gepubliceerd op 18 februari 2019
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten
9 NOVEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten
DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20 en artikel 87, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het Kunstendecreet van 13 december 2013, gewijzigd bij de decreten van 8 mei 2015, 4 december 2015, 22 december 2017 en 29 juni 2018;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende de uitvoering van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2017;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 juni 2018;
Gelet op het advies van de sectorraad Kunsten en Erfgoed van de Raad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media, gegeven op 12 september 2018;
Gelet op advies 64.316/3 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° administratie: de dienst die binnen de Vlaamse administratie bevoegd is voor de professionele kunsten;2° adviescommissie: de Adviescommissie Kunsten, vermeld in artikel 39 van het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten;3° deontologische code: het afsprakenkader dat beoordelaars, voorzitters en leden van de Adviescommissie Kunsten moeten volgen, waarin de onverenigbaarheden van het mandaat en de discretieregels bepaald worden;4° functionele verantwoording: een verantwoording waarbij wordt aangetoond dat, en eventueel in welke mate, de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, gerealiseerd is;5° financiële verantwoording: een verantwoording waarbij wordt aangetoond welke kosten zijn gemaakt voor de realisatie van de activiteit waarvoor de subsidie is toegekend, en welke opbrengsten de subsidieontvanger in het kader van die activiteit heeft verworven, hetzij uit de activiteit zelf, hetzij uit andere bronnen;6° huishoudelijk reglement: het reglement waarin de dagelijkse, interne en externe aangelegenheden van een commissie gereguleerd zijn;7° Kunstendecreet: het decreet van 13 december 2013 houdende de ondersteuning van de professionele kunsten;8° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden.9° werkdagen: alle dagen van de week met uitzondering van zaterdagen, zon- en feestdagen. TITEL 2. - Subsidies aan kunstenaars en organisaties
Art. 2.De volgende disciplines komen in aanmerking voor subsidiëring: 1° architectuur en vormgeving;2° beeldende en audiovisuele kunsten;3° muziek;4° podiumkunsten. De minister kan de disciplines, vermeld in het eerste lid, nader bepalen afhankelijk van de artistieke evoluties binnen de kunstensector.
Art. 3.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Een aanvraag tot subsidiëring als vermeld in artikel 15, 18, 21 en 30 van het Kunstendecreet, wordt uiterlijk op de volgende data ingediend: 1° uiterlijk op 15 september voor een project dat van start gaat in de eerste jaarhelft van het daaropvolgende jaar;2° uiterlijk op 15 maart voor een project dat van start gaat in de tweede jaarhelft van datzelfde jaar. De minister neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, vermeld in artikel 15, 18, 21 en 30 van het voormelde decreet, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvragen tot subsidiëring, vermeld in het tweede lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt nader de wijze waarop die beslissing aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 4.De minister kan voor elke soort subsidie bepalen welke personeels- en werkingskosten ervoor in aanmerking komen, als die bepalingen de bedoeling hebben om dubbele subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap te voorkomen.
Art. 5.De administratie onderzoekt of een aanvraag van een subsidie als vermeld in artikel 15, 18 en 21 van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het voormelde decreet.
Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie onderzoekt of een aanvraag tot subsidiëring als vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 en 26 van het voormelde decreet.
Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie onderzoekt of een aanvraag tot subsidiëring als vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 en 31 van het voormelde decreet.
Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk of onontvankelijk is.
Art. 6.Overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van het Kunstendecreet, komen organisaties die een subsidie als vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet ontvangen, die op het ogenblik van de toekenning gelijk is aan of hoger is dan 300.000 euro, niet in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 30, eerste lid, van het voormelde decreet.
TITEL 3. - Kwaliteitsbeoordeling HOOFDSTUK 1. - Organisatie van de kwaliteitsbeoordeling Afdeling 1. - Pool van beoordelaars en pool van voorzitters
Art. 7.§ 1. Een beoordelaar, als vermeld in artikel 36, § 1 en in artikel 44, § 1 van het Kunstendecreet, voldoet aan de vereiste, vermeld in artikel 36, § 2, van het Kunstendecreet, als de betrokkene de nodige relevante kennis en competentie heeft, die verworven is door professionele of equivalente ervaring, en door het uitvoeren van prospecties, om een te beoordelen aanvraag te situeren in en in perspectief te plaatsen ten opzichte van de stand van zaken van een onderdeel van het kunstenveld, een functie of een discipline. § 2. Een lid van de pool van voorzitters voldoet aan de volgende vereisten: 1° ervaring hebben met beoordelingssystemen;2° affiniteit hebben met het kunstenveld.Professionele betrokkenheid is niet noodzakelijk; 3° deskundigheid en ervaring hebben op het vlak van het leiden en modereren van vergaderingen. De minister kan de vereisten waaraan een beoordelaar of een voorzitter moet voldoen, vermeld in het eerste lid, nader bepalen, en kan zich daarvoor laten adviseren door de adviescommissie.
Art. 8.De administratie bezorgt voor de samenstelling van de pool van beoordelaars en de pool van voorzitters een indicatieve lijst van kandidaten aan de minister. De minister kan daaraan een of meer leden toevoegen.
De minister benoemt na mededeling aan de Vlaamse Regering: 1° een pool van beoordelaars die bestaat uit ten minste tweehonderd leden;2° een pool van voorzitters die bestaat uit ten minste tien leden. Maximaal twee derde van de leden van de pool van beoordelaars en de pool van voorzitters behoort tot hetzelfde geslacht.
De vijfjarige periode waarvoor de beoordelaars, vermeld in artikel 36, § 1 en in artikel 44, § 1 van het Kunstendecreet, en de pool van voorzitters worden benoemd, start op 1 januari van het laatste jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement en eindigt op 31 december van het laatste volledige jaar van de volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.
Uiterlijk twee maanden na de aanstelling van de pool van beoordelaars en de pool van voorzitters legt de administratie, na advies van de adviescommissie Kunsten, een voorstel van huishoudelijk reglement en deontologische code voor de beoordelaars, vermeld in artikel 36, § 1 en in artikel 44, § 1 van het Kunstendecreet, en de pool van voorzitters, ter goedkeuring voor aan de minister.
De beoordelaars en de pool van voorzitters oefenen hun mandaat verder uit na het verstrijken van de periode zolang de minister geen nieuwe leden heeft benoemd.
Art. 9.De minister kan een einde maken aan het mandaat van een beoordelaar, als vermeld in artikel 36, § 1 en in artikel 44, § 1 van het Kunstendecreet, of van een lid van de pool van voorzitters op verzoek van de mandaathouder of op verzoek van de administratie, als de mandaathouder het huishoudelijk reglement of de deontologische code, vermeld in artikel 8, vijfde lid, niet naleeft. In voorkomend geval heeft de mandaathouder recht op wederwoord, dat wordt opgenomen in het verzoek van de administratie aan de minister.
Een beoordelaar of voorzitter die door de minister wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, voleindigt het mandaat.
De minister deelt een vervanging binnen de pool van beoordelaars of de pool van voorzitters mee aan de Vlaamse Regering.
Art. 10.De beoordelaars, vermeld in artikel 36, § 1 en in artikel 44, § 1 van het Kunstendecreet, kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen: 1° een presentiegeld van 60 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag voor de deelname aan vergaderingen en de uitvoering van werkbezoeken;2° een forfaitaire vergoeding van 30 euro voor de voorbereiding van een aanvraagdossier voor een werkingssubsidie en 15 euro voor de voorbereiding van een aanvraagdossier voor een projectsubsidie of beurs;3° een reisvergoeding voor vergaderingen, gebaseerd op de prijs van een treinrit in eerste klas. De leden van de pool van voorzitters kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen: 1° een presentiegeld van 90 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen bij te wonen;2° een forfaitaire vergoeding van 30 euro voor de voorbereiding van een aanvraagdossier voor een werkingssubsidie en 15 euro voor de voorbereiding van een aanvraagdossier voor een projectsubsidie of beurs;3° een reisvergoeding voor vergaderingen, gebaseerd op de prijs van een treinrit in eerste klas. De vergoeding voor vergaderingen wordt uitbetaald aan de hand van de presentielijst die tijdens de vergadering is opgesteld. De vergoeding voor de voorbereiding van een vergadering wordt uitbetaald na de indiening van het voorbereidingsverslag. De minister kan een model opleggen voor het voorbereidingsverslag. Afdeling 2. - Adviescommissie Kunsten
Art. 11.Een lid van de adviescommissie kent het beoordelingskader of heeft ervaring met beoordelingssystemen.
De minister kan de vereisten waaraan een lid van de adviescommissie moet voldoen, vermeld in het eerste lid, nader bepalen.
Art. 12.De administratie bezorgt voor de samenstelling van de adviescommissie een indicatieve lijst van kandidaten aan de minister.
De minister kan daaraan een of meer leden toevoegen.
De Vlaamse Regering benoemt op voorstel van de minister maximaal elf leden, waaronder een voorzitter van de adviescommissie.
Maximaal twee derde van de leden van de adviescommissie is van hetzelfde geslacht.
In de adviescommissie wordt ten minste één kunstenaar opgenomen en ten minste één persoon die vertrouwd is met de Vlaamse aanwezigheid in Brussel.
De vijfjarige periode waarvoor de leden van de adviescommissie worden benoemd, start op 1 november van het eerste jaar van de legislatuur van het Vlaams Parlement en eindigt op 31 oktober van het eerste jaar van de volgende legislatuur van het Vlaams Parlement.
De leden oefenen hun mandaat verder uit na het verstrijken van de periode zolang de Vlaamse Regering geen nieuwe leden heeft benoemd.
Art. 13.De adviescommissie legt binnen twee maanden na haar aanstelling een voorstel van huishoudelijk reglement en een voorstel van deontologische code ter goedkeuring voor aan de minister.
Art. 14.De Vlaamse Regering kan een einde maken aan het mandaat van een lid van de adviescommissie op verzoek van de mandaathouder of op verzoek van de minister, als de mandaathouder het huishoudelijk reglement of de deontologische code, vermeld in artikel 13 niet naleeft. In voorkomend geval heeft de mandaathouder recht op wederwoord, dat wordt opgenomen in het voorstel van mandaatbeëindiging van de administratie aan de minister.
Een lid van de adviescommissie dat door de Vlaamse Regering wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, voleindigt het mandaat.
Art. 15.De leden van de adviescommissie kunnen aanspraak maken op de volgende vergoedingen: 1° de voorzitter: een presentiegeld van 120 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen voor te bereiden en bij te wonen;2° de andere leden: een presentiegeld van 90 euro per dagdeel, geïndexeerd, tot maximaal twee dagdelen per dag, om vergaderingen voor te bereiden en bij te wonen;3° een reisvergoeding voor vergaderingen, gebaseerd op een treinrit in eerste klas. De vergoedingen worden betaald aan de hand van de presentielijst die tijdens de vergadering is opgesteld. HOOFDSTUK 2. - Verloop van de kwaliteitsbeoordeling
Art. 16.Een commissie als vermeld in artikel 44 van het Kunstendecreet, wordt samengesteld uit minimaal drie en maximaal dertien leden en wordt voorgezeten door een voorzitter, aangewezen uit de pool van voorzitters, vermeld in artikel 38, § 1, van het voormelde decreet.
Voor de advisering over de subsidies, vermeld in artikel 15 en 18 van het voormelde decreet, worden er in afwijking van het eerste lid, ad hoc commissies samengesteld die bestaan uit drie leden uit de pool van beoordelaars en een secretaris, die in dienst is bij de administratie.
Art. 17.De minister bepaalt nader de wijze waarop de voorlopige adviezen openbaar worden gemaakt, vermeld in artikel 45 van het Kunstendecreet.
TITEL 4. - Bepalingen over betaling, toezicht, reserve en sanctie HOOFDSTUK 1. - Betaling van een toegekende subsidie
Art. 18.De subsidies, vermeld in artikel 15, 18, 21 en 30 van het Kunstendecreet, worden op de volgende wijze beschikbaar gesteld: 1° een voorschot van 90 % van de subsidie wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van 10 % van de subsidie wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend is, nageleefd zijn en dat de subsidie aangewend is voor de doeleinden waarvoor ze is verleend. De subsidies vermeld in artikel 143 van het voormelde decreet, en in afwijking van het eerste lid, de subsidies, vermeld in artikel 15, 18 en 21 van het voormelde decreet, waarvan het jaarlijks bedrag niet hoger is dan 7.000 euro, worden voor 100 % beschikbaar gesteld na de mededeling over de subsidietoekenning aan de aanvrager.
In afwijking van het tweede lid, worden de subsidies, vermeld in artikel 143 van het voormelde decreet, en, in afwijking van het eerste lid, worden de subsidies, vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet, als volgt beschikbaar gesteld indien ze zijn toegekend aan een buitenlandse aanvrager: 1° een voorschot van 70 % van de subsidie wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit waarin de subsidie wordt toegekend;2° het saldo van 30 % van de subsidie wordt uitbetaald nadat de administratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend is, nageleefd zijn en dat de subsidie aangewend is voor de doeleinden waarvoor ze is verleend.
Art. 19.Een organisatie waaraan een werkingssubsidie is toegekend, dient een geactualiseerd beleidsplan in, uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de subsidieperiode.
In het geactualiseerde beleidsplan geeft de organisatie aan op welke punten het oorspronkelijke beleidsplan wordt aangepast, rekening houdend met het toegekende subsidiebedrag en de eventuele overwegingen bij de subsidiebeslissing van de Vlaamse Regering.
De administratie controleert het geactualiseerde beleidsplan en meldt de al dan niet aanvaarding ervan aan de gesubsidieerde organisatie uiterlijk vóór 1 maart van het eerste jaar van de subsidieperiode.
Als de melding niet gebeurt vóór 1 maart, wordt het geactualiseerde beleidsplan ambtshalve beschouwd als goedgekeurd.
De administratie kan aan de organisatie aanvullende informatie en documenten over het geactualiseerde beleidsplan vragen.
Als de administratie vaststelt dat het plan onvoldoende rekening houdt met de bepalingen, vermeld in het tweede lid, start de administratie uiterlijk vóór 1 maart van het eerste jaar van de werkingsperiode, een overleg met de organisatie met het oog op bijsturing.
Als er niet tot een vergelijk wordt gekomen, kan de administratie aan de minister een proportioneel sanctievoorstel voorleggen.
De administratie deelt de goedkeuring van het geactualiseerde beleidsplan mee via de webtoepassing die de administratie ter beschikking stelt.
Art. 20.De minister bepaalt nader op welke wijze het geactualiseerde beleidsplan wordt ingediend. HOOFDSTUK 2. - Verantwoording van de subsidie Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 21.Om dubbele subsidiëring te vermijden geldt als bijkomende subsidievoorwaarde dat een activiteit niet kan gesubsidieerd worden als voor dezelfde activiteit ook een subsidie werd toegekend binnen een ander Vlaams subsidiekader voor culturele initiatieven.
Art. 22.Een verantwoordingsdossier als vermeld in artikel 53, § 1, van het Kunstendecreet, bestaat uit: 1° een functionele verantwoording;2° een financiële verantwoording. De functionele en financiële verantwoording, vermeld in het eerste lid, worden, in geval van een werkingssubsidie, uiterlijk drie maanden na de werkingsperiode waarop ze betrekking hebben of, in geval van een projectsubsidie of een beurs, uiterlijk drie maanden na de beëindiging van het project of de beurs ingediend, tenzij het in de subsidiebeslissing anders is bepaald. Afdeling 2. - Verantwoording van beurzen en projectsubsidies
Art. 23.Uiterlijk op het ogenblik waarop de subsidie wordt toegekend, bepaalt de minister wanneer en op welke wijze het verantwoordingsdossier aan de administratie bezorgd moet worden.
Art. 24.De functionele verantwoording over kortlopende en meerjarige beurzen als vermeld in artikel 15 en 18 van het Kunstendecreet, bestaat uit een inhoudelijk verslag.
De functionele verantwoording over een projectsubsidie als vermeld in artikel 21 van het voormelde decreet, bestaat uit: 1° een inhoudelijk verslag van het gerealiseerde project;2° een gedetailleerd overzicht van de activiteiten; 3° een overzicht van alle opbrengsten en kosten met betrekking tot het project, als het subsidiebedrag hoger is dan 15.000 euro.
De financiële verantwoording over een projectsubsidie als vermeld in artikel 21 van het voormelde decreet, bestaat uit een verklaring op erewoord waarin de begunstigde van de subsidie verklaart dat voldaan is aan de financiële verantwoording, vermeld in artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring.
Art. 25.De functionele verantwoording over een projectsubsidie als vermeld in artikel 30 van het Kunstendecreet, bestaat uit: 1° een inhoudelijk verslag van het gerealiseerde project;2° een gedetailleerd overzicht van de activiteiten. De financiële verantwoording over een projectsubsidie als vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet, die hoger is dan 15.000 euro, bestaat uit: 1° de resultatenrekening over de realisatie van het project, met een specificatie van alle vermelde kosten- en opbrengstenrekeningen en een toelichting per post.Een organisatie die een gesubsidieerd project realiseert en daarnaast andere activiteiten opzet, maakt in haar volledige boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid tussen de kosten en opbrengsten van de realisatie van het gesubsidieerde project en alle andere kosten en opbrengsten; 2° de specificatie van alle bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura voor de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak hebben meegewerkt aan de realisatie van het project, met vermelding van de namen van de begunstigden;3° de bewijsstukken die betrekking hebben op de te verantwoorden subsidie.De minister kan in het besluit tot toekenning van een subsidie die verantwoordingsstukken definiëren of bepalen die niet ingediend hoeven te worden, op voorwaarde dat ze door de begunstigde ter beschikking worden gehouden van de controle-instanties; 4° het verslag van een erkende accountant of bedrijfsrevisor die niet betrokken is bij de dagelijkse inhoudelijke, organisatorische en zakelijke werking van de gesubsidieerde organisatie in kwestie, met commentaar bij de balans en de resultatenrekening van de organisatie, als de projectsubsidie minstens 100.000 euro bedraagt.
De financiële verantwoording over een projectsubsidie als vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet, die gelijk is aan of lager is dan 15.000 euro, bestaat uit een verklaring op erewoord waarin de begunstigde van de subsidie verklaart dat voldaan is aan de financiële verantwoording, vermeld in artikel 12 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring.
Art. 26.De minister kan, rekening houdend met en op grond van de specifieke doeleinden waarvoor de projectsubsidie aangewend moet worden, of op grond van de bijzondere kenmerken van het project of de realisatiedatum van het project een aangepaste verantwoording vragen of een aangepaste indieningsdatum opleggen.
Als de subsidieontvanger niet volledig voldoet aan de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 51, § 1, 2°, van het voormelde decreet, beschikt de subsidieontvanger over een remediëringstermijn van twintig werkdagen vanaf het ogenblik van de kennisgeving door de administratie, om alsnog aan de subsidievoorwaarde te voldoen.
Art. 27.Als de subsidieontvanger nalaat de subsidie volledig te verantwoorden conform artikel 25 en 26, betaalt hij de subsidie terug ten belope van het niet-verantwoorde gedeelte overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, met behoud van de toepassing van artikel 54 van het Kunstendecreet. Afdeling 3. - Voorwaarden en verantwoording van werkingssubsidies
Art. 28.Aanvullend op de voorwaarden, vermeld in artikel 51 en 52, § 2, 1°, 2°, 3°, a) tot en met c), van het Kunstendecreet, voldoet de ontvanger van een subsidie als vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet aan de volgende subsidievoorwaarden: 1° voor organisaties die inzetten op de functie presentatie of productie, al dan niet in combinatie met de functies participatie, ontwikkeling of reflectie: over de gehele subsidieperiode gemeten, gemiddeld minstens 20 % aan eigen opbrengsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale kosten, met uitzondering van eventuele afschrijvingen op kapitaalsubsidies;2° voor organisaties die alleen inzetten op de functie participatie, ontwikkeling of reflectie: over de gehele subsidieperiode gemeten, gemiddeld minstens 7,5 % aan eigen opbrengsten verwerven, berekend in verhouding tot de totale kosten, met uitzondering van eventuele afschrijvingen op kapitaalsubsidies. Op de subsidievoorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, is het pas- toe-of-leg-uit-principe van toepassing, op voorwaarde dat de motivering in het aanvraagdossier is opgenomen en door de Vlaamse Regering is goedgekeurd.
Art. 29.Een subsidie als vermeld in artikel 25 van het Kunstendecreet, wordt jaarlijks verantwoord.
Het verantwoordingsdossier voor een subsidie als vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet, wordt uiterlijk drie maanden na het einde van elk jaar van de meerjarige subsidiëringsperiode aan de administratie bezorgd.
De minister bepaalt nader op welke wijze het verantwoordingsdossier, vermeld in het tweede lid, aan de administratie bezorgd moet worden.
Als de subsidieontvanger niet volledig voldoet aan de subsidievoorwaarde, vermeld in artikel 51, § 1, 2°, van het voormelde decreet, beschikt de subsidieontvanger over een remediëringstermijn van twintig werkdagen vanaf het ogenblik van de kennisgeving om alsnog aan die subsidievoorwaarde te voldoen.
Art. 30.De functionele verantwoording van een werkingssubsidie bestaat uit: 1° een evaluatie van de werking;2° een gedetailleerd overzicht van de activiteiten. De financiële verantwoording van een werkingssubsidie bestaat uit: 1° de jaarrekening, die bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting;2° de verslagen van de algemene vergadering over de goedkeuring van de rekeningen en de begroting, of, als het gaat om een stichting, de verslagen van de raad van bestuur over de goedkeuring van de rekeningen en de begroting;3° de specificatie van alle bezoldigingen, sociale lasten, vergoedingen, commissie- en erelonen, uitkoopsommen en voordelen in natura voor de personen die op artistiek, technisch, administratief of organisatorisch vlak hebben meegewerkt, met vermelding van de namen van de begunstigden;4° een afschrijvingstabel voor de investeringen; 5° het verslag van een erkende accountant of bedrijfsrevisor die niet betrokken is bij de dagelijkse inhoudelijke, organisatorische en zakelijke werking van de gesubsidieerde organisatie in kwestie, met commentaar bij de balans en de resultatenrekening van die organisatie, als de jaarlijkse subsidie minstens 100.000 euro bedraagt.
In de resultatenrekening worden alle kosten en opbrengsten met betrekking tot de werkingsperiode opgenomen. Als de organisatie naast de werkingssubsidies, vermeld in artikel 25 van het Kunstendecreet, nog andere subsidies ontvangt, worden die in dezelfde resultatenrekening opgenomen.
Als organisaties naast de activiteiten waarvoor ze conform artikel 25 van het voormelde decreet gesubsidieerd worden, nog andere activiteiten organiseren, maken ze in hun totale boekhouding een duidelijk en identificeerbaar onderscheid tussen beide soorten activiteiten.
Art. 31.Om na te gaan of voldaan is aan de subsidievoorwaarden, vermeld in artikel 55, § 1, van het Kunstendecreet, kunnen de gegevens en documenten, vermeld in artikel 30, eerste lid, 1° en 2°, van dit besluit, door de administratie worden voorgelegd aan een commissie van ten minste drie en maximaal zeven leden uit de pool van beoordelaars, vermeld in artikel 36, § 1, van het voormelde decreet. De commissie kan daarbij het verantwoordingsdossier toetsen aan het geactualiseerde beleidsplan, vermeld in artikel 49, derde lid, van het Kunstendecreet, en aan de criteria, vermeld in artikel 28, § 2, van het voormelde decreet. Ze kan daarover op verzoek van de administratie een advies aan de minister en de administratie formuleren.
Art. 32.Als de subsidieontvanger nalaat de subsidie volledig te verantwoorden conform artikel 30 van dit besluit, betaalt hij de subsidie terug ten belope van het niet-verantwoorde gedeelte overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, met behoud van de toepassing van artikel 54 van het Kunstendecreet. HOOFDSTUK 3. - Toezicht op de aanwending van de subsidie
Art. 33.De minister kan de toezichtmodaliteiten nader bepalen voor de volgende subsidies en kan die specifiëren naargelang de hoogte van het toegekende subsidiebedrag: 1° de projectsubsidies voor kunstenaars, vermeld in artikel 21 van het Kunstendecreet;2° de projectsubsidies voor organisaties, vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet;3° de werkingssubsidies voor organisaties, vermeld in artikel 25 van het voormelde decreet;4° de cofinanciering van internationale kunstprojecten, vermeld in artikel 115 van het voormelde decreet;5° de residentietoelagen, vermeld in artikel 129 van het voormelde decreet;6° de tussenkomsten voor buitenlandse publieke presentatiemomenten, vermeld in artikel 143 van het voormelde decreet;7° de projectsubsidies voor een internationale netwerkorganisatie, vermeld in artikel 157 van het voormelde decreet.
Art. 34.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een bezwaar als vermeld in artikel 57, § 1, van het Kunstendecreet, bevat, aan welke inhoudelijke en vormelijke voorwaarden een bezwaar voldoet en op welke wijze en wanneer een bezwaar ingediend wordt.
De minister bepaalt nader de procedure voor de indiening van een bezwaar of een gemotiveerde intentieverklaring tot remediëring als vermeld in artikel 57 van het Kunstendecreet.
De minister bepaalt nader de ontvankelijkheidsprocedure.
Art. 35.De minister bepaalt nader de uitvoeringsmodaliteiten van een sanctie. HOOFDSTUK 4. - Besteding van de reserve
Art. 36.De minister kan nader bepalen welke gegevens en documenten een bestedingsplan als vermeld in artikel 62 van het Kunstendecreet, bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een bestedingsplan voldoet en op welke wijze en wanneer een bestedingsplan ingediend wordt.
Art. 37.De minister bepaalt nader de ontvankelijkheidsprocedure voor de indiening van een bestedingsplan.
Art. 38.De minister kan nader bepalen welke gegevens en documenten een rapportering over een bestedingsplan bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een rapportering voldoet en op welke wijze en wanneer een rapportering ingediend wordt.
TITEL 5. - Subsidies voor kunstinstellingen en ondersteunende organisaties HOOFDSTUK 1. - Erkenning van kunstinstellingen
Art. 39.In dit artikel wordt verstaan onder erkenningscommissie: de commissie, vermeld in artikel 69, § 1 van het Kunstendecreet.
De administratie bezorgt voor de samenstelling van de erkenningscommissie, vermeld in artikel 69, § 1, van het Kunstendecreet, een indicatieve lijst van kandidaten aan de minister.
De minister kan daaraan een of meer leden toevoegen.
De Vlaamse Regering benoemt op voorstel van de minister zeven leden, waaronder een voorzitter van de erkenningscommissie.
Art. 40.De minister kan nader de adviesprocedure bepalen.
Art. 41.De minister bepaalt nader de overlegprocedure.
Art. 42.Als de Vlaamse Regering in het geval, vermeld in artikel 70, § 3, eerste lid, 2°, van het Kunstendecreet, beslist tot de stopzetting van een erkenning als kunstinstelling als vermeld in artikel 70, § 1, van het voormelde decreet, brengt ze de kunstinstelling in kwestie daarvan uiterlijk zes maanden voor het aflopen van de beheersovereenkomst, vermeld in artikel 77, § 1 van het voormelde decreet, op de hoogte. De erkenning stopt twee jaar na afloop van de beheersovereenkomst. De instelling behoudt gedurende twee jaar minstens 75 % van de subsidie die volgens de afgelopen beheersovereenkomst jaarlijks ter beschikking is gesteld, op voorwaarde dat ze tijdig een ontvankelijk bestedingsplan als vermeld in artikel 62, § 2, van het voormelde decreet indient. HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen
Art. 43.Organisaties als vermeld in artikel 68, § 1, van het Kunstendecreet, die een subsidie ontvangen die op het ogenblik van de toekenning gelijk is aan of hoger is dan 300.000 euro, komen niet in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 30 van het voormelde decreet.
Art. 44.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een beleidsplan als vermeld in artikel 83 van het Kunstendecreet, bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een beleidsplan voldoet en op welke wijze een beleidsplan ingediend wordt.
Art. 45.De minister benoemt per kunstinstelling en per ondersteunende organisatie een afzonderlijke beoordelingscommissie. De minister deelt de samenstelling van die beoordelingscommissies voorafgaand aan de benoeming mee aan de Vlaamse Regering.
Art. 46.Maximaal twee derde van de leden van een beoordelingscommissie is van hetzelfde geslacht.
Art. 47.De administratie bezorgt voor de samenstelling van de beoordelingscommissie een indicatieve lijst van kandidaten aan de minister. De minister kan daaraan een of meer leden toevoegen.
Art. 48.De minister kan de vereisten waaraan een lid van een beoordelingscommissie moet voldoen, vermeld in artikel 85, § 3, eerste lid, van het Kunstendecreet, nader bepalen. De minister kan zich daarvoor laten adviseren door de adviescommissie.
Art. 49.De minister bepaalt de hoogte van een vergoeding en de procedure voor de toekenning van een vergoeding.
TITEL 6. - Internationaal stimuleringsbeleid en de verwerving en spreiding van kunst. HOOFDSTUK 1. - Internationaal stimuleringsbeleid Afdeling 1. - Cofinanciering van internationale kunstprojecten
Art. 50.De projectsubsidie aan een binnenlandse projectpartner als vermeld in artikel 115, § 1, van het Kunstendecreet, wordt toegekend door de minister.
Art. 51.Organisaties als vermeld in artikel 25 en artikel 68, § 1, van het Kunstendecreet, die een subsidie ontvangen die op het ogenblik van de toekenning gelijk is aan of hoger is dan 1.000.000 euro, komen niet in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 115 van het voormelde decreet.
Art. 52.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Een aanvraag tot subsidiëring van de cofinanciering van een internationaal kunstproject als vermeld in artikel 115, § 1, van het Kunstendecreet, wordt minstens twee maanden voor de aanvang van het project ingediend.
De minister neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, vermeld in artikel 115, § 1, van het voormelde decreet, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvraag tot subsidiëring, vermeld in het tweede lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt de wijze waarop die beslissing tot het al dan niet toekennen van een subsidie aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 53.De administratie onderzoekt of een aanvraag tot subsidiëring als vermeld in artikel 115, § 1, van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14, 31 en 116 van het voormelde decreet. Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk dan wel onontvankelijk is.
Art. 54.De minister bepaalt nader hoe de voorschotten, vermeld in artikel 121 van het Kunstendecreet, worden berekend en betaald. Afdeling 2. - Buitenlandse residenties
Onderafdeling 1. - Aanduiding van buitenlandse residentieplekken
Art. 55.De buitenlandse residentieplekken, vermeld in artikel 124 van het Kunstendecreet, worden aangeduid door de minister.
Art. 56.De administratie bezorgt ten minste jaarlijks uiterlijk op 1 juni aan de minister een voorstel van beslissing over een actualisatie van de lijst met aangeduide residentieplekken als vermeld in artikel 125, § 3, van het Kunstendecreet.
De administratie kan informatie inwinnen bij experten om een gemotiveerd advies op te stellen.
De minister beslist over de actualisatie van de lijst met aangeduide residentieplekken, vermeld in artikel 126 van het voormelde decreet, uiterlijk op 15 juli.
Art. 57.De minister sluit met elke residentieplek een overeenkomst als vermeld in artikel 128 van het Kunstendecreet, die de volgende elementen bevat: 1° de residentieperiode;2° de aangeboden ondersteuning door de residentieplek op financieel, inhoudelijk of organisatorisch vlak;3° de selectiemethode van de kunstenaar(s);4° de hoogte van de vergoeding die toegekend wordt aan de residentieorganisatie, en de wijze van betaling;5° de wijze waarop de Vlaamse Gemeenschap wordt vermeld op de communicatie-instrumenten van de residentieplek. Onderafdeling 3. - Residentietoelagen
Art. 58.De residentietoelage, vermeld in artikel 129 van het Kunstendecreet, wordt toegekend door de minister.
Art. 59.De minister kan bepalen welke werkingskosten van een residentie als vermeld in artikel 130, § 1, van het Kunstendecreet, in aanmerking komen voor een residentietoelage, als die bepalingen de bedoeling hebben om dubbele subsidiëring door de Vlaamse Gemeenschap te voorkomen.
Art. 60.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Een aanvraag van een residentietoelage als vermeld in artikel 129 van het Kunstendecreet, wordt ingediend uiterlijk zes maanden voor de datum waarop de residentie van start gaat.
De minister neemt een beslissing over de toekenning en over de grootte van de residentietoelagen, vermeld in artikel 129 van het Kunstendecreet, uiterlijk twee maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvraag, vermeld in het tweede lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt de wijze waarop die beslissing tot het al dan niet toekennen van een subsidie aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 61.De administratie onderzoekt of een aanvraag van een residentietoelage als vermeld in artikel 129 van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het voormelde decreet. Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk dan wel onontvankelijk is.
Art. 62.De minister bepaalt nader hoe de voorschotten, vermeld in artikel 135 van het Kunstendecreet, worden berekend en betaald. Afdeling 4. - Buitenlandse presentaties
Onderafdeling 1. - Aanwezigheid op buitenlandse presentatieplekken
Art. 63.De buitenlandse presentatieplekken, vermeld in artikel 138 van het Kunstendecreet, worden aangeduid door de minister.
Art. 64.De administratie bezorgt jaarlijks, uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan de start van de samenwerking, aan de minister een voorstel van beslissing over een actualisatie van de lijst met aangeduide buitenlandse presentatieplekken als vermeld in artikel 139, § 3, van het Kunstendecreet.
De administratie kan informatie inwinnen bij experten om een gemotiveerd advies op te stellen als vermeld in artikel 139, § 2, van het voormelde decreet.
De minister beslist over de actualisatie van de lijst met aangeduide presentatieplekken, vermeld in artikel 140 van het Kunstendecreet, uiterlijk op 1 januari van het jaar waarin de samenwerking van start gaat.
Art. 65.De minister sluit met elke buitenlandse presentatieplek een overeenkomst als vermeld in artikel 142 van het Kunstendecreet, die de volgende elementen bevat: 1° de omschrijving van het initiatief;2° het overeengekomen bedrag en de wijze van betaling;3° de looptijd van de overeenkomst;4° de wijze waarop de Vlaamse Gemeenschap wordt vermeld op de communicatie-instrumenten van de presentatieplek. Onderafdeling 2. - Tussenkomsten voor buitenlandse publieke presentatiemomenten
Art. 66.De tussenkomst in de kosten, vermeld in artikel 143 van het Kunstendecreet, wordt toegekend door de minister.
Art. 67.Organisaties als vermeld in artikel 25 en artikel 68, § 1, van het Kunstendecreet, die een subsidie ontvangen die op het ogenblik van de toekenning gelijk is aan of hoger is dan 300.000 euro, komen niet in aanmerking voor een subsidie als vermeld in artikel 143 van het voormelde decreet.
Art. 68.Een inhoudelijke voorwaarde van een aanvraagdossier als vermeld in artikel 145, § 2, van het Kunstendecreet, is dat het aangevraagde bedrag maximaal 7.000 euro bedraagt.
Art. 69.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Een aanvraagdossier voor een tussenkomst voor buitenlandse presentatiemomenten als vermeld in artikel 143 van het Kunstendecreet, wordt minstens twee maanden voor de aanvang van het presentatiemoment ingediend, tenzij een gemotiveerde uitzondering aanvaard wordt door de administratie.
De minister neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de tussenkomsten, vermeld in artikel 143 van het Kunstendecreet, uiterlijk twee maanden na de indieningdatum van de aanvraag, vermeld in het tweede lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt de wijze waarop die beslissing tot het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 70.De administratie onderzoekt of een aanvraag voor een tegemoetkoming als vermeld in artikel 143 van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 144 van het voormelde decreet. Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk dan wel onontvankelijk is.
Onderafdeling 3. - Doorbraaktrajecten
Art. 71.De ondersteuning, vermeld in artikel 151 van het Kunstendecreet, wordt toegekend door de minister.
Art. 72.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Een aanvraag tot subsidiëring van een doorbraaktraject als vermeld in artikel 151 van het Kunstendecreet, wordt minstens twee maanden voor de aanvang van het doorbraaktraject ingediend.
De minister neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, vermeld in artikel 151 van het voormelde decreet, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvragen tot subsidiëring, vermeld in het tweede lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt de wijze waarop die beslissing tot het al dan niet toekennen van een tegemoetkoming aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 73.De administratie onderzoekt of een aanvraag van een subsidie als vermeld in artikel 151 van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 van het voormelde decreet, en, als dat van toepassing is, artikel 152 van het voormelde decreet. Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk dan wel onontvankelijk is.
Art. 74.De minister sluit over een toegekend doorbraaktraject een overeenkomst met de aanvrager als vermeld in artikel 156 van het Kunstendecreet.
De minister kan verdere bepalingen en modaliteiten vastleggen voor de overeenkomst met de aanvrager, vermeld in het eerste lid. Afdeling 5. - Netwerken
Art. 75.De minister kan een projectsubsidie toekennen aan een internationale netwerkorganisatie of aan een netwerkevenement dat bijdraagt tot de internationale uitstraling van de Vlaamse kunstensector als vermeld in artikel 157 van het Kunstendecreet.
Art. 76.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een aanvraagdossier bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een aanvraagdossier voldoet en op welke wijze een aanvraagdossier ingediend wordt.
Art. 77.Een aanvraag tot subsidiëring van een internationale netwerkorganisatie of een netwerkevenement als vermeld in artikel 157 van het Kunstendecreet, wordt minstens twee maanden voor de aanvang van het project ingediend.
De minister neemt de beslissing over de toekenning en over de grootte van de subsidies, vermeld in artikel 157 van het Kunstendecreet, uiterlijk vier maanden na de uiterste indieningsdatum van de aanvragen tot subsidiëring, vermeld in het eerste lid.
De administratie brengt de aanvrager op de hoogte van de beslissing, uiterlijk tien werkdagen na de beslissing van de minister. De minister bepaalt de wijze waarop die beslissing aan de aanvrager wordt bekendgemaakt.
Art. 78.De administratie onderzoekt of een aanvraag van een subsidie als vermeld in artikel 157 van het Kunstendecreet, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 14 en 31, 1°, van het voormelde decreet. Als een aanvraag niet voldoet aan die voorwaarden, is de aanvraag onontvankelijk.
De administratie stuurt binnen tien werkdagen vanaf de datum van de ontvangst van de aanvraag een bericht naar de aanvrager met de melding dat de aanvraag ontvankelijk dan wel onontvankelijk is.
Art. 79.De minister bepaalt nader hoe de voorschotten, vermeld in artikel 162 van het Kunstendecreet, worden berekend en betaald. HOOFDSTUK 2. - Verwerving en spreiding van kunst Afdeling 1. - Collectie Vlaanderen
Art. 80.De aankoop van kunstwerken, vermeld in artikel 165 van het Kunstendecreet, gebeurt door de minister.
Art. 81.Op voorstel van de administratie beslist de minister tot aanstelling van ofwel een curator, ofwel een commissie van experten als vermeld in artikel 167, § 1, van het Kunstendecreet.
Als de minister beslist een curator aan te stellen, stelt de administratie een lijst op van minstens twee kandidaat-curatoren, waaraan de minister een of meer kandidaten kan toevoegen.
Als de minister beslist een commissie van experten aan te stellen, stelt de administratie een lijst op van kandidaat-experten voor de vorming van een commissie van experten. De commissie van experten bestaat uit drie leden, onder wie één voorzitter.
De kandidaat-curatoren of kandidaat-commissieleden voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° aantoonbare expertise in het veld van de hedendaagse kunst hebben;2° geen opbrengsten verwerven uit initiatieven die de verkoop van kunst tot doel hebben, als het niet de verkoop van eigen werk betreft.
Art. 82.Een benoeming tot curator of expert van een commissie is onverenigbaar met: 1° een verkozen politiek mandaat;2° een functie als medewerker van een parlementaire fractie of een kabinet;3° een functie als personeelslid in dienst van een instelling van de Vlaamse overheid dat in het kader van zijn functie betrokken is bij de uitvoering van het Kunstendecreet;4° een functie als personeelslid van een belangenbehartiger uit het kunstenveld;5° een functie als personeelslid van een ondersteunende organisatie als vermeld in artikel 71 en 73 van het Kunstendecreet;6° het lidmaatschap van de raad van bestuur van een belangenbehartiger uit het kunstenveld.
Art. 83.De minister benoemt de curator of de expert van een commissie voor een periode van vijf jaar.
Een curator kan maximaal één mandaat vervullen.
Een expert van de commissie kan maximaal twee mandaten vervullen.
De minister bepaalt de vergoeding van de curator of van de expert van een commissie.
De minister kan het mandaat van een curator of van een lid van de commissie vroegtijdig beëindigen op verzoek van de betrokkene of op eigen verzoek.
Art. 84.De curator of de commissie van experten legt, uiterlijk zes maanden na de aanstelling, een visieplan voor de duur van het mandaat ter goedkeuring voor aan de minister.
De curator of de commissie van experten stelt minimaal één keer per jaar, uiterlijk op 1 juni, een gemotiveerde selectie van kunstwerken op die in aanmerking komen voor aankoop als vermeld in artikel 166 van het Kunstendecreet.
Uiterlijk op 1 oktober beslist de minister op basis van de selectie, vermeld in artikel 167 van het voormelde decreet.
Art. 85.De minister bepaalt nader de modaliteiten van de aankoop in een overeenkomst met de kunstenaar, of met de door hem gekozen vertegenwoordiger als vermeld in artikel 169 van het Kunstendecreet. Afdeling 2. - Spreiding van kunstwerken
Art. 86.De organisatie, vermeld in artikel 170 van het Kunstendecreet, wordt aangewezen door de minister.
Art. 87.De minister kan de taken, vermeld in artikel 171, § 1 van het Kunstendecreet, die zijn toegewezen aan de organisatie, vermeld in artikel 170 van het voormelde decreet, nader bepalen.
Art. 88.De minister bepaalt nader welke gegevens en documenten een beleidsplan bevat, aan welke vormelijke voorwaarden een beleidsplan voldoet en op welke wijze een beleidsplan ingediend wordt.
Art. 89.De minister richt een afzonderlijke beoordelingscommissie op als vermeld in artikel 174 van het Kunstendecreet, voor de beoordeling van het beleidsplan van de organisatie, vermeld in artikel 170 van het Kunstendecreet.
TITEL 7. - Slotbepalingen
Art. 90.Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende de uitvoering van het Kunstendecreet, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 oktober 2017, wordt opgeheven.
Art. 91.De ministeriële besluiten die genomen zijn ter uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 90, blijven van kracht tot ze door de minister worden opgeheven of vervangen, als ze verenigbaar zijn met de bepalingen van dit besluit.
Art. 92.De percentages genoemd in artikel 28 zijn pas van toepassing vanaf de subsidieperiode 2022-2026. Voor de verantwoording en het toezicht op de werkingssubsidies in de periode 2017-2021 blijven de volgende percentages van toepassing: 12.5 % voor de functies productie en presentatie, 5 % voor de functies ontwikkeling, participatie en reflectie.
Art. 93.In aanvulling op de indiendata bepaald in artikel 3, tweede lid, kunnen, éénmalig, beurzen en projecten van individuele kunstenaars, zoals bedoeld in artikel 15, 18 en 21 van het Kunstendecreet, voor een aangevraagd bedrag tot 15.000 euro, tijdig worden ingediend uiterlijk op 15 januari 2019, voor beurzen en projecten die starten in de periode mei-juni 2019. Deze aanvragen zullen behandeld worden door de ad hoc commissies zoals bedoeld in artikel 16, tweede lid.
Art. 94.De bepalingen van dit besluit treden in werking vanaf 1 januari 2019.
Art. 95.De Vlaamse minister, bevoegd voor de culturele aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 november 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel, S. GATZ