gepubliceerd op 12 juli 2011
Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege
27 MEI 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 16.4.24, derde lid, gewijzigd bij de decreten van 21 december 2007 en 23 december 2010;
Gelet op het decreet van 23 december 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/12/2010 pub. 18/02/2011 numac 2011035177 bron vlaamse overheid Decreet houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en natuur sluiten houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en natuur, artikel 186, eerste lid;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 23 juli 2010;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 april 2011, met toepassing van artikel 84, § 4, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en algemene bepalingen
Art. 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;2° het milieuhandhavingsbesluit : het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 12/12/2008 pub. 10/02/2009 numac 2009035107 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid sluiten tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid; 3° het huishoudelijk reglement : het huishoudelijk reglement van het Milieuhandhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.24, eerste lid, van het decreet; 4° het college : het Milieuhandhavingscollege, vermeld in artikel 16.4.19, § 1, van het decreet; 5° de voorzitter : de voorzitter van het college, vermeld in artikel 16.4.21, § 1, 1°, van het decreet; 6° de kamervoorzitter : het lid van het college dat een kamer als vermeld bij artikel 16.4.19, § 1, derde lid, van het decreet voorzit; 7° de bestuursrechters : de leden van het college, vermeld in artikel 16.4.21, § 1, 2°, van het decreet; 8° de griffie : het permanent secretariaat, vermeld in artikel 16.4.22, § 1, eerste lid, van het decreet; 9° de griffier : de griffier of de adjunct-griffier, vermeld in artikel 16.4.22, § 1, tweede lid, van het decreet; 10° de kamer : een kamer als vermeld in artikel 16.4.19, § 1, derde lid, van het decreet; 11° de kennisgeving : de kennisgeving, vermeld in artikel 16.1.2, 3°, van het decreet; 12° de gewestelijke entiteit : de afdeling bevoegd voor de bestuurlijke handhaving, vermeld in artikel 3 van het milieuhandhavingsbesluit;13° de verzoekende partij : de indiener van het beroep bij het college;14° de verwerende partij : het Vlaamse Gewest, in de procedure bij het college vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering; 15° de bestreden beslissing : een beslissing als vermeld bij artikel 16.4.37 of artikel 16.4.43 van het decreet; 16° de beschikking : de beslissing van de voorzitter of van de kamervoorzitter die enkel betrekking heeft op procedurele aangelegenheden.
Art. 2.§ 1. De termijnen die volgen op een kennisgeving, nemen een aanvang daags na de kennisgeving, tenzij deze kennisgeving gebeurt daags voor een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag. In dat geval neemt de termijn een aanvang op de eerstvolgende werkdag.
De dag die het uitgangspunt is van de termijn wordt er niet inbegrepen.
De vervaldag wordt in de termijn gerekend. Is die dag een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag of valt die dag binnen een periode dat de griffie gesloten is als vermeld in het huishoudelijk reglement, dan wordt die vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag. § 2. De termijnen, vermeld in paragraaf 1, worden verlengd met : 1° twintig dagen ten behoeve van de natuurlijke personen of van de rechtspersonen die hun woonplaats, zetel of gekozen woonplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie die niet aan het Vlaamse Gewest grenst;2° veertig dagen ten behoeve van deze die hun woonplaats, zetel of gekozen woonplaats hebben buiten de Europese Unie. Art. 3 . § 1. De partijen bezorgen aan het college alle stukken per aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs op de griffie.
De datum van de poststempel of de datum van het ontvangstbewijs geldt als bewijs van het tijdstip waarop het stuk is ingediend. § 2. Uitgezonderd andersluidende decretale of reglementaire bepalingen, deelt het college alle stukken aan de partijen mee door kennisgeving.
Wanneer de kennisgeving een termijn doet aanvangen, maakt de griffier bij de kennisgeving melding van de toepasselijke termijn.
Art. 4.De partijen kunnen zich in een procedure voor het college laten vertegenwoordigen of bijstaan, hetzij door een advocaat ingeschreven op de lijst van de stagiairs, het tableau van de Orde of de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie, hetzij door een raadsman die geen advocaat is.
Voor het college treedt een advocaat op als gevolmachtigde van een partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken.
Een raadsman die geen advocaat is, kan slechts voor het college optreden als gevolmachtigde van een partij, mits hij van een volmacht doet blijken.
Art. 5.Het staat de partijen vrij om keuze van woonplaats, al dan niet in het buitenland, te doen. HOOFDSTUK II. - Het Verzoekschrift
Art. 6.Op straffe van onontvankelijkheid wordt het beroep bij verzoekschrift en binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de bestreden beslissing ingesteld.
Art. 7.§ 1. Het verzoekschrift vermeldt op straffe van onontvankelijkheid : 1° de naam van de verzoekende partij;2° de woonplaats, zetel of gekozen woonplaats van de verzoekende partij;3° de bestreden beslissing;4° een uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren;5° een inventaris van de stukken. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en, op straffe van onontvankelijkheid, door de verzoekende partij ondertekend.
Art. 8.De griffier schrijft het beroep in het register van de beroepen in. HOOFDSTUK III. - De stukken
Art. 9.§ 1. De verzoekende partij voegt aan het verzoekschrift de stukken toe die in de inventaris zijn vermeld. Stukken die naderhand aan het dossier worden toegevoegd, worden uit de debatten geweerd, tenzij ze op het ogenblik van het indienen van het beroep aan de verzoekende partij niet bekend waren. § 2. Wanneer de verzoekende partij een natuurlijke persoon is en wordt vertegenwoordigd door een raadsman die geen advocaat is, voegt zij aan het verzoekschrift daarenboven de volmacht aan deze raadsman tot vertegenwoordiging toe.
Wanneer de verzoekende partij een natuurlijke persoon is en ter zitting wordt bijgestaan door een raadsman die geen advocaat is, geeft zij uiterlijk op de zitting een volmacht tot procesbijstand. § 3. Wanneer de verzoekende partij een rechtspersoon is en niet wordt vertegenwoordigd door een advocaat, voegt zij aan het verzoekschrift daarenboven de volgende stukken toe : 1° een kopie van de statuten en van de eventuele wijzigingen ervan, zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad ;2° de beslissing van het bevoegde orgaan om beroep in te stellen bij het Milieuhandhavingscollege;3° de beslissing van het bevoegde orgaan waarbij aan de raadsman die geen advocaat is een volmacht tot vertegenwoordiging is gegeven, of de beslissing van het bevoegde orgaan waarbij de vertegenwoordiger in rechte van de rechtspersoon wordt aangesteld. Wanneer de verzoekende partij een rechtspersoon is en ter zitting wordt bijgestaan door een raadsman die geen advocaat is, geeft zij uiterlijk op de zitting een volmacht tot procesbijstand. § 4. Het verzoekschrift wordt niet ingeschreven in het register van de beroepen indien het niet vergezeld is van de stukken, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 3, eerste lid.
In voorkomend geval geeft de griffier kennis aan de verzoekende partij van de reden waarom haar verzoekschrift niet is ingeschreven en maant hij haar aan om het binnen vijftien dagen te regulariseren.
De verzoekende partij die haar verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging.
Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend. De griffier geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de verzoekende partij.
Art. 10.§ 1. Wanneer de verwerende partij wordt vertegenwoordigd door een raadsman die geen advocaat is, voegt zij aan haar memorie van antwoord de beslissing toe waaruit de volmacht tot vertegenwoordiging blijkt.
Bij ontstentenis van deze volmacht wordt de memorie van antwoord geacht niet te zijn ingediend. De griffier geeft hiervan onmiddellijk kennis aan de partijen. § 2. Wanneer de verwerende partij ter zitting wordt bijgestaan door een raadsman die geen advocaat is, geeft zij uiterlijk op de zitting een volmacht tot procesbijstand.
Art. 11.§ 1. De dag van de inschrijving van het beroep in het register van de beroepen geeft de griffier aan de verwerende partij kennis van het indienen van het beroep. § 2. Binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de kennisgeving, vermeld in paragraaf 1, stelt de verwerende partij het college in het bezit van de bestreden beslissing en van de door haar genummerde en geïnventariseerde stukken op grond waarvan deze beslissing is genomen. § 3. Deze stukken omvatten ten minste : 1° ofwel een afschrift van de processen-verbaal tot vaststelling van de milieumisdrijven, ofwel een afschrift van de verslagen van vaststelling van de milieu-inbreuken, die geleid hebben tot het opleggen van een bestuurlijke geldboete, in voorkomend geval met voordeelontneming;2° alle andere stukken en alle nuttige inlichtingen die relevant zijn voor de beoordeling van het beroep;3° het bewijs van de kennisgeving van de bestreden beslissing aan diegene aan wie de bestuurlijke geldboete, in voorkomend geval met voordeelontneming, werd opgelegd. § 4. Als de verwerende partij de stukken, vermeld in paragraaf 3, niet binnen de in paragraaf 2 vermelde termijn aan het college bezorgt, maant de griffier haar aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door hem bepaalde termijn. Geeft de verwerende partij hieraan geen gevolg, dan neemt het college het beroep onmiddellijk in beraad en worden de in het verzoekschrift aangehaalde feiten bewezen geacht, tenzij die feiten kennelijk onjuist zijn of worden tegengesproken door de stukken die aan het verzoekschrift werden toegevoegd.
Art. 12.De griffier is belast met de samenstelling van het dossier.
Dit dossier bevat de stukken die bij het verzoekschrift zijn gevoegd en deze die door de verwerende partij aan het college zijn bezorgd.
Nadat het dossier is samengesteld of, in voorkomend geval, na toepassing van de vereenvoudigde procedure, vermeld in de artikelen 38 en 39, tweede lid, geeft de griffier kennis : 1° aan de verzoekende partij, van de stukken die de verwerende partij bij het college heeft ingediend;2° aan de verwerende partij, van een kopie van het verzoekschrift en de bijbehorende stukken. HOOFDSTUK IV. - De memories
Art. 13.§ 1. De termijn van veertig dagen waarover de verwerende partij beschikt om een memorie van antwoord in te dienen, neemt een aanvang na de kennisgeving van een kopie van het verzoekschrift en de bijbehorende stukken.
De termijn van veertig dagen waarover de verzoekende partij beschikt om een memorie van wederantwoord in te dienen, neemt een aanvang na de kennisgeving door de griffier van de memorie van antwoord.
De termijn van twintig dagen waarover de verwerende partij beschikt om een laatste memorie in te dienen, neemt een aanvang na de kennisgeving door de griffier van de memorie van wederantwoord. § 2. Indien buitengewone omstandigheden dit wettigen, kan de kamervoorzitter, op gemotiveerd verzoek van een partij, de termijnen, vermeld in paragraaf 1, verlengen met maximaal de helft van de termijn waarvan de verlenging wordt gevraagd. § 3. Wanneer een memorie laattijdig is ingediend, stelt de kamervoorzitter de laattijdigheid bij beschikking vast. Van die beschikking geeft de griffier kennis aan de partij die deze memorie heeft ingediend. Deze partij beschikt over een termijn van acht dagen om schriftelijk opmerkingen in te dienen omtrent de laattijdigheid.
Na het verstrijken van die termijn kan de kamer de memorie uit de debatten weren wanneer de schriftelijke opmerkingen ongegrond zijn of wanneer geen opmerkingen werden ingediend.
Worden de opmerkingen gegrond bevonden, dan wordt de memorie geacht tijdig te zijn ingediend. HOOFDSTUK V. - De behandeling van het beroep Afdeling I. - De zitting
Art. 14.§ 1. Nadat de termijn voor het indienen van de laatste memorie is verstreken, bepaalt de kamervoorzitter bij beschikking de plaats, de dag en het uur van de zitting.
Indien geen memorie van antwoord of wederantwoord werd ingediend of indien een memorie van antwoord of wederantwoord overeenkomstig artikel 13, § 3, uit de debatten werd geweerd, bepaalt de kamervoorzitter, na het verstrijken van de termijn van de niet ingediende memorie of nadat de memorie uit de debatten werd geweerd, bij beschikking de dag, de plaats en het uur van de zitting.
Deze beschikking vermeldt eveneens in welke samenstelling de kamer het beroep zal behandelen.
De griffier geeft onmiddellijk kennis van deze beschikking aan de partijen. Deze kennisgeving gebeurt minstens dertig dagen voor de dag van de zitting. § 2. De zitting is openbaar, tenzij de kamervoorzitter, al dan niet op verzoek van een partij, bij beschikking oordeelt dat zij om redenen van openbare orde of veiligheid met gesloten deuren moet worden gehouden.
Art. 15.§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend.
Hij leidt de zitting.
De aanwezigen wonen de zitting bij met onbedekt hoofd, eerbiedig en in stilte. Wat de kamervoorzitter met het oog op de handhaving van de orde beveelt, wordt onmiddellijk uitgevoerd. § 2. De behandeling van elke zaak wordt aangevat met een beknopt verslag door de bestuursrechter-verslaggever.
Hierna krijgen de verzoekende en de verwerende partij het woord om hun standpunten nader toe te lichten.
Nadien kan de kamervoorzitter de zaak in voortzetting zetten of de debatten sluiten in welk geval de zaak in beraad wordt genomen. Het beraad geschiedt achter gesloten deuren en is geheim.
Wanneer een partij niet ter zitting is verschenen, wordt de zaak geacht op tegenspraak te zijn behandeld mits op een regelmatige wijze is kennisgegeven van de dag van de zitting.
Art. 16.De partijen hebben het recht om in onderling overleg af te zien van de behandeling van het beroep ter zitting. Zij delen dit schriftelijk mee aan de kamervoorzitter binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving van de beschikking, vermeld in artikel 14, § 1.
Art. 17.De verzoekende partij die ter zitting verschijnt en aannemelijk maakt dat zij de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, kan zich laten bijstaan door een vertaler-tolk. Hiervan maakt de griffier proces-verbaal op.
De vertaler-tolk wordt gekozen uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking is op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel.
De kosten van de vertaler-tolk zijn ten laste van het college. Afdeling II. - De persoonlijke verschijning van de partijen
Art. 18.Wanneer de kamer het raadzaam acht, kan de kamervoorzitter bij beschikking een partij oproepen om persoonlijk te verschijnen teneinde toelichting te geven omtrent aangelegenheden met betrekking tot het beroep.
In deze beschikking worden de plaats, de dag en het uur vastgesteld waarop de partij voor de kamer moet verschijnen. Van deze beschikking geeft de griffier minstens vijftien dagen voorafgaand aan de datum van de verschijning kennis aan de beide partijen. De andere partij kan de verschijning bijwonen indien zij dat wenst.
De griffier neemt de verklaringen van de gehoorde partij op in een proces-verbaal dat hij, na voorlezing, samen met de kamervoorzitter en deze partij ondertekent. Afdeling III. - Het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtingen
bij partijen en derden
Art. 19.Wanneer de kamer het raadzaam acht, kan de kamervoorzitter bij beschikking de partijen vragen om stukken voor te brengen of om schriftelijke inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het beroep.
In deze beschikking worden de opgevraagde stukken of inlichtingen nauwkeurig omschreven en wordt de termijn bepaald waarbinnen de partijen gehouden zijn deze stukken of inlichtingen op de griffie in te dienen. Met stukken of opmerkingen die laattijdig worden ingediend, wordt geen rekening gehouden.
De griffier geeft van de medegedeelde stukken of inlichtingen kennis aan de andere partij. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving bezorgt deze partij haar opmerkingen aan de griffier. Met opmerkingen die laattijdig worden bezorgd, wordt geen rekening gehouden.
Art. 20.Met het oog op de beoordeling van de zaak kan de kamervoorzitter, of de bestuursrechter die hij daartoe aanwijst, rechtstreeks briefwisseling voeren met alle overheden, besturen en derden en hen alle dienstige inlichtingen en stukken vragen. Afdeling IIIbis. - Het doen van vaststellingen
Art. 21.De bestuursrechter, die de kamervoorzitter daartoe aanwijst, kan ter plaatse overgaan tot alle vaststellingen.
De griffier roept bij kennisgeving de partijen op. Afdeling IV. - Het verhoor van de getuigen
Art. 22.§ 1. De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun navolgende memories, op gemotiveerde wijze vragen om getuigen op te roepen en te horen. De kamervoorzitter beslist bij beschikking over het verzoek. Hij kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen en ze horen.
De griffier geeft kennis aan de partijen van de beschikking. In voorkomend geval vermeldt de beschikking de plaats, de dag en het uur waarop het getuigenverhoor zal plaatsvinden en wordt zij ten minste vijftien dagen op voorhand ter kennis gebracht. De beschikking vermeldt eveneens de namen van de te horen getuigen, evenals de feiten waarover zij zullen worden gehoord. § 2. De griffier geeft aan de getuigen ten minste vijftien dagen voor de datum van het verhoor kennis van de beschikking, vermeld in paragraaf 1. Deze beschikking zal ten aanzien van de getuigen als oproeping gelden. § 3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige dat hij, na voorlezing, samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. § 4. Van het niet verschijnen of van de weigering om te komen getuigen, stelt de griffier proces-verbaal op dat hij bezorgt aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord. Afdeling V. - De aanstelling en vervanging van deskundigen
Art. 23.De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun navolgende memories, op gemotiveerde wijze vragen om deskundigen aan te stellen. De kamer beslist bij arrest over het verzoek. Zij kan ook ambtshalve bij arrest een deskundig onderzoek bevelen.
De griffier geeft van het arrest kennis aan de partijen, desgevallend eveneens aan de deskundigen die erin zijn aangewezen.
Indien een deskundig onderzoek wordt bevolen, vermeldt het arrest de opdracht van de deskundigen en de termijn waarbinnen het deskundig verslag bij de griffie wordt ingediend.
Art. 24.Binnen vijftien dagen na de kennisgeving, vermeld in artikel 23, delen de deskundigen de partijen per aangetekende brief de plaats, de dag en het uur mee waar zij hun deskundige werkzaamheden zullen aanvangen.
De griffier en in voorkomend geval de partijen bezorgen aan de deskundigen de stukken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun opdracht.
Art. 25.Alvorens hun definitief deskundig verslag in te dienen bij de griffie, bezorgen de deskundigen hun voorverslag aan de partijen.
Gedurende een termijn van hoogstens dertig dagen kunnen de partijen aan de deskundigen per gewone brief, per fax of per e-mail opmerkingen geven over dit voorverslag. De deskundigen nemen eventuele opmerkingen alsook hun standpunten hieromtrent op in hun definitief verslag. Zij begroten hun staat van kosten en erelonen op omstandige wijze en voegen deze toe als bijlage aan hun verslag.
De deskundigen ondertekenen hun verslag.
De deskundigen bezorgen het origineel van het definitief deskundig verslag aan de griffie en een kopie ervan aan de partijen.
Art. 26.De kamer waarbij de zaak aanhangig is, kan de deskundigen horen teneinde toelichtingen en ophelderingen omtrent hun verslag te krijgen.
Art. 27.De kamer kan, om gewichtige redenen en bij arrest, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien na hen te hebben gehoord.
De griffier geeft kennis van het arrest aan de deskundigen en aan de partijen. Afdeling VI. - De samenhang
Art. 28.Beroepen kunnen als samenhangend worden behandeld wanneer zij onderling zo nauw verbonden zijn dat het wenselijk is om ze samen te voegen en samen te berechten, teneinde arresten te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer deze beroepen afzonderlijk worden berecht.
Het staat de kamer, waar de beroepen aanhangig zijn, vrij om hierover te beslissen.
Als er reden is om met hetzelfde arrest uitspraak te doen over meerdere beroepen die bij verschillende kamers aanhangig zijn, kan de voorzitter bij beschikking de kamer aanwijzen die de gevoegde zaken zal behandelen of beslissen dat zij in verenigde kamers zullen worden behandeld. Afdeling VII. - De heropening van de debatten
Art. 29.Als een partij gedurende het beraad een nieuw stuk of feit van overwegend belang ontdekt, kan zij, zolang het arrest nog niet is uitgesproken, de heropening van de debatten vragen.
De partij die de heropening van de debatten wenst, richt daartoe een verzoekschrift aan de kamervoorzitter waarin het nieuwe stuk of feit nauwkeurig wordt aangegeven. Desgevallend voegt ze het nieuwe stuk toe aan het verzoekschrift.
Van dit verzoekschrift en in voorkomend geval van het nieuwe stuk geeft de griffier kennis aan de andere in het geding zijnde partij.
Binnen acht dagen na de kennisgeving bezorgt deze partij haar opmerkingen aan de kamervoorzitter. Met opmerkingen die laattijdig worden bezorgd, wordt geen rekening gehouden.
De kamervoorzitter doet bij beschikking uitspraak op stukken.
Art. 30.De kamervoorzitter kan bij beschikking ambtshalve de heropening van de debatten bevelen. Hij doet dit, alvorens de kamer het beroep geheel of gedeeltelijk afwijst, op grond van een exceptie die de partijen in de rechtspleging niet hadden voorgedragen, tenzij de partijen in de loop van de debatten, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, de mogelijkheid hebben gekregen over de exceptie standpunt in te nemen.
Van deze beschikking geeft de griffier kennis aan de partijen. Binnen acht dagen na de kennisgeving bezorgen de partijen hun opmerkingen aan de kamervoorzitter. Met opmerkingen die laattijdig worden bezorgd, wordt geen rekening gehouden. HOOFDSTUK VI. - Het arrest
Art. 31.Binnen een termijn van veertig dagen die ingaat op de dag na de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, haar arrest uit. In geval van bijzondere omstandigheden kan de kamervoorzitter bij beschikking deze termijn op gemotiveerde wijze met eenzelfde termijn verlengen. In voorkomend geval wordt hiervan aan de partijen kennis gegeven. HOOFDSTUK VII. - De kennisgeving en tenuitvoerlegging
Art. 32.§ 1. De griffier geeft binnen tien dagen na de uitspraak van het arrest kennis ervan aan de partijen. § 2. De arresten van het college zijn van rechtswege uitvoerbaar. De Vlaamse Regering verzekert hun uitvoering.
De griffier brengt op de uitgiften, na het beschikkend gedeelte, het hiernavolgend uitvoeringsformulier aan : "De ministers en de administratieve overheden, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest". § 3. Andere personen dan de partijen kunnen afschriften of uittreksels van de arresten van het Milieuhandhavingscollege verkrijgen. HOOFDSTUK VIII. - De tussengeschillen Afdeling I. - De afstand van het beroep
Art. 33.De verzoekende partij kan in elke stand van het geding uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doen van het door haar ingestelde beroep.
Uitdrukkelijke afstand geschiedt enkel door middel van een akte die de verzoekende partij heeft ondertekend.
Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde en met elkaar overeenstemmende feiten waaruit met zekerheid blijkt dat de verzoekende partij afstand wil doen van haar beroep.
De kamer stelt bij arrest de afstand van het beroep vast en beslist desgevallend over de kosten. Afdeling II. - De wraking van de bestuursrechters
Art. 34.§ 1. De partijen kunnen een of meer bestuursrechters die zich over het beroep moeten uitspreken op gemotiveerde wijze wraken.
De redenen tot wraking zijn deze die vermeld zijn in artikel 828 en artikel 830 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. Tenzij de reden tot wraking later is ontstaan, dient de partij die tot wraking wenst over te gaan hiertoe op straffe van onontvankelijkheid binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van de beschikking, vermeld in artikel 14, § 1, een verzoekschrift in bij de griffie.
Eveneens op straffe van onontvankelijkheid bevat dit verzoekschrift een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de middelen tot wraking.
Art. 35.§ 1. De griffier geeft onmiddellijk aan de gewraakte bestuursrechter een kopie van het verzoek tot wraking. De rechtspleging wordt geschorst.
De bestuursrechter stelt binnen vijf dagen een door hem ondertekende verklaring op waarbij hij : 1° hetzij in de wraking berust;2° hetzij weigert zich van de zaak te onthouden met zijn antwoord op de middelen van wraking. Bij gebrek aan tijdige verklaring wordt hij geacht in de wraking te berusten. § 2. Binnen vijf dagen na het antwoord van de bestuursrechter die weigert zich van de zaak te onthouden, geeft de griffier aan de partij die tot wraking is overgegaan kennis van het antwoord van de bestuursrechter. Aan de andere partij geeft hij kennis van een kopie van het verzoek tot wraking en van het antwoord van de gewraakte bestuursrechter.
Nadat de gewraakte bestuursrechter vervangen is door een andere bestuursrechter, doet de kamer uitspraak over de vraag tot wraking binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, en nadat de partijen zijn opgeroepen om hun opmerkingen te horen. § 3. Als het verzoek tot wraking wordt ingewilligd, neemt een andere bestuursrechter, of als hij verhinderd is, een plaatsvervangend bestuursrechter, de plaats in van de gewraakte bestuursrechter. De rechtspleging wordt vervolgd. § 4. Als het verzoek tot wraking wordt verworpen, wordt de rechtspleging vervolgd in de oorspronkelijke samenstelling van de kamer.
Art. 36.Iedere bestuursrechter die weet dat er een reden van wraking tegen hem bestaat, moet zich van de zaak onthouden. Afdeling III. - Betichting van valsheid
Art. 37.§ 1. Indien een partij een stuk, dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om onmiddellijk te bevestigen of zij volhardt in haar bedoeling er gebruik van te maken.
Geeft deze partij aan deze vraag geen gevolg of verklaart zij van het stuk geen gebruik te maken, dan verwerpt de kamervoorzitter bij beschikking de betichting.
Verklaart deze partij het stuk verder in de procedure aan te wenden, dan stelt de griffier hiervan proces-verbaal op. § 2. Oordeelt de kamer dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, dan wordt er verder geen rekening mee gehouden.
Oordeelt de kamer dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep, dan schorst zij de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid. HOOFDSTUK IX. - De vereenvoudigde procedure
Art. 38.Als de kamervoorzitter van oordeel is dat : 1° hetzij het college klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;2° hetzij het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;3° hetzij het beroep klaarblijkelijk ongegrond is;4° hetzij het beroep klaarblijkelijk gegrond is; stelt hij dit vast, binnen een termijn van dertig dagen na inschrijving van het beroep in het register, in een beschikking met vermelding van de plaats, de dag en het uur van de zitting waarop de verzoekende partij voor de kamer moet verschijnen teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar opmerkingen mondeling mee te delen.
Indien de kamervoorzitter van oordeel is dat het beroep klaarblijkelijk gegrond is, wordt ook aan de verwerende partij kennisgegeven van deze zitting teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar opmerkingen mondeling mee te delen.
Art. 39.Treedt de kamer het standpunt van de kamervoorzitter bij, dan wordt het beroep onmiddellijk in beraad genomen.
Indien de kamer daarentegen oordeelt dat het beroep niet in staat is om in beraad te worden genomen, wordt de kamervoorzitter vervangen en wordt het beroep in de gewijzigde kamersamenstelling verder behandeld volgens de gewone rechtspleging. HOOFDSTUK X. - De gedingskosten
Art. 40.De kosten omvatten : 1°de kosten en erelonen van het onderzoek van de deskundigen; 2°de kosten van de publicatie overeenkomstig artikel 16.4.63, § 1, tweede lid, 4°, van het decreet.
Art. 41.§ 1. Behoudens andersluidende beslissing van de kamer, schiet de partij die een deskundigenonderzoek heeft gevorderd de kosten en de erelonen verbonden aan dit deskundigenonderzoek voor. § 2. De kamervoorzitter viseert de staat van kosten en erelonen van de deskundigen en keurt deze bij beschikking al dan niet goed. Hij zal hierbij onder meer rekening houden met de omstandigheid of het verslag al dan niet tijdig werd ingediend. § 3. De deskundigen en de partijen kunnen tegen deze beschikking, op straffe van onontvankelijkheid, binnen de acht dagen na de kennisgeving ervan, verzet aantekenen door middel van een gemotiveerd verzoekschrift.
Het verzoekschrift maakt het verzet aanhangig bij de kamer die de deskundigen heeft aangesteld. De kamer vraagt aan de deskundigen schriftelijke ophelderingen. Zo zij het nodig acht, hoort zij de deskundigen en de partijen. Zij gaat over tot definitieve vaststelling van hun staat.
Art. 42.Verklaart de kamer het beroep gegrond, dan legt ze de in haar arrest begrote kosten geheel of gedeeltelijk ten laste van de verwerende partij, al naargelang ze de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt.
Indien de kamer het beroep verwerpt, veroordeelt ze de verzoekende partij tot de in haar arrest begrote kosten. HOOFDSTUK XI. - Opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 43.De artikelen 74, tweede lid, 2°, 75 en 77 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 12/12/2008 pub. 10/02/2009 numac 2009035107 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid sluiten tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid worden opgeheven.
Art. 44.De beroepen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, voor het college hangende zijn, worden afgehandeld overeenkomstig de procedure die van toepassing was op het ogenblik van het instellen van het beroep. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen
Art. 45.De artikelen 61, 62 en 64 tot en met 88 van het decreet van 23 december 2010Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/12/2010 pub. 18/02/2011 numac 2011035177 bron vlaamse overheid Decreet houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en natuur sluiten houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en natuur treden in werking samen met dit besluit.
Art. 46.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit Brussel, 27 mei 2011.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE