Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 04 september 2009
gepubliceerd op 23 oktober 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende bepaalde aspecten van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde personeelsleden van het onderwijs die opnieuw in actieve dienst treden of prestaties leveren die als overwerk of bijbetrekking worden beschouwd

bron
vlaamse overheid
numac
2009036004
pub.
23/10/2009
prom.
04/09/2009
ELI
eli/besluit/2009/09/04/2009036004/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 SEPTEMBER 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende bepaalde aspecten van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde personeelsleden van het onderwijs die opnieuw in actieve dienst treden of prestaties leveren die als overwerk of bijbetrekking worden beschouwd


De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;

Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, artikelen 76, tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, artikel 23, tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, en artikel 50, § 1bis en § 4, eerste lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 21, § 1, tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, en artikel 42, § 1bis en § 4, eerste lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;

Gelet op het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV, artikel 98, § 1, eerste streepje;

Gelet op het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt, artikel 44, tweede lid, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008;

Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, artikel IX.3 en IX.9;

Gelet op het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, artikel VIII.3;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden, vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 tot regeling van de cumulatie van een activiteit als zelfstandige met een ambt in het onderwijs;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 1993 tot regeling van de cumulatie van een andere bezigheid of een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen, met een ambt in het onderwijs;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 29 mei 2009;

Gelet op protocol nummer 704 van 3 juli 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op protocol nummer 470 van 3 juli 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op advies 47.027/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de volgende personeelsleden : 1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;3° de leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs;4° de personeelsleden, vermeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° overwerk : de overuren, vermeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;2° hoofdambt en bijbetrekking : het ambt met al dan niet volledige prestaties als vermeld in : a) artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;b) artikel 2 van het koninklijk besluit nr.63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. HOOFDSTUK II. - Overwerk - Bijbetrekking Afdeling I. - Overwerk

Onderafdeling I. - Aanstelling

Art. 3.De inrichtende macht of directeur kan een personeelslid, op voorwaarde dat het daarmee instemt, belasten met overwerk.

De bepalingen van artikel 10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden niet.

Onderafdeling II. - Betere bezoldiging

Art. 4.§ 1. In afwijking van het koninklijk besluit van 15 april 1958, vermeld in artikel 2, 1°, is, in het onderwijs met volledig leerplan, voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, die bijkomend met een opdracht ter vervanging van een afwezige worden belast, het aantal voor een week in aanmerking te nemen overuren gelijk aan het aantal uren dat zij gedurende die week presteren boven het minimumaantal uren dat vereist is voor een ambt met volledige prestaties, voor zover die overuren louter een gevolg zijn van de bijkomende vervangingsopdracht. Het personeelslid dat de vervangingsopdracht uitoefent, moet aan de vooravond van de vervanging aangesteld zijn. § 2. Het personeelslid dat belast wordt met overwerk als vermeld in artikel 3, of met overuren in het kader van een vervanging als vermeld in paragraaf 1, ontvangt daarvoor een toelage voor overwerk.

In afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen inzake bezoldiging wordt de toelage voor overwerk vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt. § 3. Voor de toekenning van de toelage voor overwerk gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI. § 4. Het personeelslid krijgt de toelage voor overwerk vanaf de dag waarop het de opdracht die de toekenning van de toelage wettigt, uitoefent, voor alle dagen, met inbegrip van de wettelijke feestdagen, de weekends, de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie, als ze geheel of gedeeltelijk vallen binnen de periode waarin het personeelslid met de opdracht belast blijft.

Bij een onderbreking van de uitoefening van de opdracht die aanleiding geeft tot de toekenning van de de toelage, is er geen recht op een toelage voor overwerk als de onderbreking langer dan veertien opeenvolgende kalenderdagen duurt.

Het tweede lid is niet van toepassing op : 1° de dagen of vakanties, vermeld in het eerste lid;2° een afwezigheid wegens ziekte;3° een afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk, een beroepsziekte, een bedreiging door een beroepsziekte of een verlof wegens moederschapsbescherming. Onderafdeling III. - Overwerk in het kader van tijdelijk en permanent onderwijs aan huis

Art. 5.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder het personeelslid : het personeelslid dat in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs wordt belast met de bijkomende, aanvullende of extra lestijden vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 betreffende het onderwijs aan huis voor zieke kinderen en jongeren die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd worden. § 2. Het personeelslid dat in hoofdambt al prestaties uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties, ontvangt voor alle uren boven het voormelde minimaal vereiste aantal uren de toelage, vermeld in paragraaf 4 voor zover die overuren louter een gevolg zijn van het onderwijs aan huis.

Het personeelslid dat in hoofdambt geen prestaties uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties, maar als gevolg van het presteren van de lestijden, vermeld in paragraaf 1, het voormelde minimaal vereiste aantal uren overschrijdt, ontvangt voor alle uren boven dat minimum eveneens de toelage, vermeld in paragraaf 4 voor zover die overuren louter een gevolg zijn van het onderwijs aan huis. § 3. De bepalingen van artikel 10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden niet. § 4. Als de uren, vermeld in paragraaf 2 als overwerk moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al die uren een toelage voor overwerk, vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt.

De toelage wordt toegekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 4. § 5. Voor het toekennen van de toelage voor overwerk gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI. § 6. De inrichtende macht of directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis eveneens een beroep doen op een personeelslid als vermeld in de hoofdstuk IV en V. Afdeling II. - Bijbetrekking

Onderafdeling I. - Aanstelling

Art. 6.De inrichtende macht of directeur kan een personeelslid, op voorwaarde dat het daarmee instemt, belasten met een bijbetrekking.

De bepalingen van artikel 10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden niet.

Onderafdeling II. - Betere bezoldiging

Art. 7.In afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen betreffende bezoldiging, ontvangt het personeelslid op wie een beroep wordt gedaan om, met toepassing van artikel 6, een bijbetrekking uit te oefenen voor het aantal uren dat het presteert als bijbetrekking, een salaris of salaristoelage die wordt vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt.

Voor de toekenning van het salaris of de salaristoelage gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI. Onderafdeling III. - Bijbetrekking in het kader van tijdelijk en permanent onderwijs aan huis

Art. 8.§ 1. In dit artikel wordt onder personeelslid verstaan : het personeelslid dat in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs wordt belast met de bijkomende, aanvullende of extra lestijden vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 betreffende het onderwijs aan huis voor zieke kinderen en jongeren die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd worden. § 2. Het personeelslid dat in hoofdambt al prestaties uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties, of dat door de uitoefening van de lestijden, vermeld in paragraaf 1, dat minimum overschrijdt, ontvangt voor elke opdracht die als gevolg van de uitoefening van de lestijden, vermeld in paragraaf 1, als bijbetrekking moet worden beschouwd, een salaris of een salaristoelage als vermeld in paragraaf 4. § 3. De bepalingen van artikel 10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden niet. § 4. Als de uren onderwijs aan huis als bijbetrekking moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor al die uren een salaris of salaristoelage, vastgesteld alsof de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt. § 5. Voor het toekennen van het salaris of de salaristoelage gelden de beperkingen vermeld in hoofdstuk VI. § 6. De inrichtende macht of directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis eveneens een beroep doen op een personeelslid als vermeld in hoofdstuk IV en V. HOOFDSTUK III. - Bezoldiging in het kader van een vervanging van sommige afwezigheden

Art. 9.In dit hoofdstuk wordt onder een personeelslid verstaan : 1° het personeelslid dat een opdracht uitoefent in het kader van een vervanging van een afwezigheid die minder dan tien werkdagen bedraagt of een vervanging van een afwezigheid als vermeld in artikel 4, § 1, die minder dan tien werkdagen bedraagt.2° het personeelslid dat aangesteld is op grond van vervangingseenheden voor korte afwezigheden;3° het personeelslid dat aangesteld is op grond van vervangingseenheden voor vervanging van personeelsleden die op bedrijfsstage zijn.

Art. 10.§ 1. In afwijking van de bepalingen van overwerk en bijbetrekking, vermeld in artikel 2 en in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling I en II, moeten de prestaties van een personeelslid altijd als hoofdambt worden bezoldigd. Die prestaties worden niet als overwerk of als bijbetrekking beschouwd.

De andere opdrachten die het personeelslid uitoefent, worden in geen enkel onderwijsniveau beïnvloed door de prestaties, vermeld in het eerste lid, en worden in voorkomend geval als hoofdambt, bijbetrekking, plage of overwerk beschouwd. § 2. Voor de toekenning van de bezoldiging van de prestaties vermeld in paragraaf 1, eerste lid, gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI, niet. HOOFDSTUK IV. - Opnieuw in actieve dienst treden Afdeling I. - Aanstelling

Art. 11.§ 1. Voor de toewijzing van een betrekking kan de inrichtende macht of directeur, in afwijking van de bestaande reglementaire bepalingen, tijdelijk en na toestemming van het personeelslid, een beroep doen op een personeelslid dat : 1° met verlof is voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen, of afwezig is voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid;2° ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden;3° deeltijds ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen;4° volledig ter beschikking gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen. § 2. De toewijzing, vermeld in paragraaf 1, gebeurt uiterlijk tot het einde van het lopende school- of dienstjaar op voorwaarde dat geen ander geschikt kandidaat kan worden gevonden die de betrokken prestaties kan uitoefenen.

Een geschikt kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de rechtspositieregeling.

Verhaal tegen de toewijzing van een betrekking vermeld in paragraaf 1, wordt ingediend en behandeld op dezelfde wijze als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. § 3. Het verlof of de afwezigheid voor verminderde prestaties, of de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden van het personeelslid dat zich in het geval, vermeld in paragraaf1, 1° of 2°, bevindt, wordt geheel of gedeeltelijk opgeschort zodra op het personeelslid een beroep wordt gedaan.

Een personeelslid kan tijdens de opschorting van het verlof, de afwezigheid of de terbeschikkingstelling opnieuw geheel of gedeeltelijk de betrekking opnemen waarvan het titularis is, of een andere betrekking opnemen waarbij de opdracht van de vervanger tijdelijk wordt opgeschort. Afdeling II. - Bezoldiging

Art. 12.§ 1. Het personeelslid krijgt tijdens de opschorting van het verlof, de afwezigheid of de terbeschikkingstelling, vermeld in artikel 11, § 1, als tijdelijk personeelslid het salaris of de salaristoelage waarop het aanspraak kan maken overeenkomstig de toegewezen betrekking.

Als het verlof of de afwezigheid voor verminderde prestaties overeenkomstig artikel 11, § 3, wordt opgeschort, zijn de bepalingen van artikel 3, 3° en 4°, en van artikel 9, eerste lid, 3°, en tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding niet van toepassing. § 2. In afwijking van de bepalingen van overwerk en bijbetrekking, vermeld in artikel 2 en in afwijking van de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling I en II, moeten de prestaties van een personeelslid dat opnieuw in actieve dienst treedt, altijd als hoofdambt worden bezoldigd. Die prestaties worden niet als overwerk of als bijbetrekking beschouwd.

De andere opdrachten die het personeelslid uitoefent, worden in geen enkel onderwijsniveau beïnvloed door de prestaties, vermeld in het eerste lid, en worden in voorkomend geval als hoofdambt, bijbetrekking, plage of overwerk beschouwd. § 3. Voor de toekenning van de bezoldiging van de prestaties, vermeld in paragraaf 2 gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI. HOOFDSTUK V. - Een gepensioneerde die in het onderwijs in dienst treedt Afdeling I. - Toepassingsgebied

Art. 13.In dit hoofdstuk wordt onder een gepensioneerde verstaan : de kandidaat die in het onderwijs in dienst wil treden en die, ongeacht de leeftijd, de redenen of de plaats van de oorspronkelijke tewerkstelling, definitief op rust is gesteld, met inbegrip van de kandidaat die wegens het bereiken van de leeftijdsgrens met pensioen is. Afdeling II. - Aanstelling

Art. 14.§ 1. De toewijzing van een betrekking door de inrichtende macht of directeur in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt aan een gepensioneerde kan enkel op grond van de bepalingen van deze afdeling gebeuren. § 2. De toewijzing vermeld in paragraaf 1 gebeurt uiterlijk tot het einde van het lopende school- of dienstjaar op voorwaarde dat geen ander geschikt kandidaat kan worden gevonden die de betrokken prestaties kan uitoefenen.

Een geschikt kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de rechtspositieregeling.

Verhaal tegen de toewijzing van een betrekking vermeld in paragraaf 1 wordt ingediend en behandeld op dezelfde wijze als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. Afdeling III. - Bezoldiging

Art. 15.De gepensioneerde krijgt het salaris of de salaristoelage waarop het aanspraak kan maken in overeenstemming met de toegewezen betrekking. Voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit komen de diensten die gepresteerd zijn vóór de pensionering, ook in aanmerking als ze aan de voorwaarden voldoen.

Voor de toekenning van de bezoldiging gelden de beperkingen vermeld in hoofdstuk VI.

Art. 16.De bepalingen van dit hoofdstuk worden driejaarlijks geëvalueerd. HOOFDSTUK VI. - Maximale bezoldiging van prestaties in het onderwijs

Art. 17.Voor de toepassing van dit artikel wordt onder onderwijs verstaan : de centra voor leerlingenbegeleiding, de permanente ondersteuningscel, het basis- en secundair onderwijs in welke vorm ook, de internaten in welke vorm ook, de tehuizen in welke vorm ook, de semi-internaten, de opvangcentra, het deeltijds kunstonderwijs in welke vorm ook, het secundair volwassenenonderwijs, de specifieke lerarenopleiding georganiseerd in een centrum voor volwassenenonderwijs, de pedagogische begeleidingsdiensten, de inspectie en het hoger beroepsonderwijs georganiseerd in een centrum voor volwassenenonderwijs of in een instelling voor secundair onderwijs.

Met behoud van de toepassing van andere meer beperkende reglementaire bepalingen wordt, binnen het onderwijs, voor het personeelslid dat al een ambt met volledige prestaties uitoefent, noch salaris noch salaristoelage toegekend voor de gezamenlijke bijkomende prestaties die het levert in het door de Vlaamse Gemeenschap ingericht of gesubsidieerd onderwijs die meer dan 40 % bedragen van het minimum vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties in de uitgeoefende opdracht of de opdrachten die overeenkomen met deze prestaties.

Als de prestaties betrekking hebben op verschillende opdrachten waarvoor de vereiste minima voor een ambt met volledige prestaties verschillend zijn, wordt de ponderatieregel toegepast die geldt voor de berekening van het salaris.

Voor de berekening van het toegestane maximum wordt enkel rekening gehouden met prestaties waarvoor een bezoldiging wordt toegekend. Het verkregen resultaat wordt altijd afgerond op de hogere eenheid. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen

Art. 18.In het decreet van 8 juni 2000 houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt, gewijzigd bij het decreet van 4 juli 2008, wordt hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 2 tot en met 6, opgeheven.

Art. 19.In hetzelfde decreet wordt hoofdstuk III, dat bestaat uit artikel 7 tot en met 9, opgeheven.

Art. 20.In artikel 3 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 januari 2002, wordt punt 4° opgeheven.

Art. 21.In het koninklijk besluit van 7 december 1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 augustus 1984, en de besluiten van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990, wordt hoofdstuk I, dat bestaat uit artikel 1 tot en met 5, opgeheven.

Art. 22.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 5.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° bijbetrekking : het ambt met al dan niet volledige prestaties, dat aan één of meer bij de onderhavige bezoldigingsregeling beoogde scholen of instellingen wordt uitgeoefend door het personeelslid dat : a) al een ambt met volledige prestaties uitoefent in één of verscheidene andere bij de onderhavige bezoldigingsregeling beoogde scholen of instellingen, met uitzondering van de hogescholen, vermeld in artikel 2, 39°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;b) eveneens een ambt met volledige prestaties uitoefent in een instelling van het deeltijds kunstonderwijs en/of in een centrum voor volwassenenonderwijs;c) een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent, waarvoor het een volledige salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn salarisschaal;2° hoofdambt : het ambt met al dan niet volledige prestaties, dat aan één of meer bij de onderhavige bezoldigingsregeling beoogde scholen of instellingen wordt uitgeoefend door het personeelslid dat zich niet in een van de gevallen vermeld in punt 1°, a), b) of c) bevindt;3° niet-uitsluitend ambt : het ambt dat in één of verschillende scholen of inrichtingen voor kunstonderwijs van de staat uitgeoefend wordt door de leraar die belast is met de artistieke vakken, en door de begeleider.Bij overgangsmaatregel wordt het ambt van inspecteur artistieke vakken in het kunstonderwijs ook als niet-uitsluitend ambt beschouwd. »

Art. 23.Aan artikel 41, § 1, van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van het eerste lid wordt geen rekening gehouden met de prestaties in een hogeschool, vermeld in artikel 2, 39°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. »

Art. 24.Aan artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt de volgende zin toegevoegd : « Er wordt geen rekening gehouden met opdrachten gepresteerd in hogescholen vermeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap »

Art. 25.Artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 2.§ 1. In afwijking van het koninklijk besluit van 10 maart 1965, vermeld in artikel 1, c), worden voor de bezoldiging van prestaties in het deeltijds kunstonderwijs of in het volwassenenonderwijs de begrippen hoofdambt en bijbetrekking toegepast. § 2. Onder bijbetrekking als vermeld in paragraaf 1, wordt in het deeltijds kunstonderwijs verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat in het deeltijds kunstonderwijs wordt uitgeoefend door een personeelslid dat eveneens : 1° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;2° een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent waarvoor het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn salarisschaal. Onder hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig de voorgaande bepalingen. § 3. Onder bijbetrekking als vermeld in paragraaf 1, wordt in het volwassenenonderwijs verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat aan één of meer centra voor volwassenenonderwijs wordt uitgeoefend door het personeelslid dat eveneens : 1° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het hoger onderwijs georganiseerd in een hogeschool vermeld in artikel 2, 39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;2° een ambt met volledige prestaties uitoefent in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde centrum voor volwassenenonderwijs of aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs, en/of in het deeltijds kunstonderwijs;3° een ambt met volledige prestaties uitoefent dat, overeenkomstig de ponderatieregel, toegepast zoals voor de berekening van het salaris, gevormd wordt door een ambt met onvolledige prestaties in het onderwijs met volledig leerplan, met uitzondering van het in 1° vermelde hoger onderwijs, en tevens door een ambt met onvolledige prestaties dat wordt uitgeoefend in het deeltijds kunstonderwijs en/of in het volwassenenonderwijs aan hetzelfde centrum voor volwassenenonderwijs of aan één of meer andere centra voor volwassenenonderwijs;4° een niet-uitsluitend ambt in het onderwijs met volledig leerplan uitoefent, waarvoor het een volledig salaris geniet, waarvan het brutobedrag gelijk is aan of hoger ligt dan het minimum van zijn salarisschaal. Onder hoofdambt als vermeld in paragraaf 1, wordt verstaan : het ambt met al dan niet volledige prestaties dat niet als bijbetrekking wordt beschouwd overeenkomstig de voorgaande bepalingen. § 4. Voor de ambten die overeenkomstig dit artikel als hoofdambt worden beschouwd, wordt de bezoldiging, naargelang van het geval, vastgesteld volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 vermeld in artikel 1, c), titel III, Ambten met volledige prestaties of titel IV, Ambten met onvolledige prestaties. § 5. Voor de ambten die overeenkomstig dit artikel als bijbetrekking worden beschouwd, zijn de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 vermeld in artikel 1, a), titel IIIbis Bijbetrekkingen van toepassing op de prestaties die verstrekt zijn in het deeltijds kunstonderwijs of in het volwassenenonderwijs.

De toe te passen deler wordt als volgt vastgesteld :

Deler, vastgesteld voor de bezoldiging van het uur/jaar als hoofdambt

Deler voor de bezoldiging als bijbetrekking

20, 22

25

24, 25

30

32

37


Als het ambt niet wordt bezoldigd op grond van die delers, wordt het salaris van deze bijbetrekking verminderd met 20 procent. § 6. De bezoldiging van de onvolledige prestaties, vermeld in § 3, 3°, die worden uitgeoefend in het volwassenenonderwijs, heeft geen invloed op de bezoldiging van de onvolledige prestaties die uitgeoefend worden in het onderwijs met volledig leerplan en/of in het deeltijds kunstonderwijs. »

Art. 26.In artikel 10 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005, de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 6 worden in het eerste lid de woorden « school-, academie- of dienstjaar wel een wedde, weddetoelage of toelage verleend worden binnen de perken van de bepalingen van de wet van 24 december 1976 » vervangen door de woorden « school-, of dienstjaar wel een salaris, salaristoelage of toelage verleend worden »;2° in dezelfde paragraaf wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Een geschikt kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de rechtspositieregeling »;3° paragraaf 8 wordt opgeheven. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 27.De volgende regelgevende teksten worden opgeheven : 1° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 tot regeling van de cumulatie van een activiteit als zelfstandige met een ambt in het onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 22 maart 1995 en 14 december 2001;2° het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 1993 tot regeling van de cumulatie van een andere bezigheid of een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen, met een ambt in het onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2001.

Art. 28.Dit artikel is van toepassing op het personeelslid dat op grond van artikel 2 van het koninklijk besluit van 7 december 1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, op 31 augustus 2009 recht heeft op een salaris of een salaristoelage voor de bijkomende prestaties die niet méér bedragen dan het dubbel van het maximum vermeld in artikel 77, § 1, van de wet van 24 december 1976.

Het salaris of de salaristoelage, vermeld in het eerste lid, wordt op verzoek van het personeelslid en op persoonlijke titel vanaf 1 september 2009 verder toegekend op voorwaarde dat het personeelslid gedurende het schooljaar 2008-2009 geen bewijs hoefde te leveren van de uitzonderlijke toestand, vermeld in artikel 4 van besluit vermeld in het eerste lid.

Dit artikel houdt op van toepassing te zijn zodra het betrokken personeelslid geen titularis meer is van het ambt of de ambten waarvoor het salaris of de salaristoelage wordt toegekend.

Art. 29.Artikel 77 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt op 1 september 2009 opgeheven.

Art. 30.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2009. Hoofdstuk V van dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2012.

Art. 31.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 september 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET

^