gepubliceerd op 05 juli 2007
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang
16 MEI 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang, inzonderheid de artikelen 2, 4°, 7, 8, § 3 en § 4, artikel 9 § 1 en § 3, en artikelen 10, 11, en 13, gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2007;
Gelet op het advies 42.778/1 van de Raad Van State, gegeven op 26 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en de Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet: het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang zoals gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006;2° Kind en Gezin : het intern verzelfstandigd agentschap, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin;3° Subsidieagentschap: het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005;4° niet-werkende werkzoekende : een werkzoekende die op de dag voor de indiensttreding bij de erkende onderneming als werkzoekende is ingeschreven bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding en geen betaalde beroepsarbeid, noch zelfstandige arbeid verricht;5° inkomen : het aan de personenbelasting onderworpen netto belastbaar jaarinkomen van de gebruiker, vermeld op het laatst bekende aanslagbiljet;6° erkende onderneming : de onderneming die erkend is overeenkomstig artikel 8 van het decreet;7° gemandateerde voorziening : de voorziening die erkend is overeenkomstig artikel 8bis van het decreet;8° sociale correctie : een vermindering van de kostprijs per dienstencheque voor de gebruiker, rekening houdend met zijn inkomen;9° de werknemer : de niet-werkende werkzoekende die overeenkomstig artikel 9, § 1, van het decreet door de erkende onderneming werd aangeworven voor het verlenen van kinderopvang en die voldoet aan de voorwaarden vermeld in artikel 15;10° uitgiftebedrijf: het bedrijf, vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied
Art. 2.Met toepassing van artikel 2, 4°, van het decreet wordt de gebruiker nader bepaald als het werkend eenoudergezin met kinderlast dat gedomicilieerd is in het Vlaams Gewest.
Onder werkend wordt verstaan : 1° werknemers, zoals blijkt uit de onmiddellijke verplichte aangifte door de werkgever aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het Personeelsregister;2° ambtenaren;a) provinciale en gemeentelijke ambtenaren, die ingeschreven zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten;b) gewestelijke en federale ambtenaren, die ingeschreven zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;3° zelfstandigen in hoofdberoep, die ingeschreven zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van Zelfstandigen. Onder eenoudergezin worden de personen verstaan die als alleenstaande met kinderlast gedomicilieerd zijn en die zo vermeld staan in het Rijksregister.
Onder kinderlast wordt verstaan het hebben van eigen kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of niet-verwante kinderen die jonger zijn dan vier jaar op datum van de aanvraag, vermeld in het Rijksregister. HOOFDSTUK III. - Principe
Art. 3.De persoon die wil gebruikmaken van het systeem van de dienstencheques voor kinderopvang, doet een beroep op een erkende onderneming.
De aanvraag voor kinderopvang wordt ingediend bij de gemandateerde voorziening.
De erkende onderneming laat de kinderopvang uitvoeren bij de gebruiker door een niet-werkende werkzoekende. HOOFDSTUK IV. - Vorm, aanschaf en gebruik van de dienstencheque
Art. 4.§ 1. De dienstencheque vermeldt het volgende : 1° een uniek nummer;2° de waarde van de cheque uitgedrukt in één uur kinderopvang aan huis;3° de naam en het adres van de gebruiker;4° het logo van de Vlaamse Overheid;5° de uitgiftedatum en de vervaldatum voor de gebruiker en de erkende onderneming;6° ruimte om de gegevens van de erkende onderneming en haar werknemer in te vullen;7° ruimte voor de handtekening van de gebruiker en de werknemer, en voor de datum waarop de kinderopvang werd verzekerd;8° de contactgegevens van het uitgiftebedrijf;9° algemene bepalingen op de keerzijde. De Vlaamse minister bevoegd voor de Sociale Economie kan de vormvereisten van de dienstencheque nader bepalen. § 2. De gebruiker die dienstencheques wil aanschaffen, maakt gebruik van het door het uitgiftebedrijf ter beschikking gestelde formulier.
Daarop geeft de gebruiker aan of hij al dan niet in aanmerking wil komen voor een vermindering als vermeld in § 3. De gebruiker maakt door overschrijving of storting een bedrag per dienstencheque over aan het uitgiftebedrijf van de dienstencheques. § 3. Het bedrag per dienstencheque, vermeld in § 2, wordt als volgt vastgesteld : 1° 1,67 euro per dienstencheque voor de gebruiker met een inkomen lager dan 14.824,50 euro; 2° 3,35 euro per dienstencheque voor de gebruiker met een inkomen tussen 14.824,50 en 31.745,12 euro; 3° 6,70 euro per dienstencheque voor de gebruiker met een inkomen hoger dan 31.745,12 euro.
De inkomensbedragen evolueren op dezelfde wijze en in dezelfde mate als de gezondheidsindex, met als basismaand mei 2007. § 4. De nominale waarde van de dienstencheque bedraagt 25 euro. § 5. De gebruiker kan minimaal vijf dienstencheques en maximaal veertig dienstencheques per kalenderjaar bestellen. De dienstencheque heeft voor de gebruiker een geldigheidsduur van twaalf maanden, te rekenen vanaf de uitgifte ervan. § 6. De gebruiker kan bij het uitgiftebedrijf de terugbetaling of de omruiling vragen van de niet-gebruikte nog geldige dienstencheques of van de dienstencheques waarvan de geldigheidsduur nog geen zes maanden is verstreken.
De dienstencheques worden omgeruild tegen nieuwe dienstencheques met een nieuwe geldigheidsduur van twaalf maanden voor de gebruiker.
Het uitgiftebedrijf kan een vergoeding voor administratiekosten, als vermeld in de overeenkomst tussen het Subsidieagentschap en het uitgiftebedrijf, vragen aan de gebruiker die de dienstencheques wil omruilen of laten terugbetalen.
Art. 5.Het uitgiftebedrijf geeft de dienstencheques uit binnen de perken van het begrotingskrediet dat bestemd is voor de financiering van de dienstencheques. Het uitgiftebedrijf waakt erover dat het maximale aantal uit te geven dienstencheques niet wordt overschreden.
Art. 6.Het uitgiftebedrijf stuurt de dienstencheques naar de gebruiker binnen vijf werkdagen na de ontvangst van het bedrag, vermeld in artikel 4, § 2.
De gebruiker kan overeenkomstig artikel 4, § 6, de terugbetaling vragen van de dienstencheques als hij de dienstencheques niet tijdig ontvangt of als de dienstencheques foutieve gegevens bevatten.
Art. 7.De gebruiker overhandigt de door hem ondertekende en gedateerde dienstencheques aan de werknemer op het moment dat de kinderopvangdienst is uitgevoerd. De werknemer zet zijn handtekening op de dienstencheque.
Art. 8.De erkende onderneming vermeldt haar identiteitsgegevens en die van de werknemer die kinderopvangdiensten heeft verricht, op de dienstencheque.
De erkende onderneming bezorgt de dienstencheques voor betaling aan het uitgiftebedrijf en dit binnen dertien maanden vanaf de uitgifte van de dienstencheques.
Het uitgiftebedrijf vergoedt enkel de tijdig ingediende dienstencheques.
De erkende onderneming verklaart dat de gepresteerde werkuren waarvoor ze de dienstencheques indient, gepresteerd worden door de werknemers, vermeld in artikel 15.
Art. 9.Het uitgiftebedrijf controleert en valideert de dienstencheques. Het uitgiftebedrijf bewaart de gegevens van de dienstencheques gedurende zes jaar.
Art. 10.Na controle en validatie van de dienstencheque stort het uitgiftebedrijf binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de dienstencheque die opgestuurd is door de erkende onderneming, een bedrag dat gelijk is aan 25 euro op de bankrekening van de erkende onderneming.
Art. 11.De erkende onderneming bezorgt jaarlijks, vóór 1 maart, aan de gebruiker een fiscaal attest, zoals bepaald in artikel 118 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting van 1992, met vermelding van het aantal gebruikte dienstencheques per dag en de aankoopprijs van de dienstencheques die op zijn naam werden opgesteld en die tijdens het voorgaande kalenderjaar werden gebruikt. De gegevens, vermeld in de fiscale attesten, worden door de erkende onderneming eveneens voor 1 maart bezorgd aan de Federale Overheidsdienst Financiën.
Art. 12.Het uitgiftebedrijf is verplicht een maandelijkse gedagtekende factuur te bezorgen aan het Subsidieagentschap met een overzicht van het aantal aangekochte cheques. Het bedrag van de factuur moet verminderd worden met het bedrag van de terugbetaalde en niet tijdig ingediende cheques. Het Subsidieagentschap stort het verschuldigde bedrag aan het uitgiftebedrijf. HOOFDSTUK V. - Beoordeling van de doelgroepcriteria en van het inkomen van de gebruiker
Art. 13.Het uitgiftebedrijf handelt conform de door het Subsidieagentschap ter beschikking gestelde informatie inzake : 1° het al dan niet voldoen van de gebruiker aan de doelgroepcriteria vermeld in artikel 2 van het besluit;2° de voorwaarden met betrekking tot de sociale correctie.
Art. 14.In geval van betwistingen over de doelgroepcriteria of de toepassing van de sociale correctie treedt het Subsidieagentschap op als beroepsinstantie. Het uitgiftebedrijf verwerkt de desbetreffende beslissingen van de beroepsinstantie.
De gebruiker kan de beslissing of hij al dan niet beantwoordt aan de doelgroepcriteria betwisten mits hij officiële documenten ter zake kan voorleggen.
De gebruiker kan de beslissing betwisten binnen een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van beslissing. Het Subsidieagentschap beoordeelt de betwistingen binnen een termijn van vijftien kalenderdagen vanaf de datum van betwisting.
Als de inkomenssituatie van de gebruiker grondig gewijzigd is ten opzichte van de situatie ten tijde van het meest recente aanslagbiljet, dient de sociale correctie aangepast te worden. De gebruiker moet die wijziging aan de hand van officiële documenten aantonen. HOOFDSTUK VI. - Voorwaarden
Art. 15.De niet-werkende werkzoekende, vermeld in dit besluit, moet voorafgaand aan zijn indienstneming een attest, eindstudiebewijs of diploma hebben van een opleiding die erkend is door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. Die erkenning is niet vereist voor verzorgenden die al een erkende opleiding hebben doorlopen ter uitvoering van het decreet van 14 juli 1998 houdende de erkenning en subsidiëring van verenigingen en welzijnsvoorzieningen in de thuiszorg.
De niet-werkende werkzoekende wordt bij de erkende onderneming tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst als vermeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen. Artikel 2, § 1, eerste lid, 7° en 8°, tweede en derde lid, alsook afdeling 2 van hoofdstuk II van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen zijn van toepassing op dit besluit. HOOFDSTUK VII. - Erkenning van de onderneming
Art. 16.Met toepassing van artikel 8, § 3, van het decreet wordt de onderneming alleen door Kind en Gezin erkend als ze voldoet aan de hiernavolgende voorwaarden : 1° de onderneming verbindt zich ertoe geen werken of diensten die worden gefinancierd met dienstencheques in onderaanneming te laten uitvoeren door een andere onderneming of instelling;2° de onderneming neemt voor de uitvoering van de kinderopvang werkzoekenden in dienst die beschikken over voldoende kennis van het Nederlands.Die kennis blijkt uit het behaalde diploma, studiegetuigschrift, certificaat of studiebewijs. Met voldoende kennis van het Nederlands wordt een kennis bedoeld die minstens gelijkgesteld wordt met de kennis Nederlands, verworven na het volgen van een opleiding NT2, graad 1, niveau 2 als vermeld in artikel 6, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2005 tot uitvoering van artikelen 3, 5, 6 en 6bis van het decreet van 12 juli 1990 houdende de regeling van basiseducatie voor laaggeschoolde volwassenen en in artikel 1, 1°, 11° en 12°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 november 2005 betreffende de modulaire structuur van het secundair onderwijs voor sociale promotie voor het studiegebied Nederlands tweede taal.
Art. 17.De onderneming vraagt de erkenning aan bij Kind en Gezin.
Kind en Gezin controleert de ontvankelijkheid van de aanvraag. Als de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt de aanvrager hiervan binnen vijftien dagen na de aanvraagdatum schriftelijk op de hoogte gebracht.
Kind en Gezin en het Subsidieagentschap brengen binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag, een advies uit.
Na de ontvangst van de adviezen van Kind en Gezin en het Subsidieagentschap beslist de leidend ambtenaar van Kind en Gezin binnen een termijn van vijftien dagen over de toekenning van de erkenning van de onderneming. Die beslissing wordt betekend aan de onderneming.
Een afschrift van die beslissing wordt bezorgd aan het Subsidieagentschap.
Art. 18.Kind en Gezin en het Subsidieagentschap kunnen al dan niet op basis van een klacht van een gemandateerde voorziening, een gebruiker of een inspectiedienst, vermeld in artikel 21, in voorkomend geval na aanvullend onderzoek, de leidend ambtenaar van Kind en Gezin adviseren om de erkenning van een onderneming tijdelijk of definitief in te trekken. De met redenen omklede beslissing wordt aan de onderneming betekend.
Art. 19.Als de onderneming na afloop van de periode van de tijdelijke intrekking niet aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, kan de erkenning van de onderneming definitief worden ingetrokken.
Art. 20.§ 1. De onderneming kan beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, tegen : 1° de weigering van de erkenning;2° de tijdelijke intrekking van de erkenning;3° de definitieve intrekking van de erkenning. § 2. De onderneming dient daartoe uiterlijk dertig dagen na de kennisname van de beslissing een gemotiveerd en aangetekend beroepschrift in op het adres van de hoofdzetel van Kind en Gezin. § 3. Het beroepschrift bevat minstens de volgende elementen : 1° de naam en het adres van de erkende onderneming;2° de ontvangstdatum van de betwiste beslissing;3° een uitvoerige motivering van het beroep;4° de datum van instelling van het beroep;5° de naam en de handtekening van de lasthebber of persoon die bevoegd is om de onderneming te verbinden. § 4. Een beroepschrift dat niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in § 2 en § 3, is niet ontvankelijk. §.5. Kind en Gezin beslist over de ontvankelijkheid van het beroepschrift en brengt de onderneming daarvan per aangetekende brief op de hoogte binnen eenentwintig dagen na de ontvangst van het beroepschrift. § 6. Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing, behalve als een ernstig gevaar voor de opgevangen kinderen, de ouders, of het personeel dreigt.
Kind en Gezin beslist in dat geval over het opschortende karakter van het beroep en brengt de onderneming daarvan per aangetekende brief op de hoogte uiterlijk vijftien dagen na de ontvangst van het beroepschrift. § 7. Kind en Gezin bezorgt binnen vijftien dagen na de ontvangst van het ontvankelijke beroepschrift, dat beroepschrift samen met het volledige administratieve dossier en eventuele verweermiddelen aan de adviserende beroepscommissie van de Vlaamse Gezins- en Welzijnsraad.
Kind en Gezin bezorgt tegelijkertijd een kopie van het beroepschrift aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. § 8. Uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het beroepschrift en van het administratieve dossier bezorgt de adviserende beroepscommissie haar met redenen omklede advies aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en aan Kind en Gezin. § 9. Als het advies van de adviserende beroepscommissie gelijkluidend is met de beslissing van de leidend ambtenaar van Kind en Gezin, wordt de definitieve beslissing, uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het advies, genomen door de leidend ambtenaar van Kind en Gezin. § 10. Als het advies van de adviserende beroepscommissie afwijkt van de beslissing van de leidend ambtenaar van Kind en Gezin of als er geen advies verleend werd na het verstrijken van de termijn, vermeld in § 8, wordt de definitieve beslissing genomen door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en dit uiterlijk zestig dagen na de ontvangst van het advies of na het verstrijken van de termijn vermeld in § 8. § 11. Die definitieve beslissing is met redenen omkleed. Ze wordt uiterlijk éénentwintig dagen nadat de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, of de leidend ambtenaar van Kind en Gezin zijn beslissing heeft genomen, door Kind en Gezin per aangetekende brief meegedeeld aan de indiener van het beroepschrift. HOOFDSTUK VIII. - Toezicht en controle
Art. 21.§ 1. Het toezicht op de naleving van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten wordt op stukken of ter plaatse uitgeoefend.
De sociaalrechtelijke inspecteurs, vermeld in art. 3, 10°, van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht, en de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de naleving van de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten.
De erkende onderneming verbindt er zich toe de documenten of de inlichtingen die gevraagd worden door de inspecteurs van het Departement Werk en Sociale Economie, door de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid of door Kind en Gezin op eenvoudig verzoek voor te leggen. De erkende onderneming verbindt er zich toe om de inspecteurs van het Departement Werk en Sociale Economie, de personeelsleden van het intern verzelfstandigd agentschap Inspectie Welzijn en Volksgezondheid of van Kind en Gezin inzage te verlenen in de boekhouding en op eenvoudig verzoek in individuele dossiers. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, en de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, kunnen, na onderling overleg, het uitgiftebedrijf verbieden de Vlaamse tegemoetkoming uit te betalen aan de erkende onderneming als de diensten in het kader van de kinderopvang door de erkende onderneming uitgevoerd worden zonder dat daarbij de bepalingen van het decreet en zijn uitvoeringsbesluiten gerespecteerd worden.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, kan als de sociaalrechtelijke inspecteurs overtredingen van gebruikers vaststellen inzake de toepassing van de sociale correctie, beslissen tot de terugvordering van de door de Vlaamse overheid gedragen kostprijs per dienstencheque.
Art. 22.Het Subsidieagentschap rapporteert jaarlijks voor 30 juni aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie, over de tewerkstellingseffecten van dit besluit.
Kind en Gezin rapporteert jaarlijks voor 30 juni aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, over de effecten van dit besluit op de kinderopvang. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 23.Het decreet van 7 mei 2004 houdende de toekenning van dienstencheques voor kinderopvang treedt in werking op 16 mei 2007.
Art. 24.Dit besluit treedt in werking op 16 mei 2007.
Art. 25.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de sociale economie zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 mei 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, I. VERVOTTE De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, K. VAN BREMPT