gepubliceerd op 17 september 2014
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor erkenning en attest van toezicht en het kwaliteitsbeleid voor buitenschoolse gezinsopvang en groepsopvang
16 MEI 2014. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorwaarden voor erkenning en attest van toezicht en het kwaliteitsbeleid voor buitenschoolse gezinsopvang en groepsopvang
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, artikel 6, § 1;
Gelet op het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, artikel 6, 8, § 2, 12 en 13, § 4, eerste lid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2012 houdende de voorwaarden voor een attest van toezicht van Kind en Gezin voor vakantieopvang van kleuters en lagere schoolkinderen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 februari 2014;
Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen, die op 31 maart 2014 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging, Besluit : Titel 1. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° buitenschoolse opvang: de opvang van kinderen die naar de basisschool, vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, gaan, met uitzondering van: a) het verstrekken van onderwijs;b) de activiteiten van internaten;c) de activiteiten van jeugdwerk en van sportdiensten;d) jeugdhulp, zoals gedefinieerd in artikel 2, 5°, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp;e) het bieden van exclusieve zorg aan kinderen met een handicap;f) het bieden van gezondheidszorg aan kinderen;g) het passen op kinderen van klanten of bezoekers;2° contracthouder: de persoon uit het gezin met wie de organisator een schriftelijke overeenkomst voor buitenschoolse opvang heeft gesloten;3° gezin: de personen in het thuismilieu van het opgevangen kind die de verantwoordelijkheid voor het kind dragen;4° gezinsopvang: de opvang buiten de gezinswoning van het kind voor maximaal acht tegelijk aanwezige kinderen;5° groepsopvang: de opvang buiten de gezinswoning van het kind met minimaal negen tegelijk aanwezige kinderen;6° kinderbegeleider: de persoon die door de organisator is aangewezen om de kinderen op te voeden, bij te dragen tot hun ontwikkeling en hen te verzorgen;7° kwalificatie: een afgerond en ingeschaald geheel van competenties;8° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;9° opvanglocatie: een vestigingsplaats waar buitenschoolse opvang georganiseerd wordt;10° organisator: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die buitenschoolse opvang organiseert;11° tegelijk aanwezige kinderen: alle baby's, peuters en kinderen die naar de basisschool gaan, en wat de kinderen die deel uitmaken van het gezin van de kinderbegeleider gezinsopvang betreft, tot het einde van de kleuterschool, die gelijktijdig in de opvanglocatie aanwezig zijn;12° vakantieopvang: buitenschoolse opvang tijdens de vakantieperioden, zoals gedefinieerd in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 2.Dit besluit wordt aangehaald als: Kwaliteitsbesluit Buitenschoolse Opvang van 16 mei 2014.
Art. 3.§ 1. Een organisator kan voor de organisatie van buitenschoolse opvang een attest van toezicht krijgen voor gezinsopvang, groepsopvang of vakantieopvang, en een erkenning voor gezinsopvang of groepsopvang volgens de voorwaarden, vermeld in dit besluit. Het attest van toezicht en de erkenning worden toegekend per opvanglocatie.
Voor de buitenschoolse opvang in de opvanglocatie waar gelijktijdig en in dezelfde binnenruimte ook vergunde kinderopvang als vermeld in artikel 4 van het decreet van 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby's en peuters, is, gelden de vergunning en de bijbehorende voorwaarden, vermeld in het Vergunningsbesluit van 22 november 2013, ook voor de opvangplaatsen voor buitenschoolse opvang.
Voor de voormelde opvangplaatsen kan geen attest van toezicht of erkenning als vermeld in dit besluit, gekregen worden. § 2. Het attest van toezicht voor vakantieopvang geldt alleen als: 1° de organisator al een attest van toezicht voor buitenschoolse opvang, een erkenning voor buitenschoolse opvang of een vergunning voor kinderopvang van baby's en peuters heeft;2° de opvanglocatie waarvoor het attest van toezicht voor vakantieopvang wordt aangevraagd nog geen attest van toezicht voor buitenschoolse opvang, een erkenning voor buitenschoolse opvang of een vergunning voor kinderopvang van baby's en peuters heeft.
Art. 4.Het attest van toezicht of de erkenning gelden voor onbepaalde duur, met behoud van de toepassing van bestuurlijke maatregelen, vermeld in artikel 59 en 60.
Titel 2. - Voorwaarden HOOFDSTUK 1. - Infrastructuur, uitrusting en inrichting Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - Ruimte bestemd voor buitenschoolse opvang
Art. 5.Op de opvanglocatie zijn er de volgende binnenruimtes: 1° een speelruimte die aangepast is aan het aantal aanwezige kinderen en waar kinderen veilig kunnen spelen;2° een sanitaire ruimte met een toilet en een wasbak.Het sanitair is aangepast aan het aantal opgevangen kinderen en aan de leeftijd van de opgevangen kinderen.
Op de opvanglocatie voor groepsopvang met een erkenning met meer dan veertien opvangplaatsen zijn er minimaal twee speelruimtes als vermeld in het eerste lid, 1°.
In elke ruimte die de kinderen in de opvanglocatie gebruiken, vinden er tijdens de openingsuren geen andere activiteiten plaats dan buitenschoolse opvang van kinderen.
Art. 6.In de opvanglocatie is er een mogelijkheid voor de kinderen om te rusten.
Art. 7.De inrichting van de opvanglocatie is: 1° uitgerust voor het aantal opgevangen kinderen;2° aangepast aan de leeftijd van de opgevangen kinderen.
Art. 8.In de opvanglocatie voor groepsopvang is er een zone met een keukenfunctie als er voeding wordt aangeboden.
Art. 9.De opvanglocatie voor groepsopvang heeft een buitenspeelruimte die grenst aan de opvanglocatie, waar kinderen veilig kunnen spelen.
Art. 10.In de opvanglocatie voor groepsopvang met een erkenning bedraagt de nettovloeroppervlakte van de speelruimte, vermeld in artikel 5, eerste lid, 1°, richtinggevend 4m² per kind. De organisator zorgt ervoor dat hij die nettovloeroppervlakte ook effectief gebruikt voor alle aanwezige kinderen.
In het eerste lid wordt verstaan onder de nettovloeroppervlakte: de vloeroppervlakte die gebruikt kan worden om te spelen of te rusten. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 11.De opvanglocatie met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over: 1° de binnenruimtes, vermeld in artikel 5, eerste en derde lid;2° de mogelijkheid om te rusten, vermeld in artikel 6;3° de inrichting, vermeld in artikel 7;4° de zone met een keukenfunctie, vermeld in artikel 8;5° de buitenspeelruimte, vermeld in artikel 9. HOOFDSTUK 2. - Veiligheid en gezondheid Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - Brandveiligheid
Art. 12.De organisator van groepsopvang zorgt ervoor dat de infrastructuur voldoet aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
De mate van naleving van de specifieke brandveiligheidsvoorschriften wordt vastgesteld aan de hand van een brandveiligheidsattest A, B of C, volgens de modellen, opgenomen in bijlage 2, 3 en 4, die bij dit besluit zijn gevoegd. Het voldoen aan de specifieke brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in het eerste lid, blijkt uit het brandveiligheidsattest A of B. Met behoud van de toepassing van het tweede lid vervalt het brandveiligheidsattest A of B van rechtswege zes maanden na de realisatie van ingrijpende wijzigingen in de opvanglocatie die een weerslag kunnen hebben op de brandveiligheid.
Op verzoek van de organisator adviseert de bevoegde brandweer over de bouwplannen die een weerslag kunnen hebben op de brandveiligheid, en over de beschrijving van de gebruikte materialen.
Onderafdeling 2. - Risicobeheersing
Art. 13.§ 1. De organisator van gezinsopvang of groepsopvang zorgt voor een veilige en gezonde omgeving. Daarvoor maakt de organisator een risicoanalyse, met inbegrip van een plan van aanpak met tijdspad om de risico's te beheersen.
De risicoanalyse wordt uitgevoerd binnen een cyclus van maximaal twee jaar en gaat minimaal over: 1° de veiligheid en het voorkomen van verwondingen, ongevallen, levensbedreigende situaties en het verdwijnen van kinderen;2° de gezondheid en het voorkomen van ziekte, besmetting en verontreiniging. § 2. De organisator, vermeld in paragraaf 1, neemt maatregelen om dieren buiten het bereik van de opgevangen kinderen te houden.
Onderafdeling 3. - Voeding
Art. 14.Als er aan de opgevangen kinderen voeding en drank wordt aangeboden, moeten die voeding en die drank voldoende gezond en gevarieerd zijn en moeten ze hygiënisch bereid zijn.
Onderafdeling 4. - Telefoontoestel
Art. 15.In de opvanglocatie is er een permanent gebruiksklaar telefoontoestel, toegankelijk voor de verantwoordelijke en elke kinderbegeleider.
Onderafdeling 5. - Crisis en grensoverschrijdend gedrag
Art. 16.In dit artikel wordt verstaan onder crisis: een acute noodsituatie waarbij de fysieke of psychische integriteit van een kind tijdens de buitenschoolse opvang in gevaar is en waarbij acuut hulp vereist is.
De organisator heeft een crisisprocedure en meldt elke crisis zo snel mogelijk aan Kind en Gezin.
De crisisprocedure legt de opeenvolgende stappen en de manier van communiceren vast die gevolgd moeten worden in geval van crisis. Er is daarbij minstens één persoon aangewezen op wie een beroep kan worden gedaan.
Art. 17.In dit artikel wordt verstaan onder grensoverschrijdend gedrag: een situatie waarin een kind in relatie tot een persoon die aanwezig is tijdens de buitenschoolse opvang, slachtoffer is of dreigt te worden van bedreigingen of geweld.
De organisator heeft een procedure grensoverschrijdend gedrag en meldt elke situatie van grensoverschrijdend gedrag zo snel mogelijk aan Kind en Gezin.
De procedure grensoverschrijdend gedrag legt vast hoe grensoverschrijdend gedrag gedetecteerd wordt, hoe er gepast op gereageerd kan worden en hoe aan preventie kan worden gedaan.
Onderafdeling 6. - Verzekering
Art. 18.De organisator heeft een verzekering voor: 1° de burgerlijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst voor de schade die veroorzaakt wordt bij de uitbating van de buitenschoolse opvang. De volgende personen moeten minstens verzekerd worden: a) de organisator en de personen die in de opvanglocatie werken;b) de onbezoldigde medewerkers en de personen die in nood bijspringen;c) in geval van buitenschoolse opvang in de gezinswoning, de personen, vermeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven;2° de lichamelijke ongevallen van de opgevangen kinderen, met minimaal de volgende dekking: a) 7500 euro voor medische kosten;b) 2500 euro in geval van overlijden, tenzij voor kinderen die jonger zijn dan vijf jaar.Voor hen geldt alleen een dekking van 1000 euro voor begrafeniskosten; c) 12.500 euro in geval van blijvende ongeschiktheid. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 19.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over: 1° de brandveiligheid, vermeld in artikel 20;2° de risicobeheersing, vermeld in artikel 21;3° de voeding, vermeld in artikel 14;4° het telefoontoestel, vermeld in artikel 15;5° de crisisprocedure en de procedure grensoverschrijdend gedrag, vermeld in artikel 16 en 17;6° de verzekering, vermeld in artikel 18.
Art. 20.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang zorgt ervoor dat er op elke opvanglocatie een evacuatieplan is. De medewerkers hebben kennis van het evacuatieplan.
Art. 21.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang zorgt voor een veilige en gezonde omgeving. De organisator voert daarvoor een risicoanalyse, met inbegrip van het aspect brandveiligheid, uit en neemt passende maatregelen. HOOFDSTUK 3. - Omgang met de kinderen en de gezinnen Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - Respect voor integriteit en niet-discriminatie
Art. 22.De organisator voldoet voor zijn opvanglocatie minstens aan alle voorwaarden met betrekking tot de omgang met de kinderen en de gezinnen, waaronder minstens het respecteren van de fysieke en psychische integriteit van elk kind en het niet-discrimineren van kinderen en gezinnen.
Onderafdeling 2. - Pedagogisch beleid
Art. 23.§ 1. De organisator realiseert een pedagogisch beleid met het oog op: 1° het stimuleren van de ontwikkeling van de kinderen op lichamelijk, cognitief, sociaal-emotioneel, communicatief, creatief en moreel vlak;2° het bevorderen van het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen. De organisator houdt bij de realisatie van het pedagogische beleid, vermeld in het eerste lid, rekening met het aantal, het ontwikkelingsniveau, het ritme, de interesses, de behoeften en de eigenheid van de kinderen. § 2. Het pedagogisch beleid, vermeld in paragraaf 1, bevat minstens de volgende aspecten: 1° een gevarieerd aanbod aan spelmateriaal, bewegings- en andere activiteiten, zowel voor binnen als buiten, met ruimte voor vrij spel;2° een methode om het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen na te gaan;3° het bevorderen van een onderling respectvolle houding;4° toezicht en continuïteit in de begeleiding van de kinderen, zodat een relatie opgebouwd kan worden tussen de kinderen en de kinderbegeleiders. Onderafdeling 3. - Betrokkenheid en participatie van de gezinnen
Art. 24.De organisator zorgt voor betrokkenheid en participatie van de gezinnen door: 1° elk gezin de mogelijkheid te geven de werking en tevredenheid te evalueren in de periode dat hun kind opgevangen wordt;2° regelmatig overleg te plegen en te communiceren met het gezin, minimaal over de pedagogische aanpak en omgang met het kind en als er problemen zijn met het kind;3° de kinderen te betrekken bij het opstellen of wijzigen van leefregels, het inrichten van de ruimte, het organiseren van de activiteiten, het reilen en zeilen van de opvang;4° de beslissing over de erkenning of het attest van toezicht en, op verzoek van Kind en Gezin, de eventuele schriftelijke aanmaningen kenbaar te maken aan het gezin binnen dertig kalenderdagen na de beslissing, en een beslissing van Kind en Gezin tot schorsing of opheffing van de erkenning of het attest van toezicht kenbaar te maken binnen vijf kalenderdagen na de beslissing;5° het gezin toegang te geven tot alle ruimtes waar het kind wordt opgevangen. Onderafdeling 4. - Huishoudelijk reglement en schriftelijke overeenkomst
Art. 25.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang heeft een huishoudelijk reglement dat door de contracthouder voor ontvangst en kennisneming wordt ondertekend, uiterlijk op het ogenblik van de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 27.
Elke wijziging van het huishoudelijk reglement in het nadeel van de contracthouder, waaronder een wijziging in het beleid over de prijs voor de buitenschoolse opvang of de waarborg, wordt minstens twee maanden voor de wijziging ingaat, schriftelijk meegedeeld en wordt voor ontvangst en kennisneming ondertekend door de contracthouder. De contracthouder heeft het recht om binnen twee maanden na kennisname van de wijziging de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 27, op te zeggen zonder enige schade- of opzeggingsvergoeding verschuldigd te zijn.
Het huishoudelijk reglement vermeldt minimaal: 1° informatie over: a) de organisator van de opvanglocatie, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres, het telefoonnummer, de rechtsvorm;b) de opvanglocatie, waaronder de naam, het adres, het e-mailadres, het telefoonnummer, de openingsdagen, de openingsuren en de sluitingsdagen, alsook de contactgegevens van de opvanglocatie in noodgevallen;c) Kind en Gezin, waaronder het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer;2° het beleid op het vlak van: a) de aangeboden buitenschoolse opvang en de belangrijkste kenmerken ervan;b) de prijs voor de buitenschoolse opvang, waaronder wat die prijs omvat, hoe die prijs bepaald wordt, of er een prijs gevraagd wordt voor het laattijdig afhalen van het kind of voor de afwezigheid van het kind of voor maaltijden;c) de terugbetaling of inhouding van de inschrijvingsprijs, waarborg of elke som geld, ongeacht de benaming;d) de inschrijving en opname, waaronder de eventuele voorrangsregels;e) het brengen en het afhalen van het kind, waaronder de eventuele maatregelen bij niet-naleving van de afspraken;f) ziekte of ongeval van een kind;g) het gebruik van medicatie;h) de veiligheid en begeleiding bij eventuele verplaatsingen;i) de afwezigheid van een kind;3° het recht van het gezin: a) op toegang tot alle ruimtes waar het kind wordt opgevangen;b) om klachten te uiten, bij voorkeur eerst bij de organisator via de procedure voor klachtenbehandeling, vermeld in artikel 50, en bij Kind en Gezin via de Klachtendienst van Kind en Gezin.Het adres, e-mailadres en het telefoonnummer van de Klachtendienst van Kind en Gezin worden daarbij vermeld; c) op een fiscaal attest voor de verleende opvangprestatie;d) op respect voor de privacy, meer bepaald met betrekking tot het verwerken van persoonsgegevens als vermeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.Daarbij zijn de volgende bepalingen opgenomen: 1) een bepaling over kennisgeving, meer bepaald dat de persoonsgegevens van de kinderen en de gezinnen alleen gebruikt worden in het kader van buitenschoolse opvang, en dat die gegevens op elk moment kunnen worden ingekeken en verbeterd door de betrokkenen, en dat die gegevens na de buitenschoolse opvang worden vernietigd;2) een vertrouwelijkheidsverklaring, meer bepaald dat de organisator zich ertoe verbindt om de veiligheid en het vertrouwelijke karakter van de persoonsgegevens te waarborgen;4° de verwijzing naar: a) de verzekeringen, vermeld in artikel 18, met de naam en het adres van de verzekeringsmaatschappij en het polisnummer;b) de inlichtingenfiche, vermeld in artikel 28, en het aanwezigheidsregister, vermeld in artikel 30;c) indien van toepassing, het kwaliteitshandboek, vermeld in artikel 49, en de manier waarop dat kan worden geraadpleegd;5° de modaliteiten bij wijziging van het huishoudelijk reglement als vermeld in het tweede lid.
Art. 26.De organisator zorgt ervoor dat de bepalingen van het huishoudelijk reglement raadpleegbaar zijn voor elke geïnteresseerde.
Art. 27.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang heeft een schriftelijke overeenkomst met de contracthouder.
De schriftelijke overeenkomst vermeldt minimaal: 1° de identificatiegegevens van het kind;2° de prijs voor de buitenschoolse opvang;3° gelijkwaardige opzegmodaliteiten, zowel voor de contracthouder als voor de organisator;4° de verwijzing naar het huishoudelijk reglement. Onderafdeling 5. - Inlichtingenfiche en aanwezigheidsregister
Art. 28.De organisator heeft, met het oog op de veiligheid van de kinderen, voor elk opgevangen kind een actuele inlichtingenfiche waarin de volgende bepalingen zijn opgenomen en waarvoor de contracthouder de toestemming geeft om ze te verwerken in het kader van de naleving van de voorwaarden van dit besluit: 1° de identificatiegegevens van het kind en het gezin;2° de bereikbaarheidsgegevens van het gezin en de behandelende arts;3° de specifieke aandachtspunten, onder meer over de gezondheid of de manier van omgaan met het kind;4° de personen die het kind mogen ophalen.
Art. 29.De inlichtingenfiche, vermeld in artikel 28, kan alleen, en op elk moment, geraadpleegd worden door: 1° de organisator, in geval van aantoonbare noodzakelijkheid;2° de verantwoordelijke;3° elke kinderbegeleider, voor elk kind dat hij begeleidt;4° de toezichthouders;5° Kind en Gezin;6° de gezinnen, voor hun eigen kind.
Art. 30.De organisator zorgt voor een aanwezigheidsregister dat aanwezig is in de opvanglocatie en dat per opvangdag de aankomst- en vertrektijd van elk opgevangen kind van de afgelopen twaalf maanden vermeldt. De gezinnen bevestigen schriftelijk of elektronisch de geregistreerde aanwezigheid van hun kind. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 31.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over: 1° het respecteren van de integriteit en het niet-discrimineren, vermeld in artikel 22;2° het pedagogische beleid, vermeld in artikel 23, § 1 en § 2, 1°, 3° en 4° ;3° de betrokkenheid en participatie van de gezinnen, vermeld in artikel 24;4° het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 25, eerste lid, tweede lid en derde lid, 1°, a) tot en met c), 2°, a) en b), en 3°, b) en c), en artikel 26;5° de inlichtingenfiche, vermeld in artikel 28 en 29;6° het aanwezigheidsregister, vermeld in artikel 30. HOOFDSTUK 4. - Personen werkzaam in de opvanglocatie Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - De verantwoordelijke
Art. 32.De organisator heeft: 1° een verantwoordelijke.De verantwoordelijke staat in voor het dagelijks regelen van de kwaliteitsvolle werking van de opvanglocatie.
De verantwoordelijke stuurt de werking aan en treedt op als aanspreekpersoon voor de toezichthouders, Kind en Gezin en de gezinnen. De verantwoordelijke is daarvoor effectief beschikbaar; 2° een persoon werkzaam in de opvanglocatie die bij afwezigheid van de verantwoordelijke op de opvanglocatie aanspreekpersoon is voor de toezichthouders, Kind en Gezin en de gezinnen. Als de verantwoordelijke wijzigt, deelt de organisator dat onmiddellijk elektronisch mee aan Kind en Gezin en bezorgt hij de documenten, vermeld in artikel 33.
Art. 33.§ 1. De organisator heeft de volgende documenten over de verantwoordelijke: 1° een identiteitsbewijs, waarop alleen de naam en de geboortedatum zichtbaar zijn en waaruit blijkt dat de verantwoordelijke minstens 21 jaar oud is;2° een uittreksel uit het strafregister, model 2, of een gelijkwaardig attest uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan;3° een attest van medische geschiktheid waaruit blijkt dat de persoon geen fysieke en psychische beperking of aandoening heeft die de opgevangen kinderen in gevaar kan brengen, namelijk: a) een attest A van medische geschiktheid opgemaakt door de verantwoordelijke, volgens het model, opgenomen in bijlage 5 die bij dit besluit is gevoegd;b) een attest B van medische geschiktheid opgemaakt door een huisarts, volgens het model, opgenomen in bijlage 6 die bij dit besluit is gevoegd, als blijkt uit het attest, vermeld in punt a), dat de betrokkene in onderzoek of behandeling is voor een bepaalde fysieke en psychische beperking of aandoening, of als er een gegronde indicatie is en Kind en Gezin gemotiveerd erom verzoekt;c) een attest, opgemaakt door een arbeidsgeneesheer van de organisator.Dat attest kan het attest, vermeld in punt a) en b), vervangen; 4° een attest van actieve kennis van het Nederlands waaruit blijkt dat het behaalde taalvaardigheidsniveau voor luisteren en gesprekken voeren het ERK-niveau B2, voor lezen en schrijven het ERK-niveau B1 is, vastgesteld door de minister, die bepaalt wie de uitreikende instanties zijn;5° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen, vastgesteld door de minister die bepaalt wie de uitreikende instanties en wat de leerinhouden zijn. Het document, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, is bij de aanvraag van het attest van toezicht of de erkenning maximaal drie maanden oud en het document, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 5°, wordt om de drie jaar hernieuwd, tenzij er een gegronde indicatie is en de organisator of Kind en Gezin gemotiveerd verzoekt om sneller een nieuw document te geven, of tenzij, wat het document, vermeld in het eerste lid, 2°, betreft, er een aanvulling op het uittreksel is, in welk geval die aanvulling direct wordt doorgegeven.
De verantwoordelijke heeft uiterlijk zes maanden na de start van de tewerkstelling het document, vermeld in het eerste lid, 5°. § 2. De organisator heeft voor de persoon, vermeld in artikel 32, eerste lid, 2°, het document, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°. § 3. De organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning heeft over de verantwoordelijke een bewijs van kwalificatie vastgesteld door de minister.
Art. 34.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning zorgt voor een jaarlijkse analyse van de vormingsbehoeften van de verantwoordelijke en voorziet in een aanbod aan vorming dat tegemoetkomt aan de behoeften.
Onderafdeling 2. - De kinderbegeleider
Art. 35.De organisator voor groepsopvang zorgt ervoor dat er maximaal veertien tegelijk aanwezige kinderen zijn per aanwezige kinderbegeleider. De organisator voor gezinsopvang zorgt ervoor dat er maximaal acht tegelijk aanwezige kinderen zijn per aanwezige kinderbegeleider.
Art. 36.Gedurende een piekperiode van maximaal een uur per opvangmoment, kan op een opvanglocatie voor groepsopvang met een erkenning, het maximale aantal tegelijk aanwezige kinderen, 130% van het aantal erkende opvangplaatsen zijn. Het aantal aanwezige kinderbegeleiders is nooit minder dan het aantal kinderbegeleiders dat aanwezig zou moeten zijn bij een bezetting van 100%.
Op een opvanglocatie voor groepsopvang met een erkenning, met maximaal 21 opvangplaatsen, kan het maximale aantal tegelijk aanwezige kinderen 130% van het aantal erkende opvangplaatsen zijn.
Art. 37.Op een opvanglocatie voor groepsopvang met een erkenning, mag tijdens de schoolvakanties buitenschoolse opvang plaatsvinden in een aanvullende ruimte bovenop de ruimte waarvoor de opvanglocatie een erkenning heeft. De organisator voldoet voor de buitenschoolse opvang die plaatsvindt in die aanvullende ruimte aan alle voorwaarden voor groepsopvang met een erkenning vermeld in dit besluit.
Art. 38.§ 1. De organisator heeft de volgende documenten over de kinderbegeleider: 1° een identiteitsbewijs, waarop alleen de naam en de geboortedatum zichtbaar zijn en waaruit blijkt dat de kinderbegeleider minimaal achttien jaar oud is;2° een uittreksel uit het strafregister, model 2, of een gelijkwaardig attest uitgereikt door de bevoegde buitenlandse instantie voor wie niet in België gedomicilieerd is, waaruit blijkt dat de persoon van onberispelijk gedrag is om met kinderen om te gaan;3° een attest van medische geschiktheid waaruit blijkt dat de persoon geen fysieke en psychische beperking of aandoening heeft die de opgevangen kinderen in gevaar kan brengen, namelijk: a) een attest A van medische geschiktheid, opgemaakt door de kinderbegeleider, volgens het model, opgenomen in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd;b) een attest B van medische geschiktheid, opgemaakt door een huisarts, volgens het model, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd, als blijkt uit het attest, vermeld in punt a), dat de betrokkene in onderzoek of behandeling is voor een bepaalde fysieke of psychische beperking of aandoening, of als er een gegronde indicatie is en Kind en Gezin gemotiveerd erom verzoekt;c) een attest, opgemaakt door een arbeidsgeneesheer van de organisator.Dat attest kan het attest, vermeld in punt a) en b), vervangen; 4° een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen, vastgesteld door de minister die bepaalt wie de uitreikende instanties en wat de leerinhouden zijn. Het document, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, is bij de aanvraag van het attest van toezicht of de erkenning maximaal drie maanden oud en het document, vermeld in het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt om de drie jaar hernieuwd, tenzij er een gegronde indicatie is en de organisator of Kind en Gezin gemotiveerd verzoekt om sneller een nieuw document te geven, of tenzij, wat het document, vermeld in het eerste lid, 2°, betreft, er een aanvulling op het uittreksel is in welk geval die aanvulling direct wordt doorgegeven.
De kinderbegeleider heeft uiterlijk zes maanden na de start van de tewerkstelling het document, vermeld in het eerste lid, 5°. § 2. De organisator van groepsopvang met een erkenning heeft van de kinderbegeleider een van de volgende bewijzen van kwalificatie: 1° een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de minister;2° een bewijs van een kwalificerend traject, vastgesteld door de minister, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a) per kinderbegeleider in een kwalificerend traject werken er drie voltijds equivalenten kinderbegeleiders met een kwalificatiebewijs als vermeld in punt 1°, op het niveau van de organisator;b) per kinderbegeleider in een kwalificerend traject is er altijd een kinderbegeleider met een kwalificatiebewijs als vermeld in punt 1°, aanwezig in de opvanglocatie;c) de kinderbegeleider in een kwalificerend traject behaalt het kwalificatiebewijs, vermeld in punt 1°, maximaal zes jaar nadat hij gestart is met werken als kinderbegeleider bij de organisator. § 3. Uit het kwalificatiebewijs, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, blijkt dat de kinderbegeleider de competenties, opgenomen in bijlage 7, die bij dit besluit is gevoegd, heeft. Die competenties zijn gebundeld in de volgende clusters: 1° kunnen aanbieden van een gevarieerde vrije tijd aan kinderen, zowel individuele kinderen als een groep kinderen;2° kunnen zorgen voor de kinderen, bijdragen aan hun ontwikkeling, en hun welbevinden en betrokkenheid kunnen stimuleren;3° kunnen samenwerken met het gezin als partner in de opvoeding;4° kunnen samenwerken met externen in functie van een gevarieerde vrije tijd voor kinderen;5° kunnen samenwerken met collega's en verantwoordelijke;6° kunnen reflecteren over het pedagogische handelen en op basis van die reflectie het handelen kunnen verbeteren;7° kunnen omgaan met diversiteit van kinderen, gezinnen, externen en collega's. In het eerste lid wordt verstaan onder competentie: de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen geïntegreerd aan te wenden voor maatschappelijke activiteiten.
Art. 39.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning zorgt voor een jaarlijkse analyse van de vormingsbehoeften van de kinderbegeleiders en voorziet in een aanbod aan vorming dat tegemoetkomt aan de behoeften. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 40.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over: 1° de verantwoordelijke en de persoon die bij afwezigheid van de verantwoordelijke aanspreekpersoon is, vermeld in artikel 32, en hun documenten, vermeld in artikel 33, § 1, 1° tot en met 4°, en § 2;2° het kwalificatiebewijs van de verantwoordelijke, vermeld in artikel 41;3° het aantal tegelijk aanwezige kinderen per aanwezige kinderbegeleider, vermeld in artikel 35;4° de kinderbegeleider, vermeld in artikel 38, § 1, 1°, 2° en 3°, en artikel 42;5° het attest van kennis van levensreddend handelen, vermeld artikel 43.
Art. 41.De organisator met attest van toezicht voor vakantieopvang heeft van de verantwoordelijke een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de minister.
Art. 42.In de opvanglocatie met attest van toezicht voor vakantieopvang kan per vier aanwezige kinderbegeleiders een van die kinderbegeleiders tussen zestien en achttien jaar oud zijn.
De organisator heeft voor de kinderbegeleider die tussen zestien en achttien jaar oud is, een identiteitsbewijs waarop alleen de naam en de geboortedatum zichtbaar is en waaruit blijkt dat de kinderbegeleider minimaal zestien jaar oud is.
De organisator zorgt ervoor dat vanaf er één kind aanwezig is, er minimaal één kinderbegeleider aanwezig is met een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de minister. Voor minimaal één aanwezige kinderbegeleider per begonnen schijf van vier aanwezige kinderbegeleiders een kwalificatiebewijs, vastgesteld door de minister.
Art. 43.De organisator met attest van toezicht voor vakantieopvang zorgt ervoor dat vanaf het moment dat er één kind in de vakantieopvang is, minimaal één persoon aanwezig is die een attest van kennis van levensreddend handelen bij kinderen heeft, vastgesteld door de minister, die bepaalt wie de uitreikende instanties en wat de leerinhouden zijn. HOOFDSTUK 5. - Organisatorisch management Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - Verantwoordelijkheidstoedeling, aanwezigheden en inwerking
Art. 44.De organisator zorgt voor een organisatorische structuur waarbij de bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden toebedeeld voor de voorwaarden, vermeld in dit besluit.
De organisatorische structuur wordt duidelijk gecommuniceerd aan alle personen werkzaam in de opvanglocatie en aan de gezinnen van de opgevangen kinderen.
Art. 45.De organisator zorgt voor een registratie van de aanwezigheid van de kinderbegeleiders, minimaal voor de toepassing van artikel 35 en 36.
Art. 46.De organisator zorgt voor de inwerking van nieuwe personen werkzaam in de opvanglocatie.
Onderafdeling 2. - Algemene werking en financiële werking
Art. 47.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning met meer dan achttien erkende opvangplaatsen zorgt binnen een cyclus van vijf jaar voor een zelfevaluatie van de werking en een evaluatie van de klachtenbehandeling, vermeld in artikel 50. De zelfevaluatie bevat minstens de evaluatie van het kwaliteitsbeleid, vermeld in artikel 49, 1°, en het kwaliteitsmanagementsysteem, vermeld in artikel 49, 2°. Indien nodig past hij naast de werking ook het kwaliteitshandboek aan.
Art. 48.De organisator volgt de financiële werking van de opvanglocatie.
Onderafdeling 3. - Kwaliteitsbeleid en klachtenbehandeling
Art. 49.Een organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning en meer dan achttien erkende opvangplaatsen heeft een kwaliteitshandboek als vermeld in artikel 5 van het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen. Het kwaliteitshandboek van de organisator bevat: 1° het kwaliteitsbeleid, dat minstens de missie, visie, doelstellingen en strategie van de organisator bevat over het pedagogische beleid, vermeld in artikel 23 van dit besluit, en over de betrokkenheid en participatie van de gezinnen, vermeld in artikel 24 van dit besluit;2° het kwaliteitsmanagementsysteem, dat minstens de organisatorische structuur, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden, vermeld in artikel 44 van dit besluit, bevat, alsook de procedures daarvoor en de processen daarover: a) de crisis en het grensoverschrijdend gedrag, vermeld in artikel 16 en 17 van dit besluit;b) het pedagogische beleid, vermeld in artikel 23 van dit besluit;c) de betrokkenheid en participatie van gezinnen, vermeld in artikel 24, 1° en 2°, van dit besluit;d) de vormingsanalyse en het vormingsaanbod, vermeld in artikel 34 en 39 van dit besluit;e) de evaluaties, vermeld in artikel 24, 1°, van dit besluit;3° de resultaten van de evaluatie en zelfevaluatie, vermeld in artikel 47 van dit besluit. De voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, b), c) en d), geldt uiterlijk twee jaar na de start van de werking.
Art. 50.De organisator van gezinsopvang of groepsopvang met een erkenning heeft een procedure voor klachtenbehandeling waarin minstens een ontvangstmelding, een onderzoek en een schriftelijke mededeling van het resultaat aan de klager is opgenomen, alsook binnen welke termijnen dat gebeurt. Daarnaast registreert de organisator de klachten waarbij minstens de volgende gegevens worden opgenomen: 1° een omschrijving of samenvatting van de klacht;2° het resultaat van de klachtenbehandeling in termen van gegrond, ongegrond of onduidelijk. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 51.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over de verantwoordelijkheidstoedeling, vermeld in artikel 44. HOOFDSTUK 6. - Samenwerking Afdeling 1. - Gezinsopvang en groepsopvang
Onderafdeling 1. - Samenwerking met Kind en Gezin
Art. 52.De organisator bezorgt de volgende gegevens aan Kind en Gezin volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin: 1° de exacte startdatum van de opvanglocatie;2° maximaal maandelijks de gegevens over het dagelijkse gebruik van buitenschoolse opvang, op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind;3° als het aanbod in de opvanglocatie wijzigt, de wijziging in het aanbod;4° of er buitenschoolse opvang 's nachts is, dit is tussen 20 uur en 6 uur;5° het aantal opgevangen kinderen op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind. De organisator met een attest van toezicht of van gezinsopvang met een erkenning, bezorgt bovenop de gegevens, vermeld in het eerste lid, de volgende gegevens aan Kind en Gezin volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin: 1° jaarlijks de volgende gegevens over de verantwoordelijke en de kinderbegeleider: a) het aantal kinderbegeleiders werkzaam in de opvanglocatie, op basis van het rijksregisternummer of vreemdelingennummer van de kinderbegeleider;b) het aantal verantwoordelijken werkzaam voor de organisator, op basis van het rijksregisternummer of vreemdelingennummer van de verantwoordelijke;c) de geboortedatum, het geslacht, de functie, het werkregime, het sociaal statuut, de kennis van de Nederlandse taal en de kwalificaties van elke persoon, vermeld in punt a) en b);2° de gegevens in het kader van ad-hocbevragingen door Kind en Gezin over de werking, de personen werkzaam in de opvanglocatie, het gebruik van de buitenschoolse opvang en de ontvangen subsidies. De organisator van groepsopvang met een erkenning bezorgt bovenop de gegevens, vermeld in het eerste lid, de volgende gegevens aan Kind en Gezin volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin: 1° jaarlijks de volgende gegevens over alle personen werkzaam in de opvanglocatie: a) het aantal personen werkzaam in de opvanglocatie, op basis van het rijksregisternummer of vreemdelingennummer van die personen;b) de geboortedatum, het geslacht, de functie, het werkregime, het sociaal statuut van elke persoon, vermeld in punt a);c) voor de kinderbegeleider en de verantwoordelijke: de kennis van de Nederlandse taal en de kwalificaties;2° de gegevens in het kader van ad-hocbevragingen door Kind en Gezin over de werking, de personen werkzaam in de opvanglocatie, het gebruik van de buitenschoolse opvang en de ontvangen subsidies. De organisator bezorgt de gegevens, vermeld in het eerste, tweede lid en derde lid, aan Kind en Gezin met het oog op beleidsdoeleinden, zoals het in kaart brengen van het gebruik van en het aanbod aan buitenschoolse opvang, en het in kaart brengen van de personen werkzaam in de buitenschoolse opvang, met het oog op de opvolging van de erkenning of het attest van toezicht of met het oog op handhaving.
De organisator bezorgt op verzoek van Kind en Gezin, in het kader van handhaving van dit besluit, de adresgegevens van de contracthouders elektronisch aan Kind en Gezin.
Onderafdeling 2. - Samenwerking met het lokaal bestuur
Art. 53.De organisator informeert zich over het lokaal beleid kinderopvang, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 houdende het lokaal beleid kinderopvang, van de gemeente waar de opvanglocatie zich bevindt.
Art. 54.De erkenning moet bovendien stroken met de beleidsdoelstellingen voor buitenschoolse opvang, opgenomen in de strategische meerjarenplanning, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 houdende het lokaal beleid kinderopvang, van de gemeente waar de opvanglocatie zich bevindt. Afdeling 2. - Vakantieopvang
Art. 55.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang voldoet alleen aan de voorwaarden over de samenwerking met Kind en Gezin, vermeld in artikel 52, eerste lid en tweede lid, 2°.
Art. 56.De organisator met een attest van toezicht voor vakantieopvang geeft op verzoek van Kind en Gezin en volgens de administratieve richtlijnen van Kind en Gezin minstens één keer per jaar en hoogstens na elke schoolvakantie gegevens over de vakantieopvang door. Kind en Gezin stelt daarvoor een of meer formulieren ter beschikking waarin de volgende gegevens worden gevraagd: 1° de gegevens over de opgevangen kinderen;2° de gegevens van de kinderbegeleiders en de verantwoordelijke, inbegrepen de leeftijd en de kwalificatiebewijzen;3° de gegevens over het gebruik van de vakantieopvang. Titel 3. - Afwijkingsbepalingen
Art. 57.Op aanvraag van een organisator kan Kind en Gezin de volgende afwijkingen toekennen: 1° een afwijking van de voorwaarden over de infrastructuur, vermeld in artikel 9 en 10;2° een afwijking van de brandveiligheidsvoorschriften, vermeld in artikel 12.Kind en Gezin neemt een beslissing na advies van de technische commissie voor de brandveiligheid, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot oprichting van een technische commissie voor de brandveiligheid in de voorzieningen van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
Titel 4. - Toezicht en handhaving
Art. 58.Kind en Gezin ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Het toezicht op de naleving van de regelgeving wordt op stukken uitgeoefend. De organisator verstrekt daarvoor de door Kind en Gezin gevraagde inlichtingen of stukken over de werking.
Het toezicht ter plaatse wordt uitgevoerd door de personeelsleden van Zorginspectie.
In het tweede lid wordt verstaan onder Zorginspectie: het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 maart 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie.
Art. 59.Als wordt vastgesteld dat een organisator de bepalingen, vermeld in dit besluit, niet naleeft, wordt de organisator schriftelijk aangemaand door Kind en Gezin. Die aanmaning vermeldt een termijn waarin de organisator moet voldoen aan de niet-nageleefde bepalingen en kan specifiek voorwaarden bevatten om te voldoen aan de niet-nageleefde bepalingen.
Art. 60.Kind en Gezin kan het attest van toezicht of de erkenning wijzigen, schorsen of opheffen als de organisator: 1° de bepalingen, vermeld in dit besluit, niet naleeft;2° het toezicht verhindert. Titel 5. - Slotbepalingen HOOFDSTUK 1. - Opheffingsbepalingen
Art. 61.De volgende regelingen worden opgeheven: 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 23 februari 2001 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2011;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2012 houdende de voorwaarden voor een attest van toezicht van Kind en Gezin voor vakantieopvang van kleuters en lagere schoolkinderen. HOOFDSTUK 2. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - Bestaande opvanglocaties
Art. 62.Voor de opvanglocaties die op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een erkenning, een toestemming of een attest van toezicht hebben van Kind en Gezin voor buitenschoolse opvang, worden die erkenning en toestemming automatisch omgezet naar een erkenning, toegekend aan de organisator en wordt het attest van toezicht automatisch omgezet in een attest van toezicht, toegekend aan de organisator, voor een bepaalde opvanglocatie. De omzetting heeft betrekking op hetzelfde aantal opvangplaatsen.
Art. 63.Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gelden de volgende overgangsperiodes voor de opvanglocaties, vermeld in artikel 62: 1° twee jaar om te voldoen aan de voorwaarden over het kwaliteitshandboek, vermeld in artikel 49;2° tien jaar om te beschikken over een brandveiligheidsattest A of B als vermeld in artikel 12, als ze al beschikken over een geldig brandweerverslag.Als het brandweerverslag minder lang geldig is dan tien jaar, moeten ze zodra het brandweerverslag niet meer geldig is, beschikken over een brandveiligheidsattest als vermeld in artikel 12.
Als de verantwoordelijke of de kinderbegeleider bij de inwerkingtreding van dit besluit al een attest van medische geschiktheid heeft, hoeft dat attest pas hernieuwd te worden volgens het model, opgenomen in bijlage 5 en 6, die bij dit besluit zijn gevoegd, zodra het bestaande attest niet meer geldig is of drie jaar oud is.
Art. 64.Voor de opvanglocaties, vermeld in artikel 62, geldt dat voor de kinderen die al ingeschreven zijn op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, de organisator niet hoeft te voldoen aan de voorwaarde over de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 27 Afdeling 2. - Bestaande en nieuwe opvanglocaties
Art. 65.Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit gelden de volgende overgangsperiodes voor de opvanglocaties, vermeld in artikel 62, en voor de opvanglocaties die starten met buitenschoolse opvang na de inwerkingtreding van dit besluit: 1° één jaar om te voldoen aan de voorwaarden over het huishoudelijk reglement en de schriftelijke overeenkomst, vermeld in artikel 25 en 27;2° drie jaar om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 52, eerste lid, 2°.Gedurende die periode worden de gegevens over het gebruik van buitenschoolse opvang op basis van de unieke identificatiegegevens van het kind slechts eenmaal per jaar bezorgd gedurende een week die Kind en Gezin bepaalt. HOOFDSTUK 3. - Inwerkingtredingsbepaling en uitvoeringsbepaling
Art. 66.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2014.
Art. 67.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 mei 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Bijlage 1. Specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor buitenschoolse groepsopvang als vermeld in artikel 12 Inhoudsopgave 1. Algemene bepalingen 2.Inplanting en toegangswegen 3. Compartimentering 4.Voorschriften voor sommige bouwmaterialen 5. Voorschriften voor de evacuatiewegen 5.1. Uitgangen 5.2. Evacuatiewegen 5.3. Trappen voor evacuatie 6. Constructievoorschriften voor technische ruimten 6.1. Transformatorlokalen 6.2. Lokalen met verwarmingsinstallatie 6.3. Lokalen met was- of droogmachine 6.4. Keukens 7. Uitrusting van de gebouwen 7.1. Verwarmingsinstallatie en waterverwarmingstoestellen 7.2. Verplaatsbare gasflessen 7.3. Veiligheidsverlichting 7.4. Signalisatie 7.5. Branddetectie 7.6. Brandbestrijdingsmiddelen 7.7. Manueel alarmsysteem 8. Veiligheidsregister 9.Preventie 9.1. Voorlichting en vorming van medewerkers 9.2. Evacuatie- en interventieplan 1. Algemene bepalingen 1.1. Toepassingsgebied De brandveiligheidsvoorschriften zijn van toepassing op een van de volgende gebouwen of gebouwonderdelen: - het volledige gebouw waarin de opvanglocatie gelegen is; - een of meer brandwerende compartimenten van het gebouw waarin de opvanglocatie gelegen is.
De gemeenschappelijk gebruikte evacuatiewegen van het gebouw waarin de opvanglocatie gelegen is, voldoen aan de technische specificaties van deze bijlage. 1.2. Definities Voor de toepassing van deze bijlage gelden de begrippen, zoals bepaald in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, aangevuld met de volgende definities: 1° federale basisnormen: de specificaties waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen;2° bevoegde controleur: persoon die volgens de toepasselijke regelgeving bevoegd is om de controletaken uit te voeren;3° bevoegde persoon: persoon die door de organisator is aangewezen, en die de nodige kennis en vaardigheden bezit om de controletaken uit te voeren.Hij moet ook de nodige middelen ter beschikking hebben om zijn taak goed uit te voeren; 4° opvangplaatsen: het maximaal aantal kinderen dat de organisator gelijktijdig wil opvangen en waarvoor hij een erkenning of een attest van toezicht wil aanvragen. 1.3. Weerstand tegen brand van bouwelementen Voor bouwelementen met een dragende of scheidende functie wordt de weerstand tegen brand uitgedrukt zoals gedefinieerd in de Europese norm NBN EN 13501-2. Klasseringen die verkregen zijn volgens de Belgische norm 713.020 en de vier bijbehorende bijlagen, worden als volgt als evenwaardig aanvaard:
NBN EN 13501
NBN 713.020
voor
R 30, RE 30, REI 30 en EI 30
voldoet
Rf ½ h
voor
R 60, RE 60, REI 60 en EI 60
voldoet
Rf 1 h
voor
R 120, RE 120, REI 120 en EI 120
voldoet
Rf 2 h
voor
EI1 30 deuren
voldoet
Rf ½ h
voor
EI1 60 deuren
voldoet
Rf 1 h
1.4. Gelijkwaardigheid van buitenlandse bouwproducten Alle bouwproducten met dezelfde functie, zoals beschreven in de technische normen vermeld in deze bijlage, die op legale wijze worden geproduceerd en/of gecommercialiseerd in een andere lidstaat of in Turkije of op legale wijze worden geproduceerd in een land van de EVA, contracterende partij van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waardoor een gelijkwaardig beschermingsniveau wordt gegarandeerd, worden ook aanvaard. 2. Inplanting en toegangswegen 2.1. De opvanglocatie is bereikbaar voor voertuigen van de brandweerdiensten, zodat de brandbestrijding en de redding er normaal kunnen worden uitgevoerd. 2.2. Een opvanglocatie bevindt zich op een bouwlaag niet hoger dan 25 meter. 2.3. Het aantal toegangswegen en het tracé van de toegangswegen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst. Daarbij wordt rekening gehouden met de uitgestrektheid, het aantal aanwezige personen, het aantal bezette verdiepingen en de opstelling van de gebouwen. Elke toegangsweg wordt zo opgevat dat het materieel en de voertuigen van de brandweer er kunnen rijden, stilstaan en werken. 3. Compartimentering 3.1. De oppervlakte van een compartiment bedraagt maximaal 750 m². 3.2. De wanden van een compartiment hebben minstens EI60 of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm. 3.3. De deuren van een compartiment hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. 4. Voorschriften voor sommige bouwmaterialen 4.1. Gemakkelijk brandbare materialen worden in de opvanglocaties niet als plafondbekleding gebruikt. 4.2. Gemakkelijk brandbaar textiel en brandbare of smeltende kunststoffen worden in de opvanglocaties noch als decoratie, noch als bouwmateriaal gebruikt. 5. Voorschriften voor de evacuatiewegen 5.1. Uitgangen 5.1.1. Aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment die de kinderen gebruiken voor gebouwen die onder het toepassingsgebied vallen van de federale basisnorm:
9 tot en met 25 opvangplaatsen
26 tot en met 50 opvangplaatsen
51 of meer opvangplaatsen
kinderen verblijven overdag niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
1
2
kinderen verblijven 's nachts niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
2
2
kinderen verblijven overdag op de derde bouwlaag* of hoger
1
2
2
kinderen verblijven 's nachts op de derde bouwlaag of hoger*
2
2
2
* De eerste bouwlaag valt daarbij samen met het evacuatieniveau. 5.1.2. Aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment die de kinderen gebruiken voor gebouwen die NIET onder het toepassingsgebied vallen van de federale basisnorm:
9 tot en met 25 opvangplaatsen
26 tot en met 50 opvangplaatsen
51 of meer opvangplaatsen
kinderen verblijven niet hoger dan de tweede bouwlaag*
1
2
2
kinderen verblijven op de derde bouwlaag* of hoger
2
2
2
*De eerste bouwlaag valt daarbij samen met het evacuatieniveau. 5.1.3. De uitgangen liggen in tegenovergestelde zones van het compartiment of van de bouwlaag. 5.1.4. De uitgangen leiden naar buiten of naar een ander compartiment.
Voor de bouwlagen of compartimenten die niet op het evacuatieniveau liggen, zijn de uitgangen met het evacuatieniveau verbonden door middel van trappen binnen of buiten het gebouw die voldoen aan de voorwaarden van deze bijlage. 5.2. Evacuatiewegen 5.2.1. De evacuatiewegen en de deuren die deel uitmaken van de evacuatiewegen, hebben een nuttige breedte van minstens 70 cm. De vluchtterrassen hebben een nuttige breedte van minstens 60 cm. 5.2.2. Evacuatiewegen worden vrij en bruikbaar gehouden. De deuren aan de uitgangen kunnen onmiddellijk ontgrendeld worden in geval van evacuatie. 5.3. Trappen voor evacuatie 5.3.1. De trappen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben de volgende kenmerken: a) de trappen hebben een nuttige breedte van minstens 70 cm;b) de trappen zijn aan beide zijden uitgerust met een leuning, tenzij de trappen een nuttige breedte hebben kleiner dan 120 cm en er geen gevaar is om te vallen, in welk geval 1 leuning volstaat;c) de trappen hebben naast de gebruikelijke leuning aan een van de zijden een extra leuning op 60 centimeter hoogte als die trappen door kinderen zelfstandig worden gebruikt;d) de aantrede van de treden bedraagt op elk punt minimaal 17 cm;e) de optrede van de treden bedraagt niet meer dan 20 cm;f) de trappen hebben een maximale hellingshoek van 45° ;g) de trappen zijn van het "rechte" type.Wenteltrappen worden toegestaan als ze verdreven treden hebben en als de treden ervan, naast de bovenvermelde vereisten, minstens 20 cm aantrede hebben op de looplijn. 5.3.2. De binnentrappen en de overlopen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben minstens een van de volgende kenmerken: a) ze hebben een stabiliteit bij brand R30;b) ze bestaan uit beton of metselwerk;c) ze zijn aan de onderzijde bekleed met brandwerende beplating.De materialen en de uitvoering zijn analoog aan die van een getest plafond met brandweerstand EI30. 5.3.3. De buitentrappen die gebruikt worden bij evacuatie, hebben de volgende kenmerken: a) de trappen geven toegang tot een evacuatieniveau;b) de trappen zijn gemaakt van een niet-brandbaar materiaal;c) een buitentrap en een compartiment worden met elkaar verbonden door een deur of door een of meer vluchtterrassen;d) voor de verbinding tussen het evacuatieniveau en de onmiddellijk hoger gelegen bouwlaag mag een trap of een gedeelte van een trap gebruikt worden die inschuifbaar of geleed is. 6. Constructievoorschriften voor technische ruimten 6.1. Transformatorlokalen voldoen aan de federale basisnormen. 6.2. Lokalen met verwarmingsinstallatie 6.2.1. Een lokaal met een verwarmingsinstallatie heeft een doeltreffende verluchting, afhankelijk van de installatie. 6.2.2. Als het totale nuttige warmtevermogen van de generatoren: a) kleiner is dan 30 kW, gelden geen specifieke voorwaarden voor het lokaal waar de verwarmingsinstallatie is opgesteld;b) gelijk is aan of groter is dan 30 kW en kleiner dan 70 kW, is de verwarmingsinstallatie opgesteld in een technisch lokaal met wanden die minstens EI60 hebben of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton.De deuren van dit technisch lokaal hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. De bepalingen van dit punt gelden niet voor de lokalen waarin slechts generatoren op gas met gesloten verbrandingsruimte met mechanische trek opgesteld zijn; c) gelijk is aan of groter is dan 70 kW, is de verwarmingsinstallatie opgesteld in een stooklokaal met wanden die minstens EI120 hebben of zijn uitgevoerd in metselwerk of beton.De deuren van dit stooklokaal hebben minstens EI160 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. 6.2.3. De installaties voor opslag en ontspanning van vloeibaar petroleumgas liggen buiten het gebouw. 6.3. Lokalen met was- of droogmachine In een opvanglocatie met 26 of meer opvangplaatsen zijn was- en droogmachines opgesteld in een lokaal met wanden die minstens EI60 hebben of die zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm. De deuren van dit lokaal hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. 6.4. Keukens In een opvanglocatie met 26 of meer opvangplaatsen zijn kooktoestellen met een open vlam of kooktoestellen met een vermogen van meer dan 0,8 kW die zichzelf niet automatisch uitschakelen, opgesteld in een keuken met wanden die minstens EI60 hebben of die zijn uitgevoerd in metselwerk of beton met een minimale dikte van 90 mm. De deuren van de keuken hebben minstens EI130 en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. 7. Uitrusting van het gebouw 7.1. Verwarmingsinstallatie en waterverwarmingstoestellen Alleen het gebruik van de volgende niet-verplaatsbare systemen is toegestaan: a) centrale verwarming;b) elektrische verwarming zonder zichtbare weerstand;c) gesloten individuele (water)verwarmingstoestellen die aangesloten zijn als een type C met externe aanvoer van buitenlucht en externe afvoer van verbrandingsgassen. 7.2. Verplaatsbare gasflessen zijn niet toegestaan. 7.3. Veiligheidsverlichting 7.3.1. De opvanglocatie heeft veiligheidsverlichting die onmiddellijk en automatisch in dienst treedt als de stroom uitvalt. Er worden minstens armaturen voor veiligheidsverlichting aangebracht boven elke uitgangsdeur, in alle evacuatiewegen (gangen, trappen en buitentrappen), in de nabijheid van de brandbestrijdingsmiddelen en in alle lokalen die uitsluitend door kunstlicht bediend worden. Als de verlichtingssterkte niet volstaat om een gemakkelijke ontruiming te waarborgen, wordt de veiligheidsverlichting verder uitgebreid op advies van de brandweerdiensten. 7.3.2. De veiligheidsverlichting kan minstens gedurende één uur zonder onderbreking functioneren. 7.4. Signalisatie Voor alle bouwlagen wordt het volgnummer duidelijk aangebracht op de overlopen en in de vluchtruimten bij trappenhuizen en liften. De aanduiding van de uitgangen en nooduitgangen voldoet aan de bepalingen over veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. 7.5. Branddetectie 7.5.1. In alle lokalen van de opvanglocatie zijn er correct geplaatste autonome rookmelders of is er een branddetectie-installatie met centrale. Rookmelders van het ionische type zijn niet toegestaan. 7.5.2. Een opvanglocatie die 's nachts buitenschoolse opvang organiseert, heeft een branddetectie-installatie met centrale. 7.5.3. Een opvanglocatie met 51 of meer opvangplaatsen in een gebouw dat niet onder toepassingsgebied valt van de federale basisnorm heeft een branddetectie-installatie met centrale. 7.5.4. Een branddetectie-installatie met centrale bestaat uit een aantal branddetectoren in alle lokalen die deel uitmaken van de opvanglocatie en die zijn verbonden met een interne centrale. Bij de keuze van het type van detectoren wordt rekening gehouden met de aard, het risico en de omgevingsvoorwaarden.
De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met: a) een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aangeeft;b) een akoestisch waarschuwingssignaal;c) een optisch waarschuwingssignaal dat het mogelijk maakt de plaats waar de brand is ontstaan, te lokaliseren.Die lokalisering van de brand is op zijn minst mogelijk per bouwlaag; d) een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand;e) een alarmsignaal dat niet verward kan worden met andere signalen en overal in de opvanglocatie gehoord kan worden. De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Als het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een autonome stroombron automatisch voor de voeding van de installatie. 7.6. De opvanglocatie beschikt over brandbestrijdingsmiddelen. De keuze, het aantal en de plaats van de brandbestrijdingsmiddelen worden bepaald in overleg met de bevoegde brandweerdienst en zijn afhankelijk van de aard en de omvang van het risico. 7.7. Manueel alarmsysteem In een opvanglocatie met 26 of meer opvangplaatsen is er een manueel alarmsysteem dat aangesloten is op een interne alarmcentrale en dat bestaat uit een aantal drukknoppen en een alarminrichting.
De drukknoppen staan op goed zichtbare of degelijk gemerkte plaatsen en zijn in alle omstandigheden gemakkelijk bereikbaar. Ze worden onder andere geplaatst in de nabijheid van de doorgangen die naar buiten leiden, op de overlopen en in de gangen. Ze worden zo geplaatst dat ze de circulatie niet hinderen en niet beschadigd kunnen worden.
De alarminrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. Op iedere bouwlaag waar kinderen verblijven, moet er minstens één drukknop aanwezig zijn.
Alarminrichtingen (sirene) worden zo opgevat dat: a) signalen niet met andere signalen kunnen worden verward;b) ze overal in de opvanglocatie kunnen worden gehoord;c) ze in geval van defect van de normale stroombron, hun voeding krijgen via een autonome stroombron;d) ze verbonden zijn met een centrale. 8. Veiligheidsregister 8.1. De organisator van de opvanglocatie zorgt ervoor dat de installaties, vermeld in 8.2, gecontroleerd worden door de bevoegde controleur of door de bevoegde persoon, vermeld in 8.2, volgens de frequentie, vermeld in 8.2, en dat de resultaten ervan aantoonbaar zijn met een verslag of factuur. De betreffende documenten worden gebundeld in een veiligheidsregister. Dat veiligheidsregister moet permanent ter inzage liggen in de opvanglocatie. 8.2. De volgende installaties zijn te controleren, volgens de bepaalde frequentie en door de volgende bevoegde controleur of persoon:
te controleren
frequentie
uitvoerder van de controle
1. liftinstallatie
volgens toepasselijke regelgeving
bevoegde controleur
2.laagspanningsinstallatie
volgens toepasselijke regelgeving
bevoegde controleur
3. hoogspanningsinstallatie
jaarlijks
bevoegde controleur
4.branddetectie-installatie en manueel alarmsysteem
driejaarlijks
bevoegde persoon
5. brandbestrijdingsmiddelen
jaarlijks
bevoegde persoon
6.centrale verwarmingsinstallatie en waterverwarmingtoestellen, schouwen en stookplaatsen
volgens toepasselijke regelgeving
bevoegde controleur
7. gesloten individuele (water)verwarmingstoestellen van het type C
jaarlijks
bevoegde persoon
8.veiligheidsverlichting
driemaandelijks
bevoegde persoon
9. toestand evacuatiewegen en brandwerende deuren
driemaandelijks
bevoegde persoon
10.autonome rookmelders
driemaandelijks
bevoegde persoon
9. Preventie 9.1. Voorlichting en vorming van medewerkers 9.1.1. De organisator zorgt ervoor dat bepaalde medewerkers die in de opvanglocatie werkzaam zijn, vorming over brandpreventie krijgen, waardoor ze geoefend zijn in het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de opvanglocatie. Die medewerkers zijn vooraf aangewezen door de organisator wegens de permanentie en de aard van hun functie. Er is altijd minstens één van die medewerkers aanwezig in de opvanglocatie.
Een attest van de vorming over brandpreventie wordt bijgehouden in het veiligheidsregister, vermeld in 8.2. 9.1.2. De organisator zorgt ervoor dat alle medewerkers zijn ingelicht over de gevaren en de preventie van brand in de opvanglocatie en voorziet in instructierichtlijnen voor een veilige ontruiming. 9.2. Evacuatie- en interventieplan 9.2.1. De organisator van de opvanglocatie stelt een evacuatie- en interventieplan op in samenspraak met de bevoegde brandweerdienst.
Dat evacuatie- en interventieplan wordt opgenomen in de crisisprocedure, vermeld in artikel 16 van dit besluit, en is op elk moment beschikbaar voor de brandweerdiensten. 9.2.2. Er wordt jaarlijks een evacuatieoefening gehouden, waarna de doelmatigheid van het evacuatie- en het interventieplan zo nodig wordt bijgestuurd. 9.2.3. Er wordt in overleg met de bevoegde brandweerdienst een veilige verzamelplaats bepaald die voldoende groot is om de geëvacueerde personen te verzamelen en die op voldoende afstand van het geteisterde gebouw ligt. 9.2.4. Een plan van elk niveau wordt aangeplakt bij elke toegang tot dat niveau. Een plan van de kelderverdiepingen wordt aangeplakt op het evacuatieniveau en bij het uitgangspunt van de trappen die naar de kelderverdiepingen leiden. Die plannen verschaffen onder meer inlichtingen over de plaats en de bestemming van de lokalen en technische ruimten, de toegangswegen, de uitgangen, de nooduitgangen, de evacuatiewegen, de trappen en de opstelling van de uitrusting voor brandbestrijding. In het evacuatie- en interventieplan is een exemplaar van die plannen opgenomen.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de voorwaarden voor erkenning en attest van toezicht en kwaliteitsbeleid voor buitenschoolse gezinsopvang en groepsopvang.
Brussel, 16 mei 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld