Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 mei 2014
gepubliceerd op 03 december 2014

Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

bron
vlaamse overheid
numac
2014035907
pub.
03/12/2014
prom.
16/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/16/2014035907/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, artikel 3, 10, 16, 17, 19, 20, 34, 36, 39, 40, 41, 42, 43, 45 en 96;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 januari 2014;

Gelet op advies nummer 55.876/3 van de Raad van State, gegeven op 28 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur en de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport;

Na beraadslaging, Besluit : DEEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK 1. - Algemene en institutionele bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° advocaat: een persoon die als advocaat ingeschreven is op de lijst van de stagiairs, het tableau van de Orde der Advocaten of een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie die, volgens de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, gerechtigd is het beroep van advocaat uit te oefenen of een titel van advocaat te voeren;2° afschrift: een fotokopie of een digitale kopie;3° beschikking: de beslissing van de voorzitter van het College, van de kamervoorzitter of een bestuursrechter, die alleen betrekking heeft op procedurele aangelegenheden;4° bestreden beslissing: een beslissing als vermeld in artikel 2, 7°, van het decreet;5° beveiligde zending: een van de betekeningswijzen als vermeld in artikel 2, 8°, van het decreet;6° College: een Vlaams Bestuursrechtscollege als vermeld in artikel 2, 1°, van het decreet;7° decreet: het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges;8° huishoudelijk reglement: het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 11 van het decreet;9° kamervoorzitter: het lid van het College dat een kamer als vermeld in artikel 12 van het decreet voorzit.

Art. 2.De zetel van het College is gevestigd in het Ellipsgebouw, Koning Albert II-laan 35, 1030 Brussel.

Het College kan zijn zittingen evenwel organiseren in de provinciehoofdsteden, onder de voorwaarden, vermeld in zijn huishoudelijk reglement. HOOFDSTUK 2. - Rechtspleging Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Onderafdeling 1. - Raadsman

Art. 3.Een raadsman die advocaat is, treedt voor het College op als gevolmachtigde van een partij zonder dat hij daarvoor een volmacht moet kunnen voorleggen. Behalve in geval van bewijs van het tegendeel, wordt de advocaat verondersteld gemandateerd te zijn door de handelingsbekwame persoon die hij beweert te verdedigen.

Een raadsman die geen advocaat is, kan alleen voor het College optreden als gevolmachtigde van een partij, als hij een volmacht heeft. Hij bezorgt die schriftelijke volmacht aan het College op het ogenblik dat hij het verzoekschrift indient en voor de later ingediende processtukken of de bijstand ter zitting uiterlijk voor het sluiten van de debatten.

Als een raadsman die geen advocaat is, niet over een schriftelijke volmacht beschikt, wordt de betrokken partij geacht niet bijgestaan of vertegenwoordigd te zijn en wordt het betrokken processtuk geacht niet te zijn ingediend.

Onderafdeling 2. - Termijnen

Art. 4.De verzoekschriften en processtukken moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid worden ingediend binnen de termijnen, vermeld in het decreet, de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, en dit besluit.

Art. 5.De dag van de akte of de gebeurtenis die de termijn doet ingaan, vermeld in dit besluit en in hoofdstuk 3 van het decreet, wordt niet in de termijn begrepen.

De vervaldag wordt in de termijn begrepen. AIs de vervaldag een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag is, wordt die vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.

Art. 6.De betekening met een aangetekende brief wordt, behalve in geval van bewijs van het tegendeel door de geadresseerde, geacht plaats te vinden op de werkdag die valt na de datum van de poststempel van de aangetekende brief. De datum van aanbieding door de postdiensten geldt, niet de feitelijke kennisneming van de beveiligde zending op een later tijdstip. De datum van de poststempel heeft bewijskracht zowel voor de verzending als voor de ontvangst.

De betekening door afgifte tegen ontvangstbewijs wordt geacht plaats te vinden op de datum van het ontvangstbewijs.

De bij het decreet en dit besluit bedoelde termijnen lopen eveneens tegen de minderjarigen, de ontzette personen en andere onbekwamen. Het College kan de termijnen van hun verval ontheffen wanneer het vaststaat dat de vertegenwoordiging van die personen niet tijdig was verzekerd voor het verstrijken van de termijnen.

Onderafdeling 3. - Woonplaatskeuze

Art. 7.§ 1. Met uitzondering van de besturen kiest elke partij in haar eerste processtuk een woonplaats in België die geldt voor alle daaropvolgende proceshandelingen. § 2. De griffier verricht alle betekeningen rechtsgeldig op de gekozen woonplaats. § 3. Elke wijziging van de woonplaatskeuze wordt voor elke procedure afzonderlijk en met een beveiligde zending uitdrukkelijk ter kennis gebracht van de griffier, met vermelding van het rolnummer van het beroep of bezwaar waarop de wijziging betrekking heeft.

Bij overlijden van een partij, behalve bij hervatting van het geding, doet het College alle betekeningen rechtsgeldig op de gekozen woonplaats van de overledene ter attentie van de gezamenlijke rechtverkrijgenden, zonder vermelding van de namen en hoedanigheden.

Onderafdeling 4. Indiening en kennisname van verzoekschriften en processtukken, de overtuigingsstukken en het administratief dossier

Art. 8.§ 1. De partijen bezorgen aan het College alle verzoekschriften en processtukken met een beveiligde zending, op straffe van onontvankelijkheid.

De processtukken die aan het College gericht zijn, bevatten een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. § 2. De griffier kan de neerlegging van afschriften van het verzoekschrift, overtuigingsstukken of processtukken bevelen. § 3. Het administratief dossier bevat de bestreden beslissing, de geïnventariseerde stukken op grond waarvan die beslissing is genomen en in voorkomend geval een bewijs van de datum van de kennisgeving van de beslissing door het bestuur aan de verzoeker. § 4. De partijen en hun raadsmannen kunnen ter griffie kennis nemen van de verzoekschriften, het administratief dossier, de processtukken, de overtuigingsstukken en de uitspraken.

Art. 9.De griffier verricht alle betekeningen met een beveiligde zending.

Als de betekening een termijn doet ingaan, maakt de griffier melding van de toepasselijke termijn.

De verrichtingen mogen echter met een gewone brief, per fax of per e-mail worden gedaan als de ontvangst ervan geen termijn doet ingaan.

Onderafdeling 5. - Afstand van het ingediende beroep of bezwaar

Art. 10.Als de verzoeker uitdrukkelijk afstand doet van het door hem ingediende beroep of bezwaar, stelt de kamer de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten.

Stilzwijgende afstand mag alleen worden afgeleid uit akten of uit bepaalde, met elkaar overeenstemmende feiten waaruit met zekerheid blijkt dat de verzoeker afstand wil doen van zijn beroep. De kamer stelt de afstand van het beroep of bezwaar onmiddellijk bij arrest vast en beslist in voorkomend geval over de kosten.

Onderafdeling 6. - Samenvoegen van beroepen of bezwaren

Art. 11.Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij verschillende kamers, kan de voorzitter van het College bij beschikking de kamer aanwijzen die de samengevoegde beroepen of bezwaren zal behandelen.

Als de beroepen of bezwaren aanhangig zijn bij dezelfde kamer, kan de kamervoorzitter beroepen of bezwaren samenvoegen.

Onderafdeling 7. - Het ambtshalve opvragen van stukken of inlichtingen bij partijen en derden

Art. 12.Met het oog op de beoordeling van de zaak kan het College rechtstreeks briefwisseling voeren met alle partijen, besturen en derden en hen alle nuttige inlichtingen en stukken vragen. Afdeling 2. - Procedureverloop

Onderafdeling 1. - Het indienen van een verzoekschrift

Art. 13.Het beroep of bezwaar wordt bij verzoekschrift ingediend.

Art. 14.Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door de verzoeker of zijn raadsman ondertekend.

Art. 15.Het verzoekschrift bevat, minstens de volgende gegevens: 1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker en de gekozen woonplaats;2° in voorkomend geval, de naam en het adres van de verweerder;3° het voorwerp van het beroep of bezwaar;4° een uiteenzetting van de feiten en de ingeroepen middelen;5° een inventaris van de overtuigingsstukken.

Art. 16.De verzoeker voegt in voorkomend geval de volgende documenten bij het verzoekschrift: 1° een afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift;2° als de verzoeker een rechtspersoon is en hij geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;3° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als hij geen advocaat is;4° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. Onderafdeling 2. - Het registreren van het verzoekschrift

Art. 17.§ 1. De griffier schrijft elk inkomend verzoekschrift in op een register in de volgorde van ontvangst. § 2. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als: 1° de stukken, vermeld in artikel 16, 2°, niet gevoegd zijn bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon;2° het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman;3° het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat overeenkomstig artikel 7, § 1;4° er geen afschrift van de bestreden beslissing of een verklaring van de verzoeker dat hij niet in het bezit is van een dergelijk afschrift, bij het verzoekschrift gevoegd is;5° de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 16, 3°, niet bij het verzoekschrift gevoegd is;6° de stukken, vermeld in artikel 16, 4°, niet bij het verzoekschrift gevoegd zijn;7° er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. Behalve in geval van verkiezings- of mandaatgeschillen, stelt de griffier, in voorkomend geval, de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren binnen een vervaltermijn van acht dagen die ingaat op de dag na dag van deze van de betekening van het verzoek tot regularisatie.

De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging.

Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.

Art. 18.Na de inschrijving in het register wijst de voorzitter van het College de zaak, overeenkomstig de bepalingen van het huishoudelijk reglement, toe aan een kamer.

Art. 19.De griffier betekent, in voorkomend geval na toepassing van de vereenvoudigde procedure, vermeld in artikel 26 en 59, met een beveiligde zending een afschrift van het verzoekschrift aan: 1° de verweerder;2° in geval van een bestreden vergunnings-, validerings- of registratiebeslissing, de begunstigde van de beslissing en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is;3° de belanghebbenden bij de zaak, voor zover ze kunnen worden bepaald. De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de samenstelling van de bevoegde kamer. Afdeling 3. - Kosten

Onderafdeling 1. - Rolrechten

Art. 20.Het verschuldigde rolrecht wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges.

Bij de betekening overeenkomstig artikel 21, § 5, eerste lid, van het decreet brengt de griffier de partij op de hoogte van de gegevens van het fonds, met inbegrip van het rekeningnummer, die het mogelijk maken om het verschuldigde rolrecht te storten.

Onderafdeling 2. - Getuigengeld

Art. 21.Aan iedere getuige, ook al verschijnt hij vrijwillig, wordt gevraagd of hij getuigengeld wil.

Het getuigengeld bedraagt maximaal 200 euro en wordt door de kamer begroot en toegekend.

De kosten voor het vervoer, berekend op de voordeligste wijze, moeten in het getuigengeld begrepen zijn.

Onderafdeling 3. - Deskundigenonderzoek

Art. 22.Behalve in geval van een andersluidende beslissing van de kamer, schiet de partij die een deskundigenonderzoek heeft gevorderd de kosten en de erelonen voor die aan dat deskundigenonderzoek verbonden zijn.

De kamervoorzitter keurt de staat van kosten en erelonen van de deskundigen bij beschikking al dan niet goed. Hij kan daarbij onder meer rekening houden met de omstandigheid of het verslag al dan niet tijdig werd ingediend.

Onderafdeling 4. - Vergoeding voor afschriften of uittreksels

Art. 23.§ 1. De betekening door de griffier van afschriften van verzoekschriften, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken voorgeschreven bij of krachtens het decreet en dit besluit gebeurt kosteloos.

Ongeacht hetgeen bepaald is in het eerste lid, kunnen de partijen en hun raadsmannen bijkomend aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van verzoekschriften, het administratief dossier, processtukken, overtuigingsstukken en uitspraken.

Andere personen dan de personen, vermeld in het tweede lid, kunnen aan de griffier een afschrift of uittreksel vragen van de uitspraken van het College.

De vergoeding voor de afgifte of zending van een afschrift of uittreksel bedraagt 50 eurocent per bladzijde, tenzij het eerste lid bepaalt dat die afgifte of zending kosteloos is. Als de griffier het afschrift of uittreksel per post opstuurt, is een aanvullende vergoeding verschuldigd die gelijk is aan de kosten van het frankeertarief aan het loket van een niet-aangetekende brief van genormaliseerd formaat.

De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar, de leidend ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen of, bij diens afwezigheid de gemachtigde van die leidend ambtenaar, die om de afgifte van een afschrift of een uittreksel van een uitspraak verzoekt, is vrijgesteld van de betaling van de vergoedingen, vermeld in deze paragraaf. § 2. Het verschuldigde bedrag wordt gestort op de rekening van het Fonds Bestuursrechtscolleges, met de vermelding van het dossiernummer en de naam van de persoon die het afschrift of uittreksel aanvraagt.

Pas na de storting reikt de griffier het afschrift of het uittreksel uit.

Onderafdeling 5. - Indexatie

Art. 24.De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig deze afdeling, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de ABEX-index, met als basisindex die van januari 2014, en met een eerste indexatie op 1 januari 2019.

De bedragen worden afgerond naar de dichtstbijzijnde euro, behalve het bedrag, vermeld in artikel 23, § 1, vierde lid, dat afgerond wordt naar het dichtstbijzijnde veelvoud van 10 cent.

Als de afronding tot een bedrag leidt dat precies de helft van een euro of van tien cent is, wordt het bedrag naar boven afgerond.

DEEL 2. BESTUURLIJKE GELDBOETE EN VOORDEELONTNEMING HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Art. 25.Dit deel is van toepassing op de beroepen, vermeld in artikel 16.4.19, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid. HOOFDSTUK 2. - Rechtspleging Afdeling 1. - Vereenvoudigde procedure

Art. 26.§ 1. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter binnen een ordetermijn van dertig dagen na de datum van de registratie van het verzoekschrift ambtshalve onderzoeken of: 1° het beroep doelloos is;2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;4° het beroep alleen korte debatten vereist. § 2. In afwijking van artikel 27 kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. § 3. De griffier bezorgt de vaststellingen van de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot die vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van die vaststellingen. § 4. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen.

De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter doet onmiddellijk uitspraak over de klaarblijkelijke onontvankelijkheid van het beroep, de klaarblijkelijke onbevoegdheid van het College of het doelloos zijn van het beroep. § 5. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan de partijen bij beschikking oproepen om op korte termijn te verschijnen voor korte debatten. De griffier betekent die beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter van oordeel is dat het beroep alleen korte debatten vereist, wordt de zaak in beraad genomen na het horen van de partijen. § 6. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk of doelloos is, dat het College kennelijk onbevoegd is of dat korte debatten volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

De griffier betekent een afschrift van de beschikking aan de partijen. Afdeling 2. - Vernietiging

Onderafdeling 1. - Het vooronderzoek Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder

Art. 27.De verweerder dient een antwoordnota, een geïnventariseerde administratief dossier, voor zover dat met toepassing van artikel 26, in kader van de vereenvoudigde procedure nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

Sectie 2. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker

Art. 28.De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker, of deelt hem het ontbreken van een tijdige antwoordnota mee, en bezorgt de verzoeker een kopie van het administratief dossier.

Art. 29.De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de antwoordnota.

Als de verweerder geen tijdige antwoordnota heeft ingediend, deelt de griffier dat mee aan de verzoeker. In dat geval mag de verzoeker de wederantwoordnota vervangen door een toelichtende nota.

De verzoeker kan aan de wederantwoordnota of toelichtende nota aanvullende, geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder.

Sectie 3. De laatste nota van de verweerder

Art. 30.De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of van de toelichtende nota aan de verweerder. Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de verweerder op de hoogte van de laattijdigheid.

Art. 31.De verweerder kan een laatste nota indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota.

De verweerder kan aan de laatste nota, vermeld in het eerste lid, nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker.

Art. 32.De griffier betekent een afschrift van de laatste nota aan de verzoeker.

Onderafdeling 2. - Getuigen

Art. 33.§ 1. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.

De kamervoorzitter beslist over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden.

De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen. § 2. In voorkomend geval hoort de kamer de getuigen. § 3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen.

Art. 34.De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Onderafdeling 3. - Deskundigen

Art. 35.§ 1. De partijen kunnen, hetzij in het verzoekschrift waarbij het beroep wordt ingediend, hetzij in hun daarop volgende nota's, op gemotiveerde wijze vragen om deskundigen aan te stellen. De kamer beslist bij arrest over het verzoek. De kamer kan ook ambtshalve bij arrest een deskundig onderzoek bevelen.

Als een deskundig onderzoek wordt bevolen, vermeldt het arrest de opdracht van de deskundigen en de termijn waarbinnen het deskundig verslag bij de griffie wordt ingediend.

De griffier betekent het arrest aan de partijen en in voorkomend geval aan de deskundigen die in het arrest zijn aangewezen. § 2. De deskundigen beschikken over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het arrest, vermeld in paragraaf 1, om de griffier te laten weten of ze hun opdracht aanvaarden.

Als de deskundigen de opdracht aanvaarden, bezorgt de griffier hun een afschrift van het administratief dossier.

Art. 36.Binnen vijftien dagen na de dag waarop de deskundigen hun opdracht, vermeld in artikel 35, hebben aanvaard, delen ze aan de partijen met een beveiligde zending de plaats, de dag en het uur mee waar en waarop ze hun deskundige werkzaamheden zullen aanvangen.

De griffier en in voorkomend geval de partijen bezorgen aan de deskundigen de stukken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun opdracht.

Art. 37.De deskundigen bezorgen hun voorverslag aan de partijen vóór ze hun definitief deskundig verslag bij de griffie indienen. Gedurende een termijn van hoogstens dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de bezorging van het voorverslag, kunnen de partijen aan de deskundigen met een gewone brief, een fax of een e-mail, opmerkingen geven over dat voorverslag. De deskundigen nemen eventuele opmerkingen alsook hun standpunten daarover op in hun definitief verslag. Ze begroten hun staat van kosten en erelonen op omstandige wijze en voegen die begroting als bijlage bij hun verslag.

De deskundigen ondertekenen hun verslag.

De deskundigen bezorgen het origineel van het definitieve deskundig verslag aan de griffie en een kopie ervan aan de partijen.

Art. 38.De kamer kan de deskundigen horen om toelichtingen en ophelderingen over hun verslag te krijgen.

De griffier stelt een proces-verbaal van het verhoor op dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde deskundige ondertekent.

Art. 39.De kamer kan, om gewichtige redenen en bij arrest, een einde maken aan de opdracht van de deskundigen en in hun vervanging voorzien na hen te hebben gehoord.

De griffier betekent het arrest aan de deskundigen en aan de partijen.

Onderafdeling 4. - Het doen van vaststellingen ter plaatse

Art. 40.De kamervoorzitter, of de bestuursrechter die de kamervoorzitter daarvoor aanwijst, kan ambtshalve ter plaatse overgaan tot alle vaststellingen.

De griffier roept de partijen op.

Onderafdeling 5. - Zitting

Art. 41.§ 1. Na afloop van het vooronderzoek bepaalt de kamervoorzitter bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist om een partij te horen;4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen;5° in voorkomend geval, de namen van door de kamer opgeroepen deskundigen. § 2. De griffier betekent de beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen en getuigen.

De beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen. § 3. In afwijking van paragraaf 1, en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamervoorzitter vragen of partijen een beroep willen doen op de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet.

De griffier verzoekt de partijen, in voorkomend geval, om hun gezamenlijk standpunt te bezorgen.

De partijen delen, na onderling overleg, hun gezamenlijk standpunt mee binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving.

Als de partijen akkoord gaan met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, neemt de kamer de zaak van rechtswege in beraad.

Bij gebrek aan een antwoord van de partijen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, worden de partijen geacht in te stemmen met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, tenzij het college anders beslist.

Art. 42.§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend.

Hij leidt de zitting. § 2. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen. § 3. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Art. 43.De partij die aannemelijk maakt dat ze de taal van de rechtspleging onvoldoende beheerst, kan zich ter zitting laten bijstaan door een vertaler-tolk. Daarvan maakt de griffier proces-verbaal op.

De kamervoorzitter duidt de vertaler-tolk aan uit de lijst van de beëdigde vertalers-tolken die ter beschikking ligt op de griffie van de rechtbank van eerste aanleg in Brussel.

De kosten van de vertaler-tolk zijn ten laste van het College.

Onderafdeling 6. - Beraadslaging en uitspraak

Art. 44.Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na dag van de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit.

Art. 45.Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1° de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;2° de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Art. 46.Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen.

Art. 47.De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest.".

Art. 48.De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen Afdeling 3. - Tussengeschillen

Onderafdeling 1. - Betichting van valsheid

Art. 49.§ 1. Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.

Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting.

Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op. § 2. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden.

Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep of bezwaar, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid.

Onderafdeling 2. - Bestuurlijke lus

Art. 50.Als het College, rekening houdend met alle ingeroepen middelen, ambtshalve vaststelt dat elke onwettigheid in de bestreden beslissing hersteld kan worden, bepaalt het College in zijn tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, van het decreet, op welke wijze en binnen welke termijn de verweerder een onwettigheid kan herstellen of laten herstellen.

Art. 51.De griffier betekent de tussenuitspraak aan de partijen, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening van de tussenuitspraak.

De griffier brengt de verzoeker ervan op de hoogte dat de verweerder al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid om een onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen.

Als de verweerder overgaat tot herstel van de onwettigheid, bezorgt de griffier een afschrift van de mededeling, vermeld in artikel 34, § 2, tweede lid, van het decreet, met een beveiligde zending aan de verzoeker.

De verzoeker kan binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het derde lid, schriftelijk zijn zienswijze meedelen over de wijze waarop de onwettigheid is hersteld.

De griffier deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld. Afdeling 4. - Verzoek tot herziening of verbetering

Onderafdeling 1. - Herziening

Art. 52.§ 1. Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39, § 3, van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat. § 2. Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat ondertekend is door een partij of door haar raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij en de gekozen woonplaats;2° de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd;3° een omschrijving van het belang van de verzoeker;4° de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken;5° een inventaris van de overtuigingsstukken. De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partij bij het bestreden arrest.

Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 41 en 42. § 3. Als de verzoeker tot herziening noch verschijnt, noch vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen. § 4. Artikel 44 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 45 en 47, inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen.

Onderafdeling 2. - Verbetering in geval van een materiële vergissing

Art. 53.Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39, § 2, van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen.

DEEL 3. VERGUNNINGSBESLISSINGEN HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Art. 54.Dit deel is van toepassing op de beroepen die worden ingediend tegen vergunningsbeslissingen, valideringsbeslissingen en registratiebeslissingen, als vermeld in artikel 4.8.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009. HOOFDSTUK 2. - Rechtspleging Afdeling 1. - Het indienen van een verzoekschrift

Art. 55.Met behoud van de toepassing van artikel 15, bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, het opschrift: 1° "verzoek tot vernietiging";2° "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing";3° "verzoek tot vernietiging met vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid";4° "vordering tot schorsing";5° "vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid". In de gevallen 2° tot en met 5° word het opschrift in voorkomend geval aangevuld met "en een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen".

Art. 56.§ 1. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift: 1° een omschrijving van het belang van de verzoeker;2° in geval van een vordering tot schorsing, een uiteenzetting van de redenen die aantonen dat de schorsing hoogdringend is;3° in geval van een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, een uiteenzetting van de redenen die, volgens de verzoeker, de hoogdringendheid verantwoorden die ter ondersteuning van dat verzoekschrift werd ingeroepen. § 2. Met behoud van de toepassing van artikel 15 bevat het verzoekschrift, in geval van een vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen, ook: 1° de beschrijving van de gevorderde voorlopige maatregelen;2° de uiteenzetting van de feiten die aantonen dat de voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om de belangen van de partij die ze vordert, veilig te stellen.

Art. 57.Met behoud van de toepassing van artikel 16 voegt de verzoeker, in voorkomend geval, bij het verzoekschrift de overtuigingsstukken die aantonen dat: 1° de schorsing hoogdringend is;2° de schorsing uiterst dringend noodzakelijk is;3° het verzoekschrift tijdig werd ingediend.

Art. 58.Gelijktijdig met de indiening van het verzoekschrift stuurt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift ter informatie aan de verweerder en in voorkomend geval aan de begunstigde van de bestreden beslissing.

Het toesturen van een afschrift van het verzoekschrift, vermeld in het eerste lid, houdt geen definitieve aanwijzing van de verweerder in.

Het stelt niet de termijnen in werking die de verweerder of de begunstigde van de bestreden beslissing in acht moet nemen. Afdeling 2. - Vereenvoudigde procedure

Art. 59.§ 1. Na registratie van een verzoekschrift kan de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter binnen een ordetermijn van dertig dagen na de datum van registratie van het verzoekschrift ambtshalve onderzoeken of: 1° het beroep doelloos is;2° het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk is;3° het College klaarblijkelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen;4° het beroep alleen korte debatten vereist. § 2. In afwijking van artikel 62, eerste lid, en 74, § 1, eerste lid, kan de griffier de verweerder vragen om het administratief dossier in te dienen binnen een termijn van vijftien dagen.

Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn. § 3. De griffier bezorgt de vaststellingen van de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter aan de verzoeker. De verzoeker kan een verantwoordingsnota en overtuigingsstukken, die beide beperkt zijn tot die vaststellingen, indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van die vaststellingen. § 4. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan beslissen dat de zaak zonder verdere rechtspleging in beraad wordt genomen.

De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter doet onmiddellijk uitspraak over de klaarblijkelijke onontvankelijkheid van het beroep, de klaarblijkelijke onbevoegdheid van het College of het doelloos zijn van het beroep. § 5. De voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter kan de partijen bij beschikking oproepen om op korte termijn te verschijnen voor korte debatten. De griffier betekent die beschikking en een afschrift van het verzoekschrift aan de partijen.

Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter van oordeel is dat het beroep alleen korte debatten vereist, wordt de zaak in beraad genomen na het horen van de partijen. § 6. Als de voorzitter van het College of de door hem aangewezen bestuursrechter niet besluit dat het beroep klaarblijkelijk onontvankelijk of doelloos is dat het College kennelijk onbevoegd is of dat korte debatten niet volstaan, dan wordt de procedure voortgezet volgens de gewone rechtspleging, vermeld in dit besluit.

De griffier betekent een afschrift van de beschikking aan de partijen. Afdeling 3. - Tussenkomst

Art. 60.Een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend bij verzoekschrift, ondertekend door de verzoeker tot tussenkomst of door zijn raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1° het opschrift "verzoek tot tussenkomst", met aanduiding dat het verzoek tot tussenkomst alleen geldt in de schorsingsprocedure, alleen in de vernietigingsprocedure, of in beide procedures;2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot tussenkomst en de gekozen woonplaats;3° de vermelding van de zaak waarin de verzoeker tot tussenkomst wil tussenkomen, en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is, als hij dat kent;4° een omschrijving van het belang van de verzoeker tot tussenkomst;5° een inventaris van de overtuigingsstukken, die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn;6° in geval van tussenkomst in de procedure van de vordering tot schorsing, de schriftelijke uiteenzetting over de vordering tot schorsing. De verzoeker tot tussenkomst voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn.

Art. 61.§ 1. Het verzoekschrift tot tussenkomst wordt ingediend binnen een vervaltermijn van twintig dagen die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19.

Bij ontstentenis van een betekening kan het College een latere tussenkomst toestaan, als die tussenkomst de procedure niet vertraagt. § 2. De griffier schrijft het verzoekschrift niet op het register in als: 1° de stukken, vermeld in artikel 60, derde lid, 1°, niet bij het verzoekschrift dat uitgaat van een rechtspersoon, gevoegd zijn;2° het verzoekschrift niet is ondertekend door de verzoeker of zijn raadsman;3° het verzoekschrift geen woonplaatskeuze bevat overeenkomstig artikel 7, § 1;4° het verzoekschrift geen vermelding bevat van de zaak en het rolnummer, of een verklaring dat de verzoeker het rolnummer niet kent;5° de schriftelijke volmacht, vermeld in artikel 60, derde lid, 2°, niet bij het verzoekschrift gevoegd is;6° er geen inventaris bij het verzoekschrift gevoegd is van de overtuigingsstukken, die allemaal overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. In voorkomend geval stelt de griffier de verzoeker in staat om de vormvereisten, vermeld in het eerste lid, te regulariseren.

De verzoeker die zijn verzoekschrift tijdig regulariseert, wordt geacht het te hebben ingediend op de datum van de eerste verzending of neerlegging.

Een verzoekschrift dat niet, onvolledig of laattijdig is geregulariseerd, wordt geacht niet te zijn ingediend.

Deze regularisatie vindt plaats uiterlijk op een van de volgende tijdstippen: 1° het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing wordt behandeld;2° het tijdstip waarop de schriftelijke uiteenzetting, vermeld in artikel 75, wordt ingediend. Afdeling 4. - Schorsing

Onderafdeling 1. - Het vooronderzoek

Art. 62.De verweerder dient het geïnventariseerde administratief dossier in binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1°, als het administratief dossier nog niet werd ingediend met toepassing van de vereenvoudigde procedure, vermeld in artikel 59.

Binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, kan de verweerder een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing indienen.

Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt. De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in het eerste lid, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

Onderafdeling 2. - Zitting

Art. 63.De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken. De griffier betekent de beschikking, vermeld in het eerste lid, minstens zeven dagen voor de dag van de zitting aan de partijen.

Tegelijkertijd bezorgt de griffier de volgende stukken: 1° de nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing aan de verzoeker en aan de eventueel tussenkomende partijen;2° in voorkomend geval, het ontvankelijke verzoekschrift tot tussenkomst aan de verzoeker en de verweerder.

Art. 64.De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting.

De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op, dat hij samen met de kamervoorzitter ondertekent.

De kamervoorzitter verklaart de debatten voor gesloten en neemt de zaak in beraad.

Onderafdeling 3. Schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid of schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid met vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen

Art. 65.§ 1. Als de uiterst dringende noodzakelijkheid wordt aangevoerd, zijn artikel 60 tot en met 63 niet van toepassing. § 2. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen en in voorkomend geval van een of meer belanghebbenden, als vermeld in artikel 20, eerste en tweede lid, van het decreet, die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij of een belanghebbende te horen;4° de termijn waarbinnen de partijen en belanghebbenden die persoonlijk moeten verschijnen, als vermeld in punt 3°, een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid kunnen indienen. De kamervoorzitter kan de partijen en de belanghebbenden bij beschikking eventueel te zijnen huize oproepen op het door hem bepaalde tijdstip, zelfs op feestdagen en van dag tot dag of van uur tot uur. § 3. De griffier betekent de beschikking, vermeld in paragraaf 1, onmiddellijk aan de partijen en aan de belanghebbenden, vermeld in paragraaf 2, 3°.

Als de verwerende partij het administratief dossier niet van te voren heeft toegezonden, overhandigt ze het ter zitting aan de kamervoorzitter, die de zitting kan schorsen om aan de andere partijen de gelegenheid te geven er inzage van te nemen. § 4. De kamervoorzitter kan de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het arrest bevelen.

Onderafdeling 4. - Arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing of over de vordering tot schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid, in voorkomend geval met vordering tot het bevelen van voorlopige maatregelen

Art. 66.Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1° de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;2° de oproeping van partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Art. 67.De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ".

Art. 68.De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot schorsing met toepassing van deze afdeling, aan de partijen.

De griffier deelt tegelijkertijd aan de partijen de tekst van onderafdeling 5 van deze afdeling mee.

Onderafdeling 5. - Verzoek tot voortzetting

Art. 69.Als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft met toepassing van deze afdeling, kan de verweerder of tussenkomende partij een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen.

Als er geen verzoek tot voortzetting wordt ingediend, kan het College volgens de versnelde rechtspleging, vermeld in onderafdeling 6, de bestreden beslissing vernietigen.

Als het College de bestreden beslissing niet geschorst heeft, kan de verzoeker een verzoek tot voortzetting indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen. Als de verzoeker geen verzoek tot voortzetting indient, geldt ten aanzien van hem een onweerlegbaar vermoeden van afstand van geding.

De termijn van vijftien dagen gaat in de dag na de betekening van het arrest waarin uitspraak wordt gedaan over de schorsing.

Art. 70.Het verzoek tot voortzetting van de rechtspleging wordt met een beveiligde zending ingediend.

De griffier bezorgt het ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging met een beveiligde zending aan de andere partijen.

Onderafdeling 6. - Versnelde rechtspleging

Art. 71.Als het College de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing geschorst heeft met toepassing van deze afdeling en de verweerder of de tussenkomende partij binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, eerste lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer uitspraak zal doen over de vordering tot vernietiging van de bestreden beslissing.

De verweerder of de tussenkomende partij beschikt over een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de mededeling bij beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, om te vragen te worden gehoord.

Als geen van die partijen vraagt te worden gehoord, kan de kamer de bestreden beslissing onmiddellijk vernietigen.

Als een partij vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, § 1, op om spoedig te verschijnen.

Nadat de kamer de partijen heeft gehoord, doet ze onmiddellijk uitspraak over de vordering tot vernietiging.

Art. 72.§ 1. Als het College de vordering tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, heeft verworpen en de verzoeker binnen de vervaltermijn, vermeld in artikel 69, tweede lid, geen verzoek tot voortzetting van de rechtspleging heeft ingediend, deelt de griffier de partijen met een beveiligde zending mee dat de kamer ten aanzien van de verzoeker de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoeker binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening vraagt te worden gehoord. § 2. Als de verzoeker niet vraagt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit.

Als de verzoeker vraagt te worden gehoord, roept de kamervoorzitter de partijen bij beschikking, als vermeld in artikel 85, § 1, op om spoedig te verschijnen.

Nadat de kamer de partijen heeft gehoord, doet ze onmiddellijk uitspraak over de afstand van geding. § 3. Als verschillende verzoekers gemeenschappelijk een verzoekschrift tot schorsing, met toepassing van deze afdeling, hebben ingediend en een verzoek tot voortzetting van de rechtspleging maar door sommige van de verzoekers wordt ingediend, worden de overige verzoekers geacht afstand te doen van geding. De kamer doet uitspraak over de afstand van degenen die geen verzoek tot voortzetting van de procedure hebben ingediend in het arrest over de vordering tot vernietiging.

Onderafdeling 7. - Opheffing van het schorsingsarrest

Art. 73.§ 1. De vordering tot opheffing wordt bij verzoekschrift ingediend. Het verzoekschrift wordt gedagtekend en door een partij of door haar raadsman ondertekend.

Het verzoekschrift bevat: 1° de opgave van het arrest waarvan de opheffing wordt gevorderd;2° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de verzoeker tot opheffing en de gekozen woonplaats;3° een uiteenzetting van de feiten en de redenen waaruit blijkt dat de schorsing niet langer gerechtvaardigd is;4° een inventaris van de overtuigingsstukken. De verzoeker tot opheffing voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. § 2. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen.

Iedere partij kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het eerste lid, een aanvullend dossier en een nota met opmerkingen over de gevorderde opheffing indienen.

De griffier bezorgt een afschrift van de nota met opmerkingen over de gevorderde opheffing aan de andere partijen. § 3. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot opheffing wordt behandeld.

De griffier betekent de beschikking, vermeld in het eerste lid, minstens zeven dagen voor de dag van de zitting aan de partijen. § 4. Als de verzoeker tot opheffing niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen.

De andere partijen die niet verschijnen of niet vertegenwoordigd zijn, worden geacht in te stemmen met de vordering. Afdeling 5. - Vernietiging

Onderafdeling 1. - Het vooronderzoek Sectie 1. De antwoordnota van de verweerder

Art. 74.§ 1. De verweerder dient een antwoordnota, een geïnventariseerde administratief dossier, voor zover dat met toepassing van artikel 59, § 2, in het kader van de vereenvoudigde procedure nog niet werd ingediend, en eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken in binnen de volgende vervaltermijn: 1° bij een vordering tot vernietiging, zonder vordering tot schorsing, vijfenveertig dagen, die ingaat: a) als het administratief dossier in het bezit is van de verweerder: vanaf de dag na dag van de betekening van het afschrift van het verzoekschrift, vermeld in artikel 19, eerste lid, 1° ;b) als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder: vanaf de betekening door de griffier dat het administratief dossier is neergelegd;c) als er toepassing is gemaakt van de vereenvoudigde procedure: vanaf de dag na de betekening van de beschikking dat het beroep verder behandeld wordt volgens de gewone rechtspleging;2° bij een vordering tot schorsing, ingediend tegelijk met of na de vordering tot vernietiging, vijfenveertig dagen, die herneemt: a) ingeval de schorsing wordt bevolen: de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen;b) ingeval de vordering tot schorsing wordt verworpen: de dag na de betekening door de griffier van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging. Een vordering tot schorsing schorst de proceduretermijnen van de vordering tot vernietiging vanaf de datum van ontvangst van het verzoekschrift door het College tot de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen of van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging. § 2. Als het administratief dossier niet in het bezit is van de verweerder, brengt de verweerder de griffie daarvan onmiddellijk en schriftelijk op de hoogte en geeft hij aan waar het administratief dossier zich bij zijn weten bevindt.

Als de verweerder niet binnen die termijn, vermeld in paragraaf 1, het administratief dossier indient of aan het College meedeelt dat het administratief dossier niet in zijn bezit is, maant de griffier de verweerder aan om daartoe vooralsnog over te gaan binnen een door de griffier bepaalde termijn. Als de verweerder hieraan geen gevolg geeft, worden de door de verzoeker aangehaalde feiten als bewezen geacht, tenzij deze feiten kennelijk onjuist zijn.

De griffier vordert de mededeling ervan aan het bestuursorgaan dat het administratief dossier onder zich heeft. Dat bestuursorgaan zendt het gevorderde dossier onmiddellijk naar de griffie.

Sectie 2. De schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij

Art. 75.§ 1. Bij een vordering tot vernietiging, zonder vordering tot schorsing, beschikt de tussenkomende partij over een vervaltermijn van dertig dagen om een schriftelijke uiteenzetting en eventuele geïnventariseerde overtuigingsstukken in te dienen.

De termijn van dertig dagen gaat in de dag na de betekening van de uitspraak over de ontvankelijkheid van het verzoek tot tussenkomst. § 2. Bij een vordering tot schorsing, ingediend tegelijk met of na de vordering tot vernietiging, herneemt de vervaltermijn van dertig dagen om de schriftelijke uiteenzetting in te dienen: 1° als de schorsing wordt bevolen: de dag na de betekening van het arrest waarin de schorsing wordt bevolen;2° als de vordering tot schorsing wordt verworpen: de dag na de betekening door de griffier van het door de verzoeker ingediende verzoek tot voortzetting van de rechtspleging. Sectie 3. De wederantwoordnota of toelichtende nota van de verzoeker

Art. 76.De griffier betekent een afschrift van de antwoordnota aan de verzoeker, of deelt hem het ontbreken van een tijdige antwoordnota mee, en brengt de verzoeker ook op de hoogte van de neerlegging van het administratief dossier.

In geval van een tussenkomst, betekent de griffier gelijktijdig een afschrift van de schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij aan de verzoeker.

Art. 77.De verzoeker kan een wederantwoordnota indienen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de antwoordnota.

Als de verweerder geen tijdige antwoordnota heeft ingediend, deelt de griffier dat mee aan de verzoeker. In dat geval mag de verzoeker de wederantwoordnota vervangen door een toelichtende nota.

De verzoeker kan aan de wederantwoordnota nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder.

Art. 78.De griffier betekent een afschrift van de wederantwoordnota of de toelichtende nota aan de verweerder en, in geval van een tussenkomst, aan de tussenkomende partij. Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de verweerder op de hoogte van de laattijdigheid.

Sectie 4. De laatste nota van de verweerder

Art. 79.De verweerder kan een laatste nota indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota van de verzoeker.

De verweerder kan bij de laatste nota, vermeld in het eerste lid, nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken voegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker.

Sectie 5. De laatste schriftelijke uiteenzetting van de tussenkomende partij

Art. 80.De griffier betekent een afschrift van de laatste nota aan de verzoeker en, in geval van een tussenkomst, aan de tussenkomende partij.

Art. 81.De tussenkomende partij kan een laatste schriftelijke uiteenzetting indienen binnen een vervaltermijn van twintig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het afschrift van de wederantwoordnota of de toelichtende nota van de verzoeker.

Als de verzoeker geen tijdige wederantwoordnota of toelichtende nota heeft ingediend, brengt de griffier de tussenkomende partij op de hoogte van de laattijdigheid.

De tussenkomende partij kan aan de laatste schriftelijke uiteenzetting nieuwe geïnventariseerde overtuigingsstukken toevoegen voor zover die stukken noodzakelijk zijn in repliek op de wederantwoordnota van de verzoeker.

Art. 82.De griffier betekent een afschrift van de laatste schriftelijke uiteenzetting aan de andere partijen.

Onderafdeling 2. - Getuigen

Art. 83.§ 1. De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient tijdens het vooronderzoek een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt.

De kamervoorzitter beslist over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt de partijen schriftelijk op de hoogte van de beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden.

De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen. § 2. De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen. § 3. De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de partijen.

Art. 84.De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Onderafdeling 3. - Zitting

Art. 85.§ 1. Na afloop van het vooronderzoek bepaalt de kamervoorzitter bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop de vordering tot vernietiging wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen de partijen of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij te horen;4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen. § 2. De griffier betekent die beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen en getuigen.

De beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen. § 3. In afwijking van paragraaf 1, en op het ogenblik dat de zaak in staat is, kan de kamervoorzitter vragen of partijen een beroep willen doen op de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet.

De griffier verzoekt de partijen om, in voorkomend geval, hun gezamenlijk standpunt te bezorgen.

De partijen delen, na onderling overleg, hun gezamenlijk standpunt mee binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving.

Als de partijen akkoord gaan met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, neemt de kamer de zaak van rechtswege in beraad.

Bij gebrek aan een antwoord van de partijen binnen de termijn, vermeld in het derde lid, worden de partijen geacht in te stemmen met de toepassing van artikel 16, zesde lid, van het decreet, tenzij het college anders beslist.

Art. 86.§ 1. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend.

Hij leidt de zitting. § 2. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen. § 3. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen die op verzoek van de kamervoorzitter persoonlijk zijn verschenen.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Onderafdeling 4. - Beraadslaging en uitspraak

Art. 87.Binnen een ordetermijn van zestig dagen die ingaat op de dag na dag van de sluiting van de debatten, spreekt de kamer, waarbij de zaak aanhangig is, een arrest uit.

Art. 88.Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1° de namen, de woonplaats of de zetel van de partijen, de door hen gekozen woonplaats en, in voorkomend geval, de naam en de hoedanigheid van de persoon die de partijen bijstaat of vertegenwoordigt;2° de oproeping van de partijen, van hun raadsmannen, alsook hun eventuele aanwezigheid op de zitting;3° de uitspraak in openbare zitting, de datum daarvan en de namen van de bestuursrechters die erover hebben beraadslaagd.

Art. 89.Het College kan ambtshalve middelen inroepen die niet in het verzoekschrift zijn opgenomen, of ambtshalve excepties opwerpen, voor zover deze de openbare orde betreffen.

De kennelijke onredelijkheid of onzorgvuldigheid van de toetsing, door het bestuur, aan de goede ruimtelijke ordening wordt altijd geacht een middel van openbare orde uit te maken.

Art. 90.De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest ".

Art. 91.De griffier betekent een afschrift van het arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is. Afdeling 6. - Tussengeschillen

Onderafdeling 1. - Betichting van valsheid

Art. 92.§ 1. Als een partij een stuk dat in de procedure is overgelegd, van valsheid beticht, verplicht de kamervoorzitter de andere partij om te bevestigen of ze volhardt in haar bedoeling om er gebruik van te maken.

Als de andere partij aan die vraag, vermeld in het eerste lid, geen gevolg geeft of verklaart dat ze van het stuk geen gebruik zal maken, verwerpt de kamervoorzitter de betichting.

Als de andere partij verklaart dat ze het stuk verder in de procedure zal aanwenden, stelt de griffier daarvan proces-verbaal op. § 2. Als de kamer oordeelt dat het van valsheid betichte stuk geen invloed heeft op haar arrest, wordt er verder geen rekening mee gehouden.

Als de kamer oordeelt dat het stuk van wezenlijk belang is voor de berechting van het beroep, schorst ze de rechtspleging tot wanneer de bevoegde strafrechter definitief uitspraak heeft gedaan over de valsheid.

Onderafdeling 2. - Bestuurlijke lus

Art. 93.Als het College, rekening houdend met alle ingeroepen middelen, ambtshalve vaststelt dat elke onwettigheid in de bestreden beslissing hersteld kan worden, bepaalt het College in zijn tussenuitspraak, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, van het decreet, op welke wijze en binnen welke termijn de verweerder een onwettigheid kan herstellen of laten herstellen.

Art. 94.De griffier betekent de tussenuitspraak, binnen een ordetermijn van vijftien dagen na de dagtekening van de tussenuitspraak, aan de partijen.

De griffier brengt de partijen ervan op de hoogte dat de verweerder al dan niet gebruik wil maken van de mogelijkheid om een onwettigheid in de bestreden beslissing te herstellen of te laten herstellen.

Als de verweerder overgaat tot herstel van de onwettigheid, bezorgt de griffier een afschrift van de mededeling, vermeld in artikel 34, § 2, tweede lid, van het decreet, met een beveiligde zending aan de andere partijen.

De partijen kunnen binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het derde lid, schriftelijk hun zienswijze meedelen over de wijze waarop de onwettigheid is hersteld.

De griffier deelt de partijen mee op welke wijze het beroep verder wordt behandeld.

Onderafdeling 3. - Bemiddeling

Art. 95.§ 1. De partijen kunnen tijdens het vooronderzoek het College om een bemiddelingspoging verzoeken met een gemotiveerd verzoek tot bemiddeling, ondertekend door alle partijen of hun raadsman. § 2. Het verzoek tot bemiddeling, vermeld in paragraaf 1, bevat: 1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partijen en de gekozen woonplaats;2° de vermelding van de zaak waarin om bemiddeling verzocht wordt, en het rolnummer waaronder de zaak ingeschreven is;3° eventueel de identiteit van de persoon die wordt voorgedragen als externe bemiddelaar. De partijen voegen bij het verzoek tot bemiddeling de overtuigingsstukken waaruit blijkt dat een voorgedragen externe bemiddelaar voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 42, § 2, derde lid, van het decreet.

De partijen kunnen bij het verzoek alle overtuigingsstukken voegen die ze nuttig achten. § 3. Als niet voldaan is aan de vormvereisten, vermeld in paragraaf 1 en 2, stelt de griffier de partijen in staat om het verzoek tot bemiddeling te regulariseren binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het verzoek tot regularisatie.

Art. 96.De partijen kunnen tijdens een zitting het College om een bemiddelingspoging verzoeken.

De griffier stelt een proces-verbaal van het gemotiveerde verzoek tot bemiddeling op, dat hij samen met de kamervoorzitter en alle partijen of hun raadsman ondertekent.

Art. 97.De kamer doet bij tussenarrest als vermeld in artikel 42, § 1, van het decreet, uitspraak over het verzoek tot bemiddeling.

Het tussenarrest waarbij het verzoek tot bemiddeling wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk: 1° het akkoord van de partijen;2° de identiteit van de bemiddelaar;3° de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar;4° de termijn van de opdracht, die maximaal zes maanden bedraagt en die ingaat op de dag na dag van de betekening, vermeld in het vierde lid;5° de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum na het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 4°, is. Het tussenarrest waarbij het verzoek tot bemiddeling wordt afgewezen, wordt met redenen omkleed.

De griffier betekent een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en, in voorkomend geval, aan de bemiddelaar.

Art. 98.De bemiddelaar beschikt over een termijn van vijftien dagen, die ingaat op de dag na dag van de betekening van het tussenarrest, vermeld in artikel 97, om de griffier te laten weten of hij zijn opdracht aanvaardt.

Als de aangewezen externe bemiddelaar de opdracht aanvaardt, bezorgt de griffier hem een afschrift van het administratieve dossier.

Art. 99.Na de ontvangst van de bemiddelingsopdracht en het administratief dossier en zodra het nuttig is, nodigt de bemiddelaar de partijen uit binnen een termijn die hij bepaalt.

Bij de uitnodiging voegt de bemiddelaar een inventaris van de stukken die al aan hem bezorgd zijn.

De partijen kunnen de bemiddelaar aanvullende stukken bezorgen die ze nuttig achten.

Art. 100.§ 1. Uiterlijk tijdens de zitting, vermeld in artikel 97, tweede lid, 5°, informeren de partijen de kamer over het resultaat van de bemiddeling. § 2. De kamer kan overeenkomstig artikel 42, § 3, van het decreet het bemiddelingsakkoord al dan niet bekrachtigen, of de voortzetting van de jurisdictionele procedure bevelen. § 3. Als de partijen niet tot een akkoord zijn gekomen, kunnen ze om een nieuwe bemiddelingstermijn verzoeken.

De kamer doet bij tussenarrest uitspraak over het verzoek om een nieuwe bemiddelingstermijn.

Het tussenarrest waarbij het verzoek voor een nieuwe bemiddelingstermijn wordt ingewilligd, vermeldt uitdrukkelijk: 1° de inhoud van de opdracht van de bemiddelaar;2° de nieuwe termijn van de opdracht die maximaal drie maanden bedraagt en die ingaat op de dag na dag van de betekening van het tussenarrest;3° de datum waarnaar de zaak is verdaagd, die de eerste nuttige datum na het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2°, is. De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het tweede lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

Met toepassing van deze paragraaf kan de termijn van de opdracht op verzoek van de partijen telkens met maximaal drie maanden verlengd worden. § 4. Als de kamer bij tussenarrest de voortzetting van de jurisdictionele procedure beveelt, zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van dit tussenarrest aan de partijen en aan de bemiddelaar. § 5. De kamer kan, op basis van de informatie die ze ontvangt op de zitting, vermeld in paragraaf 1, met een tussenarrest vaststellen dat de randvoorwaarden voor een geslaagde bemiddeling niet of niet langer zijn vervuld, en kan een einde stellen aan de bemiddelingspoging.

In dat geval zendt de griffier onmiddellijk een afschrift van het tussenarrest, vermeld in het eerste lid, aan de partijen en aan de bemiddelaar.

Onderafdeling 4. - Hervatting van het geding

Art. 101.In geval van het overlijden van een van de partijen wordt de rechtspleging, behalve in een spoedeisend geval, geschorst gedurende de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, vermeld in artikel 795 van het Burgerlijk Wetboek.

Art. 102.De rechtsopvolger van een partij kan, vóór de sluiting van de debatten, het geding hervatten bij een verzoekschrift dat wordt ingediend op de wijze, vermeld in artikel 14.

De rechtsopvolger voegt bij het verzoekschrift tot hervatting de overtuigingsstukken waaruit de hoedanigheid van rechtsopvolger blijkt.

De griffier bezorgt een afschrift van dat verzoekschrift aan de partijen. Afdeling 7. - Geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep

Art. 103.Als de kamer vindt dat een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep verantwoord kan zijn, bepaalt het arrest waarmee uitspraak wordt gedaan over de vordering tot vernietiging daarvoor een zitting op een nabije datum.

Het arrest dat de geldboete oplegt, geldt in elk geval als op tegenspraak gewezen.

De griffier zendt onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep, aan de partijen.

De bepalingen van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek die op het beslag en de tenuitvoerlegging betrekking hebben, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van het arrest waarbij een geldboete wegens kennelijk onrechtmatig beroep is opgelegd.

De bedragen die verschuldigd zijn overeenkomstig dit artikel, worden vijfjaarlijks op 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Afdeling 8. - Verzoek tot herziening of verbetering

Onderafdeling 1. - Herziening

Art. 104.§ 1. Een beroep tot herziening overeenkomstig artikel 39, § 3, van het decreet is alleen ontvankelijk als het beroep ingediend wordt binnen een vervaltermijn van vijfenveertig dagen, die ingaat op de dag na de dag waarop ontdekt is dat een stuk vals is of dat een achtergehouden stuk bestaat. § 2. Een beroep tot herziening wordt ingediend door een verzoekschrift dat ondertekend is door een partij of door haar raadsman.

Het verzoekschrift wordt gedagtekend en bevat: 1° de naam, de hoedanigheid, de woonplaats of de zetel van de partij en de gekozen woonplaats;2° de opgave van het arrest waarvan de herziening wordt gevorderd;3° een omschrijving van het belang van de verzoeker;4° de vermelding van de teruggevonden doorslaggevende stukken die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of van de als vals erkende of vals verklaarde stukken;5° een inventaris van de overtuigingsstukken en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De verzoeker tot herziening voegt bij het verzoekschrift: 1° als hij een rechtspersoon is, en geen raadsman heeft die advocaat is, een afschrift van zijn geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van zijn organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden;2° de schriftelijke volmacht van zijn raadsman als die geen advocaat is;3° de overtuigingsstukken die in de inventaris zijn vermeld en die overeenkomstig die inventaris genummerd zijn. De griffier betekent een afschrift van het verzoekschrift aan de andere partijen bij het bestreden arrest.

Het beroep tot herziening wordt aanhangig gemaakt bij de kamer die het bestreden arrest heeft gewezen. De organisatie van de zitting verloopt overeenkomstig artikel 85 en 86. § 3. Als de verzoeker tot herziening niet verschijnt en evenmin vertegenwoordigd is op de zitting, wordt zijn vordering afgewezen. § 4. Artikel 87 inzake de termijn van uitspraak, en artikel 88 en 90, inzake het arrest, zijn van toepassing. De griffier betekent onmiddellijk een afschrift van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over de vordering tot herziening aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is.

Onderafdeling 2. - Verbetering in geval van een materiële vergissing

Art. 105.Als het College een verbeterend arrest uitspreekt overeenkomstig artikel 39, § 2, van het decreet betekent de griffier een afschrift van het verbeterende arrest aan de partijen en aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waarin het betrokken onroerend goed gelegen is.

DEEL 4. VERKIEZINGSBETWISTINGEN EN MANDAATGESCHILLEN HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied

Art. 106.Dit deel is van toepassing op de uitspraken of ambtshalve beslissingen waarvoor de Raad voor Verkiezingsbetwistingen bevoegd is overeenkomstig met toepassing van: 1° het Gemeentedecreet van 15 juli 2005;2° het Provinciedecreet van 9 december 2005;3° het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4° het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011. HOOFDSTUK 2. - Rechtspleging

Art. 107.Met behoud van de toepassing van artikel 15, 2°, bevat het verzoekschrift, naargelang van het geval, de naam van de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van artikel 17, § 2, kan de verzoeker de vormvereisten niet regulariseren na het verstrijken van de termijn om het verzoekschrift in te dienen.

In afwijking van artikel 19, eerste lid, 1°, bezorgt de griffier een afschrift van het verzoekschrift aan de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en in voorkomend geval, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist.

De verzoeker kan na het bezorgen van het verzoekschrift alleen aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken aan het dossier toevoegen voor zover hij nog niet over die stukken kon beschikken op het ogenblik waarop het verzoekschrift werd ingediend of voor zover ze noodzakelijk zijn in repliek op de antwoordnota van de verweerder. De verzoeker bezorgt in dat geval onmiddellijk een kopie van de aanvullende overtuigingsstukken aan het College en aan de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, en, in voorkomend geval, aan de kandidaten van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist.

Art. 108.Elke partij, elke kandidaat van wie de verkiezing of de verkiezingsrang wordt betwist, elke mandataris van wie het mandaat wordt betwist, of elke andere belanghebbende kan een nota indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de kennisgeving van het verzoekschrift. De griffier betekent een afschrift van de nota aan de verzoeker, en aan de andere partijen of in dit lid vermelde betrokkenen.

Iedere partij of in het eerste lid vermelde betrokkene, behalve de verzoeker, kan eventuele aanvullende en geïnventariseerde overtuigingsstukken indienen binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de kennisgeving van het verzoekschrift.

Art. 109.De partij die wil dat een getuige wordt gehoord, dient een afzonderlijk verzoek in, dat gemotiveerd wordt, binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na dag van de registratie van het verzoekschrift. De kamervoorzitter beslist bij beschikking over de noodzakelijkheid en relevantie van het horen van een getuige. De griffier brengt alle partijen en alle betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid, schriftelijk op de hoogte van de beslissing dat de getuige al dan niet gehoord zal worden.

De kamervoorzitter kan ook ambtshalve bij beschikking getuigen oproepen.

De kamer hoort in voorkomend geval de getuigen.

De griffier stelt een proces-verbaal op van het verhoor van de getuige, dat hij samen met de kamervoorzitter en de gehoorde getuige ondertekent. De griffier bezorgt het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan alle partijen en alle betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid.

Art. 110.De griffier stelt een proces-verbaal op van het feit dat de getuige niet verschijnt of weigert om te komen getuigen. De griffier bezorgt het proces-verbaal aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de getuige moest worden gehoord.

Art. 111.§ 1. De kamervoorzitter bepaalt bij beschikking: 1° de plaats, de dag en het tijdstip van de zitting waarop het bezwaar wordt behandeld;2° de termijn waarbinnen de partijen en betrokkenen, vermeld in artikel 108, eerste lid, of hun raadsman ter griffie inzage kunnen nemen van het administratief dossier en de overtuigingsstukken;3° de namen van de partijen die persoonlijk moeten verschijnen om toelichting te geven en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een partij te horen;4° de namen van de getuigen en de feiten waarover ze zullen worden gehoord, als de kamervoorzitter heeft beslist een getuige te horen. § 2. De griffier betekent die beschikking minstens vijftien dagen voor de dag van de zitting aan de partijen, de betrokkenen en de getuigen.

Die beschikking geldt als oproeping voor de getuigen en partijen die persoonlijk moeten verschijnen. § 3. De kamervoorzitter verklaart de zitting voor geopend. Hij leidt de zitting. § 4. De behandeling van elke zaak wordt aangevat met een beknopt verslag door een bestuursrechter-verslaggever. Daarna krijgen de verzoeker en de andere partijen of betrokkenen en hun raadsmannen de gelegenheid om hun mondelinge opmerkingen naar voren te brengen. § 5. De partijen kunnen ter zitting geen aanvullende stukken neerleggen. § 6. De griffier stelt een proces-verbaal van de zitting op dat hij ondertekent, samen met de kamervoorzitter en in voorkomend geval de partijen en getuigen die op verzoek van de kamervoorzitter gehoord zijn.

De kamervoorzitter sluit de debatten en neemt de zaak in beraad.

Art. 112.§ 1. Het arrest wordt met redenen omkleed, overeenkomstig artikel 32, tweede lid, van het decreet, en vermeldt de volgende gegevens: 1° in voorkomend geval, de namen van de verzoeker, van de bezwaarde, de kandidaten van wie de verkiezing of verkiezingsrang wordt betwist, en van hun raadsmannen;2° de betrokken gemeente, het betrokken district, de betrokken provincie of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;3° de naam van de verslaggever en van de bestuursrechters die het arrest hebben gewezen;4° de dag waarop het arrest in openbare zitting is uitgesproken. De griffier brengt op de uitgifte, na het beschikkend gedeelte van het arrest, het volgende uitvoeringsformulier aan: "De ministers en de besturen, ieder wat hen betreft, zorgen voor de uitvoering van dit arrest". § 2. De griffier betekent een afschrift van de uitspraak aan de partijen en betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°, alsook aan: 1° het aftredende raadslid, vermeld in artikel 69 van het Lokaal en Provinciaal Kiesdecreet van 8 juli 2011, of de drie ondertekenaars, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet, als de verkiezing geheel of gedeeltelijk ongeldig verklaard is;2° in voorkomend geval de gekozen raadsleden, die hun hoedanigheid van gekozene verliezen, en aan de gekozen opvolgers die hun rang van eerste of tweede opvolger verliezen, als de zetelverdeling tussen de lijsten, de rangorde van de gekozen raadsleden of die van de opvolgers wijzigt. Van de beslissing van het College waarbij de verkiezingen geheel of gedeeltelijk ongeldig worden verklaard of de zetelverdeling wordt gewijzigd, wordt tegelijkertijd naar de eerste voorzitter van de Raad van State een eensluidend verklaard afschrift van de uitspraak, van het administratief dossier en van de procedurestukken gestuurd.

Binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissingen van het College, kunnen de partijen en betrokkenen op de griffie inzage nemen van het dossier. § 3. Als de termijn waarbinnen het College moet beslissen, is verstreken, wordt het uitblijven van een beslissing binnen de voorgeschreven termijn door de griffie meegedeeld aan de partijen en de betrokkenen, vermeld in paragraaf 1, 1° en 2°.

DEEL 5. OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 113.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Art. 114.Beroepen of bezwaren die zijn ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, worden behandeld volgens de procedureregels die golden op het ogenblik van het instellen van het beroep of bezwaar.

Art. 115.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015, met uitzondering van artikel 50, 51, 93 en 94.

Art. 116.De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zijn ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 mei 2014.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, Ph. MUYTERS

^