Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 14 januari 2005
gepubliceerd op 12 mei 2005

Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004, voor wat betreft de musea, de cultureel-erfgoedpublicaties en de projecten cultureel erfgoed

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2005035541
pub.
12/05/2005
prom.
14/01/2005
ELI
eli/besluit/2005/01/14/2005035541/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 JANUARI 2005. - Besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004, voor wat betreft de musea, de cultureel-erfgoedpublicaties en de projecten cultureel erfgoed


De Vlaamse Regering, Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 55 tot en met 58;

Gelet op het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid;

Gelet op het advies van de Raad voor de Kunsten, gegeven op 18 oktober 2004;

Gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, gegeven op 22 oktober 2004;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 december 2004;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat in uitvoering van artikel 59 van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004, de artikelen 4 tot en met 8, 16, 21, 24, 26 tot en met 37 en 52 van hetzelfde decreet in werking treden op 1 januari 2005;

Gelet op advies 37.955/3 van de Raad van State, gegeven op 23 december 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid;2° overheid : elke officiële instantie op lokaal, provinciaal, gewestelijk, gemeenschapsniveau of federaal niveau;3° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden;4° administratie : de administratieve dienst, bevoegd voor het roerend en immaterieel cultureel erfgoed;5° werkingsjaar : de periode van 1 januari tot en met 31 december;6° project : een activiteit die zowel qua opzet of doelstelling als in de tijd kan worden afgebakend;7° ondersteunende organisatie : een publiekrechtelijke rechtspersoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon die het museum ondersteunt bij de uitoefening van de basisfuncties;8° beoordelingscommissie musea : de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 21, § 1, 1°, van het besluit van 25 juni 2004 van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de erfgoedconvenants en de advisering;9° beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid : de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 21, § 1, 2°, van het besluit van 25 juni 2004 van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de erfgoedconvenants en de advisering;10° beoordelingscommissie erfgoedconvenants en projecten cultureel erfgoed : de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 21, § 1, 4°, van het besluit van 25 juni 2004 van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de erfgoedconvenants en de advisering;11° adviescommissie cultureel erfgoed : de adviescommissie, bedoeld in artikel 43, § 1, van het Erfgoeddecreet van 7 mei 2004. TITEL II. - Musea HOOFDSTUK I. - Erkenning Afdeling I. - Erkenningsvoorwaarden

Art. 2.§ 1. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 2°, van het decreet, geeft het museum duidelijk aan dat de collectie cultureel erfgoed door haar onderlinge samenhang en profiel, de verbanden en de context, de mogelijke uniciteit of de materiële waarde van het cultureel erfgoed, voldoende belangrijk is om in het algemeen belang in een museum als bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, van het decreet, ondergebracht te worden. § 2. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 3°, van het decreet, geeft het museum duidelijk aan dat het de museumwerking in haar totaliteit benadert. Dit museale concept vertrekt vanuit de collectie cultureel erfgoed en de missie van het museum. § 3. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 4°, van het decreet, toont het museum aan dat het : 1° beschikt over een collectieplan;2° beschikt over een beschrijving van de toestand van de collectie cultureel erfgoed en een beschrijving van de getroffen maatregelen tot behoud van de collectie cultureel erfgoed;3° beschikt over een inventaris van de collectie cultureel erfgoed, opgesteld volgens de internationale regels voor registratie, zoals beschreven door « the International Documentation Committee of the International Council of Museums »;4° beschikt over een presentatie van de collectie cultureel erfgoed;5° een publieksbeleid voert, met inbegrip van een communicatiebeleid, gericht op cultuurbeleving en cultuurontwikkeling;6° samenwerkt met actoren uit het cultureel-erfgoedveld en uit andere relevante domeinen in de samenleving. § 4. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 6°, van het decreet, toont het museum aan dat het : 1° minstens honderd vijftig dagen per jaar geopend is voor individuele bezoekers, waarvan minstens één werkdag per week en één dag in het weekend.In uitzonderlijke gevallen en op voorwaarde van motivering bij de aanvraag tot erkenning kan een beperkte sluitingsperiode van het museum worden toegestaan; 2° beschikt over voldoende infrastructuur voor het uitoefenen van de museale basisfuncties;3° beschikt over een stabiele financiële basis.Het bevoegde gezag neemt de financiering van het museum op in een afzonderlijke afdeling van de begroting; 4° beschikt over een personeelskader dat bestaat uit : a) ten minste een halftijdse directeur of conservator die houder is van een diploma hoger onderwijs en die het bewijs levert van zijn deskundigheid;b) gekwalificeerd personeel, met een diploma hoger onderwijs, om de basisfuncties te vervullen, waarvan ten minste één voltijds equivalent stafmedewerker;c) voldoende professionele of vrijwillige medewerkers die beschikken over de juiste vaardigheden om de museumwerking kwaliteitsvol uit te oefenen. Het personeel van het museum moet de mogelijkheid krijgen om zich bij te scholen om de museumwerking beter te kunnen uitoefenen. § 5. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 7°, van het decreet, toont het museum aan dat : 1° het bevoegde gezag het museum effectief en verantwoord bestuurt, aan het museum de nodige middelen en vaardigheden verstrekt en procedures uittekent om de overeengekomen strategie en doelstellingen te realiseren;2° het beschikt over het eigendoms- of genotsrecht van de kern van de collectie cultureel erfgoed voor een langere periode;3° het beschikt over het eigendoms- of genotsrecht van een basisinfrastructuur voor een langere periode;4° als het een privaatrechtelijke rechtspersoon betreft, het beschikt over statuten waarin de onvervreemdbaarheid en de museale bestemming van de collectie cultureel erfgoed staan ingeschreven;5° het beschikt over een organisatiestructuur, die ten dienste staat van de museumwerking of de uitoefening van de basisfuncties;6° er zorg gedragen wordt voor het eigen archief;7° het beschikt over een coherent zakelijk beleid. § 6. Om te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, 8°, van het decreet, leeft het museum de deontologische code voor het museumberoep, zoals beschreven door « the International Council of Museums », na en onderschrijft het de deontologische code in de statuten of in het huishoudelijk reglement van het museum. § 7. Het museum kan voor de uitoefening van de basisfuncties samenwerken met andere cultureel-erfgoedinstellingen. In voorkomend geval bepaalt het museum mee het beleid van die functionele samenwerking. Afdeling II. - Aanvraag en procedure tot erkenning van musea

Art. 3.§ 1. Om erkend te worden als bedoeld in artikel 5 van het decreet, wordt door het bevoegde gezag van een museum een aanvraag tot erkenning, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk 1 oktober van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer de erkenning wordt toegekend, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 2. De aanvraag tot erkenning omvat alle informatie die nodig en nuttig is om te beoordelen of het museum voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en artikel 2. § 3. De aanvraag tot erkenning bevat een beleidsplan als bedoeld in artikel 5, § 1, van het decreet.

Het beleidsplan bevat de volgende elementen : 1° een omgevingsanalyse, rekening houdend met het profiel van de collectie cultureel erfgoed, de plaats van het museum in deze omgeving, en een sterkte-zwakteanalyse;2° het museale concept en de visie op de uitoefening van de basisfuncties van de museumwerking, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse.Als voor bepaalde aspecten van de basisfuncties een samenwerking bestaat als bedoeld in artikel 2, § 7, wordt dat duidelijk aangegeven; 3° de strategische en operationele doelstellingen van het museum;4° de verwachte effecten en resultaatindicatoren;5° een omschrijving van de instrumenten en werkmethoden die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen;6° de visie op het management van het museum, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse;7° de beschikbare infrastructurele, financiële, personele en logistieke middelen;8° een meerjarenplanning voor alle basisfuncties van de museumwerking met vermelding van de prioriteiten;9° de wijze waarop dit beleidsplan is afgestemd op, in voorkomend geval, het gemeentelijke cultuurbeleidsplan, het cultuurbeleidsplan van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, of het beleidsplan over de uitvoering van het erfgoedconvenant.Als het bevoegde gezag de provincie is, wordt ook aangegeven op welke wijze dit beleidsplan afgestemd is op het provinciale cultuurbeleidsplan; 10° een beschrijving van het proces van de beleidsplanning. Bovendien bevat het beleidsplan de volgende documenten : 1° in voorkomend geval, een uittreksel uit de cultuurbeleidsplannen in kwestie;2° in voorkomend geval, de statuten van de privaatrechtelijke rechtspersoon en de samenstelling van de raad van bestuur;3° in voorkomend geval, de statuten van de ondersteunende organisatie en de samenstelling van de raad van bestuur van deze organisatie;4° in voorkomend geval, een organogram van het bevoegde gezag, de plaats van het museum daarbinnen en de relaties tot de ondersteunende organisaties;5° de begroting van het lopende werkingsjaar, en in voorkomend geval ook de begroting van de ondersteunende organisatie.De administratie kan een model van begroting opleggen; 6° in voorkomend geval, een schriftelijke overeenkomst of een beslissing van het bevoegde gezag waarin de voorwaarden van de functionele samenwerking, bedoeld in het eerste lid, 2°, worden beschreven;7° het eigendomsbewijs of de overeenkomst met betrekking tot het genotsrecht op het gebouw;8° in voorkomend geval, de overeenkomst met betrekking tot het genotsrecht op de kerncollectie cultureel erfgoed;9° in voorkomend geval, een schriftelijke overeenkomst of een beslissing van het bevoegde gezag waarin de voorwaarden van de structurele samenwerking, bedoeld in artikel 4, § 2 van het decreet, worden beschreven zowel op het vlak van de uitoefening van de basisfuncties van de museumwerking als op het vlak van het beheer van het museum.Hierin wordt ook bepaald wie als bevoegd gezag voor het samenwerkingsverband optreedt; 10° in voorkomend geval, andere documenten waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, van het decreet, en in artikel 2, voldaan wordt. De administratie kan een model van beleidsplan opleggen.

Art. 4.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag volledig werd ingediend en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 3.

Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is de aanvraag niet ontvankelijk. § 2. De administratie meldt, per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag tot erkenning, aan het bevoegde gezag of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag.

De administratie bezorgt, gelijktijdig met de ontvankelijkheidsmelding aan het bevoegde gezag, een afschrift van de ontvankelijke aanvraag tot erkenning aan de provincie in kwestie, als ze niet het bevoegde gezag is, aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie, als het museum gelegen is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en ook aan de gemeente in kwestie, als het bevoegde gezag van het museum een privaatrechtelijke rechtspersoon is. § 3. De administratie onderzoekt de aanvraag tot erkenning op stukken en ter plaatse en toetst het beleidsplan aan de erkenningsvoorwaarden bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige, een lid van de beoordelingscommissie musea, de provincie in kwestie, als ze niet het bevoegde gezag is, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, als het museum gelegen is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, en ook de gemeente in kwestie, als het bevoegde gezag van het museum een privaatrechtelijke rechtspersoon is.

De administratie maakt een verslag op van haar bevindingen en voegt het verslag bij de aanvraag tot erkenning. § 4. De provincie in kwestie kan, als ze niet het bevoegde gezag is, op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2, een gemotiveerd advies over de aanvraag tot erkenning formuleren. De provincie in kwestie deelt haar advies, uiterlijk 15 december van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer de erkenning wordt toegekend, aan de administratie.

De Vlaamse Gemeenschapscommissie kan, als het museum gelegen is in het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2, een gemotiveerd advies over de aanvraag tot erkenning formuleren. De Vlaamse Gemeenschapscommissie deelt haar advies, uiterlijk 15 december van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer de erkenning wordt toegekend, aan de administratie.

Als het bevoegde gezag een privaatrechtelijke rechtspersoon is, kan ook de gemeente in kwestie, op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2, een gemotiveerd advies over de aanvraag tot erkenning formuleren. De gemeente in kwestie deelt haar advies, uiterlijk 15 december van het voorlaatste jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer de erkenning wordt toegekend, aan de administratie.

De administratie voegt deze adviezen bij de aanvraag tot erkenning. § 5. De beoordelingscommissie musea beoordeelt de aanvraag tot erkenning op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2, en brengt daarover een gemotiveerd advies uit.

De beoordelingscommissie musea kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om deze erkenningsvoorwaarden op adequate wijze te toetsen. § 6. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie musea en, in voorkomend geval, de gemotiveerde adviezen van de provincie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de gemeente, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag tot erkenning. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie integraal opgenomen. § 7. De minister beslist uiterlijk op 1 mei van het jaar voorafgaand aan het jaar vanaf wanneer de erkenning wordt toegekend, over de erkenning of formuleert een voornemen tot weigering van de erkenning en deelt zijn beslissing mee aan de administratie. In voorkomend geval wordt de reden van het voornemen tot weigering van de erkenning vermeld.

De erkenning wordt toegekend vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de minister. § 8. De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief mee aan het bevoegde gezag binnen een termijn van dertig dagen na de beslissing van de minister. In voorkomend geval wordt de reden van het voornemen tot weigering van de erkenning vermeld en worden de mogelijkheden tot en voorwaarden voor het indienen van een gemotiveerd bezwaarschrift in de aangetekende brief opgenomen.

De administratie informeert de provincie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie of de gemeente in kwestie, als ze zelf niet het bevoegde gezag zijn, over de beslissing over de aanvraag tot erkenning van het museum.

Art. 5.§ 1. Als de minister het voornemen tot weigering van de erkenning van het museum uit, dan kan het bevoegde gezag op straffe van niet-ontvankelijkheid tot uiterlijk dertig dagen na de betekening van het voornemen tot weigering van de erkenning, per aangetekende brief, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de administratie.

Dit bezwaar wordt behandeld volgens de procedure, bepaald in hoofdstuk V van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden. § 2. Als het bevoegde gezag geen bezwaarschrift indient als bedoeld in § 1, wordt de beslissing van de minister geacht van rechtswege de definitieve beslissing van de minister te zijn over het niet-erkennen van het museum. § 3. Als de minister beslist het museum niet te erkennen, dan kan het bevoegde gezag voor hetzelfde museum pas een nieuwe aanvraag tot erkenning indienen : 1° op zijn vroegst in het jaar dat volgt op het jaar van de definitieve beslissing tot het niet-erkennen van het museum;2° op voorwaarde dat aangetoond wordt dat de reden voor de weigering niet langer bestaat.

Art. 6.§ 1. Een erkend museum dient jaarlijks een jaarverslag in met het oog op het toezicht op de erkenning, bedoeld in artikel 5, § 5, van het decreet.

Dat jaarverslag bevat : 1° een inhoudelijk verslag over de mate waarin tijdens het voorbije werkingsjaar uitvoering werd gegeven aan het beleidsplan;2° de statistische gegevens die de administratie nodig acht;3° de jaarrekening die bestaat uit een balans, een resultatenrekening en het verslag van een bedrijfsrevisor of, in voorkomend geval, van de gemeente of provincieontvanger.Als het een gemeente of provincie betreft, wordt een uittreksel uit de jaarrekening gevraagd met een overzicht van de inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de werking van het erkend museum.

In voorkomend geval worden de financiële documenten van de ondersteunende organisatie toegevoegd. § 2. Het jaarverslag wordt door het bevoegde gezag, in drie exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 april van het volgende jaar, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 3. De administratie kan op ieder ogenblik aan het bevoegde gezag aanvullende informatie en documenten vragen.

Art. 7.§ 1. Het bevoegde gezag van een erkend museum dient op het einde van een beleidsperiode een volgend beleidsplan in met het oog op het toezicht op de erkenning, bedoeld in artikel 5, § 5, van het decreet.

Het volgende beleidsplan bevat alle nodige en nuttige informatie om te beoordelen of het museum nog steeds voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2.

Het volgende beleidsplan bevat de elementen, beschreven in artikel 3, § 3, en een evaluatie van de uitvoering van het lopende beleidsplan.

De evaluatie van de uitvoering van het lopende beleidsplan bevat minstens de volgende elementen : 1° een inhoudelijk verslag over de mate waarin tijdens de voorbije beleidsperiode het beleidsplan werd uitgevoerd;2° een evaluatie van de uitoefening van de basisfuncties;3° een evaluatie van de gebruikte instrumenten en werkmethoden;4° een evaluatie van het management;5° een beschrijving van de bereikte resultaten. § 2. Het volgende beleidsplan wordt door het bevoegde gezag, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 15 januari van het laatste jaar van de lopende beleidsperiode, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 3. De administratie kan op ieder ogenblik aan het bevoegde gezag aanvullende informatie en documenten vragen.

Art. 8.Als aan de werking van een erkend museum op basis van een andere aanvraag tot erkenning een nieuwe erkenning wordt toegekend, vervalt de vorige erkenning van rechtswege op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de minister.

Art. 9.Het herkenningsteken van erkend museum, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het decreet, wordt vastgelegd zoals afgebeeld in de bijlage, gevoegd bij dit besluit.

Het herkenningsteken van erkend museum wordt op een goed zichtbare plaats aangebracht bij de hoofdingang van het erkend museum. Afdeling III. - Aanwijzing van en procedure voor de instellingen van

de Vlaamse Gemeenschap Onderafdeling I. - Aanwijzing van de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap

Art. 10.De volgende musea worden aangewezen als instellingen van de Vlaamse Gemeenschap, als bedoeld in artikel 2, 10°, van het decreet : 1° het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen;2° het Kasteel van Gaasbeek;3° het Museum voor Hedendaagse Kunst Antwerpen. Onderafdeling II. - Instellingen die de Vlaamse Gemeenschap zelf beheert

Art. 11.§ 1. Een beleidsplan wordt door een instelling van de Vlaamse Gemeenschap als bedoeld in artikel 8, § 1, van het decreet, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 februari van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 2. Het beleidsplan bevat de volgende elementen : 1° een omgevingsanalyse, rekening houdend met het profiel van de collectie cultureel erfgoed, de plaats van het museum in deze omgeving en een sterkte-zwakteanalyse;2° het museale concept en de visie op de uitoefening van de basisfuncties van de museumwerking, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse.Als voor bepaalde aspecten van de basisfuncties een samenwerking bestaat, wordt dit duidelijk aangegeven; 3° de strategische en operationele doelstellingen van het museum;4° de verwachte effecten en resultaatindicatoren;5° een omschrijving van de instrumenten en werkmethoden die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen;6° de visie op het management van het museum, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse;7° de beschikbare infrastructurele, financiële, personele en logistieke middelen;8° een meerjarenplanning met vermelding van de prioriteiten;9° een beschrijving van het proces van de beleidsplanning. Bovendien bevat het beleidsplan de volgende documenten : 1° in voorkomend geval, de statuten van de ondersteunende organisatie en de samenstelling van de raad van bestuur van deze organisatie;2° de begroting van het lopende werkingsjaar, en in voorkomend geval ook de begroting van de ondersteunende organisatie.De administratie kan een model van begroting opleggen; 3° in voorkomend geval, een organogram van het bevoegde gezag, de plaats van het museum daarbinnen en de relaties tot de ondersteunende organisaties;4° in voorkomend geval, een schriftelijke overeenkomst of een beslissing van het bevoegde gezag waarin de voorwaarden van de functionele samenwerking, bedoeld in het eerste lid, 2°, worden beschreven;5° in voorkomend geval, de overeenkomst met betrekking tot het genotsrecht op de kerncollectie cultureel erfgoed;6° in voorkomend geval, andere documenten waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 2, voldaan wordt. De administratie kan een model van beleidsplan opleggen.

Art. 12.§ 1. De administratie onderzoekt het beleidsplan op stukken en ter plaatse en toetst het aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet en in artikel 2.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige of door een lid van de bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid.

De administratie maakt een verslag op van haar bevindingen en voegt het verslag bij het beleidsplan. § 2. De bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid beoordeelt het beleidsplan op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2, en brengt daarover een gemotiveerd advies uit uiterlijk op 1 juni van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement.

De beoordelingscommissie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om het beleidsplan te toetsen. § 3. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van het beleidsplan. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie integraal opgenomen. § 4. De Vlaamse Regering keurt, uiterlijk op 1 oktober van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement, het beleidsplan goed of ze keurt het af en ze deelt haar beslissing mee aan de administratie. § 5. De administratie deelt de beslissing van de Vlaamse Regering per aangetekende brief mee aan de instelling van de Vlaamse Gemeenschap binnen een termijn van twintig dagen na de beslissing van de Vlaamse Regering.

Art. 13.Als het beleidsplan wordt afgekeurd, past de instelling van de Vlaamse Gemeenschap het beleidsplan aan en dient de instelling van de Vlaamse Gemeenschap het aangepaste beleidsplan uiterlijk op 1 februari van het volgende jaar in bij de administratie.

De procedure en de termijnen, bedoeld in artikel 12, zijn van overeenkomstige toepassing op het goedkeuren of afkeuren van dat aangepaste beleidsplan.

Onderafdeling III. - Instellingen die de Vlaamse Gemeenschap niet zelf beheert

Art. 14.§ 1. Een ontwerp van beleidsplan wordt door een instelling van de Vlaamse Gemeenschap als bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 september van het jaar waarin de legislatuur van het Vlaams Parlement eindigt, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Een instelling van de Vlaamse Gemeenschap die ook binnen het Kunstendecreet een beleidsplan indient, kan één globaal beleidsplan voor het Erfgoeddecreet en het Kunstendecreet opstellen. § 2. Het beleidsplan bevat alle informatie die nodig en nuttig is om : 1° te kunnen beoordelen of de instelling van de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet, voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2;2° de beheersovereenkomst, bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet, voor te bereiden. § 3. Het ontwerp van beleidsplan bevat de volgende elementen : 1° een omgevingsanalyse, rekening houdend met het profiel van de collectie cultureel erfgoed, de plaats van het museum in deze omgeving en een sterkte-zwakteanalyse;2° het museaal concept en de visie op de uitoefening van de basisfuncties van de museumwerking, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse.Als voor bepaalde aspecten van de basisfuncties een samenwerking bestaat, wordt dit duidelijk aangegeven; 3° de strategische en operationele doelstellingen van het museum;4° de verwachte effecten en resultaatindicatoren;5° een omschrijving van de instrumenten en werkmethoden die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen;6° de visie op het management van het museum, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse;7° de beschikbare infrastructurele, financiële, personele en logistieke middelen;8° een meerjarenplanning met vermelding van de prioriteiten;9° een beschrijving van het proces van de beleidsplanning. Bovendien bevat het beleidsplan de volgende documenten : 1° in voorkomend geval, de statuten van de privaatrechtelijke rechtspersoon en de samenstelling van de raad van bestuur;2° in voorkomend geval, de statuten van de ondersteunende organisatie en de samenstelling van de raad van bestuur van deze organisatie;3° in voorkomend geval, een organogram van het bevoegde gezag, de plaats van het museum daarbinnen en de relaties tot de ondersteunende organisaties;4° de begroting van het lopende werkingsjaar, en in voorkomend geval ook de begroting van de ondersteunende organisatie.De administratie kan een model van begroting opleggen; 5° in voorkomend geval, een schriftelijke overeenkomst of een beslissing van het bevoegde gezag waarin de voorwaarden van de functionele samenwerking, bedoeld in het eerste lid, 2°, worden beschreven;6° het eigendomsbewijs of de overeenkomst met betrekking tot het genotsrecht op het gebouw;7° in voorkomend geval, de overeenkomst met betrekking tot het genotsrecht op de kerncollectie cultureel erfgoed;8° in voorkomend geval, andere documenten waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bepaald in artikel 2, voldaan wordt. De administratie kan een model van beleidsplan opleggen.

Art. 15.§ 1. De administratie onderzoekt het ontwerp van beleidsplan op stukken en ter plaatse en toetst het aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige of door een lid van de bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid. § 2. De bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid beoordeelt het ontwerp van beleidsplan op basis van de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2, en beoordeelt de inhoudelijke werking van de instelling en brengt daarover een gemotiveerd advies uit uiterlijk op 15 maart van het jaar dat volgt op het indienen van het beleidsplan.

De beoordelingscommissie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de werking van de instelling op adequate wijze te toetsen.

Art. 16.§ 1. Ter uitvoering van artikel 8, § 2, tweede lid, van het decreet, en rekening houdend met het advies van de beoordelingscommissie, wordt de onderhandeling over de inhoud van de beheersovereenkomst voorbereid door de administratie en door vertegenwoordigers van de instelling van de Vlaamse Gemeenschap.

Het ontwerp van beleidsplan wordt als bijlage bij het ontwerp van beheersovereenkomst gevoegd. § 2. Het ontwerp van beheersovereenkomst wordt tijdens minstens één formeel overlegmoment besproken tussen de minister en de instelling van de Vlaamse Gemeenschap. § 3. Met een instelling van de Vlaamse Gemeenschap die ook binnen het Kunstendecreet een beheersovereenkomst met de Vlaamse Gemeenschap sluit, kan een globale beheersovereenkomst voor het Erfgoeddecreet en het Kunstendecreet worden gesloten. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring van erkende musea Afdeling I. - Werkingssubsidies aan erkende musea

Onderafdeling I. - Voorwaarden voor de indeling van een erkend museum

Art. 17.§ 1. Om ingedeeld te worden bij het landelijke niveau, beschikt het erkende museum, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 1°, van het decreet, over een collectie cultureel erfgoed die inhoudelijk of thematisch van landelijk of internationaal belang is.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de beschrijving van de oorsprong en de samenstelling van de collectie cultureel erfgoed;2° het museale concept;3° de positionering van de collectie cultureel erfgoed in binnen- en buitenland. § 2. Om ingedeeld te worden bij het landelijke niveau, neemt het erkende museum, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 2°, van het decreet, een culturele en maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich in Vlaanderen.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de taak die het museum opneemt ten opzichte van het cultureel erfgoed in Vlaanderen;2° de rol die het museum speelt in het betrekken van de bevolking bij het cultureel erfgoed;3° de motorfunctie die het museum vervult en de rol die het museum speelt in lokale, regionale en landelijke netwerken, samenwerkingsverbanden en projecten;4° de wijze waarop het erkende museum zijn kennis, expertise en middelen op het vlak van de uitoefening van de basisfuncties ter beschikking stelt van het cultureel erfgoed in Vlaanderen;5° de bijdrage die het erkende museum levert aan de landelijke ontwikkeling van het beleidsveld cultureel erfgoed. § 3. Om ingedeeld te worden bij het landelijke niveau, wordt, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 3°, van het decreet, de kwaliteit van de uitvoering van de basisfuncties beoordeeld aan de hand van : 1° de verhouding met de landelijke profilering van de museumwerking;2° de mate waarin de verschillende deelaspecten van de museumwerking bijdragen tot de verwezenlijking van de missie en de doelstellingen van het museum;3° de mate waarin de verschillende deelaspecten van de museumwerking op elkaar afgestemd zijn;4° het professionele beheer van de collectie cultureel erfgoed met een prioriteitenbeleid op het vlak van behoud en beheer;5° de conserveringsmaatregelen die getroffen worden voor een kwaliteitsvol behoud en beheer;6° de toegankelijkheid van de collectie cultureel erfgoed;7° het wetenschappelijk onderzoek;8° de mate waarin een actief presentatiebeleid wordt gevoerd;9° het tentoonstellingsbeleid;10° de actieve museumwerking ten aanzien van het publiek;11° de ruimtelijk verantwoorde omgang met het museumgebouw. Hiervoor beschikt het erkende museum over : 1° ruimte voor depot en conserveringsactiviteiten, ruimte voor de permanente opstelling van de collectie cultureel erfgoed, een afzonderlijke ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen, een ruimte voor de bibliotheekcollectie en de documentaire verzameling en een ruimte voor publieksactiviteiten;2° een geautomatiseerde collectieregistratie en -administratie waarvan de informatie toegankelijk is voor verschillende gebruikers;3° een tentoonstellingsbeleid dat opgenomen wordt in een meerjarenplanning en gekoppeld wordt aan wetenschappelijk onderzoek;4° een openingstijd van minstens zes dagen per week, het hele jaar door, voor individuele bezoekers, met de mogelijkheid van een vaste sluitingsperiode van maximaal twee weken;5° een documentaire verzameling en bibliotheekcollectie die toegankelijk zijn op vaste tijdstippen voor individuele bezoekers;6° faciliteiten die het mogelijk maken het cultureel erfgoed dat niet wordt tentoongesteld te raadplegen;7° een aanbod op het vlak van actieve en passieve publieksbegeleiding dat gericht is op verschillende doelgroepen;8° een communicatie- en marketingbeleid;9° voldoende kennis en expertise in verhouding tot de collectie cultureel erfgoed om de basisfuncties kwaliteitsvol en evenwichtig uit te oefenen;10° een personeelskader dat bestaat uit : a) een voltijdse conservator of directeur die houder is van een diploma hoger onderwijs en die het bewijs levert van zijn deskundigheid;b) minstens vier voltijds equivalente stafmedewerkers met een diploma hoger onderwijs die belast zijn met de coördinatie van de uitoefening van de basisfuncties;c) voldoende professionele medewerkers om de basisfuncties van de museumwerking uit te oefenen. Het erkende museum kan voor de kwaliteitsvolle uitoefening van de basisfuncties samenwerken met andere cultureel-erfgoedinstellingen. In voorkomend geval bepaalt het erkende museum mee het beleid van die functionele samenwerking. § 4. Om ingedeeld te worden bij het landelijke niveau, wordt, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 4°, van het decreet, de kwaliteit van de bedrijfsvoering beoordeeld aan de hand van : 1° het personeelsbeleid;2° het financiële beleid;3° de mate waarin het personeel bijscholing volgt;4° de beslissingsprocedures;5° de wijze waarop het beleidsplan wordt opgemaakt. Daartoe : 1° voert het erkende museum een personeelsbeleid dat gebaseerd is op een personeelsplan en een organogram;2° beschikt het erkende museum, voor alle functies, zowel van de professionele als van de vrijwillige medewerkers, over functiebeschrijvingen met een omschreven takenpakket en de competenties die nodig zijn om de functie naar behoren uit te voeren;3° volgen de conservator of directeur en de stafmedewerkers minstens twintig uren per jaar bijscholing, gericht op de museumwerking of het management;4° volgen de professionele of vrijwillige medewerkers bijscholing voor de taken die zij vervullen;5° biedt het erkende museum voldoende garanties aan vrijwilligers op het vlak van sociale en burgerrechtelijke bescherming;6° stemt de werking van het erkende museum overeen met de principes van de kwaliteitszorg;7° wordt het beleidsplan voorbereid in overleg met de medewerkers en medespelers. § 5. Om ingedeeld te worden bij het landelijke niveau, is, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 5°, van het decreet, de geografische reikwijdte van het erkend museum, landelijk en internationaal.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° het publieksbereik;2° het communicatiebeleid;3° de dienstverlening;4° de publieksgerichte infrastructuur. Daartoe : 1° bereikt het erkende museum een lokaal, regionaal, landelijk en internationaal publiek.De analyse van de bezoekerscijfers en een publieksonderzoek zullen hiervoor bekeken worden; 2° voert het erkende museum een communicatiebeleid dat gericht is op diverse doelgroepen met het oog op publiekswerving in binnen- en buitenland;3° beschikt het erkende museum over voorzieningen voor de ontvangst van het publiek;4° beschikt het erkende museum over signalisatie in het museum;5° beschikt het erkende museum over meertalige publieksinformatie.

Art. 18.§ 1. Om ingedeeld te worden bij het regionale niveau, beschikt het erkende museum, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 1°, van het decreet, over een collectie cultureel erfgoed die inhoudelijk of thematisch van regionaal belang is.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de beschrijving van de oorsprong en de samenstelling van de collectie cultureel erfgoed;2° het museale concept;3° de positionering van de collectie cultureel erfgoed binnen Vlaanderen en in de regio. § 2. Om ingedeeld te worden bij het regionale niveau, neemt het erkende museum, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 2°, van het decreet, een culturele en maatschappelijke verantwoordelijkheid op zich op lokaal niveau en in de regio.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de taak die het museum opneemt ten opzichte van het cultureel erfgoed in de regio;2° de rol die het museum speelt in het betrekken van de bevolking bij het cultureel erfgoed in de regio;3° de motorfunctie die het museum vervult en de rol die het museum speelt in lokale en regionale netwerken, samenwerkingsverbanden en projecten rond ten minste één basisfunctie;4° de wijze waarop het erkende museum zijn kennis, expertise en middelen op het vlak van de uitoefening van ten minste één basisfunctie ter beschikking stelt van het cultureel erfgoed in de regio. § 3. Om ingedeeld te worden bij het regionale niveau, wordt, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 3°, van het decreet, de kwaliteit van de uitvoering van de basisfuncties beoordeeld aan de hand van : 1° de verhouding met de regionale profilering van de museumwerking;2° de mate waarin de verschillende deelaspecten van de museumwerking bijdragen tot de verwezenlijking van de missie en de doelstellingen van het museum;3° de mate waarin de verschillende deelaspecten van de museumwerking op elkaar afgestemd zijn;4° de conserveringsmaatregelen die getroffen worden voor een kwaliteitsvol behoud en beheer;5° de toegankelijkheid van de collectie cultureel erfgoed;6° de museumwerking ten aanzien van het publiek. Hiervoor beschikt het erkende museum over : 1° een geautomatiseerd collectieregistratiesysteem met een registratieplan, met stappenplan en timing, met het oog op een geautomatiseerde collectieadministratie waarvan de informatie toegankelijk is voor verschillende gebruikers;2° een openingstijd van minstens vier dagen per week waarvan één dag in het weekend, het hele jaar door, voor individuele bezoekers, met de mogelijkheid van een vaste sluitingsperiode;3° faciliteiten voor de publieke consultatie van de documentaire verzameling en de bibliotheekcollectie;4° een aanbod op het vlak van publieksbegeleiding;5° voldoende kennis en expertise in verhouding tot de collectie cultureel erfgoed om de basisfuncties kwaliteitsvol uit te oefenen;6° een personeelskader dat bestaat uit : a) een voltijdse conservator of directeur die houder is van een diploma hoger onderwijs en die het bewijs levert van zijn deskundigheid;b) minstens één voltijds equivalent stafmedewerker met een diploma hoger onderwijs die belast is met de coördinatie van de uitoefening van de basisfuncties;c) voldoende professionele medewerkers om de basisfuncties van de museumwerking uit te voeren. Het erkende museum kan voor de kwaliteitsvolle uitoefening van de basisfuncties samenwerken met andere cultureel-erfgoedinstellingen. In voorkomend geval bepaalt het erkende museum mee het beleid van die functionele samenwerking. § 4. Om ingedeeld te worden bij het regionale niveau, wordt, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 4°, van het decreet, de kwaliteit van de bedrijfsvoering beoordeeld aan de hand van : 1° het personeelsbeleid;2° het financiële beleid;3° de mate waarin het personeel bijscholing volgt. Daartoe : 1° voert het erkende museum een personeelsbeleid dat gebaseerd is op een personeelsplan en organogram;2° volgen de conservator of directeur en de stafmedewerkers bijscholing, gericht op de museumwerking of het management;3° volgen de professionele of vrijwillige medewerkers die ingezet worden bij de uitvoering van de museumwerking en de basisfuncties bijscholing in de taken die zij vervullen;4° biedt het erkende museum voldoende garanties aan vrijwilligers op het vlak van sociale en burgerrechtelijke bescherming. § 5. Om ingedeeld te worden bij het regionale niveau, is, ter uitvoering van artikel 9, § 2, 5°, van het decreet, de geografische reikwijdte van het erkende museum regionaal.

Dit wordt beoordeeld aan de hand van : 1° het publieksbereik;2° het communicatiebeleid. Daartoe : 1° bereikt het erkende museum een lokaal en regionaal publiek;2° voert het museum een communicatiebeleid met het oog op publiekswerving in de regio.

Art. 19.Om ingedeeld te worden bij het basisniveau, moet het erkende museum voldoen aan de erkenningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2.

Onderafdeling II. - Procedure voor de toekenning van een werkingssubsidie aan een erkend museum

Art. 20.§ 1. Een aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 11 van het decreet, wordt door het bevoegde gezag als volgt ingediend : 1° bij een eerste aanvraag geldt het beleidsplan dat ingediend wordt als aanvraag tot erkenning, als bedoeld in artikel 3, § 3, eveneens als beleidsplan met het oog op indeling;2° bij een aanvraag voor een volgende beleidsperiode, geldt het beleidsplan dat ingediend wordt met het oog op het toezicht op de erkenning, bedoeld in artikel 7, § 2, eveneens als beleidsplan met het oog op indeling. § 2. Het beleidsplan, bedoeld in § 1, bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het erkende museum te toetsen aan de criteria voor indeling, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet.

Art. 21.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag volledig werd ingediend en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 3, als het een eerste aanvraag voor een werkingssubsidie betreft, en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 7, als het een aanvraag voor een werkingssubsidie betreft voor een volgende beleidsperiode.

Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is de aanvraag niet ontvankelijk. § 2. De administratie meldt, per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag, aan het bevoegde gezag of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag.

Art. 22.§ 1. De administratie onderzoekt de aanvraag op stukken en toetst de aanvraag aan de criteria, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, 18, of 19.

De administratie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de criteria, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet, en de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, 18 of 19, op adequate wijze te toetsen. Ze kan onder meer het bevoegde gezag horen, aanvullende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige en een lid van de beoordelingscommissie musea.

De administratie maakt een verslag op van haar bevindingen en voegt het verslag bij de aanvraag. § 2. De beoordelingscommissie musea beoordeelt de aanvraag op basis van de criteria, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet en de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, 18 of 19, en brengt daarover een gemotiveerd advies uit.

De beoordelingscommissie musea kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de indelingscriteria, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet, en de voorwaarden, bedoeld in artikel 17, 18 of 19, op adequate wijze te toetsen. § 3. Als de beoordelingscommissie musea de minister adviseert het erkende museum in te delen bij het regionale niveau wordt de betrokken provincie, als zij zelf niet het bevoegd gezag is, geïnformeerd over het advies van de beoordelingscommissie. § 4. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie musea, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag met het oog op de indeling van het museum. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie integraal opgenomen. § 5. Bij een eerste aanvraag voor een werkingssubsidie beslist de Vlaamse Regering over de jaarlijkse werkingssubsidie voor de beleidsperiode uiterlijk drie maanden na de beslissing van de minister tot erkenning van het museum, bedoeld in artikel 4, § 7.

Bij een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een volgende beleidsperiode beslist de Vlaamse Regering over de jaarlijkse werkingssubsidie voor de beleidsperiode uiterlijk op 1 oktober van het laatste jaar van de lopende beleidsperiode. § 6. De administratie deelt de beslissing van de Vlaamse Regering per aangetekende brief mee aan het bevoegde gezag binnen een termijn van dertig dagen na de beslissing van de Vlaamse Regering. § 7. De beleidsperiode waarvoor een jaarlijkse werkingssubsidie wordt toegekend als bedoeld in artikel 11, § 1 en § 2, van het decreet, gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de Vlaamse Regering en geldt voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft.

Art. 23.De procedure voor een eerste indeling loopt gelijktijdig met de procedure voor erkenning, bedoeld in artikel 4.

Art. 24.§ 1. Als de beleidsperiode waarvoor het erkende museum een werkingssubsidie ontvangt, als bedoeld in artikel 22, § 8, zes jaar betreft en als de evaluatie, bedoeld in artikel 42, § 1, 1°, positief is, kan het bevoegde gezag op basis van het geactualiseerde beleidsplan, bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet, een andere werkingssubsidie aanvragen op basis van een nieuwe indeling.

Een aanvraag voor een andere werkingssubsidie op basis van een nieuwe indeling wordt door het bevoegde gezag van het erkende museum in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 15 januari van het vierde jaar van de lopende beleidsperiode per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 2. De procedure en de termijnen van behandeling van de aanvraag voor een andere werkingssubsidie op basis van een nieuwe indeling, bedoeld in § 1, verloopt overeenkomstig artikel 22. Afdeling II. - Werkingssubsidies aan overkoepelende

samenwerkingsverbanden van minstens drie erkende musea Onderafdeling I. - Criteria voor een overkoepelend samenwerkingsverband

Art. 25.§ 1. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 12, § 3, 1°, van het decreet, beschikt het overkoepelende samenwerkingsverband over een gespecialiseerde expertise voor een of meer basisfuncties van de museumwerking die relevant is voor Vlaanderen.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° een behoefteanalyse van het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen met betrekking tot de expertise die het overkoepelende samenwerkingsverband bezit;2° de kwaliteit van de werking van de verschillende partners en van de expertise die ze bezitten;3° de positionering van het overkoepelende samenwerkingsverband en de verschillende partners in het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen. § 2. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 12, § 3, 2°, van het decreet, stelt het overkoepelende samenwerkingsverband de eigen gespecialiseerde expertise voor het hele cultureel-erfgoedveld ter beschikking.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de positionering van het overkoepelende samenwerkingsverband in het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen;2° het programma en de financiële, logistieke en personele middelen die het overkoepelende samenwerkingsverband inzet om de expertise ten dienste te stellen van het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen. Daartoe : 1° voert het overkoepelende samenwerkingsverband een communicatiebeleid dat gericht is op het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen;2° neemt het overkoepelende samenwerkingsverband initiatieven tot werkgroepen, onderzoeken, studiedagen en colloquia in Vlaanderen die verband houden met de expertise die het overkoepelende samenwerkingsverband bezit. § 3. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 12, § 3, 3°, van het decreet, blijkt uit de visie en de doelstellingen van het overkoepelende samenwerkingsverband dat : 1° de expertise landelijk relevant en voldoende gespecialiseerd is;2° het inzetten en toepassen van de kennis en expertise voor het cultureel-erfgoedveld een van zijn kerntaken is. § 4. Om te voldoen aan het criterium als bedoeld in artikel 12, § 3, 4°, van het decreet, schakelt het overkoepelende samenwerkingsverband zich in bij permanente en tijdelijke netwerken met andere erfgoedinstellingen, onderwijsinstellingen, de academische wereld, de bedrijfswereld, de overheid en experts. § 5. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 12, § 3, 5°, van het decreet, ontplooit het overkoepelende samenwerkingsverband een werking die gericht is op het cultureel erfgoed in Vlaanderen.

Art. 26.§ 1. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 1°, van het decreet, beschikt het overkoepelende samenwerkingsverband over een gezamenlijke collectie cultureel erfgoed die inhoudelijk of thematisch van internationaal belang is.

Dat wordt beoordeeld aan de hand van : 1° de beschrijving van de oorsprong en de samenstelling van de gezamenlijke collectie cultureel erfgoed;2° de positionering van de collectie cultureel erfgoed ten opzichte van verwante collecties cultureel erfgoed in het buitenland. § 2. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 2°, van het decreet, is het overkoepelende samenwerkingsverband door gezamenlijke invulling van aan de collectie cultureel erfgoed gerelateerde kennis en expertise en door bundeling van voorzieningen een partner van internationaal, thematisch verwante cultureel-erfgoedinstellingen. § 3. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 3°, van het decreet, blijkt uit de visie en de doelstellingen van het overkoepelende samenwerkingsverband dat : 1° door gezamenlijke invulling van aan de collectie cultureel erfgoed gerelateerde kennis en expertise en door bundeling van voorzieningen het overkoepelende samenwerkingsverband zich internationaal kan profileren;2° de internationale profilering en positionering van het overkoepelende samenwerkingsverband en van de cultureel-erfgoedinstellingen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband tot de doelstellingen van het overkoepelende samenwerkingsverband behoren. § 4. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 4°, van het decreet, schakelt het overkoepelende samenwerkingsverband zich in bij permanente en tijdelijke netwerken met andere erfgoedinstellingen, onderwijsinstellingen, de academische wereld, de bedrijfswereld, de overheid en experts. § 5. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 5°, van het decreet, neemt het overkoepelende samenwerkingsverband een culturele verantwoordelijkheid op zich voor het thematisch verwante cultureel erfgoed binnen een internationaal perspectief. § 6. Om te voldoen aan het criterium, bedoeld in artikel 13, § 3, 6°, van het decreet, creëert het overkoepelende samenwerkingsverband een meerwaarde voor de partners op internationaal vlak.

Daartoe : 1° voert het overkoepelende samenwerkingsverband een collectiebeleid dat een meerwaarde biedt aan de partners van het samenwerkingsverband, met het oog op een duidelijker profiel van de individuele collecties cultureel erfgoed;2° versterkt het overkoepelende samenwerkingsverband de behoud- en beheerfunctie en zorgt het overkoepelende samenwerkingsverband voor een verhoging van de kennis en expertise op het vlak van behoud en beheer van de gezamenlijke collectie cultureel erfgoed;3° beschikt het overkoepelende samenwerkingsverband over een gezamenlijke geautomatiseerde collectie-inventaris;4° voert het overkoepelende samenwerkingsverband een beleid van wetenschappelijk onderzoek dat een actieve en vernieuwende rol speelt in de internationale museale en academische wereld.Het wetenschappelijk onderzoek vormt de basis voor de ontwikkeling van publieksgerichte activiteiten; 5° voert het overkoepelende samenwerkingsverband een tentoonstellingsbeleid vanuit het eigen wetenschappelijk onderzoek en vanuit samenwerking met internationaal verwante musea en academische expertisecentra;6° levert het overkoepelende samenwerkingsverband een bijdrage aan de internationale ontwikkelingen op het vlak van het cultureel erfgoed. Onderafdeling II. - Procedure voor de toekenning van een werkingssubsidie aan een overkoepelend samenwerkingsverband

Art. 27.§ 1. Een aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 12, § 1, of in artikel 13, § 1, van het decreet, wordt door een overkoepelend samenwerkingsverband, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 15 januari van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van de beleidsperiode per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 2. De aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet, bevat een beleidsplan en alle informatie die nodig en nuttig is om te kunnen beoordelen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 12, § 2, van het decreet, en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25.

De aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 13, § 1, van het decreet bevat een beleidsplan en alle informatie die nodig en nuttig is om te kunnen beoordelen of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, § 2, van het decreet, en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 26. § 3. Het beleidsplan bevat de volgende elementen : 1° een omgevingsanalyse, rekening houdend met de inhoudelijke taken van het overkoepelende samenwerkingsverband, de plaats van het overkoepelende samenwerkingsverband in die omgeving en een sterkte-zwakteanalyse;2° de visie op de uitoefening van de inhoudelijke taken van het overkoepelende samenwerkingsverband, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse;3° de strategische en operationele doelstellingen van het overkoepelende samenwerkingsverband;4° de verwachte effecten en resultaatindicatoren;5° een omschrijving van de instrumenten en werkmethoden die bijdragen tot de realisatie van de doelstellingen;6° de visie op het management van het overkoepelende samenwerkingsverband, een actuele stand van zaken en een sterkte-zwakteanalyse;7° de beschikbare financiële, personele en logistieke middelen met vermelding van de eigen inbreng van de verschillende partners en van de aanwending van de werkingssubsidie;8° een meerjarenplanning met vermelding van de prioriteiten;9° de wijze waarop het beleidsplan afgestemd is op de beleidsplannen van de partners;10° een beschrijving van het proces van de beleidsplanning. Bovendien bevat de aanvraag de volgende documenten : 1° de statuten van het overkoepelende samenwerkingsverband, de samenstelling van de raad van bestuur en alle praktische gegevens over de partners;2° de begroting van het lopende werkingsjaar met vermelding van de inbreng van de verschillende partners.De administratie kan een model van begroting opleggen.

De administratie kan een model van beleidsplan opleggen. § 4. Een aanvraag voor een werkingssubsidie voor een volgende beleidsperiode, als bedoeld in artikel 12, § 1, of in artikel 13, § 1, van het decreet, wordt door een overkoepelend samenwerkingsverband, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 15 januari van het laatste jaar van de beleidsperiode, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Deze aanvraag bevat alle elementen, beschreven in § 2, en een evaluatie van de uitvoering van het lopende beleidsplan.

De evaluatie van de uitvoering van het lopende beleidsplan bevat minstens de volgende elementen : 1° een inhoudelijk verslag over de mate waarin het beleidsplan tijdens de voorbije beleidsperiode werd uitgevoerd;2° een evaluatie van de gebruikte instrumenten en methoden;3° een evaluatie van het samenwerkingsverband;4° een beschrijving van de bereikte resultaten. De administratie kan een model van beleidsplan opleggen.

Art. 28.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 27, § 3, als het een eerste aanvraag betreft, of bedoeld in artikel 27, § 4, als het een volgende aanvraag betreft.

Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of niet voldoet aan de vormelijke vereisten is de aanvraag niet ontvankelijk.

De administratie meldt per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag, aan het overkoepelende samenwerkingsverband, of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. § 2. De administratie onderzoekt het beleidsplan op stukken en ter plaatse.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige of door een lid van de adviescommissie cultureel erfgoed.

De administratie maakt een verslag op van haar bevindingen en voegt het verslag bij de aanvraag. § 3. Als het een aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet, betreft, beoordeelt de adviescommissie cultureel erfgoed de aanvraag op basis van de voorwaarden, bedoeld in artikel 12, § 2, van het decreet, en op basis van de voorwaarden, bedoeld in artikel 25. De adviescommissie cultureel erfgoed brengt advies uit over alle aanvragen en stelt een gemotiveerde rangorde op.

Als het een aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 13, § 1, van het decreet betreft, beoordeelt de adviescommissie cultureel erfgoed de aanvraag op basis van de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, § 2, van het decreet, en op basis van de voorwaarden, bedoeld in artikel 26. De adviescommissie cultureel erfgoed brengt advies uit over alle aanvragen en stelt een gemotiveerde rangorde op.

De adviescommissie cultureel erfgoed kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de voorwaarden, bedoeld in artikel 12, § 2, van het decreet, en in artikel 25, of de voorwaarden, bedoeld in artikel 13, § 2, van het decreet, en in artikel 26, op adequate wijze te toetsen. § 4. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies met rangorde van de adviescommissie cultureel erfgoed, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag. In dat document wordt het advies van de adviescommissie cultureel erfgoed integraal opgenomen. § 5. De Vlaamse Regering beslist, uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van de beleidsperiode, over de toekenning van een jaarlijkse werkingssubsidie. In voorkomend geval wordt de reden van de weigering vermeld. § 6. De administratie deelt de beslissing van de Vlaamse Regering per aangetekende brief mee aan het overkoepelende samenwerkingsverband binnen een termijn van twintig dagen na de beslissing van de Vlaamse Regering. § 7. De beleidsperiode waarvoor een jaarlijkse werkingssubsidie wordt toegekend als bedoeld in artikel 12, § 5, of 13, § 5, van het decreet, gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de Vlaamse Regering en geldt voor de periode waarop het beleidsplan betrekking heeft.

Art. 29.Als de aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 12, § 1, van het decreet, afgekeurd wordt op grond van de toepassing van artikel 12, § 4, van het decreet, of op basis van een beperking van de kredieten op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, blijft de aanvraag drie jaar geldig.

Als de aanvraag voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 13, § 1, van het decreet, afgekeurd wordt op grond van de toepassing van artikel 13, § 4, van het decreet, of op basis van een beperking van de kredieten op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, blijft de aanvraag drie jaar geldig. Afdeling III. - Algemene bepalingen over de uitbetaling en

verantwoording van een jaarlijkse werkingssubsidie

Art. 30.§ 1. De minister kent : 1° een jaarlijkse werkingssubsidie als bedoeld in artikel 11, § 1 en § 2, van het decreet, toe aan het bevoegde gezag van een erkend museum waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, als bedoeld in artikel 22, § 5;2° een jaarlijkse werkingssubsidie als bedoeld in artikel 12, § 5, van het decreet, toe aan een overkoepelend samenwerkingsverband waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, als bedoeld in artikel 28, § 5;3° een jaarlijkse werkingssubsidie als bedoeld in artikel 13, § 5, van het decreet, toe aan een overkoepelend samenwerkingsverband waarvan de aanvraag voor een werkingssubsidie werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering, als bedoeld in artikel 28, § 5. Het bevoegde gezag, bedoeld in 1°, het overkoepelende samenwerkingsverband, bedoeld in 2°, en het overkoepelende samenwerkingsverband, bedoeld in 3°, worden hierna de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon genoemd. § 2. De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon neemt de activiteiten waarvoor hij krachtens § 1 gesubsidieerd wordt, op in een aparte afdeling van de begroting.

Als de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, naast de activiteiten waarvoor hij krachtens § 1 gesubsidieerd wordt, nog andere evenwaardige hoofdactiviteiten organiseert, dan moet de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in zijn volledige boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid maken tussen de verschillende soorten activiteiten. § 3. De boekhouding van een privaatrechtelijke rechtspersoon wordt gevoerd conform de bepalingen van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en wordt zo georganiseerd dat de financiële controle op de aanwending van de subsidies mogelijk is.

Art. 31.§ 1. De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die in aanmerking komt voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 30, § 1, bezorgt jaarlijks per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, in drie exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 december van het voorgaande jaar een actieplan en een begroting voor het volgende jaar aan de administratie.

Voor het eerste werkingsjaar waarvoor de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in aanmerking komt voor een werkingssubsidie als bedoeld in artikel 30, § 1, bezorgt de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon uiterlijk op 1 februari van het eerste werkingsjaar een actieplan en een begroting, in drie exemplaren en digitaal, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding, aan de administratie. § 2. In het actieplan beschrijft de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon hoe hij het beleidsplan tijdens het desbetreffende jaar zal uitvoeren, en de personele, logistieke en financiële middelen die hiervoor ter beschikking staan. Ook wordt aangegeven of en op welke wijze eventueel wordt afgeweken van de vastgelegde planning in het beleidsplan.

Bovendien bevat het actieplan een uittreksel uit de begroting van het bevoegde gezag.

De administratie kan een model van actieplan en een model van begroting opleggen.

Art. 32.De jaarlijkse werkingssubsidie, bedoeld in artikel 31, wordt op grond van artikel 48 van het decreet, als volgt beschikbaar gesteld : 1° drie voorschotten van telkens 25 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, worden op zijn vroegst uitbetaald op respectievelijk 1 januari, 1 april en 1 juli van het werkingsjaar;2° een vierde voorschot van 15 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt op zijn vroegst uitbetaald op 1 oktober van het werkingsjaar;3° het saldo van 10 percent van het subsidiebedrag dat voor dat werkingsjaar is toegekend, wordt uitbetaald na controle op de naleving van de subsidievoorwaarden en na aanvaarding van de bewijsstukken door de administratie.

Art. 33.§ 1. De werkingssubsidie wordt verantwoord op basis van een jaarverslag van het voorbije werkingsjaar.

Dat jaarverslag bevat : 1° een inhoudelijk verslag over de mate waarin tijdens het voorbije werkingsjaar het actieplan werd gerealiseerd en uitvoering werd gegeven aan het beleidsplan;2° de statistische gegevens die de administratie nodig acht;3° de jaarrekening die bestaat uit een balans, een resultatenrekening en het verslag van een bedrijfsrevisor of, in voorkomend geval, de gemeente- of provincieontvanger.Als het een gemeente of provincie betreft, wordt een uittreksel uit de jaarrekening gevraagd met een overzicht van inkomsten en uitgaven die betrekking hebben op de werking van het erkende museum of het overkoepelende samenwerkingsverband; 4° een afschrijvingstabel voor de investeringen;5° een formulier met een opvolgingsmodel dat opgesteld is door de administratie. In voorkomend geval worden de financiële documenten van de ondersteunende organisatie toegevoegd. § 2. Het jaarverslag wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, in drie exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 april van het volgende jaar, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 3. De administratie kan op ieder ogenblik aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon aanvullende informatie en documenten vragen. § 4. De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die zowel binnen dit decreet als binnen andere decreten op een meerjarige basis werkingssubsidies ontvangt, is ertoe gehouden om jaarlijks ter controle een volledige jaarrekening voor te leggen voor de totaliteit van de activiteiten en een opgesplitste resultatenrekening voor elke hoofdactiviteit afzonderlijk waarvoor hij een werkingssubsidie ontvangt.

Art. 34.De administratie houdt toezicht op de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die een werkingssubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 11, 12 en 13 van het decreet, door middel van : 1° een jaarlijkse controle van het actieplan en de begroting, bedoeld in artikel 31;2° een jaarlijkse controle van het jaarverslag, bedoeld in artikel 33.

Art. 35.§ 1. Een reserve, aangelegd met eigen inkomsten en subsidies als bedoeld in artikel 50, § 1, van het decreet, wordt in de balans van een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon opgenomen als een onderdeel van het eigen vermogen en bestaat uit de balanspost « bestemde fondsen » en de balanspost « overgedragen winst / verlies » van de jaarrekening.

Als het een publiekrechtelijke rechtspersoon betreft, wordt de reserve opgevolgd door gebruik te maken van het opvolgingsmodel van de administratie bedoeld in artikel 33, § 1, tweede lid, 5°. § 2. Ter uitvoering van artikel 50, § 2, eerste lid, van het decreet, worden volgende éénmalige uitzonderlijke inkomsten niet in aanmerking genomen voor de berekening van de overdraagbare reserve : 1° schenkingen;2° legaten;3° prijzen. De reserve, opgebouwd met de eenmalige uitzonderlijke inkomsten, wordt als een afzonderlijke reserve in de balans opgenomen met als naam « bestemde fondsen eenmalige uitzonderlijke inkomsten ». Deze reserve kan onbeperkt worden overgedragen. § 3. Ter uitvoering van artikel 50, § 2, tweede lid, van het decreet, kan de minister, op basis van een gemotiveerd verzoek en bestedingsplan van de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, een afwijking toestaan op het voor de bepaling van de overdraagbare reserve te hanteren percentage van tien percent van de gemiddelde jaarlijkse personeels- en werkingskosten, bedoeld in artikel 50, § 2, eerste lid, van het decreet.

Het gemotiveerde verzoek en bestedingsplan wordt meegestuurd met het jaarverslag, bedoeld in artikel 33, van het laatste jaar van de beleidsperiode. § 4. Ter uitvoering van artikel 50, § 3, tweede lid, van het decreet, dient de na de beleidsperiode overgedragen reserve, bedoeld in artikel 50, § 2, eerste lid, van het decreet, te worden aangewend voor de realisatie van een door de minister goedgekeurd bestedingsplan, waarvan de uitvoering in de tijd is beperkt tot twee begrotingsjaren, die volgen op de voorbije beleidsperiode.

Dit bestedingsplan wordt meegestuurd met het jaarverslag, bedoeld in artikel 31, van het laatste jaar van de beleidsperiode.

Als dit bestedingsplan niet wordt goedgekeurd of niet of niet-tijdig wordt uitgevoerd, is de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon verplicht de niet aangewende middelen van de overgedragen reserve terug te storten op de rekening van de administratie. § 5. De administratie wordt belast met de controle op de uitvoering van het bestedingsplan. Afdeling IV. - Projectsubsidies aan erkende musea

Art. 36.§ 1. Uiterlijk op 1 juli van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement legt de minister de beleidsprioriteiten voor de toekenning van een projectsubsidie aan een erkend museum als bedoeld in artikel 16, § 1, van het decreet, vast voor een periode van vijf jaar. De beleidsprioriteiten kunnen tussentijds geactualiseerd worden.

De beleidsprioriteiten zijn van toepassing voor projecten die van start gaan vanaf het jaar dat volgt op de vastlegging ervan. § 2. Het project wordt getoetst aan de volgende criteria : 1° het belang van het project voor de versterking van een of meer basisfuncties van het erkende museum;2° de inhoudelijke kwaliteit van het project en de uitwerking ervan;3° de samenwerking met andere partners;4° de mate waarin het project afgestemd is op het beleidsplan;5° het zakelijke beheer en de financiële onderbouw van het project. § 3. Projecten die gesubsidieerd worden met toepassing van andere decreten, komen niet in aanmerking voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 16 van het decreet.

Art. 37.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 16 van het decreet, dient het bevoegde gezag van een erkend museum, of in voorkomend geval, de ondersteunende organisatie, bij de administratie een aanvraag in voor een projectsubsidie in vijftien exemplaren en digitaal, per aangetekende brief of tegen ontvangstmelding : 1° voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft : uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat;2° voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft : uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het project van start gaat. In afwijking van het eerste lid, 1°, dient een erkend museum voor het eerste werkingsjaar van de erkenning uiterlijk op 1 februari een aanvraag in voor een projectsubsidie voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft.

De minister kan, voor uitzonderlijke projecten, op basis van een gemotiveerde aanvraag afwijken van de indiendata, bedoeld in het eerste lid. § 2. De aanvraag bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het project te toetsen aan de criteria, en aan de beleidsprioriteiten van de minister, bedoeld in artikel 36. § 3. De aanvraag voor een projectsubsidie bevat minstens : 1° een goedkeuring van de conservator of directeur van het erkende museum;2° een beknopte uiteenzetting waarin het project geconcretiseerd en beargumenteerd wordt binnen de doelstellingen van het beleidsplan met een beschrijving van de beoogde resultaten;3° de timing en de planning voor de uitvoering van het project;4° een begroting met inbegrip van een financieringsplan. § 4. De projectsubsidie bedraagt maximaal 80 % van de uitgaven voor het project.

De administratie kan een model van aanvraag voor een projectsubsidie en een model van begroting opleggen.

Art. 38.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 37.

Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is de aanvraag voor een projectsubsidie niet ontvankelijk. § 2. De administratie meldt per aangetekende brief, uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag voor een projectsubsidie, aan het bevoegde gezag of, in voorkomend geval, aan de ondersteunende organisatie of de aanvraag voor een projectsubsidie al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag voor een projectsubsidie. § 3. De beoordelingscommissie musea toetst de aanvraag voor een projectsubsidie aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 16 van het decreet, en de criteria, bedoeld in artikel 36, en brengt een gemotiveerd advies uit over de aanvraag.

De beoordelingscommissie musea kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de aanvraag voor een projectsubsidie op adequate wijze te toetsen. § 4. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie musea, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie musea integraal opgenomen. § 5. De minister beslist uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum over de aanvraag voor een projectsubsidie als het aanvraag voor een projectsubsidie betreft als bedoeld in artikel 37, § 1, eerste en tweede lid.

De minister beslist uiterlijk vier maanden na de datum van ontvankelijkheidsmelding over de aanvraag voor een projectsubsidie als het aanvraag voor een projectsubsidie betreft als bedoeld in artikel 37, § 1, derde lid. § 6. De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief mee aan het bevoegde gezag of, in voorkomend geval, aan de ondersteunende organisatie binnen een termijn van twintig dagen de beslissing van de minister.

Art. 39.De projectsubsidie, bedoeld in artikel 16 van het decreet, wordt als volgt beschikbaar gesteld : 1° een voorschot van 80 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van 20 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.

Art. 40.§ 1. De projectsubsidie, bedoeld in artikel 16 van het decreet, wordt verantwoord op basis van een projectverslag.

Het projectverslag bevat minstens : 1° een inhoudelijk verslag van het project en de resultaten die werden bereikt;2° de statistische gegevens die de administratie nodig acht;3° een financieel verslag van het project en de bewijsstukken. In voorkomend geval worden de financiële documenten met betrekking tot de activiteiten van de ondersteunende organisatie toegevoegd. § 2. Het projectverslag wordt door het bevoegde gezag of de ondersteunende organisatie in drie exemplaren en digitaal, uiterlijk drie maanden na het beëindigen van het project en uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de subsidie werd toegekend per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

De administratie kan op ieder ogenblik aan het bevoegde gezag of de ondersteunende organisatie aanvullende informatie en documenten vragen. HOOFDSTUK III. - Het toezicht op en de evaluatie van de erkenning en indeling van musea en van overkoepelende samenwerkingsverbanden

Art. 41.Het toezicht op en de evaluatie van de erkenning van een museum, bedoeld in artikel 5, § 5, van het decreet, van de indeling van een erkend museum als bedoeld in artikel 11, § 3, van het decreet, van een overkoepelend samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 12, § 6, van het decreet, en van een overkoepelend samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 13, § 6, van het decreet, gebeurt door : 1° het toezicht op de jaarverslagen, bedoeld in artikel 6;2° het toezicht op de jaarverslagen, bedoeld in artikel 34;3° de evaluatie van de beleidsplannen, bedoeld in artikel 5, 10, 12 en 13 van het decreet, en artikel 7.

Art. 42.§ 1. De administratie evalueert de uitvoering van het beleidsplan, bedoeld in artikel 5, 10, 12 en 13 van het decreet, en artikel 7, op maximaal twee momenten in de beleidsperiode : 1° een tussentijdse evaluatie in de eerste helft van de beleidsperiode en uiterlijk zes maanden voor het indienen van een geactualiseerd beleidsplan, als bedoeld in artikel 10, § 2, artikel 12, § 2, 4°, tweede lid, en in artikel 13, § 2, 4°, tweede lid, van het decreet;2° een eindevaluatie, in de tweede helft van de beleidsperiode en uiterlijk zes maanden voor het indienen van een volgend beleidsplan. De administratie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht om de beleidsplannen op adequate wijze te evalueren. Ze kan onder meer het bevoegde gezag horen, aanvullende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen.

Bij het bezoek ter plaatse kan de administratie worden bijgestaan door een externe deskundige en een lid van de beoordelingscommissie musea of de adviescommissie cultureel erfgoed. § 2. De administratie deelt haar bevindingen, die het gevolg zijn van § 1, per aangetekende brief binnen twee maanden na de uitvoering van het evaluatiebezoek mee aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in de vorm van een evaluatieverslag met aanbevelingen. § 3. De bevindingen van de administratie die het gevolg zijn van § 1, 1°, worden meegenomen in het geactualiseerd beleidsplan.

Bij een negatieve tussentijdse evaluatie als bedoeld in § 1, 1°, moet de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon in het geactualiseerde beleidsplan aantonen dat hij op een passende manier tegemoetkomt aan de opmerkingen van de administratie. § 4. De bevindingen van de administratie die het gevolg zijn van § 1, 2°, worden meegenomen bij de voorbereiding van een volgend beleidsplan.

Art. 43.§ 1. Een geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in artikel 10, § 2, artikel 12, § 2, 4°, tweede lid, en artikel 13, § 2, 4°, tweede lid, van het decreet, wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, in drie exemplaren en digitaal, halverwege de beleidsperiode per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Dit betekent : 1° uiterlijk 15 juli van het tweede jaar als de beleidsperiode drie jaar bedraagt;2° uiterlijk 15 januari van het derde jaar als de beleidsperiode vier jaar bedraagt;3° uiterlijk 15 juli van het vierde jaar als de beleidsperiode vijf jaar bedraagt;4° uiterlijk 15 januari van het vierde jaar als de beleidsperiode zes jaar bedraagt. § 2. De administratie onderzoekt of het geactualiseerde beleidsplan tijdig en volledig werd ingediend.

Als het geactualiseerde beleidsplan niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als het niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is het beleidsplan niet ontvankelijk.

De administratie meldt per aangetekende brief uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van het geactualiseerde beleidsplan aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon of het geactualiseerde beleidsplan al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van het geactualiseerde beleidsplan. § 3. De beoordelingscommissie musea brengt een gemotiveerd advies uit over het geactualiseerde beleidsplan, bedoeld in artikel 10 van het decreet.

De adviescommissie cultureel erfgoed brengt een gemotiveerd advies uit over het geactualiseerde beleidsplan, bedoeld in artikel 12 en 13 van het decreet. § 4. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie musea of van de adviescommissie cultureel erfgoed, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van het geactualiseerde beleidsplan. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie musea of van de adviescommissie cultureel erfgoed integraal opgenomen. § 5. De minister keurt het geactualiseerde beleidsplan goed of hij keurt het af, uiterlijk vier maanden na het indienen van het geactualiseerde beleidsplan. § 6. De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief mee aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon binnen een termijn van twintig dagen na de beslissing van de minister. § 7. Bij een negatieve beslissing kan de minister het voornemen formuleren tot een sanctie in verhouding tot de vastgestelde inbreuken.

De publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon mag tegen dit voornemen een gemotiveerd verhaal indienen bij de administratie, per aangetekende brief en binnen twintig dagen na ontvangst van de beslissing.

De minister beslist, na onderzoek van dit verhaal, of hij het geformuleerde voornemen herbevestigt, aanpast of staakt. Als de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon geen of laattijdig bezwaar indient, dan wordt het geformuleerde voornemen bevestigd.

Art. 44.§ 1. Als blijkt dat bij het toezicht, bedoeld in artikel 6, 7 en artikel 34, of na een evaluatie als bedoeld in artikel 42, het erkend museum niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet, en in artikel 2, of aan de voorwaarden voor indeling, bedoeld in artikel 17, 18 of 19, maant de administratie het bevoegde gezag per aangetekende brief, aan om binnen een termijn van zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of voorwaarden voor indeling te voldoen. § 2. Het bevoegde gezag stuurt, uiterlijk dertig dagen na verloop van deze termijn een gemotiveerd antwoord naar de administratie. § 3. Als het bevoegde gezag na de termijnen vermeld in § 1 en § 2, de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4, van het decreet, niet naleeft, kan de minister beslissen tot intrekking van de erkenning, na advies van de beoordelingscommissie musea en na advies van de provincie in kwestie, als ze niet het bevoegde gezag is, of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, als het museum gelegen is in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, of van de gemeente in kwestie, als het bevoegde gezag van het museum een privaatrechtelijke rechtspersoon is.

Als het bevoegde gezag, na de termijnen vermeld in § 1 en § 2, de voorwaarden voor indeling, bedoeld in artikel 17, 18 of 19, niet naleeft, kan de minister beslissen tot wijziging of intrekking van de indeling, na advies van de beoordelingscommissie musea. § 4. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing op de procedure en de termijnen van behandeling van een intrekking van erkenning.

Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op de procedure en de termijnen van behandeling van een wijziging of intrekking van de indeling.

Art. 45.Het bevoegde gezag is verplicht gewijzigde voorwaarden die als fundamenteel voor de erkenning of indeling worden beschouwd, per aangetekende brief mee te delen aan de administratie.

TITEL III. - Cultureel-erfgoedpublicaties

Art. 46.Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 26, § 3, van het decreet, dient de uitgever van een niet-periodieke of eenmalige publicatie, bedoeld in artikel 27, § 1, van het decreet, een publicatiedossier in dat minstens de volgende gegevens bevat : een inhoudsopgave, een manuscript of een significant deel ervan, een biografie van de auteur en een calculatiemodel van de geraamde kosten en inkomsten.

Art. 47.Voor de nadere regels met betrekking tot de aanvraag, de procedure met inbegrip van de verhaal- en beroepsprocedures, de toekenning, het toezicht en de evaluatie van de subsidies is artikel 59 van het decreet van 2 april 2004 houdende de subsidiëring van kunstenorganisaties, kunstenaars, organisaties voor kunsteducatie en organisaties voor sociaal-artistieke werking, internationale initiatieven, publicaties en steunpunten van overeenkomstige toepassing.

TITEL IV. - Projecten cultureel erfgoed HOOFDSTUK I. - Criteria en aanvraag voor een projectsubsidie voor een cultuurhistorische tentoonstelling

Art. 48.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 29 van het decreet, wordt door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie, in vijftien exemplaren en digitaal, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd : 1° voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft : uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat;2° voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft : uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het project van start gaat. § 2. De aanvraag bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het project te toetsen aan de criteria, bedoeld in artikel 30, van het decreet. § 3. De aanvraag voor een projectsubsidie bevat minstens : 1° een beknopte uiteenzetting over de doelstellingen en de resultaten van het cultuurhistorische onderzoek;2° een beschrijving van het concept van de tentoonstelling, de doelstellingen en de beoogde effecten en resultaten;3° een beschrijving van de doelgroep van de cultuurhistorische tentoonstelling;4° een communicatieplan waaruit de geografische reikwijdte van de tentoonstelling blijkt;5° de verschillende partners en hun inbreng in het project;6° de timing en de planning voor het uitvoeren van het project;7° een begroting met inbegrip van een financieringsplan. § 4. De projectsubsidie bedraagt maximaal 80 % van de uitgaven voor het project.

De administratie kan een model van aanvraag voor een projectsubsidie en een model van begroting opleggen. HOOFDSTUK II. - Criteria en aanvraag voor een projectsubsidie voor een ontwikkelingsgericht project cultureel erfgoed

Art. 49.Uiterlijk op 1 juli van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement legt de minister de beleidsprioriteiten voor de toekenning van een projectsubsidie als bedoeld in artikel 32, van het decreet, vast voor een periode van vijf jaar. De beleidsprioriteiten kunnen tussentijds geactualiseerd worden.

De beleidsprioriteiten zijn van toepassing voor projecten die van start gaan vanaf het jaar dat volgt op de vastlegging ervan.

Art. 50.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 32 van het decreet, wordt door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie, in vijftien exemplaren en digitaal, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd : 1° voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft : uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat;2° voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft : uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het project van start gaat. § 2. De aanvraag bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het project te toetsen aan de criteria, bedoeld in artikel 33 van het decreet, en in artikel 49. § 3. De aanvraag voor een projectsubsidie bevat minstens : 1° een beschrijving van het project, de doelstellingen en de beoogde effecten en resultaten;2° een beschrijving van de doelgroep;3° een beschrijving van de wijze waarop de resultaten kenbaar zullen worden gemaakt en ten dienste zullen worden gesteld van het cultureel-erfgoedveld in Vlaanderen;4° de verschillende partners en hun inbreng in het project;5° de timing en de planning voor het uitvoeren van het project;6° een begroting met inbegrip van een financieringsplan. § 4. De projectsubsidie bedraagt maximaal 80 % van de uitgaven voor het project.

De administratie kan een model van aanvraag voor een projectsubsidie en een model van begroting opleggen. HOOFDSTUK III. - Criteria en aanvraag voor een projectsubsidie voor een internationaal project

Art. 51.§ 1. De projectsubsidies bedoeld in artikel 35 van het decreet, worden toegekend voor : 1° een internationaal project cultureel erfgoed;2° de voorbereiding van een internationaal project cultureel erfgoed binnen een Europees subsidieprogramma. § 2. Uiterlijk op 1 juli van het eerste volledige kalenderjaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement legt de minister de beleidsprioriteiten voor de toekenning van een projectsubsidie voor internationale projecten bedoeld in artikel 36, § 2, van het decreet, vast voor een periode van vijf jaar. De beleidsprioriteiten kunnen tussentijds geactualiseerd worden.

De beleidsprioriteiten zijn van toepassing voor projecten die van start gaan vanaf het jaar dat volgt op de vastlegging ervan.

Art. 52.§ 1. Om in aanmerking te komen voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 35 van het decreet, wordt door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie, in vijftien exemplaren en digitaal, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd : 1° voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft : uiterlijk op 15 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het project van start gaat;2° voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft : uiterlijk op 1 maart van het jaar waarin het project van start gaat. In afwijking van het eerste lid volstaat het dat een aanvraag voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 35 van het decreet, in één exemplaar wordt ingediend door een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die niet gevestigd is in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, dient een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die niet gevestigd is in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad een aanvraag voor een projectsubsidie in minstens twee maanden voor de aanvang van het project. § 2. De aanvraag bevat alle informatie die nodig en nuttig is om het project te toetsen aan de criteria, bedoeld in artikel 36 van het decreet, en in artikel 51. § 3. De aanvraag voor een projectsubsidie bevat minstens : 1° een beschrijving van het project, de doelstellingen en de beoogde effecten en resultaten;2° een beschrijving van de doelgroep van het project;3° de verschillende partners uit binnen- en buitenland en hun inbreng in het project;4° de timing en de planning voor het uitvoeren van het project;5° een begroting met inbegrip van een financieringsplan. § 4. De projectsubsidie bedraagt maximaal 80 % van de uitgaven voor het project.

De administratie kan een model van aanvraag voor een projectsubsidie en een model van begroting opleggen. HOOFDSTUK IV. - Procedure voor projecten cultureel erfgoed

Art. 53.§ 1. De administratie onderzoekt of de aanvraag tijdig en volledig werd ingediend en of ze voldoet aan de vormelijke vereisten, bedoeld in artikel 48, 49 of 52.

Als de aanvraag niet tijdig of onvolledig werd ingediend of als ze niet voldoet aan de vormelijke vereisten, is de aanvraag voor een projectsubsidie niet ontvankelijk. § 2. De administratie meldt per aangetekende brief uiterlijk vijftien dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag voor een projectsubsidie aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon of de aanvraag voor een projectsubsidie al dan niet ontvankelijk is. In voorkomend geval wordt de reden vermeld van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag voor een projectsubsidie. § 3. De beoordelingscommissie erfgoedconvenants en projecten cultureel erfgoed toetst de aanvraag voor een projectsubsidie, bedoeld in artikel 29 en 32 van het decreet, aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 30 en 33 van het decreet, en in artikel 49, en brengt daarover een advies uit.

De adviescommissie cultureel erfgoed toetst de aanvraag voor een projectsubsidie als bedoeld in artikel 35 van het decreet, aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 36 van het decreet, en in artikel 51, en brengt daarover een advies uit. § 4. De beoordelingscommissie erfgoedconvenants en projecten cultureel erfgoed of de adviescommissie cultureel erfgoed kunnen alle initiatieven nemen die ze nodig achten om de aanvraag voor een projectsubsidie op adequate wijze te toetsen. Ze kan onder meer de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon horen en aanvullende informatie opvragen. § 5. De administratie stelt, rekening houdend met het gemotiveerde advies van de beoordelingscommissie erfgoedconvenants en projecten cultureel erfgoed of van de adviescommissie cultureel erfgoed, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van de aanvraag. In dat document wordt het advies van de beoordelingscommissie erfgoedconvenants en projecten cultureel erfgoed of van de adviescommissie cultureel erfgoed integraal opgenomen. § 6. De minister beslist uiterlijk vier maanden na de uiterste indiendatum over de aanvraag voor een projectsubsidie, bedoeld in artikel 48, § 1, artikel 50, § 1 of artikel 52, § 1, eerste lid.

De minister beslist uiterlijk vier maanden na de datum van ontvankelijkheidsmelding over de aanvraag voor een projectsubsidie bedoeld in artikel 52, § 1, derde lid. § 7. De administratie deelt de beslissing van de minister per aangetekende brief mee aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon binnen een termijn van twintig dagen na de beslissing van de minister.

Art. 54.De projectsubsidie, bedoeld in artikel 29, 32 of 35 van het decreet, wordt als volgt beschikbaar gesteld : 1° een voorschot van 80 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald na ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van 20 percent van het subsidiebedrag wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend.

Art. 55.§ 1. De projectsubsidie wordt verantwoord op basis van een projectverslag.

Het projectverslag bevat minstens : 1° een inhoudelijk verslag van het project en de resultaten die werden bereikt;2° de statistische gegevens die de administratie nodig acht;3° een financieel verslag van het project met bewijsstukken.De boekhouding wordt zo georganiseerd dat de financiële controle op de aanwending van de projectsubsidie mogelijk is. § 2. Het projectverslag wordt door de privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersoon, per aangetekende brief, in drie exemplaren en digitaal, uiterlijk drie maanden na het beëindigen van het project en uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat volgt op het jaar waarin de subsidie werd toegekend naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

De administratie kan op ieder ogenblik aan de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon aanvullende informatie en documenten opvragen.

TITEL V. - Slotbepalingen

Art. 56.§ 1. In afwijking van artikel 3 wordt door het bevoegde gezag van een museum, om erkend te worden vanaf 1 januari 2006, een aanvraag tot erkenning uiterlijk op 1 februari 2005, in vijftien exemplaren en digitaal, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd. § 2. In afwijking van artikel 4, § 4, deelt de provincie in kwestie of de gemeente in kwestie haar gemotiveerd advies in verband met aanvragen tot erkenning die uiterlijk op 1 februari 2005 zijn ingediend, mee aan de administratie uiterlijk op 15 april 2005. § 3. In afwijking van artikel 4, § 7, beslist de minister over de erkenning of formuleert hij een voornemen tot weigering van de erkenning uiterlijk op 15 juli 2005 en hij deelt zijn beslissing mee aan de administratie. In voorkomend geval wordt de reden van het voornemen tot weigering van de erkenning vermeld. § 4. In afwijking van artikel 22, § 6, beslist de Vlaamse Regering uiterlijk op 30 september 2005 over de jaarlijkse werkingssubsidie voor de beleidsperiode.

Art. 57.§ 1. In afwijking van artikel 11, § 1, wordt door de instelling van de Vlaamse Gemeenschap, als bedoeld in artikel 8, § 1, van het decreet, een beleidsplan, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 februari 2005 per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

In afwijking van artikel 12, § 2, brengt de bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid in 2005 een gemotiveerd advies uit uiterlijk drie maanden na het indienen van het beleidsplan. § 2. In afwijking van artikel 14, § 1, wordt door de instelling van de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 8, § 2, van het decreet, een beleidsplan, in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 februari 2005 per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

In afwijking van artikel 15, § 2, brengt de bevoegde beoordelingscommissie instellingen van de Vlaamse overheid in 2005 een gemotiveerd advies uit, uiterlijk drie maanden na het indienen van het beleidsplan.

Art. 58.Het bevoegde gezag van een museum, erkend en ingedeeld uiterlijk op 31 december 2002, in toepassing van het decreet van 20 december 1996 tot erkenning en subsidiëring van musea, kan, een jaarlijkse werkingssubsidie voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008, op basis van een andere indeling, aanvragen. Daartoe dient het bevoegde gezag een geactualiseerd beleidsplan als bedoeld in artikel 24, in.

De aanvraag voor een werkingssubsidie op basis van een andere indeling, wordt door het bevoegde gezag van het erkende museum in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 15 januari 2006 per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Art. 59.In afwijking van artikel 27 wordt door een overkoepelend samenwerkingsverband, om een werkingssubsidie te ontvangen vanaf 1 januari 2006, een aanvraag voor een werkingssubsidie in vijftien exemplaren en digitaal, uiterlijk op 1 februari 2005, per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd.

Art. 60.§ 1. In afwijking van artikel 37, § 1, 1°, dient het bevoegde gezag van een erkend museum een aanvraag voor een projectsubsidie voor een project dat aanvangt in de eerste jaarhelft van 2005 in per aangetekende brief, of tegen ontvangstmelding bij de administratie in vijftien exemplaren en digitaal uiterlijk op 1 februari 2005. § 2. In afwijking van artikel 37, § 1, 2°, dient het bevoegde gezag van een museum een aanvraag voor een projectsubsidie voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft van 2005 in per aangetekende brief, of tegen ontvangstmelding bij de administratie in vijftien exemplaren en digitaal uiterlijk op 1 mei 2005. § 3. In afwijking van artikel 38, § 5, beslist de minister uiterlijk op 1 oktober 2005 over de aanvraag voor een projectsubsidie als het een projectsubsidie betreft voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft van 2005.

Art. 61.§ 1. In afwijking van artikel 48, 50 of 52 wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie voor een project cultureel erfgoed dat aanvangt in de eerste jaarhelft van 2005 per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd in vijftien exemplaren en digitaal uiterlijk op 1 februari 2005. § 2. In afwijking van artikel 48, 50 of 52 wordt door de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon een aanvraag voor een projectsubsidie voor een project cultureel erfgoed dat aanvangt in de tweede jaarhelft van 2005 per aangetekende brief naar de administratie gestuurd of tegen ontvangstmelding aan de administratie bezorgd in vijftien exemplaren en digitaal uiterlijk op 1 mei 2005. § 3. In afwijking van artikel 53, § 6, beslist de minister uiterlijk op 1 oktober 2005 over de aanvraag voor een projectsubsidie als het een projectsubsidie betreft voor een project dat aanvangt in de tweede jaarhelft van 2005.

Art. 62.Dit besluit treedt in werking op de dag van de ondertekening.

Art. 63.De Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 14 januari 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX

Bijlage Herkenningsteken van een museum, erkend door de Vlaamse Gemeenschap Afbeelding in zwart-wit van het herkenningsteken van een museum, erkend door de Vlaamse Gemeenschap : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Technische kenmerken : afmetingen 160 mm x 160 mm, kleuren : rood : pantone 201 CVC en blauw : reflex blue CVC, lettertype Optima Bold.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 januari 2005 ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid, voor wat betreft de musea, de cultureel-erfgoedpublicaties en de projecten cultureel erfgoed.

Brussel, 14 januari 2005.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX

^