Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 17 september 2003
gepubliceerd op 03 december 2003

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot organisatie van de aggregatie voor hoger secundair onderwijs in de Hogere Kunstscholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2003201670
pub.
03/12/2003
prom.
17/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/17/2003201670/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot organisatie van de aggregatie voor hoger secundair onderwijs in de Hogere Kunstscholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs, inzonderheid op de artikelen 11, 14, 19 en 23;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 25 maart 2003;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 8 mei 2003;

Gelet op het advies nr. 10 van de Hoge raad voor hoger kunstonderwijs van 2 april 2003;

Gelet op het onderhandelingsprotocol van het Comité van Sector IX en van het Comité voor Openbare provinciale en lokale diensten, 2de afdeling, bevattende de conclusies van de onderhandeling van 17 juni 2003;

Gelet op het overleg met de Inrichtende machten, gevoerd op 21 mei 2003;

Gelet op het overleg met de representatieve studentenorganisaties, gevoerd op 28 mei 2003;

Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 juni 2003 over de aanvraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 35.631/2, gegeven op 8 juli 2003, bij toepassing van artikel 84, lid 1, 1o van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Hoger onderwijs;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen voor kunstonderwijs bedoeld in artikel 1 van het decreet van 17 mei 1999 betreffende het hoger kunstonderwijs.

Art. 2.Alle bekwaamheidsbewijzen en ambten bepaald in de tekst van dit besluit zijn zowel in de mannelijke vorm als in de vrouwelijke vorm te lezen. HOOFDSTUK II. - De bevoegdheden van de hoogleraren

Art. 3.Met referentie naar het decreet van 24 juli 1997 dat de prioritaire taken bepaalt van het basisonderwijs en van het secundair onderwijs en de structuren organiseert die het mogelijk maken ze uit te voeren, beogen de Franse Gemeenschap en elke inrichtende macht voor de vorming van geaggregeerden van het hoger secundair onderwijs elke student ertoe te leiden de volgende bevoegdheden te ontwikkelen : 1. in mate zijn discursief te formaliseren tegenover het werk van de studenten;2. in mate zijn te redeneren over en te zoeken naar de begrippen taal, kunstsysteem en kunsttheorie alsmede interpretatieproblemen;3. de disciplinaire en interdisciplinaire kennis beheersen die de pedagogische actie verklaren;4. kennis in de menswetenschappen hebben om de situaties die in de klas en buiten de klas geleefd worden, juist te interpreteren en voor een betere aanpassing aan de schoolpublieken;5. geïnformeerd zijn over zijn rol binnen de schoolinstelling en het beroep uitoefenen zoals die bepaald is door de wettelijke referentieteksten;6. de disciplinaire didactiek beheersen die de pedagogische actie leidt alsmede de diversiteit van de pedagogische middelen die het aanleren van een vak toelaten;7. onderwijsdispositieven vinden, die toetsen, evalueren en reguleren;8. de relatiebevoegdheden ontwikkelen die verbonden zijn aan de vereisten van het beroep;9. de ethische vragen verbonden met zijn dagelijkse praktijk meten;10. in ploeg werken binnen de school;11. kritisch en autonoom werken met het artistiek domein;12. veel algemene cultuur hebben om de intrest van de studenten te wekken voor alle domeinen van de kunst en het denkmechanisme;13. leersituaties plannen, beheren en evalueren;14. reflexief nadenken over zijn praktijk en zijn voortgezette vorming organiseren;15. doeltreffende partnerschaprelaties hebben met de instelling, de collega's en de ouders van de leerlingen. HOOFDSTUK III. - De lijnen en de inhoud van de vorming

Art. 4.Om deze bevoegdheden te verwerven, bestaat de onderwijsvorming met algemene, specifieke en praktische aspecten, zonder enige hierarchie onder hen, uit vier lijnen die de volgende punten begrijpen : 1. het verwerven van sociologische en culturele kennis bestaande uit minstens 30 uur;2. het verwerven van de pedagogische kennis alsook van een wetenschappelijke ontwikkeling en onderzoeksgedragen van minstens 60 uur;3. het verwerven van psychologische, sociaal affectieve en relationele kennis van minstens 30 uur;4. know-how van minstens 80 uur. De beheersing van de onderwijstaal wordt getoetst in de schriftelijke en mondelinge werken van de studenten. Deze is van belang voor hun evaluatie tijdens de hele vorming.

Art. 5.Het vormingsprogramma van alle studenten die ingeschreven zijn voor studies van aggregatie van het het hoger secundair onderwijs bedraagt de vier lijnen bedoeld in artikel 4 van dit besluit.

De vorming bedraagt 300 uren onderwijsactiviteiten. Deze vorming loopt op tot 450 uren als het gaat om muziek of toneel en spreekkunsten.

Een derde van het volume van de vorming wordt geaffecteerd door de hogere kunstscholen die de aggregatie organiseren voor onderwijsactiviteiten die ze volledig autonoom bepalen.

De vorming wordt georganiseerd voor de studenten die houder zijn van een diploma van licentiaat uitgereikt door een hogere kunstschool of die er ingeschreven zijn voor het bekomen van dat diploma. Deze kan over twee jaar verspreid worden.

Art. 6.De sociologische en culturele kennis benaderen inzonderheid : 1. aspecten van de opvoedingspolitiek;2. aspecten van de opvoedingssociologie;3. aspecten van de analyse van de schoolinstelling en zijn figuren;4. de juridische, administratieve en deontologische aspecten van het onderwijzersberoep;5. aspecten van de culturele diversiteit;6. aspecten van de kunst en de kunstenaar in schoolomgeving.

Art. 7.De pedagogische kennis met een wetenschappelijke benadering en een onderzoeksgedrag bestaan uit twee delen : De didactische transpositie omvat de kennisleer van het vak, de didactiek van het vak, het onderzoek in de didactiek van het vak, de interdisciplinaire benadering, de kennis en de pedagogische exploitatie van de media en van de informatie- en communicatietechnologieën.

De geïntegreerde pedagogische vorming benadert de domeinen van de evaluatie van de opleiding, van de onderwijs- en opleidingsprocessen, van de kritische studie van de grote pedagogische stromen en van het onderzoek in de opvoeding alsmede de ethiek van het beroep.

De pedagogische, didactische en interdisciplinaire inhoud worden ontwikkeld met het oog op het vormen van de studenten tot het beheer waardoor ze aan de vereisten van de basisvaardigheden, de eindtermen en de vormingsprofielen, die overeenkomen met het niveau van hun toekomstige studenten, kunnen voldoen en zich er voortdurend kunnen aanpassen.

Art. 8.De psychologische, sociaal-emotionele en relationele kennis behandelen inzonderheid de aspecten van : 1. de benadering van de tiener en van het schoolleven;2. de benadering van de individuele, half-collectieve en collectieve onderwijsrelatie;3. het onderzoek naar de interpersonele relaties in een schoolcontext.

Art. 9.§ 1. De know-how rust op de articulatie van de theorie van de opvoedings- en praktijkwetenschappen. Men bekomt die door stages te lopen in werkelijke situatie en in de seminaries voor praktijkanalyse. § 2. De seminaries voor praktijkanalyse bieden de studenten een geheel van activiteiten die eventueel bevoegdheden en een professioneel gedrag alsmede een inzicht daarin kunnen bezorgen.

Ze laten hen toe de verschillende onderdelen van het beroep te observeren en te analyseren, geleidelijk aan hun professionele identiteit te vormen en hun verdere perfectionering te plannen. § 3. De stages in werkelijke situatie omvatten : 1. de stages participerende observatie met de begeleiding van een werkend onderwijzer, onderwijsactiviteiten en andere activiteiten die zich aflopen binnen een schoolinrichting;2. de onderwijsstages brengen de studenten in een situatie van onderwijsverantwoordelijkheid;3. de stages schoolactiviteiten buiten de lesuren waarbij de stagiairs effectief betrokken worden tot de niet-didactische activiteiten, verbonden met de werking van de inrichting en de relaties tussen deze verschillende figuren. § 4. Voor de studenten die ingeschreven zijn in de aggregatie en die in het hoger secundair onderwijs werken, kunnen de prestaties uitgevoerd in het kader van dat ambt gelijkgesteld worden met onderwijsstages en met stages schoolactiviteiten voor zover deze gesuperviseerd worden volgens de bepalingen van toepassing op de andere studenten. Deze studenten worden vrijgesteld van observatiestages.

Art. 10.Een informatiemodule over het buitengewoon onderwijs en een informatiemodule over het onderwijs voor sociale promotie kunnen georganiseerd worden in het kader van de uren autonomie bepaald in lid 3 van artikel 5.

De eerste bestaat in een informatie over de organisatie en de werking van het buitengewoon onderwijs en van de pedagogische noties aangepast aan de studenten die het onderwijs volgen. De tweede bestaat in een informatie over de organisatie en de werking van het onderwijs voor sociale promotie en van de pedagogische noties aangepast aan de volwassenen.

De studenten die zich inschrijven voor één van deze modules lopen een deel van hun stage in het overeenstemmend onderwijs. HOOFDSTUK IV. - De organisatie van het onderwijs

Art. 11.De samenwerkingsverbanden die de Hogere kunstscholen, die de aggregatie organiseren, onder mekaar of met andere instellingen vastleggen teneinde voor de vorming van toekomstige geaggregeerden te zorgen, hebben tot gevolg dat specifieke samenwerkingsverbanden tusen instellingen gecreëerd worden, die goedgekeurd zijn door de Regering overeenkomstig artikel 3 van het decreet van 20 december 2001 tot vaststelling van de regels die specifiek zijn voor het hoger kunstonderwijs georganiseerd in de hogere kunstscholen (organisatie, financiering, omkadering, statuut van het personeel, rechten en plichten van studenten).

De hogere kunstscholen die de aggregatie organiseren, sluiten overeenkomsten met de inrichtingen voor secundair onderwijs voor het organiseren van stages voor studenten. Ze leiden tot het sluiten van expliciete samenwerkingsverbanden tussen de instellingen. HOOFDSTUK V. - De omkadering van de activiteiten van know-how

Art. 12.§ 1. De stagiairs worden minstens drie maal tijdens de duur van hun stage gesuperviseerd onder de verantwoordelijkheid van de hoogleraren van de Hogere kunstscholen die de aggregatie organiseren. § 2. De personeelsleden van het secundair onderwijs treden op samen met de hoogleraren van de Hogere kunstscholen voor de omkadering van de praktische activiteiten met inbegrip van de stages en de seminaries praktijkanalyse.

Ze worden geaggregeerd als stagemeesters door de instelling die de aggregatie organiseert, in het kader van de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 11. § 3. De stagemeesters ontvangen de stagiairs in hun klas of in hun inrichting voor de observatiestages. Ze zorgen voor de pedagogische begeleiding van de stagiairs in onderwijsstage en van de schoolactiviteiten. Ze werken samen met de hoogleraren van de aggregatie voor de sturing en de evaluatie van de stagiairs. Ze kunnen optreden in samenwerking met de hoogleraren van de aggregatie, voor de seminaries praktijkanalyse. HOOFDSTUK VI. - Aanvullende en slotbepalingen

Art. 13.Op het einde van hun studies, leggen de nieuw geaggregeerden van het hoger secundair onderwijs openbaar eed van Socrates af tijdens een plechtigheid georganiseerd op de Hogere kunstschool, waarbij ze zich ertoe verbinden al hun krachten en hun bevoegdheden in te zetten ten dienste van de vorming van alle leerlingen die hen worden toevertrouwd. De melding van deze verbinding verschijnt op hun diploma.

Art. 14.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2003.

Art. 15.De Minister tot wier bevoegdheid het Hoger onderwijs behoort, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 september 2003.

Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hoger onderwijs, Mevr. F. DUPUIS

^