gepubliceerd op 30 oktober 2002
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel
13 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de toekenning en de vaststelling van het vakantiegeld van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel
De Vlaamse regering, Gelet op de Nieuwe Gemeentewet, inzonderheid op artikel 148, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2002;
Gelet op de Provinciewet, inzonderheid op artikel 71bis, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2002;
Gelet op het protocol nr. 2002/14 van 11 juni 2002 van de eerste afdeling van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 3 april 2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het vakantiegeld krachtens dit besluit moet worden uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 28 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het personeelslid : het vastbenoemde personeelslid van de gemeenten en het statutaire personeelslid van de provincies;2° volledige prestaties : de prestaties waarvan de werktijdregeling overeenstemt met een voltijdse betrekking;3° referentiejaar : het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vakantie wordt toegekend;4° jaarsalaris : het salaris op jaarbasis of in voorkomend geval het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in de plaats van een salaris, aangevuld met de eventuele haardtoelage of standplaatstoelage. Voor het personeelslid dat het voordeel geniet van de gewaarborgde bezoldiging bij toepassing van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, geldt de gewaarborgde bezoldiging als jaarsalaris.
Art. 2.Het personeelslid ontvangt jaarlijks een vakantiegeld. HOOFDSTUK II. - Vaststelling van het vakantiegeld
Art. 3.Het vakantiegeld bestaat uit een forfaitair en een veranderlijk gedeelte.
Art. 4.Voor volledige prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht, wordt het vakantiegeld berekend als volgt : 1° het forfaitaire gedeelte : a) voor het jaar 2002 : 921.69 euro; b) voor het jaar 2003 en de volgende jaren : het forfaitaire gedeelte, toegekend tijdens het vorige jaar, wordt telkens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vorige jaar, en de teller aan het gezondheidsindexcijfer van de maand januari van het vakantiejaar.Het resultaat wordt berekend tot op vier decimalen. Het aldus verkregen bedrag wordt tot twee cijfers na de komma afgerond; 2° het veranderlijke gedeelte : het veranderlijke gedeelte bedraagt 1,1 percent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar. Als het personeelslid in de maand maart van het vakantiejaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn geweest als het personeelslid zijn ambt wel volledig had uitgeoefend.
Art. 5.§ 1. Voor de berekening van het bedrag van het vakantiegeld komen de periodes in aanmerking gedurende welke het personeelslid tijdens het referentiejaar : 1° het jaarsalaris geheel of gedeeltelijk heeft genoten;2° niet in dienst is kunnen treden of zijn ambtsuitoefening heeft geschorst wegens verplichtingen ingevolge de dienstplichtwetten, gecoördineerd op 30 april 1962, of ingevolge de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20 februari 1980, met uitsluiting in beide gevallen van de wederoproeping om tuchtredenen;3° afwezig was wegens ouderschapsverlof;4° afwezig was wegens verlof, toegekend met het oog op de moederschapsbescherming, zoals bepaald in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971. § 2. Voor de berekening van het vakantiegeld komt de periode vanaf 1 januari van het referentiejaar tot de dag die voorafgaat aan de datum van de indiensttreding als personeelslid eveneens in aanmerking, op voorwaarde dat het personeelslid : 1° minder dan 25 jaar oud is op het einde van het referentiejaar;2° uiterlijk in dienst is getreden op de laatste werkdag van de vierde maand die volgt op een van de onderstaande data : a) de datum waarop het personeelslid de instelling heeft verlaten waar het zijn studies heeft gedaan, onder de voorwaarden, bepaald in artikel 62 van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;b) de datum waarop zijn leerovereenkomst een einde heeft genomen. Het personeelslid moet het bewijs leveren dat het aan de gestelde voorwaarden voldoet. Dat bewijs kan door alle rechtsmiddelen worden geleverd, getuigen inbegrepen.
Art. 6.In afwijking van artikel 5, worden de periodes gedurende welke het personeelslid vrijstelling van dienst voor het vervullen van een opdracht genoot, niet in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld.
Art. 7.§ 1. Als het personeelslid niet gedurende het hele referentiejaar volledige prestaties heeft verricht, wordt, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 5, § 1, 2° en 3°, en § 2, het vakantiegeld vastgesteld als volgt : a) één twaalfde van het jaarbedrag voor elke prestatieperiode die een volledige maand beslaat;b) één dertigste van het maandbedrag per kalenderdag als de prestaties geen volledige maand beslaan. § 2. De toekenning van een gedeeltelijk salaris wegens het uitoefenen van verminderde prestaties heeft een overeenkomstige vermindering van het vakantiegeld tot gevolg.
Art. 8.Bij onvolledige prestaties wordt het vakantiegeld toegekend naar rato van de gepresteerde uren op basis van de uurdeler die krachtens de bezoldigingsregeling van toepassing is. In voorkomend geval is dezelfde verhouding van toepassing op de periodes, bedoeld in artikel 5, § 1, 1° en 2°, en § 2, van dit besluit.
Art. 9.Twee of meer vakantiegelden, met inbegrip van het vakantiegeld verkregen met toepassing van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, kunnen niet gecumuleerd worden boven een bedrag dat overeenkomt met het hoogste vakantiegeld dat verkregen wordt als de vakantiegelden van alle uitgeoefende ambten of activiteiten berekend worden op basis van volledige prestaties.
Hiervoor wordt het vakantiegeld van een of meer ambten verminderd of ingehouden, met uitzondering van het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
Als de inhoudingen of verminderingen moeten of kunnen worden toegepast op verschillende vakantiegelden, dan wordt eerst het kleinste vakantiegeld ingehouden of verminderd.
Voor de toepassing van de voorgaande leden moet onder het vakantiegeld ter uitvoering van de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers worden verstaan, het gedeelte van het vakantiegeld dat niet overeenstemt met het loon voor de vakantiedagen.
Art. 10.Voor de toepassing van het voorgaande artikel is het personeelslid dat vakantiegelden cumuleert, verplicht het bedrag ervan, alsook eventueel het bedrag berekend voor volledige prestaties, mee te delen aan elke personeelsdienst waarvan het afhangt.
Iedere inbreuk op het voorgaande lid kan aanleiding geven tot tuchtstraffen.
Art. 11.Het bedrag van het vakantiegeld dat toegekend wordt krachtens artikel 5, § 2, van dit besluit, wordt verminderd met de bedragen die het personeelslid eventueel als vakantiegeld heeft ontvangen voor andere prestaties die tijdens het referentiejaar werden verricht. HOOFDSTUK III. - Uitbetaling
Art. 12.§ 1. Het vakantiegeld wordt uitbetaald tussen 1 mei en 30 juni van het jaar waarin de vakantie wordt toegekend. § 2. In afwijking van de bepaling van § 1, wordt het vakantiegeld uitbetaald tijdens de maand die volgt op de datum van de pensionering van het personeelslid of op de datum van het overlijden, het ontslag, de afdanking of de afzetting van de rechthebbende.
Bij de berekening van het vakantiegeld wordt in dat geval rekening gehouden met het forfaitaire bedrag, het percentage en de eventuele inhouding, die op de datum in kwestie van kracht zijn. Het percentage wordt toegepast op het jaarsalaris dat als basis dient voor de berekening van het salaris dat het personeelslid op die datum geniet.
Als het personeelslid op die datum geen salaris of een verminderd salaris geniet, dan wordt het percentage berekend op het salaris dat hem betaald zou zijn geweest, als het op die datum zijn ambt uitgeoefend zou hebben. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 13 september 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN