gepubliceerd op 06 oktober 2004
Besluit van de Vlaamse Regering tot afbakening van het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp en van de regio's integrale jeugdhulp en tot regeling van de beleidsafstemming integrale jeugdhulp
11 JUNI 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering tot afbakening van het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp en van de regio's integrale jeugdhulp en tot regeling van de beleidsafstemming integrale jeugdhulp
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp, inzonderheid op artikel 4, § 1, en op hoofdstuk XI;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 27 april 2004;
Gelet op de beslissing van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 inzake de begrotingscontrole;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat sommige bepalingen van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp in werking treden op 1 juli 2004; dat met het oog op de toepassing van die bepalingen onverwijld het toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp moet worden bepaald en dat de regio's integrale jeugdhulp moeten worden afgebakend; dat een onmiddellijke vaststelling van het toepassingsgebied en van de regio's tevens vereist is voor de voorbereiding van de samenstelling en de werking van de organen die verantwoordelijk zijn voor de beleidsafstemming in het raam van de integrale jeugdhulp, zodat die organen vanaf begin 2005 hun taak effectief kunnen opnemen en zodat vanaf dan de bepalingen van het decreet, die op de modulering en de netwerkvorming betrekking hebben, daadwerkelijk kunnen worden toegepast; dat een spoedige vaststelling van het toepassingsgebied en van de regio's nog meer noodzakelijk wordt aangezien een naderende regeringswisseling die vaststelling zou kunnen vertragen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming en de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet Integrale Jeugdhulp : het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp;2° minderjarige : elke natuurlijke persoon die jonger is dan achttien jaar;3° ouders : de natuurlijke personen die titularis zijn van het ouderlijk gezag of, bij ontstentenis van die personen, de wettelijke vertegenwoordigers;4° opvoedingsverantwoordelijken : de natuurlijke personen, andere dan de ouders, die de minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid;5° leefomgeving : de natuurlijke personen, met uitzondering van de ouders en de opvoedingsverantwoordelijken, die bij de minderjarige inwonen of met de minderjarige een bijzondere affectieve band hebben, evenals de natuurlijke personen die in de buurt van de minderjarige wonen of met wie de minderjarige geregeld contact heeft, onder meer bij het schoolgaan of tijdens de vrijetijdsbesteding;6° jeugdhulpverlening : de hulp- en zorgverlening die zich richt tot minderjarigen, of tot minderjarigen en hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken en/of personen uit hun leefomgeving;7° Adviesraad : de Adviesraad Integrale Jeugdhulp, bedoeld in artikel 35 van het decreet Integrale Jeugdhulp;8° Managementcomité : het Managementcomité Integrale Jeugdhulp, bedoeld in artikel 41 van het decreet Integrale Jeugdhulp;9° ministers : de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;10° regionale stuurgroep : een regionale stuurgroep integrale jeugdhulp als bedoeld in artikel 44 van het decreet Integrale Jeugdhulp;11° regioverantwoordelijke bijzondere jeugdbijstand : een directeur als bedoeld in artikel 1, 9°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 december 2002 houdende financiële bepalingen inzake uitgaven voor werkingskosten van de comités voor bijzondere jeugdzorg, de bemiddelingscommissies voor bijzondere jeugdbijstand, de sociale diensten van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbanken en de regionale diensten van de afdeling Bijzondere Jeugdbijstand en inzake uitgaven voor de preventiewerking van de comités voor bijzondere jeugdzorg en de regionale preventiewerking van de afdeling Bijzondere Jeugdbijstand;12° sector : een bevoegdheidsdomein dat geregeld wordt door een regelgeving als vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet Integrale Jeugdhulp;13° Zorgregiodecreet : het decreet van 23 mei 2003 betreffende de indeling in zorgregio's en betreffende de samenwerking en programmatie van gezondheidsvoorzieningen en welzijnsvoorzieningen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied van de integrale jeugdhulp
Art. 2.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin wordt aangeboden door : 1° de centra, bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning;2° de centra, bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling;3° de diensten voor gezinsondersteunende pleegzorg, gesubsidieerd in het raam van artikel 5, § 2, tweede lid, c), van het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling Kind en Gezin. Daaronder valt ook de volgende jeugdhulpverlening : 1° de preventieve gezinsondersteuning die verstrekt wordt via de consultatiebureaus, bedoeld in het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2002 tot bepaling van de voorwaarden en de procedureregels inzake erkenning en subsidiëring van de consultatiebureaus voor het jonge kind, voor wat het aspect onthaal betreft zoals bepaald door de Vlaamse regering overeenkomstig artikel 9 van het decreet, vermeld in het eerste lid;2° de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in het raam van projecten die worden gesubsidieerd krachtens artikel 5, § 2, tweede lid, c), van het decreet, vermeld in het eerste lid.
Art. 3.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990, wordt aangeboden door : 1° de bemiddelingscommissies voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 12 van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990;2° de comités voor bijzondere jeugdzorg, bedoeld in artikel 3 van de decreten, vermeld in 1°, bij de uitvoering van de taken, vermeld in artikel 4, 1° en 2°, van die decreten, en de sociale diensten voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 7, 2°, en artikel 40, § 1, van dezelfde decreten;3° de sociale diensten van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbanken, bedoeld in artikel 40, § 2, van de decreten, vermeld in 1°;4° de gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand, bedoeld in artikel 2, c), van de decreten, vermeld in 1°, en in artikel 31 van het decreet van 12 december 1990 betreffende het bestuurlijk beleid;5° de erkende voorzieningen, bedoeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand. Daaronder valt ook de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in het raam van projecten als bedoeld in artikel 56 van het besluit, vermeld in het eerste lid, 5°, die op jeugdhulpverlening gericht zijn.
Art. 4.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die met toepassing van het decreet van 27 juni 1990 houdende de oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap wordt aangeboden door : 1° de thuisbegeleidingsdiensten, bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap;2° de diensten voor plaatsing in gezinnen, bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr.81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 3° de semi-internaten, bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit, vermeld in 2°;4° de internaten voor minderjarigen, bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit, vermeld in 2°;5° de observatie- en behandelingscentra, bedoeld in het koninklijk besluit van 12 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de centra voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling voor gehandicapten evenals van de te volgen bijzondere regels voor de vaststelling van de toelagen per dag, toegekend voor het onderhoud, de opvoeding en de behandeling van de gehandicapten die er geplaatst zijn ten laste van de openbare besturen;6° de tehuizen voor kortverblijf, bedoeld in het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen van kort verblijf ten behoeve van gehandicapten;7° de centra voor ontwikkelingsstoornissen, bedoeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen.
Art. 5.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door de centra voor integrale gezinszorg met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1997 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg.
Art. 6.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden door de centra voor algemeen welzijnswerk met toepassing van het decreet van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk of in het kader van projecten die krachtens artikel 16, eerste lid, van dat decreet worden gesubsidieerd.
Art. 7.Onder de integrale jeugdhulp valt de volgende jeugdhulpverlening die wordt aangeboden met toepassing van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding : 1° de jeugdhulpverlening die verstrekt wordt door de centra voor leerlingenbegeleiding en, in voorkomend geval, door de regionale ondersteuningscellen, bedoeld in artikel 85 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;2° de projecten, gericht op jeugdhulpverlening, die georganiseerd worden met toepassing van hoofdstuk IX van het decreet, vermeld in 1°.
Art. 8.Onder de integrale jeugdhulp valt de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden binnen de kinder- en jeugdwerking van de erkende centra voor geestelijke gezondheidszorg met toepassing van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg of in het raam van projecten als bedoeld in artikel 30, § 3, van dat decreet. HOOFDSTUK III. - Afbakening van de regio's integrale jeugdhulp
Art. 9.Er zijn zes regio's integrale jeugdhulp.
Het Nederlandse taalgebied wordt ingedeeld in vijf regio's integrale jeugdhulp die elk gevormd worden door erbij vermelde regio's op het niveau van regionale stad als bedoeld in de bijlage bij het Zorgregiodecreet : 1° de regio integrale jeugdhulp Antwerpen, gevormd door de regio's Antwerpen, Mechelen en Turnhout;2° de regio integrale jeugdhulp Limburg, gevormd door de regio's Genk en Hasselt;3° de regio integrale jeugdhulp Oost-Vlaanderen, gevormd door de regio's Aalst, Gent en Sint-Niklaas;4° de regio integrale jeugdhulp Vlaams-Brabant, gevormd door de regio Brussel, met uitzondering van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, en de regio Leuven;5° de regio integrale jeugdhulp West-Vlaanderen, gevormd door de regio's Brugge, Kortrijk, Oostende en Roeselare. Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad vormt een aparte regio integrale jeugdhulp. HOOFDSTUK IV. - Beleidsafstemming integrale jeugdhulp Afdeling I. - Adviesraad Integrale Jeugdhulp
Onderafdeling I. - Samenstelling
Art. 10.§ 1. De Adviesraad is samengesteld uit : 1° een voorzitter;2° twee vertegenwoordigers per sector, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 36, § 1, derde lid, van het decreet Integrale Jeugdhulp;3° twee vertegenwoordigers van minderjarigen;4° een vertegenwoordiger vanuit de kinderrechten;5° drie vertegenwoordigers van ouders. § 2. De voorzitter, de leden en hun plaatsvervangers worden door de ministers benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. De leden en plaatsvervangende leden worden op de volgende wijze benoemd : 1° de vertegenwoordigers van de sectoren : op voordracht van de representatieve organisaties van het jeugdhulpaanbod;2° de vertegenwoordigers van minderjarigen : één op voordracht van de Vlaamse Jeugdraad, één op voordracht van de Vlaamse Scholierenkoepel;3° de vertegenwoordiger van kinderrechten :op voordracht van de Kinderrechtencoalitie;4° de vertegenwoordigers van ouders : op basis van een kandidaatstelling na een zo ruim mogelijke werving via een openbare oproep en door te schrijven naar een naamlijst van verenigingen.
Art. 11.De vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, en hun plaatsvervangers voldoen aan de volgende profielvereisten : 1° ze hebben bij voorkeur minstens vijf jaar ervaring in een of meer sectoren van de integrale jeugdhulp;2° ze oefenen geen bij verkiezing verleend politiek mandaat uit;3° ze wonen in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;4° ze kunnen een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen.
Art. 12.De vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 10, § 1, 3°, en hun plaatsvervangers voldoen aan de profielvereisten, bedoeld in artikel 11, 3° en 4°.
Art. 13.De vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 10, § 1, 4°, en hun plaatsvervangers voldoen aan de volgende profielvereisten : 1° ze zijn vader of moeder;2° ze zijn niet als personeelslid of bestuurslid actief in de jeugdhulpverlening van de sectoren;3° ze wonen in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;4° ze kunnen een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen;5° ze kunnen een gemotiveerde kandidaatstelling voorleggen;6° ze zijn bij voorkeur actief lid van een organisatie die de perspectieven van de minderjarigen, ouders en minderheden verdedigt.
Art. 14.De ministers kunnen aan het mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger een einde stellen : 1° op verzoek van de betrokkene;2° op gefundeerd verzoek van de Adviesraad.
Art. 15.De ministers stellen ambtshalve een einde aan het mandaat van lid of plaatsvervanger als de betrokkene niet meer beantwoordt aan de vereisten, gesteld in artikel 11, 2°, 3° en 4°, artikel 12 of artikel 13, 1° tot en met 4°.
Art. 16.Als een mandaat van voorzitter, lid of plaatsvervanger vroegtijdig vacant wordt, benoemen de ministers een vervanger, die het mandaat van zijn voorganger voleindigt.
Onderafdeling II. - Werking
Art. 17.De Adviesraad stelt een huishoudelijk reglement op dat de nadere werkzaamheden van de raad regelt. Het bepaalt minstens : 1° de frequentie van de vergaderingen met een minimum van drie vergaderingen per jaar;2° de wijze van samenroepen van de vergaderingen;3° de minimale aanwezigheid om te kunnen vergaderen;4° de wijze van beraadslaging en stemming;5° de wijze van uitnodigen van derden;6° de wijze waarop de gebruikersparticipatie zal gerealiseerd worden. Uiterlijk drie maanden na de installatievergadering legt de voorzitter van de Adviesraad het huishoudelijk reglement ter bekrachtiging voor aan de ministers.
Art. 18.Het secretariaat van de strategische adviesraad voor het beleidsdomein welzijn en volksgezondheid verzorgt de ondersteuning en het secretariaat van de Adviesraad.
Art. 19.De werkingskosten van de Adviesraad evenals de presentiegelden en de vergoedingen, bedoeld in het tweede en derde lid, vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
Aan de voorzitter, de leden of hun plaatsvervangers worden presentiegelden en vergoedingen toegekend overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisering van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesraden.
In afwijking van het tweede lid ontvangen de vertegenwoordigers van minderjarigen en van ouders een presentiegeld dat gelijk is aan tweemaal het bedrag, bedoeld in het tweede lid. Afdeling II. - Het Managementcomité Integrale Jeugdhulp
Onderafdeling I. - Samenstelling
Art. 20.De beleidsraad voor het beleidsdomein onderwijs en vorming wijst een houder van een managementfunctie van N-niveau aan als lid van het Managementcomité.
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid is het Managementcomité samengesteld uit de houders van een managementfunctie van N-niveau van de departementen en de agentschappen, die bevoegd zijn voor de jeugdhulpverlening, bedoeld in afdeling II.
Art. 21.De leden van het Managementcomité nemen beurtelings en telkens voor een periode van één jaar het voorzitterschap van het Managementcomité waar.
De ministers wijzen het lid aan dat het Managementcomité gedurende de eerste periode van één jaar zal voorzitten. Ze bepalen de datum waarop zijn voorzitterschap ingaat.
Onderafdeling II. - Werking
Art. 22.Het Managementcomité stelt een huishoudelijk reglement op dat de nadere werkzaamheden van het comité regelt. Het bepaalt minstens : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° de wijze van samenroepen van de vergaderingen;3° de wijze van beraadslaging en stemming;4° de beurtrol voor het voorzitterschap, bedoeld in artikel 21, eerste lid;5° de vervanging van de voorzitter bij afwezigheid of verhindering;6° de mogelijkheid voor de leden om zich te laten vervangen. Drie maanden na de aanwijzing van de voorzitter, bedoeld in artikel 21, tweede lid, wordt het huishoudelijk reglement ter bekrachtiging voorgelegd aan de ministers.
Art. 23.Het departement Welzijn en Volksgezondheid verzorgt de ondersteuning en het secretariaat van het Managementcomité.
Art. 24.Bij het opstellen van het Vlaams Beleidsplan Integrale Jeugdhulp houdt het Managementcomité rekening met de goedgekeurde Vlaamse actie- en beleidsplannen die verband houden met de integrale jeugdhulp.
Art. 25.Met het oog op de intersectorale afstemming en samenwerking op beleidsvlak formuleert het Managementcomité aan de ministers : 1° een standpunt bij elke verandering van sectorale regelgeving die een invloed heeft op het Vlaams Beleidsplan, bedoeld in artikel 24;2° een standpunt over de delen in de sectorale beheersovereenkomsten of managementcontracten die over integrale jeugdhulp gaan. Afdeling III. - Regionale stuurgroepen integrale jeugdhulp
Onderafdeling I. - Samenstelling
Art. 26.Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 4°, en derde lid, van het decreet Integrale Jeugdhulp bestaat een regionale stuurgroep uit de voorzitter en maximaal vijfentwintig leden onder wie : 1° minstens één vertegenwoordiger van minderjarigen;2° minstens één vertegenwoordiger van ouders;3° de regioverantwoordelijke bijzondere jeugdbijstand. Voor elk lid is er een plaatsvervangend lid.
De beleidsmedewerker, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 4°, van het decreet Integrale Jeugdhulp neemt het initiatief om bij de representatieve organisaties in de betrokken regio's tot een passende vertegenwoordiging van minderjarigen en ouders te komen.
Onderafdeling II. - Werking
Art. 27.Een regionale stuurgroep stelt een huishoudelijk reglement op dat haar nadere werkzaamheden regelt. Het bepaalt minstens : 1° de frequentie van de vergaderingen;2° de wijze van samenroepen van de vergaderingen;3° de minimale aanwezigheid om te kunnen vergaderen;4° de wijze van beraadslaging en stemming;5° de wijze waarop de gebruikersparticipatie zal gerealiseerd worden. Uiterlijk drie maanden na de installatievergadering legt de voorzitter van de regionale stuurgroep het huishoudelijk reglement ter bekrachtiging voor aan het Managementcomité.
Art. 28.Een medewerker van de beleidsmedewerker, bedoeld in artikel 46, eerste lid, 4°, van het decreet Integrale Jeugdhulp, verzorgt de ondersteuning en het secretariaat van de regionale stuurgroep.
Art. 29.De werkingskosten van een regionale stuurgroep evenals de presentiegelden en de vergoedingen, bedoeld in het tweede en derde lid, vallen ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.
Aan de leden of hun plaatsvervangers, met uitzondering van personeelsleden van de Vlaamse overheid, worden presentiegelden en vergoedingen toegekend overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisering van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesraden.
In afwijking van het tweede lid ontvangen de vertegenwoordigers van minderjarigen en van ouders een presentiegeld dat gelijk is aan tweemaal het bedrag, bedoeld in het tweede lid. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 30.In afwachting van de oprichting van de strategische adviesraad voor het beleidsdomein welzijn en volksgezondheid worden de ondersteuning en het secretariaat van de Adviesraad, bedoeld in artikel 18, verzorgd door het secretariaat van de Gezins- en Welzijnsraad.
Art. 31.In afwachting van de aanwijzing van houders van een managementfunctie van N-niveau in de departementen en agentschappen, is het Managementcomité samengesteld uit de leidend ambtenbaren van de administraties van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en van de Vlaamse openbare instellingen, die bevoegd zijn voor de jeugdhulpverlening, bedoeld in afdeling II. Artikel 20, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Art. 32.In afwijking van artikel 26, eerste en tweede lid, kan een regionale stuurgroep haar installatievergadering houden als ze is samengesteld conform artikel 46, eerste lid, 1°, 2° en 4°, en derde lid van het decreet Integrale Jeugdhulp. De stuurgroep breidt nadien, op basis van de eigenheid van de regio integrale jeugdhulp in kwestie, haar samenstelling uit conform artikel 26.
Art. 33.Tegen 1 januari 2007 leggen de ministers aan de regering een rapport voor waarin de indeling in regio's integrale jeugdhulp, bedoeld in artikel 9, wordt geëvalueerd.
Art. 34.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2004, met uitzondering van artikel 10 tot en met 33, die in werking treden op 1 januari 2005.
Art. 35.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 11 juni 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, A. BYTTEBIER