gepubliceerd op 16 juni 2001
Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake financiële ondersteuning van particuliere opvangvoorzieningen
27 APRIL 2001. - Besluit van de Vlaamse regering houdende de voorwaarden inzake financiële ondersteuning van particuliere opvangvoorzieningen
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, gewijzigd bij de decreten van 3 mei 1989, 23 februari 1994, 24 juni 1997, 7 juli 1998 en 9 maart 2001, inzonderheid op artikel 4bis;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 14 december 2000;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 12 juli 2000;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 15 december 2000, betreffende de aanvraag om advies van de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies nummer 31.089/3 van de Raad van State, gegeven op 13 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.§ 1. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° K&G : de instelling Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin;2° de instelling : de particuliere opvanginstelling, als bedoeld in artikel 1, 7° van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de regeling van de melding aan de instelling Kind en Gezin van de opvang op bestendige wijze van kinderen;3° het opvanggezin : het particulier opvanggezin, als bedoeld in artikel 1, 6° van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997;4° het attest van toezicht : het attest bedoeld in artikel 17, § 1, van het voornoemde besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997;5° de minister : de minister bevoegd voor de bijstand aan personen.
Art. 2.De instelling en het opvanggezin in het bezit van een attest van toezicht komen in aanmerking voor het ontvangen van een financiële tegemoetkoming als ondersteuning voor het inclusief opvangen van een kind met een specifieke zorgbehoefte, conform de door de minister vastgelegde bepalingen.
Art. 3.De instelling komt in aanmerking voor het ontvangen van een financiële tegemoetkoming als ondersteuning van een kwalitatieve werking, conform de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden tot toekenning van de financiële ondersteuning aan een instelling
Art. 4.Om een financiële tegemoetkoming te kunnen ontvangen, moet de instelling beschikken over een attest van toezicht.
Art. 5.Om een financiële tegemoetkoming te kunnen ontvangen, moet de instelling haar dienstverlening openstellen voor alle kinderen.
Art. 6.Om een financiële tegemoetkoming te kunnen ontvangen, moet de instelling een door K&G bepaalde capaciteit hebben van minimaal 8 kinderen en maximaal 22 kinderen.
Art. 7.Met betrekking tot het personeel gelden de volgende voorwaarden : 1° de instelling met een capaciteit van acht tot twaalf plaatsen voorziet minstens in twee begeleiders, als zelfstandige of in dienstverband, waarvan één met een voltijdse dagtaak;2° de instelling met een capaciteit van dertien plaatsen en meer voorziet in minstens twee voltijdse equivalenten begeleiders.Deze personen werken als zelfstandige of in dienstverband.
Art. 8.Met betrekking tot de vorming en opleiding van het personeel gelden de volgende voorwaarden : 1° ofwel beschikt de verantwoordelijke over een diploma of getuigschrift van een door K&G erkende opleiding die toegang geeft tot tewerkstelling in een door K&G erkend kinderdagverblijf;2° ofwel heeft de verantwoordelijke van de instelling een door K&G erkende opleiding gestart of met succes beëindigd, of is de schriftelijke verbintenis met K&G aangegaan om een dergelijke opleiding te starten binnen een periode van 1 jaar;3° de verantwoordelijke of een van de begeleiders die de opvang helpen verzorgen, moet jaarlijks een vorming of bijscholing van minstens acht uur volgen die rechtstreeks verband houdt met opvangactiviteiten.
Art. 9.Met betrekking tot de opvangkwaliteit gelden de volgende voorwaarden : 1° de instelling beantwoordt aan een minimale kwaliteitsnorm in de dienstverlening.Deze minimale kwaliteitsnorm is vastgelegd op een gemiddelde score van vier op het door K&G uitgewerkte kwaliteitsmeetinstrument voor particuliere opvanginstellingen; 2° de instelling moet het gebruik van het zelfevaluatie-instrument voor de pedagogische opvangkwaliteit in particuliere opvanginstellingen, zoals uitgewerkt door K&G, kunnen aantonen.
Art. 10.Om een financiële tegemoetkoming te kunnen ontvangen, moet de instelling minstens dagopvang aanbieden, eventueel aangevuld met buitenschoolse opvang, flexibele opvang, opvang van zieke kinderen of opvang van kinderen met een specifieke zorgbehoefte. HOOFDSTUK III. - Aanvraag, berekening en uitkering van de financiële ondersteuning
Art. 11.De financiële ondersteuning en de verlenging ervan moeten worden aangevraagd bij K&G.
Art. 12.§ 1. De aanvraag tot de financiële ondersteuning gebeurt volgens de richtlijnen, opgesteld door K&G, en kan op zijn vroegst worden ingediend vanaf het moment dat een attest van toezicht is verleend. § 2. De aanvraag tot verlenging van de financiële ondersteuning gebeurt jaarlijks volgens de richtlijnen, opgesteld door K&G, vóór 1 april van het jaar waarop de verlenging van de financiële ondersteuning betrekking heeft.
Art. 13.§ 1. Uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van de aanvraag beslist K&G over de toekenning of de verlenging van de financiële ondersteuning. § 2. K&G stelt de instelling schriftelijk in kennis van de genomen beslissing, uiterlijk dertig dagen na de beslissing.
Art. 14.§ 1. De instelling kan bij aangetekend schrijven binnen 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing bezwaar aantekenen bij K&G. De datum van de poststempel geldt als bewijs. § 2. Het ingediende bezwaar schorst de beslissing niet. § 3. K&G beschikt over een termijn van 45 kalenderdagen vanaf het indienen van het bezwaar om een beslissing te nemen. § 4. K&G stelt de instelling schriftelijk in kennis van genomen beslissing uiterlijk 30 dagen na de beslissing.
Art. 15.De financiële ondersteuning bedraagt 371 euro per plaats op jaarbasis.
Art. 16.§ 1. De periode waarop de jaarlijkse financiële ondersteuning betrekking heeft, begint op 1 januari en eindigt op 31 december. § 2. De instelling die op 1 januari 2001 over een attest van toezicht beschikt en bewijst aan de voorwaarden, opgesomd in hoofdstuk II van dit besluit te voldoen, komt vanaf 1 januari 2001 in aanmerking voor de financiële ondersteuning. § 3. Voor de instelling waaraan na 1 januari 2001 een attest van toezicht verleend is, en die bewijst aan de voorwaarden van hoofdstuk II van dit besluit te voldoen, vangt de financiële ondersteuning aan vanaf de datum van de aanvraag, en op zijn vroegst vanaf de ingangsdatum van het attest van toezicht.
Art. 17.§ 1. In de eerste maand van elk kwartaal verleent K&G aan de instelling een voorschot van een vierde van het bedrag dat voor een kalenderjaar verschuldigd is. § 2. Indien de aanvangsdatum van de financiële ondersteuning verschilt van de startdatum van een kwartaal, wordt voor het betreffende onvolledige kwartaal het kwartaalvoorschot verhoudingsgewijs berekend.
Art. 18.§ 1. De financiële ondersteuning wordt niet meer verleend wanneer de instelling haar activiteiten staakt of niet meer voldoet aan de voorwaarden, opgesomd in hoofdstuk II van dit besluit. § 2. De financiële ondersteuning die reeds betaald is op het moment dat de instelling haar activiteiten staakt of niet meer voldoet aan de voorwaarden, opgesomd in hoofdstuk II van dit besluit, wordt verhoudingsgewijs teruggevorderd.
Art. 19.De financiële ondersteuning is mogelijk binnen de perken van de begroting.
Art. 20.De bedragen, vermeld in dit besluit, worden elk jaar op 1 januari verhoogd met de procentuele stijging van de index van de consumptieprijzen tussen 1 december van het vorige kalenderjaar en 1 december van het voorafgaande kalenderjaar. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 21.Voor de periode van 1 januari 2001 tot 31 december 2001 geldt in de plaats van het bedrag van `371 euro', vermeld in artikel 16, het bedrag van '14 966 frank'.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.
Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 27 april 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS