gepubliceerd op 12 juni 2014
Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend
25 APRIL 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend
De Vlaamse Regering, Gelet op de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 en artikel 87, § 1;
Gelet op het Jachtdecreet van 24 juli 1991, artikel 5 en 6, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 12, vervangen bij het decreet van 12 december 2008, artikel 20, artikel 21, 22, 23 en 26, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, artikel 28, artikel 29, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, en artikel 33, vervangen bij het decreet van 23 december 2010 en artikel 36;
Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 6, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 augustus 1964 tot regeling van het gebruik van jachtkansels met het oog op de uitoefening van de jacht;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1987 betreffende het gebruik van vuurwapens en munitie bij de jacht in het Vlaamse Gewest;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend;
Gelet op het Jachtopeningsbesluit 2013-2018 van 28 juni 2013;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 juli 2013;
Gelet op het advies 2013/053 van de Minaraad, gegeven op 17 oktober 2013;
Gelet op het advies 2013-021 van de Strategische Adviesraad Landbouw en Visserij, gegeven op 18 oktober 2013;
Gelet op advies 55.491/1 van de Raad van State, gegeven op 31 maart 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het overleg dat werd gepleegd tussen de ambtenaren van de drie regeringen van de Benelux Economische Unie op 14 november 2013 overeenkomstig artikel 2 van de Benelux-overeenkomst op het gebied van jacht en de vogelbescherming ondertekend te Brussel op 10 juni 1970;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Definities, toepassingsgebied en citeeropschrift
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke uitvoering van: 1° de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming, ondertekend te Brussel op 10 juni 1970;2° de tweede beschikking M(90)6 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 18 juni 1990 tot wijziging van de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming;3° beschikking M(2014)3 van het Benelux Comité van Ministers van 5 maart 2014 tot instemming met de toepassing van artikel 13, lid 1 van de Benelux-Overeenkomst M(70)7 op het gebied van de jacht en de vogelbescherming;4° beschikking M(2012)3 van het Benelux-Comité van Ministers van 24 april 2012 tot wijziging van het toepassingsgebied van de Beschikkingen M (96)8 en M (83)17 met betrekking tot geweren en munitie en andere middelen die voor de jacht op de onderscheiden wildsoorten zijn toegestaan 5° beschikking M(2010)4 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 13 december 2010 tot wijziging van Beschikking M (83) 17 strekkende tot de limitatieve opsomming van de te bezigen geweren en munitie bij de jacht op de onderscheiden wildsoorten;6° beschikking M(99)9 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 25 oktober 1999 tot afschaffing en vervanging van de Beschikking M(72) 18 van 30 augustus 1972 met betrekking tot de bescherming van de vogelstand;7° beschikking M(96)8 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 2 oktober 1996 met betrekking tot de jacht en de vogelbescherming;8° beschikking M(83)17 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 24 september 1984 strekkende tot de limitatieve opsomming van de te bezigen geweren en munitie bij de jacht op de onderscheiden wildsoorten;9° beschikking M(83)16 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 20 december 1983 tot aanwijzing van de wildsoorten en de streken van de Beneluxlanden waar een afschotplan zal gelden.
Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud;2° agentschap: het Agentschap voor Natuur en Bos opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid van 23 december 2005;3° instituut: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek van 23 december 2005;4° roofvogels: de roofvogels die in bezit worden gehouden conform de bepalingen van het Soortenbesluit van 15 mei 2009;5° gewone jacht: de jacht die wordt uitgeoefend binnen de openingstijden en onder de voorwaarden die daartoe worden vastgesteld door de Vlaamse Regering, en dit in het kader van duurzaam wildbeheer en recreatief medegebruik;6° bijzondere jacht: de jacht die wordt uitgeoefend binnen de openingstijden en onder de voorwaarden die daartoe worden vastgesteld door de Vlaamse Regering, in de gevallen waarbij dat noodzakelijk is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, weiden of eigendommen, voor het natuurbeheer of voor de veiligheid van het luchtverkeer;7° bestrijding: de bestrijding, vermeld in artikel 22 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991;8° WBE: een wildbeheereenheid, dat is een samenwerkingsverband tussen jachtrechthouders als vermeld in artikel 12 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991;9° bijzondere veldwachter: de persoon, vermeld in artikel 61 van het Veldwetboek van 7 oktober 1886;10° duivencarrousel: een aan de grond verankerd en door een krachtbron aangedreven mechanisme, waardoor een ronddraaiende beweging veroorzaakt wordt bij aan metalen armen vastgemaakte dode of imitatieduiven, met als doel de effectiviteit van die lokvogels als lokmiddel te verhogen;11° kastval: een val om dieren levend te vangen en waarin de gevangen dieren zich vrij kunnen bewegen.De wanden van de val bestaan uit minstens drie vaste gesloten wanden; 12° kooival: een val om dieren levend te vangen en waarin de gevangen dieren zich vrij kunnen bewegen.De wanden van de val bestaan uit gaas; 13° aankorrelplaats: een voederplaats met het oog op het lokken van wild, zodat een efficiënter afschot kan worden uitgevoerd;14° lokdier: een specimen van een dier dat kan dienen als een middel om wild te lokken, hetzij van dezelfde soort als het specimen, hetzij van een andere soort.
Art. 3.Dit besluit regelt de voorwaarden die gelden bij het uitoefenen van de jacht in het Vlaamse Gewest.
Dit besluit wordt aangehaald als: het Jachtvoorwaardenbesluit van 25 april 2014. HOOFDSTUK 2. - Voorwaarden voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding Afdeling 1. - Algemene voorwaarden
Art. 4.§ 1. Het is verboden om voederplaatsen voor wild aan te leggen op minder dan 150 meter van de grens van een terrein waarvan het jachtrecht door een andere jachtrechthouder wordt uitgeoefend, tenzij na schriftelijk akkoord van de betrokken jachtrechthouder.
Op een voederplaats voor grof wild mogen alleen hooi, zoutstenen of zoutpasta worden aangebracht, tenzij het gaat om een aankorrelplaats voor wilde zwijnen die voldoet aan de door de minister bepaalde modaliteiten. § 2. Het is verboden om te jagen op waterwild en overig wild op minder dan 150 meter van een vaste voederplaats voor waterwild en overig wild waarop minder dan een maand voordien voeders zijn aangebracht.
Onder de term voederplaats worden niet de gewassen begrepen die worden geteeld met het oog op het voorzien van voedsel voor wilde dieren.
Art. 5.Het is verboden zich met een jachtwapen te bevinden op jachtkansels die op minder dan 150 meter liggen van een terrein waarvan het jachtrecht door een andere jachtrechthouder wordt uitgeoefend, tenzij na schriftelijk akkoord van de betrokken jachtrechthouder.
In het eerste lid wordt verstaan onder jachtkansel: iedere constructie of iedere inrichting, met inbegrip van al dan niet ingerichte bomen, die het mogelijk maakt wild te schieten vanaf een punt dat ligt boven het normale niveau van de grond.
Art. 6.De gewone jacht en de bijzondere jacht op niet-vliegvlugge specimens van een vogelsoort die tot het jachtwild behoort, is te allen tijde verboden, ook al is de jacht op de soort in kwestie geopend.
Het eerste lid is niet van toepassing op de bijzondere jacht op de grauwe gans en de Canadese gans.
Art. 7.§ 1. Als het sneeuwt op de locatie waar wordt gejaagd en de sneeuwlaag een dikte van vijf centimeter bereikt, wordt de jacht opgeschort. De opschorting duurt tot 24 uur na het vallen van de laatste sneeuw.
De opschorting, vermeld in het eerste lid, geldt niet in de volgende gevallen: 1° voor de jacht in de bossen en op het wild dat uit die bossen wordt opgestoten en gestrekt in het open veld, binnen de 50 meter van de voormelde bossen;2° voor de jacht op de houtduif, de Canadese gans en het konijn;3° voor de jacht op waterwild op of onmiddellijk langsheen moerassen, waterplassen en waterlopen met inachtneming van paragraaf 2 van dit artikel;4° voor de jacht op grof wild. § 2. De jacht op waterwild is verboden op een afstand van 150 meter of minder langs moerassen, waterplassen en waterlopen waarvan de oppervlakte en de bijbehorende rietkragen langs de oevers voor meer dan de helft met ijs zijn bedekt. § 3. In het geval van zeer harde en langdurige vorst kan de jacht tijdelijk worden opgeschort door het hoofd van het agentschap. De opschorting van de jacht kan per provincie en per categorie van wild worden ingesteld. Het hoofd van het agentschap neemt de beslissing tot opschorting van de jacht op advies van de betrokken provinciale directeur van het agentschap.
Art. 8.Een organisator van jacht of bestrijding besteedt bij het uitoefenen van de activiteit bijzondere aandacht aan de veiligheid van de activiteit en aan de verenigbaarheid ervan met activiteiten van andere gebruikers van het buitengebied.
De organisator van een drukjacht of een drijfjacht op grof wild of zijn aangestelde neemt de volgende maatregelen: 1° met het oog op de verenigbaarheid met andere activiteiten worden waarschuwingsborden voor de activiteit geplaatst aan de toegangen van het gebied waarin de actie plaatsvindt.De borden worden uiterlijk op de dag die voorafgaat aan de dag waarop de activiteit plaatsvindt, geplaatst en ze worden uiterlijk een uur na het einde van de activiteit verwijderd. Het model van het aankondigingsbord wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap; 2° met het oog op een betere gebiedsgerichte samenwerking om de efficiëntie van een drukjacht of drijfjacht op grof wild te verhogen, nodigt de organisator van de drukjacht of drijfjacht minstens vijf dagen voor de actie de jachtrechthouders of WBE's die een jachtterrein hebben dat paalt aan het jachtterrein van de organisator, uit voor een overleg.De schriftelijke neerslag van dat overleg wordt gevoegd bij de melding van de actie aan de provinciale dienst van het agentschap en aan de burgemeester van het grondgebied waarop de activiteit plaatsvindt; 3° met het oog op de verenigbaarheid van drukjacht en drijfjacht op grof wild met andere activiteiten brengt de organisator minstens drie werkdagen voor de aanvang van de activiteit de provinciale dienst van het agentschap en de burgemeester van het grondgebied waarop de activiteit plaatsvindt, op de hoogte van de activiteit. Afdeling 2. - Algemene voorwaarden voor het gebruik van vuurwapens en
munitie
Art. 9.Voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding worden de volgende types van vuurwapens gebruikt: 1° geweren met gladde loop van ten minste het kaliber 36 en ten hoogste 8; 2° geweren met getrokken loop met een nominaal kaliber van ten minste .22 Engelse duim en groter; 3° geweren met gladde en getrokken loop die elk beantwoorden aan de gestelde grenzen voor een gladde, respectievelijk getrokken loop, vermeld in punt 1° en 2°. Met behoud van de toepassing van het eerste lid is het voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding verboden om de volgende soorten vuurwapens te gebruiken: 1° semiautomatische of automatische geweren waarvan het magazijn meer dan twee patronen kan bevatten;2° geweren die voorzien zijn van een vizier met beeldomzetter of een elektronische beeldversterker, kunstmatige lichtbronnen of voorzieningen om het dier te verlichten of elk ander instrument om `s nachts te schieten;3° geweren die voorzien zijn van een geluiddemper;4° pistolen, automatische pistolen, machinepistolen en revolvers;5° machinegeweren. In afwijking van het tweede lid, 2°, is het voor het uitoefenen van bijzondere jacht en bestrijding van wilde zwijnen toegelaten gebruik te maken van geweren die voorzien zijn van kunstmatige lichtbronnen of voorzieningen om het dier te verlichten.
Art. 10.Voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding worden in voorkomend geval de volgende soorten munitie gebruikt: 1° voor ree: kogelpatronen voor getrokken loop waarvan de normale trefenergie minimaal 980 J op 100 m afstand van de loopmond bedraagt;2° voor edelhert, wild zwijn, moeflon en damhert: a) kogelpatronen voor getrokken loop met een nominaal kaliber, uitgedrukt of omgerekend in millimeter niet kleiner dan 6,5 mm, waarvan de normale trefenergie minimaal 2200 J op 100 m afstand van de loopmond bedraagt;b) kogelpatronen voor gladde loop van het kaliber 20,16 en 12;3° voor klein wild: hagelpatronen waarvan de korrelgrootte van de hagel een diameter van 4 mm niet overschrijdt;4° voor waterwild: hagelpatronen waarvan de korrelgrootte van de hagel een diameter van 4 mm niet overschrijdt;5° voor overig wild: hagelpatronen waarvan de korrelgrootte van de hagel een diameter van 4 mm niet overschrijdt of kogelpatronen. In afwijking van het eerste lid, 4°, is het voor het uitoefenen van bijzondere jacht en bestrijding toegestaan voor waterwild gebruik te maken van kogelpatronen, op voorwaarde dat deze niet in een horizontale baan afgeschoten worden.
Met behoud van de toepassing van het eerste en het tweede lid is het voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding verboden om de volgende soorten munitie te gebruiken: 1° randvuurkogelpatronen;2° fosforkogelpatronen;3° lichtspoorkogelpatronen;4° patronen met een volmantel en kogels die niet vervormen bij het treffen;5° loodhagel;6° zinkhagel. Afdeling 3. - Algemene voorwaarden voor het gebruik van overige
middelen en methoden
Art. 11.Voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding is het verboden om de volgende middelen en methoden te gebruiken: 1° honden met het oog op vossenjacht binnen een straal van vijftig meter rond een vossen- of dassenburcht;2° hazewindhonden;3° meute en paarden;4° een rustplaats of voortplantingsplaats onder water of onder een andere stof in gasvormige, vaste of vloeibare toestand zetten;5° levende lokdieren. Voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding is het verboden veerklemmen te gebruiken, in bezit te hebben of te verhandelen.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid is het voor het uitoefenen van gewone jacht verboden om duivencarrousels te gebruiken.
Art. 12.Met behoud van de toepassing van artikel 11, eerste lid, 1°, 2° en 3°, mogen honden gebruikt worden voor het uitoefenen van elke vorm van jacht of van bestrijding, voor het opsporen, aanwijzen, uitstoten, opdrijven, nazoeken en apporteren van wild.
Art. 13.Voor het uitoefenen van jacht of bestrijding met kastvallen of met kooivallen mag plantaardig en niet-levend dierlijk lokaas gebruikt worden als lokmiddel.
Kastvallen of kooivallen hebben, in gesloten toestand, in de zijwand ter hoogte van het maaiveld minstens één vrije opening waarbinnen een cirkel met een diameter van ten minste 6,5 cm kan worden beschreven.
De kastvallen of kooivallen worden dagelijks gecontroleerd en alle andere gevangen dieren dan de soorten waarvoor het gebruik van de vallen is toegelaten, worden dadelijk ter plekke in vrijheid gesteld.
De kastvallen of kooivallen worden geïdentificeerd met een weersbestendig plaatje waarop het jachtverlofnummer van de plaatser van de val en het telefoonnummer van de provinciale dienst van het agentschap leesbaar vermeld staan. HOOFDSTUK 3. - Jacht in vogelrijke gebieden
Art. 14.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder vogelrijke gebieden: de gebieden die zijn geselecteerd op basis van de aanwezigheid van 1% van de geografische populatie van Noord-West-Europa van de soort of ondersoort van een bepaalde watervogel in dat gebied of op basis van het regelmatig voorkomen van concentraties van meer dan 20.000 watervogels in dat gebied. § 2. In de vogelrijke gebieden, opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, kan geen enkele vorm van jacht worden uitgeoefend in de periode van 15 november tot en met de laatste dag van februari. § 3. In afwijking van paragraaf 2 kan in de vogelrijke gebieden wel jacht worden uitgeoefend in de volgende gevallen: 1° de jacht op wilde zwijnen kan worden uitgeoefend tussen een uur voor de officiële zonsopgang en een uur na de officiële zonsondergang;2° de jacht op edelherten, damherten, reeën en moeflons kan worden uitgeoefend tussen de officiële zonsopgang en de officiële zonsondergang;3° de minister kan beslissen dat jacht op andere soorten wild dan grofwild kan worden uitgeoefend volgens de procedure, vermeld in het tweede lid.De beslissing kan maximaal voor vijf jaar gelden.
De procedure vermeld in het eerste lid, 3°, verloopt als volgt: 1° de erkende WBE's die actief zijn in een bepaald vogelrijk gebied, organiseren overleg met de onafhankelijke jachtrechthouders in het gebied, met de verenigingen die in het gebied erkende bos- of natuurreservaten beheren, met de overheden die in het gebied erkende bos- of natuurreservaten beheren, en met de landbouworganisaties die actief zijn in het gebied;2° het overleg, vermeld in punt 1°, wordt gevoerd met het oog op het bereiken van een consensus.De consensus is enerzijds gericht op het mogelijk maken van het uitoefenen van de jacht in het gebied, en anderzijds op het voorzien in maatregelen met als doel verstoring van watervogels in het gebied te vermijden. De maatregelen hebben minimaal betrekking op het instellen van een of meer rust- en foerageerzones voor watervogels. Binnen de rustzones geldt een volledig jachtverbod op waterwild en op kleinwild. Binnen de foerageerzones geldt een volledig jachtverbod op waterwild en, zo nodig, ook op kleinwild; 3° als op basis van het overleg tot een consensus wordt gekomen, wordt een document met een voorstel dat door alle betrokken partijen ondertekend is, ingediend bij het agentschap.Het agentschap bezorgt dat document aan de minister. De minister beslist binnen een termijn van een maand na de indiening van het dossier; 4° als op basis van het overleg niet tot een consensus wordt gekomen, wordt een document met de standpunten van alle betrokken partijen ingediend bij het agentschap.Het agentschap bezorgt dat document voor advies aan de Minaraad. De Minaraad bezorgt zijn advies met voorstel van beslissing binnen twee maanden aan de minister. De minister beslist binnen een termijn van een maand na het advies van de Minaraad.
Voor de documenten, vermeld in het tweede lid, 3° en 4°, wordt een model opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap. § 4. Als een vogelrijk gebied overlapt met een speciale beschermingszone die is aangewezen met toepassing van het artikel 36bis van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en natuurlijk milieu, waarvoor door de Vlaamse Regering instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, stemmen de rust- en foerageerzones en de eventuele andere maatregelen overeen met de instandhoudingsdoelstellingen. § 5. De minister stelt een handleiding vast die de betrokken partijen in staat stelt om een geschikt voorstel van rust- en foerageerzones en andere maatregelen op te maken. HOOFDSTUK 4. - Voorwaarden voor het uitoefenen van de gewone jacht Afdeling 1. - Gewone jacht op grofwild
Art. 15.De gewone jacht op grof wild mag worden uitgeoefend met vuurwapens.
Bij de gewone jacht op grof wild mag gebruik gemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° niet-elektronische akoestische lokmiddelen;2° voor wat de jacht op wilde zwijnen betreft, aankorrelplaatsen die voldoen aan de door de minister bepaalde modaliteiten en waarvan de plaats wordt aangeduid op een kaart die wordt overgemaakt aan het agentschap.Bij wijziging van de locatie van een aankorrelplaats wordt een nieuwe kaart ingediend.
Gewonde dieren worden door een speciaal afgerichte zweethond opgespoord.
De gewone jacht op grof wild mag worden uitgeoefend met de volgende methoden: 1° aanzitjacht;2° bersjacht;3° drukjacht.
Art. 16.De gewone jacht op grof wild mag overeenkomstig artikel 5, eerste lid, laatste zin, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 alleen worden uitgeoefend op basis van een afschotplan als vermeld in het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014.
Art. 17.Buiten de periode tussen de officiële zonsopgang en de officiële zonsondergang mag de gewone jacht op grof wild, bij het uitoefenen van bersjacht en aanzitjacht, worden uitgeoefend vanaf een uur voor de officiële zonsopgang en tot een uur na de officiële zonsondergang.
Art. 18.De gewone jacht op ree mag alleen worden beoefend in een van de volgende gevallen: 1° het jachtterrein bevat minimaal 250 ha bos of kleine landschapselementen;2° het jachtterrein is minimaal 1000 ha groot;3° de jacht vindt plaats binnen het kader van een erkende WBE.
Art. 19.Voor elk geschoten dier bezorgt de jachtrechthouder of de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE binnen een maand na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld, een ingevuld papieren of elektronisch meldingsformulier aan het agentschap.
Het agentschap bezorgt de gegevens binnen een maand aan het instituut voor verwerking en rapportering.
Het papieren meldingsformulier wordt in tweevoud ingevuld. Het eerste exemplaar wordt naar het agentschap gestuurd en een tweede exemplaar blijft in het bezit van de jachtrechthouder of van de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE;
Wie het elektronische formulier invult en opstuurt, krijgt automatisch een ontvangstmelding.
Het model van het papieren en het elektronische meldingsformulier wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Art. 20.Voor de controle van en het onderzoek naar het afschot wordt van elk specimen de linker onderkaak bewaard en ter beschikking gesteld van het agentschap of het instituut tot twee maanden na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld. De onderkaak wordt daarbij onmiddellijk na het afschot gemerkt met het daarvoor bestemde label dat het agentschap heeft uitgereikt. Afdeling 2. - Gewone jacht op kleinwild
Art. 21.De gewone jacht op kleinwild mag alleen worden uitgeoefend met vuurwapens en roofvogels.
Art. 22.De gewone jacht op patrijs mag alleen worden uitgeoefend binnen een erkende WBE als aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de opeenvolgende wildrapporten wijzen uit dat voor het geheel van jachtterreinen die tot de WBE behoren, gedurende de drie voorgaande kalenderjaren een gemiddelde dichtheid waargenomen is van minstens drie broedparen patrijzen per 100 ha open ruimte;2° uit het faunabeheerplan blijkt dat een patrijsvriendelijk beheer wordt gevoerd. De minister kan de criteria bepalen waaraan een patrijsvriendelijk beheer moet voldoen.
Art. 23.Het agentschap kan bij beslissing de jacht op een kleinwildsoort sluiten in het volledige werkingsgebied van een bepaalde WBE, in een deel van het werkingsgebied van een bepaalde WBE of in het jachtterrein van een onafhankelijke jachtrechthouder in elk van de volgende gevallen: 1° als het wildbestand voor de kleinwildsoort in kwestie ongunstig is binnen het werkingsgebied van de desbetreffende WBE of in het jachtterrein van de onafhankelijke jachtrechthouder;2° als er door de desbetreffende WBE of door de onafhankelijke jachtrechthouder onvoldoende maatregelen genomen worden met het oog op de verbetering van dat bestand, en als dat in aangrenzende WBE's of jachtterreinen van onafhankelijke jachtrechthouders wel in voldoende mate het geval is;3° als wordt vastgesteld dat in het afgelopen jaar kleinwildsoorten werden uitgezet in de desbetreffende WBE of in het jachtterrein van de betrokken onafhankelijke jachtrechthouder. Het agentschap baseert zich bij het nemen van de beslissing op het wildrapport, het faunabeheerplan voor de desbetreffende WBE en eventueel op andere stukken die de beslissing kunnen onderbouwen. Voor de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, vraagt het agentschap het advies van de wildbeheercommissie en het instituut. Afdeling 3. - Gewone jacht op waterwild
Art. 24.De gewone jacht op waterwild mag alleen worden uitgeoefend met vuurwapens en roofvogels.
Bij de gewone jacht op waterwild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als degene waarop de gewone jacht geopend is;2° kunstmatige lokdieren;3° niet-elektronische akoestische lokmiddelen. Afdeling 4. - Gewone jacht op overig wild
Art. 25.§ 1. De gewone jacht op overig wild mag alleen worden uitgeoefend met de volgende middelen: 1° vuurwapens;2° roofvogels;3° fretten;4° vangkooien of buidels, overeenkomstig artikel 20, 1, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991.Dit middel is weliswaar alleen toegestaan voor de gewone jacht op konijnen; 5° kastvallen waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal.Dit middel is weliswaar alleen toegestaan voor de gewone jacht op verwilderde katten; 6° kooivallen, waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal.Dit middel is weliswaar alleen toegestaan voor de gewone jacht op verwilderde katten.
De gewone jacht op verwilderde katten mag alleen worden beoefend met kastvallen of kooivallen.
De kastvallen of kooivallen voor overig wild, vermeld in het eerste lid, mogen een maximumvolume hebben van 1000 dm®. § 2. Bij de gewone jacht op overig wild mag gebruik gemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als degene waarop de gewone jacht geopend is;2° kunstmatige lokdieren;3° niet-elektronische akoestische lokmiddelen.
Art. 26.Katten die in een kastval of kooival worden gevangen, worden gecontroleerd op twee criteria: 1° geen verwilderd gedrag;2° een merkteken dat wijst op domesticatie. Indien minstens een van de bovenstaande criteria aanwezig is, gaat het om niet-verwilderde katten. Niet-verwilderde katten worden onmiddellijk vrijgelaten.
Onverminderd de naleving van de wetgeving op het dierenwelzijn, brengt de jager de gevangen verwilderde kat naar het asiel of laat hij het asiel de gevangen verwilderde kat ophalen.
Art. 27.De gewone jacht op vossen mag niet worden uitgeoefend binnen een straal van vijftig meter rond een vossen- of dassenburcht. HOOFDSTUK 5. - Voorwaarden voor het uitoefenen van bijzondere jacht Afdeling 1. - Algemene voorwaarden voor bijzondere jacht
Art. 28.§ 1. Bijzondere jacht kan worden uitgeoefend om één van de volgende redenen, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat: 1° om belangrijke schade aan gewassen, weiden of eigendommen te voorkomen.Ten aanzien van de vogelsoorten die tot het jachtwild behoren, geldt die reden alleen om belangrijke schade aan gewassen en weiden te voorkomen; 2° om de wilde fauna of flora te beschermen, of de natuurlijke habitats in stand te houden;3° in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer. De voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing mag bestaan, wordt beoordeeld aan de hand van de vraag of alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijs mogen worden verwacht om de belangen, vermeld in het eerste lid, te vrijwaren.
De minister stelt een code van goede praktijk vast waarin maatregelen zijn opgenomen als vermeld in het tweede lid. De code kan zowel handelingen bevatten die redelijkerwijs te verwachten zijn, als handelingen die niet redelijkerwijs te verwachten zijn. § 2. Bijzondere jacht op waterwild en op overig wild kan alleen worden uitgeoefend binnen een perimeter van 150 meter rondom het perceel waarvoor bijzondere jacht wordt gemeld.
Bijzondere jacht kan maximaal worden toegestaan voor een aaneengesloten periode waarbinnen bijzondere jacht voor de desbetreffende soort is toegestaan, binnen een kalenderjaar.
Art. 29.Bijzondere jacht wordt door een jachtrechthouder bij het agentschap gemeld met een papieren of elektronisch meldingsformulier waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Het meldingsformulier wordt naar het agentschap gestuurd op een van de volgende wijzen: 1° met een aangetekende brief;2° per e-mail;3° via elektronische indiening. De melding bevat de volgende informatie: 1° informatie over de locatie waarvoor bijzondere jacht wordt gemeld;2° een motivering van het type en de vermoedelijke omvang van de schade die de jachtrechthouder wil voorkomen of beperken, of de natuurwaarden en ecologische processen die hij beoogt te vrijwaren;3° informatie over de preventieve of schadebeperkende maatregelen die voor de melding genomen zijn.
Art. 30.De bijzondere jacht mag op zijn vroegst een aanvang nemen 24 uur na de melding.
Het agentschap is gemachtigd toezicht uit te oefenen op de aangemelde bijzondere jacht. Het agentschap kan met een gemotiveerde beslissing te allen tijde de bijzondere jacht beperken of verbieden.
Als bijzondere jacht beoogd wordt met betrekking tot soorten die zijn opgenomen in een soortenbeschermingsprogramma ter uitvoering van artikel 26 het Soortenbesluit van 15 mei 2009 of in een beheerregeling ter uitvoering van artikel 28 het Soortenbesluit van 15 mei 2009, blijkt uit de melding dat er rekening is gehouden met dat soortenbeschermingsprogramma of die beheerregeling. Afdeling 2. - Bijzondere jacht op grofwild
Art. 31.§ 1. De bijzondere jacht op grof wild mag worden beoefend met de volgende middelen: 1° vuurwapens;2° kastvallen;3° kooivallen. De kastvallen en kooivallen voor grof wild, vermeld in het eerste lid, mogen een maximale oppervlakte hebben van 100 m², waarin de gevangen dieren zich vrij kunnen bewegen. § 2. Bij de bijzondere jacht op grof wild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° akoestische lokmiddelen;2° voor wat de jacht op wilde zwijnen betreft, aankorrelplaatsen die voldoen aan de door de minister bepaalde modaliteiten en waarvan de plaats wordt aangeduid op een kaart die wordt overgemaakt aan het agentschap.Bij wijziging van de locatie van een aankorrelplaats wordt een nieuwe kaart ingediend. § 3. Als een dier gekwetst is, wordt dit door een speciaal daarvoor afgerichte zweethond opgespoord. § 4. De bijzondere jacht op grof wild mag worden uitgeoefend met de volgende methoden: 1° aanzitjacht;2° bersjacht;3° drukjacht.
Art. 32.De bijzondere jacht op grof wild mag overeenkomstig artikel 5, eerste lid, laatste zin, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 alleen worden uitgeoefend op basis van een afschotplan als vermeld in het Jachtadministratiebesluit van 25 april 2014.
Art. 33.Buiten de periode tussen de officiële zonsopgang en de officiële zonsondergang mag de bijzondere jacht op grof wild worden uitgeoefend op de volgende tijdstippen: 1° in geval van bersjacht: vanaf een uur voor de officiële zonsopgang en tot een uur na de officiële zonsondergang;2° in geval van aanzitjacht: vanaf een uur voor de officiële zonsopgang en tot een uur na de officiële zonsondergang;3° in geval van aanzitjacht op wilde zwijnen: vanaf de officiële zonsondergang tot de officiële zonsopgang.
Art. 34.Voor elk geschoten dier bezorgt de jachtrechthouder of de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE binnen een maand na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld, een ingevuld papieren of elektronisch meldingsformulier aan het agentschap.
Het agentschap bezorgt de gegevens binnen een maand aan het instituut voor verwerking en rapportering.
Het papieren meldingsformulier wordt in tweevoud ingevuld. Het eerste exemplaar wordt naar het agentschap gestuurd en een tweede exemplaar blijft in het bezit van de jachtrechthouder of van de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE. Wie het elektronische formulier invult en opstuurt, krijgt automatisch een ontvangstmelding.
Het model van het papieren en het elektronische meldingsformulier wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Art. 35.Voor de controle van en het onderzoek naar het afschot wordt van elk specimen de linker onderkaak bewaard en ter beschikking gesteld van het agentschap of het instituut tot twee maanden na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld. De onderkaak wordt daarbij onmiddellijk na het afschot gemerkt met het daarvoor bestemde label dat het agentschap heeft uitgereikt. Afdeling 3. - Bijzondere jacht op waterwild
Art. 36.De bijzondere jacht op waterwild mag worden beoefend met vuurwapens en roofvogels.
Bij de bijzondere jacht op waterwild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als degene waarop de bijzondere jacht geopend is;2° kunstmatige lokdieren;3° akoestische lokmiddelen.
Art. 37.De bijzondere jacht op kieviten kan worden uitgeoefend binnen de grenzen van de volgende locaties: 1° het vliegveld van Antwerpen-Deurne;2° het vliegveld van Brussel-Nationaal;3° het vliegveld van Oostende;4° het vliegveld van Wevelgem;5° het vliegveld van Melsbroek;6° het vliegveld van Goetsenhoven;7° het vliegveld van Koksijde;8° het vliegveld van Peer - Kleine-Brogel;9° het militair schietterrein van Helchteren.
Art. 38.Buiten de periode tussen de officiële zonsopgang en de officiële zonsondergang mag de bijzondere jacht op waterwild worden uitgeoefend vanaf een uur vóór de officiële zonsopgang en tot een uur na de officiële zonsondergang.
In de gebieden die werden aangewezen op grond van de internationale verdragen, vermeld in artikel 36 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, en op grond van de internationale akten die krachtens de voormelde verdragen tot stand zijn gekomen, kan de bijzondere jacht alleen worden uitgeoefend vanaf de officiële zonsopgang tot de officiële zonsondergang. Afdeling 4. - Bijzondere jacht op overig wild
Art. 39.§ 1. De bijzondere jacht op overig wild mag worden uitgeoefend met de volgende middelen: 1° vuurwapens;2° roofvogels;3° fretten;4° vangkooien of buidels, overeenkomstig artikel 20, 1, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991.Dit middel is weliswaar alleen toegestaan voor de bijzondere jacht op konijnen; 5° kastvallen waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal;6° kooivallen waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal. De kastvallen of kooivallen voor overig wild, vermeld in het eerste lid, mogen een maximumvolume hebben van 1000 dm®. § 2. Bij de bijzondere jacht op overig wild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als degene waarop de bijzondere jacht geopend is;2° kunstmatige lokdieren;3° akoestische lokmiddelen;4° duivencarrousels.
Art. 40.De bijzondere jacht op vossen mag niet worden uitgeoefend binnen een straal van vijftig meter rond een vossen- of dassenburcht. HOOFDSTUK 6. - Voorwaarden voor het uitoefenen van bestrijding Afdeling 1. - Algemene voorwaarden voor bestrijding
Art. 41.De voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat om te kunnen overgaan tot bestrijding overeenkomstig artikel 22, tweede lid, Jachtdecreet van 24 juli 1991, wordt beoordeeld op basis van de vraag of alle maatregelen zijn genomen die redelijkerwijs mogen worden verwacht om wildschade te voorkomen.
De minister stelt een code van goede praktijk vast waarin maatregelen zijn opgenomen als vermeld in het eerste lid. De code kan zowel handelingen bevatten die redelijkerwijs te verwachten zijn, als handelingen die niet redelijkerwijs te verwachten zijn.
Art. 42.Bestrijding wordt door een eigenaar of grondgebruiker aan het agentschap gemeld met een papieren of elektronisch meldingsformulier waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Het meldingsformulier wordt naar het agentschap gestuurd op een van de volgende wijzen: 1° met een aangetekende brief;2° per e-mail; 3 via elektronische indiening.
De melding bevat de volgende informatie: 1° informatie over de locatie waarvoor bestrijding wordt gemeld;2° een motivering van het type en de omvang van de schade die de eigenaar of de grondgebruiker heeft geleden;3° informatie over de preventieve of schadebeperkende maatregelen die voor de melding genomen zijn. De melding kan betrekking hebben op afzonderlijke activiteiten of op een activiteitenkalender.
Art. 43.De bestrijding mag op zijn vroegst een aanvang nemen op een van volgende tijdstippen: 1° 24 uur na het verrichten van de melding.In de 24 uur tussen melding en aanvang van de bestrijding zit een halve werkdag vervat. 2° zodra het agentschap een ontvangstbevestiging bezorgt waarbij wordt meegedeeld dat de bestrijding wordt toegestaan. Het agentschap is gemachtigd toezicht uit te oefenen op de aangemelde bestrijding. Het agentschap kan met een gemotiveerde beslissing te allen tijde de bestrijding beperken of verbieden.
Ingeval de bestrijding van grof wild door het agentschap niet verboden wordt, voorziet het agentschap voor elk specimen een uniek label.
Als bestrijding beoogd wordt van soorten die zijn opgenomen in een soortenbeschermingsprogramma ter uitvoering van artikel 26 van het Soortenbesluit van 15 mei 2009 of in een beheerregeling ter uitvoering van artikel 28 van het Soortenbesluit van 15 mei 2009, blijkt uit de melding dat er rekening is gehouden met dat soortenbeschermingsprogramma of die beheerregeling.
Art. 44.De ambtenaar, vermeld in artikel 22, tweede lid, van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, wordt aangewezen door het agentschap.
Art. 45.De bestrijding van wilde zwijnen, houtduiven, konijnen en vossen mag het hele jaar door worden uitgevoerd door bijzondere veldwachters. Ze hoeven daarvoor geen melding te verrichten als vermeld in artikel 42. Afdeling 2. - Bestrijding van grof wild
Art. 46.§ 1. De bestrijding van grof wild mag worden beoefend met de volgende middelen: 1° vuurwapens;2° kastvallen;3° kooivallen. De kastvallen en kooivallen voor grof wild, vermeld in het eerste lid, mogen een maximale oppervlakte hebben van 100 m², waarin de gevangen dieren zich vrij kunnen bewegen. § 2. Bij de bestrijding van grof wild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° akoestische lokmiddelen;2° voor de jacht op wilde zwijnen, aankorrelplaatsen die voldoen aan de door de minister bepaalde modaliteiten en waarvan de plaats wordt aangeduid op een kaart die wordt overgemaakt aan het agentschap.Bij wijziging van de locatie van een aankorrelplaats wordt een nieuwe kaart ingediend. § 3. Gewonde dieren worden door een speciaal afgerichte zweethond opgespoord. § 4. De bestrijding van grof wild mag worden uitgeoefend met de volgende methoden: 1° aanzitjacht;2° bersjacht;3° drukjacht;4° drijfjacht.
Art. 47.Voor elk geschoten dier bezorgt de jachtrechthouder of de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE binnen een maand na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld, een ingevuld papieren of elektronisch meldingsformulier aan het agentschap.
Het agentschap bezorgt de gegevens binnen een maand aan het instituut voor verwerking en rapportering.
Het papieren meldingsformulier wordt in tweevoud ingevuld. Het eerste exemplaar wordt naar het agentschap gestuurd en een tweede exemplaar blijft in het bezit van de jachtrechthouder of van de daarvoor aangestelde verantwoordelijke van de WBE. Wie het elektronische formulier invult en opstuurt, krijgt automatisch een ontvangstmelding.
Het model van het papieren en het elektronische meldingsformulier wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Art. 48.Voor de controle van en het onderzoek naar het afschot wordt van elk specimen de linker onderkaak bewaard en ter beschikking gesteld van het agentschap of het instituut tot twee maanden na het verstrijken van het kwartaal waarin het afschot werd vervuld. De onderkaak wordt daarbij onmiddellijk na het afschot gemerkt met het daarvoor bestemde label dat het agentschap heeft uitgereikt. Afdeling 3. - Bestrijding van klein wild
Art. 49.Bestrijding van klein wild mag worden beoefend met vuurwapens en roofvogels. Afdeling 4. - Bestrijding van waterwild
Art. 50.Bestrijding van waterwild mag worden beoefend met vuurwapens en roofvogels.
Bij de bestrijding van waterwild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als degene waarvoor de bestrijding gemeld is;2° kunstmatige lokdieren 3° akoestische lokmiddelen. Afdeling 5. - Bestrijding van overig wild
Art. 51.De bestrijding van overig wild mag worden beoefend met de volgende middelen: 1° vuurwapens;2° roofvogels;3° fretten;4° vangkooien of buidels.Dit middel is weliswaar alleen toegestaan voor de bestrijding van konijnen; 5° kastvallen waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal;6° kooivallen waarvan de bovenkant bestaat uit ondoorzichtig materiaal. De bestrijding van verwilderde katten mag alleen worden beoefend met kastvallen of kooivallen. § 2. Bij de bestrijding van overig wild mag gebruikgemaakt worden van de volgende hulpmiddelen: 1° dode lokdieren van dezelfde soort als waarvoor de bestrijding gemeld is;2° kunstmatige lokdieren;3° akoestische lokmiddelen;4° duivencarrousels.
Art. 52.Katten die in een kastval of kooival worden gevangen, worden gecontroleerd op twee criteria: 1° geen verwilderd gedrag;2° een visueel merkteken dat wijst op domesticatie. Indien minstens eeén van de bovenstaande criteria aanwezig is, gaat het om niet-verwilderde katten. Niet-verwilderde katten worden onmiddellijk vrijgelaten.
Onverminderd de naleving van de wetgeving op het dierenwelzijn, brengt de uitvoerder van de bestrijding de gevangen verwilderde kat naar het asiel of laat hij het asiel de gevangen verwilderde kat ophalen.
Art. 53.De bestrijding van vossen mag niet worden uitgeoefend binnen een straal van vijftig meter rond een vossen- of dassenburcht. HOOFDSTUK 7. - Overleg over de aanpak van bepaalde wildsoorten
Art. 54.De minister stelt met het oog op overleg over de aanpak van wilde zwijnen faunabeheerzones vast.
Voor elke faunabeheerzone organiseert en coördineert het agentschap jaarlijks voor 1 mei een overleg tussen de vertegenwoordigers van de erkende WBE's in de faunabeheerzone, vertegenwoordigers van de bijzondere veldwachters in de faunabeheerzone, de erkende terreinbeherende verenigingen die in de faunabeheerzone erkende bos- of natuurreservaten beheren, de overheden die in de faunabeheerzone erkende bos- of natuurreservaten beheren, de landbouworganisaties die actief zijn in de faunabeheerzone en de provincies waarin de faunabeheerzone ligt.
De basis van het overleg wordt gevormd door op jaarlijkse basis gemeten gegevens volgens de door de minister bepaalde indicatoren voor schade binnen de faunabeheerzone.
Het overleg wordt gevoerd met het oog op het bereiken van een consensus over de populatiedoelstelling voor wilde zwijnen in de faunabeheerzone in kwestie en over de aanpak van wilde zwijnen om de populatiedoelstelling te bereiken. Het overleg heeft minimaal betrekking op het nemen van preventieve maatregelen, op de ruimtelijke en tijdsgebonden aspecten inzake het uitoefenen van de jacht en gezamenlijke beheeracties en op de logistieke ondersteuning van de aanpak.
De consensus die wordt verkregen op basis van het overleg, wordt ingediend bij het agentschap, ondertekend door alle betrokken partijen. De consensus is gedurende het volgende jachtseizoen dwingend voor de faunabeheerzone.
Art. 55.Met het oog op een evenwichtige aanpak van wilde zwijnen organiseren en coördineren de erkende WBE's jaarlijks voor 1 juli een overleg met de erkende terreinbeherende verenigingen die in hun WBE-werkingsgebied erkende bos- of natuurreservaten beheren, met vertegenwoordigers van de bijzondere veldwachters van het WBE-werkingsgebied, met de overheden die in hun WBE-werkingsgebied erkende bos- of natuurreservaten beheren, met de overheden die in hun WBE-werkingsgebied bossen of andere domeinen beheren, met private bos- en domeineigenaars in hun WBE-werkingsgebied, met de landbouworganisaties die actief zijn in hun WBE-werkingsgebied, en met de gemeenten waarin hun WBE-werkingsgebied ligt.
De basis van het overleg wordt gevormd door op jaarlijkse basis gemeten gegevens volgens de door de minister bepaalde indicatoren voor schade binnen het WBE-werkingsgebied.
Het overleg wordt gevoerd met het oog op het bereiken van een consensus over de aanpak van de wilde zwijnen in het WBE-werkingsgebied in kwestie. Het overleg heeft minimaal betrekking op het nemen van preventieve maatregelen, op de ruimtelijke en tijdsgebonden aspecten inzake het uitoefenen van de jacht en gezamenlijke beheeracties.
De consensus die wordt verkregen op basis van het overleg, wordt ingediend bij het agentschap, ondertekend door alle betrokken partijen. De consensus is gedurende het betreffende jachtseizoen dwingend voor het WBE-werkingsgebied. De consensus is ondergeschikt aan de consensus die wordt bereikt op het niveau van een faunabeheerzone, als vermeld in artikel 54.
Art. 56.Met het oog op de optimalisatie van de regelgeving in functie van het maatschappelijk draagvlak voor de aanwezigheid van de wilde zwijnen en voor de aanpak van problemen, meet het instituut jaarlijks een aantal indicatoren die toelaten het maatschappelijk draagvlak te beoordelen. HOOFDSTUK 8. - Specifieke afwijkingen in het kader van artikel 33 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991
Art. 57.De jachtrechthouders of medejachtrechthouders, de grondeigenaars, de grondgebruikers en de door de jachtrechthouders aangestelde bijzondere veldwachters mogen, voor het natuurbeheer en na melding aan het agentschap, eieren van Canadese ganzen en de grauwe ganzen schudden, rapen of vernielen.
De personen, vermeld in het eerste lid, mogen, na melding aan het agentschap, de grauwe gans en de Canadese gans voor het natuurbeheer doden of laten doden: 1° met vuurwapens;2° door afvangen met behulp van netten tijdens de periode van 1 juni tot en met 14 juli. In het geval, vermeld in het tweede lid, 1°, zijn de personen, vermeld in het eerste lid, met uitzondering van de door de jachtrechthouder aangestelde bijzondere veldwachters, in het bezit van een geldig jachtverlof.
De acties, vermeld in het eerste en tweede lid, worden gemeld met een papieren of elektronisch meldingsformulier waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Het meldingsformulier wordt naar het agentschap gestuurd op een van de volgende wijzen: 1° met een aangetekende brief;2° per e-mail;3° via elektronische indiening.
Art. 58.Uiterlijk op 1 april van elk jaar wordt aan het agentschap gerapporteerd over de dieren die in het afgelopen kalenderjaar op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk werden gedood. Die rapportage heeft betrekking op de aantallen van de dieren die gedood werden, alsook op het tijdstip en de locatie ervan.
De rapportering wordt gedaan met een papieren of elektronisch rapporteringsformulier waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Het rapporteringsformulier wordt naar het agentschap gestuurd op een van de volgende wijzen: 1° met een aangetekende brief;2° per e-mail;3° via elektronische indiening.
Art. 59.Het agentschap kan ter uitvoering van artikel 20 of 33 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 specifieke afwijkingen verlenen voor activiteiten die vallen buiten de voorwaarden, vermeld in dit besluit. HOOFDSTUK 9. - Voorwaarden inzake handel en vervoer
Art. 60.Diepgevroren vlees van ree mag worden vervoerd en verhandeld buiten de periode vanaf de opening tot en met de tiende dag die volgt op de sluiting van de jacht op dit wild.
Art. 61.Met toepassing van artikel 36 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 zijn de volgende activiteiten het hele jaar door toegestaan: 1° het doden, het verhandelen en het vervoeren van in gevangenschap gekweekt wild.De herkomst uit gevangenschap wordt aangetoond overeenkomstig de regelgeving over de identificatie en registratie van consumptiedieren. De bewijslast daarover berust bij de betrokkene; 2° het verhandelen en het vervoeren van wild dat op legale wijze buiten het Vlaamse Gewest werd verkregen.De legale herkomst van buiten het Vlaamse Gewest impliceert dat het wild in kwestie op geoorloofde wijze werd verkregen buiten het Vlaamse Gewest, maar op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie, en dat het wild in kwestie op een geoorloofde wijze werd gedood of gevangen of op een andere geoorloofde wijze werd verkregen. De bewijslast daarover berust bij de betrokkene.
Art. 62.Elk geschoten specimen grof wild wordt onmiddellijk gemerkt met het daarvoor bestemde label dat het agentschap heeft uitgereikt.
Dat label wordt bevestigd boven het hielgewricht van de achterpoot van het specimen in kwestie.
Het label wordt op zodanige wijze aangebracht dat het niet kan worden verwijderd zonder het te beschadigen.
Het label mag niet worden verwijderd zolang het dier zich niet bij de eindverbruiker of in een erkende wildbewerkingsinrichting bevindt.
Art. 63.In de periode dat alleen fazantenhanen mogen worden geschoten en vervoerd, mogen fazanten alleen worden vervoerd, te koop aangeboden, verkocht en gekocht, als minimaal hun kop met pluimen bedekt is of als ze hun staartveren hebben behouden.
Art. 64.Het agentschap kan specifieke afwijkingen verlenen voor het vervoer van levend wild of eieren van wild buiten de openingstijden van de soort in kwestie.
Art. 65.Als er geen andere bevredigende oplossing bestaat om de nesten van fazanten te beschermen tegen bedreiging door landbouwwerkzaamheden, kunnen de eieren uit die broedsels overgebracht worden voor verdere uitbroeding en het opkweken van de jongen.
Degene die belast is met het uitbroeden van de eieren en het opkweken van de jongen, meldt het aantal nesten, het aantal eieren en het aantal opgekweekte jongen aan het agentschap met behulp van een papieren of elektronisch meldingsformulier waarvan het model wordt opgesteld door het agentschap en ter beschikking wordt gesteld op de website www.natuurenbos.be van het agentschap.
Het meldingsformulier wordt uiterlijk op 1 juli naar het agentschap gestuurd op een van de volgende wijzen: 1° met een aangetekende brief;2° per e-mail;3° via elektronische indiening. Uiterlijk op 31 juli van hetzelfde kalenderjaar worden de opgekweekte jongen in het wild vrijgelaten in hetzelfde jachtterrein als waar de eieren werden verzameld.
Art. 66.Het is verboden smienten of kieviten in de handel te brengen. HOOFDSTUK 1 0. - Overgangsbepalingen
Art. 67.Het beheerplan kleinwild, zoals vermeld in artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend, dat wordt opgeheven door artikel 69 van dit besluit, blijft bestaan tot het einde van de looptijd ervan. Tot dan is artikel 44, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende de administratieve organisatie van de jacht in het Vlaamse Gewest, niet van toepassing. HOOFDSTUK 1 1. - Wijzigingsbepalingen
Art. 68.In artikel 4, § 2, van het Jachtopeningsbesluit 2013-2018 van 28 juni 2013 wordt de zinsnede "van 15 oktober tot en met 14 november" opgeheven. HOOFDSTUK 1 2. - Slotbepalingen
Art. 69.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het koninklijk besluit van 17 augustus 1964 tot regeling van het gebruik van jachtkansels met het oog op de uitoefening van de jacht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 mei 1965 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2003;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 1987 betreffende het gebruik van vuurwapens en munitie bij de jacht in het Vlaamse Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 september 2003, 4 juli 2008 en 30 april 2009;3° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 mei 2009, 23 maart 2012 en 28 juni 2013.
Art. 70.De Vlaamse minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 71.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2014.
Brussel, 25 april 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage Overzicht van de vogelrijke gebieden, vermeld in artikel 14, § 2 1° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Maaseik en Kinrooi, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Nederlandse grens van de Grensmaas tot de Witbeek;b) ten oosten en ten zuiden: de Grensmaas van de Bleumerstraat tot de Nederlandse grens;c) ten westen: de Witbeek tot de Geistingenstraat;de Geistingenstraat tot de Dalerstraat; de Dalerstraat tot de Maasstraat; de Maasstraat tot de Maasdijk; de Maasdijk tot de Leeuwerikstraat; de Leeuwerikstraat tot de Broekstraat; de Broekstraat tot de Leugenbrugweg; de Leugenbrugweg tot de Herenlakerweg; de Herenlakerweg tot Bleumerhoven; Bleumerhoven tot Bleumerpoort; Bleumerpoort tot Bleumerstraat ter hoogte van de Grensmaas; 2° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Herk-de-Stad en Lummen, en dat wordt begrensd door: a) ten oosten: de Sint-Jorislaan tot de Stationsstraat;de Stationsstraat tot de Mangelbeek; b) ten zuiden: het Zwartwater tot aan de Houwersbeek;de Houwersbeek tot de Herk; de Herk tot de Daelemstraat; de Daelemstraat tot de Beerbosstraat; de Beerbosstraat tot de Slapersstraat; de Slapersstraat tot de Neerstraat; de Neerstraat tot de Sint-Jorislaan; c) ten westen: de Demer tot het Zwartwater;d) ten noordwesten: vanaf de Mangelbeek tot aan de Hemelrijkstraat, van de Hemelrijkstraat tot de Mangelbeekstraat, van de Mangelbeekstraat tot de Schalbroekstraat, van de Schalbroekstraat tot de Goerebeek en van de Goerebeek tot de Demer;3° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Heusden-Zolder, Zonhoven en Hasselt, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de A2 tot de Vogelsancklaan;de Vogelsancklaan tot de Nachtegalenstraat; b) ten oosten: de Nachtegalenstraat tot de Korhaanstraat;de Korhaanstraat tot de Merelstraat; de Merelstraat tot de Wijvestraat; de Wijvestraat tot de Vierwijerestraat; de Vierwijerestraat tot de Boomsteeg; de Boomsteeg tot de Halveweg; de Halveweg tot de Kwakstraat; de Kwakstraat tot de Platwijersweg; de Platwijersweg tot de Slangbeekweg; c) ten zuiden: de Slangbeekweg tot de Langvennestraat;de Langvennestraat tot het Albertkanaal; het Albertkanaal tot de Goorstraat; d) ten westen: de Goorstraat tot de Massinweg;de Massinweg tot de Stokrooieweg; de Stokrooieweg tot de Schotelstraat; de Schotelstraat tot de Irislaan; de Irislaan tot de Heidestraat; de Heidestraat tot de Abelenlaan; de Abelenlaan tot de Zandstraat; de Zandstraat tot de Slogen; de Slogen tot de Vrunstraat; de Vrunstraat tot de Kluisstraat; de Kluisstraat tot de Lamb. Hoelenstraat; de Lamb. Hoelenstraat tot de Sint-Jobstraat; de Sint-Jobstraat tot de Kerkstraat; de Kerkstraat tot de Zwembadstraat; de Zwembadstraat tot de Schaltusstraat; de Schaltusstraat tot de A2; 4° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Genk, Diepenbeek en Hasselt, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Berenbroekstraat vanaf het Albertkanaal tot de Kneippstraat;de Kneippstraat tot Holeven; Holeven tot de Hasseltweg; de Hasseltweg tot de Slagmolenweg; de Slagmolenweg tot de Stiemer; b) ten oosten: de Stiemer tot het Albertkanaal;c) ten zuiden: het Albertkanaal tot de Berenbroekstraat;5° het gebied dat ligt op het grondgebied van de stad Antwerpen, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Moerstraat vanaf het Groot Schijn-Voorgracht tot Rode Weel;Rode Weel tot de Poldervlietweg; Poldervlietweg tot de Rosdijkweg; de Rosdijkweg tot de Havenweg; het Groot Schijn-Voorgracht vanaf de Havenweg tot het Schoon Schijn; b) ten oosten: het Schoon Schijn;c) ten zuiden: het Schoon Schijn tot de Ekerse dijk;de Ekerse dijk tot de Noorderlaan; de Noorderlaan tot het Groot Schijn-Voorgracht; d) ten westen: het Groot Schijn-Voorgracht;6° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Willebroek, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Rupel;b) ten oosten: het Mattenstraatje tot de Rupel;c) ten zuiden: de Heindonkse Steenweg tot de Stuyvenbergbaan;de Stuyvenbergbaan tot het Mattenstraatje; d) ten westen: de Willebroekse vaart tot de Heindonkse Steenweg;7° het gebied dat ligt op het grondgebied van Mechelen, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Grote Nete;b) ten oosten: de Spildorenbeek;c) ten zuiden: de zuidgrens van de grote vijver;Generaal De Wittelaan; Emmausdreef tot Spildorenlaan; Spildorenlaan tot Spildorenbeek; d) ten westen: de Dijle;8° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Mechelen en Bonheiden, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Mechelse Steenweg tot de Nieuwsstraat, de Nieuwsstraat tot de Putsesteenweg;de Putsesteenweg tot de Nekkerspoelstraat, de Nekkerspoelstraat tot de Dijle; b) ten oosten: de Ter Doncklaan, de Bonheidensesteenweg tot de Muizenhoekstraat;de Muizenhoekstraat tot de Guldensporenlaan; de Guldensporenlaan tot de Mechelse Steenweg; c) ten zuiden en ten westen: de Dijle;9° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Beveren, Sint-Gillis-Waas en de stad Antwerpen, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Schelde ter hoogte van de Nederlandse grens;b) ten oosten: de Melseledijk tot de Kruisdijklaan, de Kruisdijklaan tot de Beverse dijk;de Beverse dijk tot de waterloop van de hoge landen; de waterloop van de hoge landen tot de Schelde; c) ten zuiden: de N49 van de Provinciale Baan tot de Melseledijk;d) ten noordwesten: de Nederlandse grens tot de Grensstraat in Kieldrecht;de Grensstraat tot de Kouterstraat; de Kouterstraat tot de Dorpsstraat; de Dorpsstraat tot de Molenstraat; van de Molenstraat tot de Molenhoekstraat; van de Molenhoekstraat tot de Polderstraat; van de Polderstraat tot de Lange Nieuwsstraat; van de Lange Nieuwsstraat tot de Kreek; van de Kreek tot de Kieldrechtse Baan; van de Kieldrechtse Baan tot de Verrebroekstraat; van de Verrebroekstraat tot de Provinciale Baan, van de Provinciale Baan tot de N49; 10° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Laarne, Berlare, Wichelen en Wetteren, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: van de Burgveldstraat tot de Bergstraat;van de Bergstraat tot Uitbergsestraat; van de Uitbergsestraat tot de Vaartstraat; b) ten oosten: van de Veerstraat tot de Molenstraat;van de Molenstraat tot de Burgveldstraat; c) ten zuiden: de Schelde (Ringvaart) vanaf de Oude Schelde tot de Veerstraat;d) ten westen: van de Vaartstraat tot de Wetterstraat;van de Wetterstraat tot de Weeldeuitweg; de straat die de Weeldeuitweg met de Oude Schelde verbindt; van de Oude Schelde tot de Schelde (ringvaart); 11° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Berlare, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Donklaan;b) ten oosten: de Donklaan tot de Broekse vaart;c) ten zuiden: de waterloop die de Broekse vaart ter hoogte van het kruispunt met de Donklaan verbindt met de Voorste Sloot;van de Voorste Sloot tot de Broekdam; van de Broekdam tot het Papenbontstraatje; d) ten westen: van het Papenbontstraatje tot de Brielstraat;van de Brielstraat tot de Donklaan; 12° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Lokeren en Waasmunster, en dat wordt begrensd door: a) de Oude Zelebaan, van de afrit van de autoweg E17 op het grondgebied van Lokeren tot aan de Zelestraat, de Zelestraat tot aan de Lepelstraat;b) de Lepelstraat, vanaf de Oude Zelebaan, de Brugstraat tot aan de Durme, de Oude Bruglaan en de Rozenstraat tot aan de Steenweg Antwerpen- Gent, de Steenweg Antwerpen-Gent vanaf de Rozenstraat tot het kruispunt Heiken;c) de Groenselstraat, vanaf de Steenweg Antwerpen-Gent (kruispunt Heiken), de Sousbeekstraat tot aan de Neerstraat, vervolgens de Neerstraat tot aan de autoweg E17;13° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeente Knokke-Heist, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Noordzee;b) ten oosten: de Nederlandse grens;c) ten zuiden: Oosthoekplein tot de Nieuwe Hazegrasdijk;de Nieuwe Hazegrasdijk tot de Hazegraspolderdijk; de Hazegraspolderdijk tot de Nieuwe Hazegraspolderdijk; de Nieuwe Hazegraspolderdijk tot de Internationale Dijk; de Internationale Dijk tot de Nederlandse grens; d) ten westen: de Appelzakstraat tot de Zwinlaan;de Zwinlaan van de Appelzakstraat tot de Bronlaan; de Bronlaan tot het Oosthoekplein; 14° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Damme en Brugge, en dat wordt begrensd door: a) ten noordoosten: het Leopoldkanaal vanaf de Ronselaerebeek tot de Oude Sluissedijk;b) ten oosten: de Oude Sluissedijk tot Hulsterlo;Hulsterlo tot Konduitput; Konduitput tot Legeweg; c) ten zuiden: van Legeweg tot Bonemstraat;Bonemstraat tot Branddijk;
Branddijk tot Pijpeweg; van Pijpeweg naar Aardenburgse Weg; van Aardenburgse Weg tot Broekweg; van Broekweg tot Polderstraat; van Polderstraat tot Kanaal Brugge-Sluis; Kanaal Brugge-Sluis ter hoogte van de Polderstraat tot de Gemene Weidestraat; Gemene Weidestraat tot Brugse Steenweg; Brugse Steenweg tot Pauverleutestraat;
Pauverleutestraat tot Ronselaerebeek; d) ten noordwesten: de Ronselaerebeek;15° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Jabbeke, Zuienkerke en Brugge, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Mareweg tot de Molenweg;de Molenweg tot de Biezenstraat; b) ten oosten: de Biezenstraat tot de Lege Moerstraat;c) ten zuiden: het Kanaal Gent-Oostende;d) ten westen: de Oosternieuwweg tot de Oosternieuwweg-Zuid;de Oosternieuwweg-Zuid tot de Mareweg; 16° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeente De Haan, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: van Bromzwijn ter hoogte van het kruispunt van de Zandstraat met de Nieuwe Steenweg, tot Kromzwijn;van Kromzwijn tot de Bredeweg; van de Bredeweg tot de Kloosterstraat; van de Kloosterstraat tot de Vijfwegestraat; b) ten oosten: de Vijfwegestraat vanaf de Kloosterstraat tot het kruispunt van de Brugse Baan met de Bredeweg;c) ten zuiden: van de Bredeweg tot de Polderstraat;Polderstraat tot Dorpsstraat; d) ten westen: de Dorpsstraat vanaf de Polderstraat, tot de Nieuwe Steenweg;van de Nieuwe Steenweg tot Bromzwijn ter hoogte van het kruispunt van de Zandstraat met de Nieuwe Steenweg; 17° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Oudenburg en Oostende, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de spoorlijn Brugge-Oostende;b) ten oosten: het Kanaal Plassendale-Nieuwpoort;c) ten zuiden: de Zandvoordsestraat vanaf het Kanaal Plassendale-Nieuwpoort tot de Zandvoordedorpstraat; Zandvoordedorpstraat tot de Kasteelstraat; d) ten westen: de Kasteelstraat tot de Zandvoordsestraat;de Zandvoordsestraat tot de Stationsstraat; de Stationsstraat tot de spoorlijn Brugge-Oostende; 18° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten De Haan, Zuienkerke en Blankenberge, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Blankenbergsesteenweg tot de Koninklijke Baan;de Koninklijke Baan tot de Kemmelbergstraat; de Kemmelbergstraat tot de Scharebrugstraat; de Scharebrugstraat tot Blankenbergse Dijk;
Blankenbergse Dijk tot de Ruiterstraat; Ruiterstraat tot Brugse Steenweg; b) ten oosten: de Grote Watergang vanaf de Copsweg tot de Kruisilader; Kruisilader tot de Brugse Steenweg; Brugse Steenweg tot Ruiterstraat; c) ten zuiden: de Doelhofstraat tot Kerkvliet;Kerkvliet tot de Blankenbergse Vaart; de Blankenbergse Vaart tot de Verloren Hooistraat; de Verloren Hooistraat tot de Copsweg; de Copsweg tot de Grote Watergang; d) ten westen: de Brugsesteenweg vanaf de Doelhofstraat tot de Ringlaan;de Ringlaan tot de Blankenbergsesteenweg; 19° het gebied dat ligt op het grondgebied van de stad Brugge, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Kustlaan tot de Isabellalaan;Isabellalaan; b) ten oosten: de Alfred Ronsestraat;c) ten zuiden: de Havenrandweg-Zuid, de Alfred Ronsestraat;d) ten westen: het Boudewijnkanaal;20° het vogelrichtlijngebied Krekengebied `BE2301134', met uitzondering van de volgende gedeelten: a) op het grondgebied van de gemeente Assenede, het gedeelte ten oosten van de Zwartesluisbeek (Vlietbeek) vanaf de Nederlandse grens tot de Oude Molenstraat;b) op het grondgebied van de gemeente Sint-Laureins, het gedeelte dat wordt begrensd door: 1) ten noorden: de Hontseindestraat;2) ten oosten: de Sint-Margrietestraat;3) ten zuiden en ten westen: de Groenstraat;c) op het grondgebied van de gemeente Sint-Laureins, het gedeelte begrensd door: 1) ten noordoosten: de Kruispolderstraat;2) ten zuidoosten, zuidwesten en westen: de Hontseindestraat;21° het vogelrichtlijngebied IJzervallei `BE2500831';22° de buitendijkse gebieden langs de volledige Zeeschelde en de getijgebieden van Durme, Rupel, Dijle en Nete.Onder de term `buitendijks gebied' wordt verstaan: het gebied tussen de laagwaterlijn en de winterdijk; 23° het gebied dat ligt op het grondgebied van de stad Gent, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Zandloperstraat vanaf de R4 tot de Brugse Steenweg;b) ten oosten: de Brugse Steenweg tot de Rooigemlaan;de Rooigemlaan tot de Drongense Steenweg; c) ten zuiden: de Drongense Steenweg tot de R4;d) ten westen: de R4;24° het gebied dat ligt op het grondgebied van de gemeenten Lier, Duffel, Rumst en Mechelen, en dat wordt begrensd door: a) ten noorden: de Mechelsesteenweg ter hoogte van de R16 in Lier tot Liersesteenweg in Duffel;de Liersesteenweg tot de Vanderlindenlaan; de Vanderlindenlaan tot de Kiliaanstraat; de Kiliaanstraat tot de Leopoldstraat; de Leopoldstraat tot de Stationsstraat; de Stationsstraat tot de A. Stocquetlaan; de A. Stocquetlaan tot de Walemstraat; de Walemstraat tot de Varenstraat in Rumst; de Varenstraat tot de Mechelsesteenweg; b) ten oosten: de R16 in Lier van de Waversesteenweg tot de Mechelsesteenweg;c) ten zuiden: Lange Zandstraat in Walem tot Liersesteenweg; Liersesteenweg tot Mechelse Baan; Mechelse Baan tot Berkhoevelaan;
Berkhoevelaan tot Oude Liersebaan; Oude Liersebaan tot Waversesteenweg; Waversesteenweg tot de R16 in Lier; d) ten westen: de Mechelsesteenweg in Walem van de Varenstraat tot de Koning Albertstraat. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht kan worden uitgeoefend.
Brussel, 25 april 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, J. SCHAUVLIEGE