de melding "voorbehoud".
De evaluatie wordt om de twee jaar meegedeeld aan de personeelsleden.
Ze wordt hen evenwel één jaar na de toekenning van de evaluatie "voorbehoud" meegedeeld of één jaar nadat ze hun nieuwe functies hebben opgenomen.
De personeelsleden kunnen via het systeem van de loopbaanevolutie bedoeld in bijlage I bij dit besluit slechts voor een hogere schaal in aanmerking komen als ze het voorwerp hebben uitgemaakt van evaluaties die minstens "positief" zijn.
De evaluatieprocedure wordt vastgelegd als volgt : - het evaluatieontwerp wordt door de raad van bestuur opgemaakt voor de directeur van het "Observatoire" en door de directeur van het "Observatoire" voor de overige personeelsleden; - dat ontwerp wordt meegedeeld aan betrokken persoon; - als betrokken persoon geen opmerkingen maakt omtrent het ontwerp, wordt de evaluatie definitief vastgelegd door de administratie; - als betrokken persoon het ontwerp betwist, kan ze bezwaar aantekenen binnen vijftien na de mededeling. Na betrokken persoon te hebben gehoord kan de raad van bestuur of de directeur een ander voorstel doen, dat samen met het proces-verbaal van verhoor bij het evaluatieontwerp gevoegd wordt. De raad van bestuur zal een definitieve beslissing nemen.
Het evaluatieblad bevat de volgende gegevens : 1° de identiteitskaart van het personeelslid (naam, voornaam, niveau, datum van indiensttreding, uitgeoefende functies);2° een omschrijving van de activiteiten;taken toegewezen aan het personeelslid; 3° bijzondere problemen tegengekomen door het personeelslid sinds de laatste evaluatie en manier waarop het die op zich genomen heeft;4° opleidingen die eventueel gevraagd en gevolgd worden;5° beoordeling :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 7 juli 1994 betreffende de erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling. Namen, 1 maart 2007.
De Minister-President, E. DI RUPO De Minister van Gezondheid, Sociale Actie en Gelijke Kansen, Mevr. Ch. VIENNE