gepubliceerd op 14 december 2009
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de oprichting en organisatie van kunstacademies in het deeltijds kunstonderwijs
4 SEPTEMBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de oprichting en organisatie van kunstacademies in het deeltijds kunstonderwijs
De Vlaamse Regering, Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, artikel 13 en 24, § 2, 5°;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, artikelen 90, 1°, 93ter, §§ 5, 6, eerste lid, en 7, tweede zin, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, 96, § 2, 98, § 3, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, en 98bis, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 22 juni 2007;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het Onderwijs XIII-Mozaïek, artikel IX.2, § 2, gewijzigd bij decreet van 30 april 2009;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het Onderwijs XIV, artikel X.40, gewijzigd bij de decreten van 15 juni 2006 en 30 april 2009, en artikel X.42;
Gelet op het Besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst;
Gelet op het Besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting Beeldende kunst';
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen 'Muziek', 'Woordkunst' en 'Dans';
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 mei 2009;
Gelet op protocol nr. 695 van 5 juni 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 461 van 5 juni 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op advies 47.025/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2009, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde of gefinancierde instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die kunstacademie zijn zoals vermeld in artikel 91, 11° en art. 93ter van het Decreet betreffende het Onderwijs II van 31 juli 1990.
Art. 2.§ 1. De volgende bepalingen uit HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie : artikel 2 § 1, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, § 2, § 3 en § 4. § 2. De volgende bepalingen uit HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen van het organisatiebesluit podiumkunsten zijn van toepassing op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie : artikel 2 § 1, 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11°, § 2, § 3 en § 4. § 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1°kunstonderwijs : onderwijs in de muziek, de woordkunst, de dans en de beeldende kunst; 2° studierichting : het geheel van opties betreffende één van de expressievormen muziek, woordkunst, dans of beeldende kunst;3° afdeling podiumkunsten : het onderdeel van de kunstacademie dat de studierichtingen muziek, woordkunst en dans aanbiedt;4° afdeling beeldende kunst : het onderdeel van de kunstacademie dat de studierichting beeldende kunst aanbiedt;5° het decreet : het Decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II;6° organisatiebesluit beeldende kunst : het Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst;7° organisatiebesluit podiumkunsten : het Besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans;8° besluit administratieve omkadering : het Besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2007 betreffende de administratieve omkadering in het deeltijds kunstonderwijs en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage;9° het besluit bekwaamheidsbewijzen beeldende kunst : het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst";10° het besluit bekwaamheidsbewijzen podiumkunsten : het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", "Woordkunst" en "Dans". HOOFDSTUK II. - Structuur
Art. 3.De bepalingen van HOOFDSTUK II. - Structuur van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK II. - Structuur van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
HOOFDSTUK III. - Toelatings- en overgangsvereisten
Art. 4.De bepalingen van HOOFDSTUK III. - Toelatings- en overgangsvereisten van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK III. - Toelatings- en overgangsvereisten van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studiën
Art. 5.De bepalingen van HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studiën van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studiën van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
HOOFDSTUK V. - Omkadering
Art. 6.De bepalingen van HOOFDSTUK V. - Normen van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK V. - Normen van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie voor wat de financierbaarheid van de leerlingen en de berekening en de aanwending van het aantal uren-leraar betreft.
Art. 7.§ 1. Vanaf 400 leerlingen wordt een voltijds ambt van directeur toegekend. Beneden dit minimum wordt een ambt van directeur toegekend naar rata van 1/20 per volledige reeks van 20 leerlingen. § 2. De administratieve omkadering van de kunstacademie wordt toegekend en berekend zoals bepaald in artikel 98 en 98bis van het decreet en in het besluit administratieve omkadering. § 3. Met toepassing van artikel 93ter § 7 van het decreet worden vanaf 400 leerlingen in de kunstacademie 20 uren-leraar voor beleidsondersteuning toegekend. Beneden dit minimum wordt een aantal uren-leraar voor beleidsondersteuning toegekend naar rata van 1/20 per volledige reeks van 20 leerlingen. § 4. Voor de toepassing van omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de programmatie van een kunstacademie op de manier bepaald in artikel 93ter § 1, 1°, 2° en 3° en § 2 al op 1 februari van het voorafgaande schooljaar plaatsvond. HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie
Art. 8.§ 1. De rationalisatienorm van een kunstacademie als geheel is vastgelegd als volgt : 1° 450 leerlingen indien de kunstacademie vier opeenvolgende graden organiseert in de studierichting beeldende kunst en drie opeenvolgende graden in elk van de andere aangeboden studierichtingen;2° 400 leerlingen indien de kunstacademie precies drie opeenvolgende graden organiseert in elk van de aangeboden studierichtingen;3° 300 leerlingen indien de kunstacademie in één of meer van de aangeboden studierichtingen minder dan drie opeenvolgende graden organiseert. § 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 geldt voor de kunstacademies gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en die daarbuiten geen filialen hebben, een rationalisatienorm van 210 leerlingen.
Art. 9.De rationalisatienorm voor een filiaal van een kunstacademie is afhankelijk van de aanwezigheid van de afdelingen beeldende kunst en podiumkunsten in het filiaal. Als beide afdelingen in het filiaal worden georganiseerd, is de rationalisatienorm gelijk aan de som van de rationalisatienormen van een filiaal voor beeldende kunst en een filiaal voor podiumkunsten. Indien slechts één afdeling wordt georganiseerd, zijn de bepalingen van het organisatiebesluit beeldende kunst dan wel het organisatiebesluit podiumkunsten van toepassing.
Art. 10.Wat de rationalisatie van graden zoals bepaald in artikel 38 § 1 van het organisatiebesluit beeldende kunst en artikel 46 § 1 van het organisatiebesluit podiumkunsten betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
Art. 11.§ 1. Wat de rationalisatie van de studierichtingen muziek, woordkunst en dans betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten van toepassing op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie. § 2. De rationalisatienorm van een studierichting beeldende kunst bedraagt 150 leerlingen. § 3. In afwijking van § 2 bedraagt de rationalisatienorm van een studierichting beeldende kunst van de instellingen gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, die daarbuiten geen filialen hebben, 40 % van de normen van § 2.
Art. 12.§ 1. Voor wat het niet bereiken van de rationalisatienorm voor kunstacademies betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst over het niet bereiken van de rationalisatienorm van instellingen van toepassing op de afdeling beeldende kunst en de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten over het niet bereiken van de rationalisatienorm van instellingen op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie. § 2. Voor wat het niet bereiken van de rationalisatienorm voor filialen betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst over het niet bereiken van de rationalisatienorm in filialen van toepassing op de afdeling beeldende kunst en de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten over het niet bereiken van de rationalisatienorm in filialen op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
Art. 13.§ 1. De omkadering verbonden aan het directieambt van de kunstacademie, wordt slechts toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 1 van dit besluit en de uren-leraar voor beleidsondersteuning slechts overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 3 van dit besluit, indien de kunstacademie de rationalisatienorm bereikt. § 2. Indien een kunstacademie de rationalisatienorm niet bereikt en niet fusioneert met een andere instelling, kan zij tijdens haar afbouw : 1° voor het directieambt aanspraak maken op de omkadering, toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 1 van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand aan de afbouw;2° voor het urenpakket beleidsondersteuning aanspraak maken op de omkadering toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 3 van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand aan de afbouw. HOOFDSTUK VII. - Programmatie
Art. 14.§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie van een kunstacademie die ontstaat op de manier bepaald in artikel 93ter § 1, 1°, 2° en 3° van het decreet na advies van de bevoegde inspectie van het ministerie van Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap. De instantie die zal optreden als inrichtende macht van de kunstacademie bezorgt een aanvraagdossier aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs uiterlijk op 1 maart van het schooljaar voorafgaand aan de programmatie.
Het aanvraagdossier bevat minstens een nauwkeurige omschrijving van de programmatie.. § 2. In afwijking van § 1 is voor de programmatie in het schooljaar 2009-2010 van een kunstacademie op de manier bepaald in artikel 93ter, § 1, 1°, 2° en 3° van het decreet, de uiterste indieningsdatum van het aanvraagdossier 1 juni 2009. § 3. Het advies van de inspectie dient uit te gaan van de mogelijkheden van de betrokken hoofdinstellingen en filialen op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde leerplannen. § 4. De programmatie van een kunstacademie die ontstaat op één van de manieren bepaald in artikel 93ter § 1, 1°, 2° en 3° en § 2 van het decreet is onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° de programmatie houdt in dat alle bestaande studierichtingen en graden in de volgende bestaande entiteiten tegelijkertijd als onderdeel van de kunstacademie worden beschouwd : - de hoofdinstellingen die, al dan niet door fusie, kunstacademie worden en al hun filialen; - de filialen die door overheveling of samensmelting kunstacademie worden; 2° programmatienormen gelden enkel voor studierichtingen, graden en filialen zoals bepaald in artikel 43, § 1 van het organisatiebesluit beeldende kunst en artikel 52, § 1 van het organisatiebesluit podiumkunsten die op het ogenblik van het ontstaan van de kunstacademie nog niet uitgebouwd zijn.3° indien de kunstacademie bij haar ontstaan in alle aangeboden studierichtingen niet minstens de lagere en de middelbare graad heeft uitgebouwd, moet zij de ontbrekende graden geleidelijk leerjaar na leerjaar vervolledigen.Voor de studierichtingen in opbouw gelden de programmatienormen voor studierichtingen zoals bepaald in artikel 16 § 3, 4° van dit besluit voor de studierichting beeldende kunst van de kunstacademie en in artikel 57 § 1, 3 van het organisatiebesluit podiumkunsten voor studierichtingen in de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
Art. 15.Voor wat de programmatie van een kunstacademie die ontstaat op de manier bepaald in artikel 93ter, § 1, 4° betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
De instantie die zal optreden als inrichtende macht van de kunstacademie bezorgt een aanvraagdossier aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs uiterlijk op 1 maart van het schooljaar voorafgaand aan de programmatie.
In afwijking van het vorige lid is voor de programmatie in het schooljaar 2009-2010 van een kunstacademie op de manier bepaald in artikel 93ter, § 1, 4° van het decreet, de uiterste indieningsdatum van het aanvraagdossier 1 juni 200 9.
Art. 16.§ 1. Voor wat de programmatie van filialen en graden zoals bepaald in artikel 43, § 1 van het organisatiebesluit beeldende kunst en artikel 52, § 1 van het organisatiebesluit podiumkunsten betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie. § 2. In afwijking van artikel 53 § 1, 2° van het organisatiebesluit podiumkunsten kunnen kunstacademies in een filiaal enkel studierichtingen oprichten die nog niet door een andere instelling voor deeltijds kunstonderwijs in dezelfde gemeente aangeboden worden.
Art. 17.§ 1. Voor wat de programmatie van studierichtingen betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten van toepassing op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie. § 2. Een instelling voor beeldende kunst kan vanaf het schooljaar 2010-2011 de studierichtingen muziek, woordkunst en/of dans programmeren, met dien verstande dat zij bij die oprichting minstens de studierichting muziek en één van de beide andere studierichtingen programmeert. Deze programmatie is onderworpen aan de bepalingen voor de programmatie van een studierichting in HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten. § 3. Een instelling voor muziek, woordkunst en/of dans kan vanaf het schooljaar 2010-2011 een studierichting beeldende kunst programmeren.
Deze programmatie is onderworpen aan de volgende voorwaarden : 1° de instelling bereikt haar rationalisatienorm of, wanneer zij in oprichting is, haar programmatienorm;2° een advies van de Vlaamse Onderwijsraad;3° de oprichting van de studierichting houdt in dat achtereenvolgens de lagere en de middelbare graad opgericht worden;4° het bereiken van de programmatienorm die gelijk is aan 200 % van de rationalisatienorm, vastgesteld in artikel 11, § 2 en § 3.De programmatienorm moet bereikt worden in elk schooljaar van de periode van de oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren.
Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de middelbare graad georganiseerd wordt. Vanaf het daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm; 5° het niet bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de oprichting van de studierichting volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar. § 4. De bepalingen van artikel 43 van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn ook van toepassing op de programmatie van een studierichting beeldende kunst. § 5. De programmatie van een nieuwe studierichting is enkel mogelijk indien deze studierichting nog niet wordt aanboden op het grondgebied van de gemeente. § 6. Bij het advies over de programmatie van een studierichting dans wordt rekening gehouden met het streven naar de normen van infrastructuur, die de bevoegde minister bepaald heeft. HOOFDSTUK IX. - Personeel
Art. 18.Op het bestuurs- en onderwijzend personeel en het opvoedend hulppersoneel van de kunstacademie is voor de afdeling beeldende kunst het besluit bekwaamheidsbewijzen beeldende kunst en voor de afdeling podiumkunsten het besluit bekwaamheidsbewijzen podiumkunsten van toepassing, met dien verstande dat de bekwaamheidsbewijzen waarvan de directeur van de kunstacademie houder moet zijn en de bijhorende salarisschalen, opgesomd zijn in de bijlage I, gevoegd bij dit besluit. HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 19.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2009, met uitzondering van artikelen 14 en 15 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2009.
Art. 20.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 september 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET
Bijlage I. - Bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 betreffende de oprichting en organisatie van kunstacademies in het deeltijds kunstonderwijs Bekwaamheidsbewijzen voor het ambt directeur van een kunstacademie (zoals vermeld in artikel 91, 11° van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II) met een hogere graad.
VEREISTE
salarisschaal
Ten minste master (inclusief diploma hoger kunstonderwijs van de derde graad of daarmee gelijkgesteld) + BPB
511
Diploma hoger kunstonderwijs van de tweede graad + BPB
546
ANDERE
salarisschaal
Ten minste hoger kunstonderwijs van de eerste graad
302
Bekwaamheidsbewijzen voor het ambt directeur van een kunstacademie (zoals vermeld in artikel 91, 11° van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II) zonder een hogere graad.
VEREISTE
salarisschaal
Ten minste master (inclusief diploma hoger kunstonderwijs van de derde graad of daarmee gelijkgesteld) + BPB
348
Diploma hoger kunstonderwijs van de tweede graad + BPB
348
Diploma hoger kunstonderwijs van de eerste graad + BPB
348
ANDERE
salarisschaal
Ten minste hoger kunstonderwijs van de eerste graad
301
Diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs
301
Diploma van geaggregeerde voor het secundair onderwijs - groep 1
301
Diploma van bachelor in het onderwijs : secundair onderwijs
301
HOKT binnenhuisarchitectuur
301
HOKT binnenhuiskunst
301
HOKT interieurvormgeving
301
HKO binnenhuiskunst
301
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 betreffende de oprichting en organisatie van kunstacademies in het deeltijds kunstonderwijs.
Brussel, 4 september 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET