Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 01 juni 2017
gepubliceerd op 09 juni 2017

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de bedrijfsvervoerplannen

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2017012528
pub.
09/06/2017
prom.
01/06/2017
ELI
eli/besluit/2017/06/01/2017012528/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JUNI 2017. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de bedrijfsvervoerplannen


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, artikel 8, 1ste alinea;

Gelet op de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, artikelen 2.3.1, 2.3.3, 2.3.23, 2.3.24, 2.4.5, 2.4.7 en 4.4.1;

Gelet op de ordonnantie van 14 mei 2009 betreffende de vervoerplannen;

Gelet op het besluit van de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 14 december 2016;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 22 december 2016 Gelet op het advies van de Gewestelijke Mobiliteitscommissie, gegeven op 23 janvier 2017;

Gelet op advies nr. 61.140/2 van de Raad van State, gegeven op 12 april 2017, in toepassing van artikel 84, § 1, 1e alinea, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voordracht van de Minister van Leefmilieu en van de Minister van Mobiliteit Na beraadslaging, Besluit : Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° werknemer daadwerkelijk tewerkgesteld op de site : werknemer die, normaliter, minstens de helft van zijn werkdagen op de site aanvangt en beëindigt, ook al voert hij dienstverplaatsingen uit;2° referentiejaar : jaar waarin het bedrijfsvervoerplan wordt opgesteld : het eerste referentiejaar is 2011;de volgende referentiejaren volgen zich om de drie jaar op vanaf het eerste referentiejaar; 3° Ecoscore: Ecoscore zoals gedefinieerd in artikel 1, 11° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 15/05/2014 pub. 22/07/2014 numac 2014031529 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen sluiten betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen;4° Wetboek: de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing; 5° bestuur: in de zin van artikel 2.3.1, 1° van het Wetboek, de Directie Beleid binnen Brussel Mobiliteit - Bestuur Uitrusting en Vervoer van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; 6° Instituut : Brussels Instituut voor Milieubeheer opgericht bij koninklijk besluit van 8 maart 1989Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/03/1989 pub. 07/11/2014 numac 2014031896 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Koninklijk besluit tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer sluiten;7° de Ministers : de Ministers die respectievelijk het Leefmilieu en de Mobiliteit als bevoegdheid hebben; 8° elektronische post: elektronische post zoals bedoeld in artikel I.18,2° van het Wetboek van economisch recht die een elektronische handtekening draagt zoals bepaald in artikel I.14,11° van hetzelfde Wetboek; 9° autosolisme : gebruik van een wagen door één enkele persoon;10° comité : opvolgingscomité, samengesteld uit vertegenwoordigers van het Instituut, het bestuur en de Ministers;11° piekperiode van luchtvervuiling : niveau van luchtvervuiling dat de uitvoering verantwoordt van de dringende maatregelen, zoals bepaald in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 27 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 27/11/2008 pub. 24/12/2008 numac 2008031639 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de dringende maatregelen om piekperiodes van luchtvervuiling door fijn stof en door stikstofdioxiden te voorkomen sluiten tot bepaling van de dringende maatregelen om piekperiodes van luchtvervuiling door fijn stof en door stikstofdioxiden te voorkomen;12° modal shift : de vermindering van het aandeel van het autosolisme ten voordele van vervoerswijzen die aansluiten bij een duurzaam mobiliteitsbeheer en die milieuvriendelijker zijn, zoals het te voet gaan, het fietsen, het gebruik van openbaar of privaat collectief vervoer en het carpoolen; 13° gewestelijke en lokale overheden : de gewestelijke overheden en plaatselijke besturen, zoals gedefinieerd in artikel 1.3.1, 5° en 6° van het Wetboek, die meer dan 100 werknemers tewerkstellen op eenzelfde site; 14° Personenwagen : wagen zoals gedefinieerd in artikel 1, 3° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 15/05/2014 pub. 22/07/2014 numac 2014031529 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen sluiten betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen;15° MPV (Multi-purpose Vehicle) : wagen zoals gedefinieerd in artikel 1, 4° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 15/05/2014 pub. 22/07/2014 numac 2014031529 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen sluiten betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen;16° elektrische wagen : elektrische wagen zoals gedefinieerd in artikel 1, 8° van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 mei 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 15/05/2014 pub. 22/07/2014 numac 2014031529 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen sluiten betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen;17° bedrijfswagen : voertuig dat door het bedrijf kosteloos ter beschikking wordt gesteld van de werknemer, die het meer bepaald gebruikt voor persoonlijke doeleinden, zoals zijn woon-werkverkeer. Toepassingsgebied

Art. 2.§ 1. Het besluit is van toepassing op elk bedrijf dat meer dan 100 werknemers tewerkstelt op eenzelfde site, zoals bepaald in artikel 2.3.1, 4° van het Wetboek. § 2. Elk bedrijf dat aantoont dat het aantal werknemers daadwerkelijk tewerkgesteld op de site, zoals gedefinieerd in artikel 1, 1°, lager of gelijk is aan 100 kan een afwijking op § 1 verkrijgen. Dit laat bepaalde bedrijven toe om rekening te houden met het reële aantal verplaatsingen van de werknemers naar de site.

De gemotiveerde aanvraag voor afwijking moet ten laatste op 15 september van het referentiejaar per elektronische post bij het Instituut toekomen. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de aanvraag aanvaardt of weigert het Instituut de afwijking en deelt ze deze beslissing mee aan het bedrijf per elektronische post.

Opstelling en verzending van het bedrijfsvervoerplan

Art. 3.De bedrijven bedoeld in artikel 2, § 1 stellen op 30 juni van het referentiejaar een bedrijfsvervoerplan op.

Met inachtneming van artikel 2.3.22, § 3 van het Wetboek kunnen ze een gemeenschappelijk vervoerplan opstellen.

Ze bezorgen hun plan aan het Instituut ten laatste op 31 januari van het jaar dat volgt op het referentiejaar.

Indien meerdere bedrijven een gemeenschappelijk vervoerplan opstellen, volstaat de verzending door één van de betrokken bedrijven.

Het formulier van het bedrijfsvervoerplan

Art. 4.§ 1er. Het bedrijfsvervoerplan omvat een formulier 'bedrijfsvervoerplan', correct ingevuld via de daartoe voorziene internettoepassing door het bedrijf of door een groep bedrijven, zoals bepaald in artikel 2.3.22 §§ 3 en 4 van het Wetboek, en de eventuele bijlagen bij het plan. § 2. De internettoepassing is ontwikkeld door het Instituut in overleg met het bestuur en op een manier die bedrijven in staat stelt te voldoen aan de geldende federale verplichting op de verzameling van gegevens betreffende het woon-werkverkeer van hun werknemers, in het bijzonder artikel 15 punt l van de wet van 20 september 1948Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/09/1948 pub. 06/07/2010 numac 2010000388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Het formulier is beschikbaar via de website van het Instituut. § 3. Op grond van artikelen 2.3.23 en 2.3.24 van het Wetboek bevat het formulier minstens de informatie vastgesteld in bijlage I van het besluit.

Verplichte acties

Art. 5.§ 1er De acties die, krachtens artikel 2.3.24 van het Wetboek, deel uit moeten maken van het actieplan en moeten worden uitgevoerd, zijn als volgt gedetailleerd : A) Contactpersoon Bij het opstellen van het vervoerplan stelt het bedrijf een contactpersoon aan en communiceert het zijn coördinaten : 1° aan het Instituut via het formulier beschreven in artikel 4 dat het overmaakt;2° aan de werknemers en dat ten laatste 3 maanden na de verzending van het plan aan het Instituut. Als het bedrijf van contactpersoon verandert, communiceert het binnen de 6 maanden zijn coördinaten aan het Instituut per elektronische post. Het brengt eveneens de werknemers op de hoogte van zijn identiteit binnen deze termijn.

De bedrijven die een gemeenschappelijk vervoerplan opstellen kunnen één enkele contactpersoon aanduiden voor de site.

B) Informatie en communicatie over het bedrijfsvervoerplan: 1° Uiterlijk 3 maanden na de indiening moet het bedrijf de informatie uit het plan ter beschikking stellen van zijn werknemers.Het gaat erom minstens de opsplitsing van de werknemers naar vervoerswijze mee te delen, evenals de doelstellingen van het bedrijf inzake modal shift en rationalisering van verplaatsingen, en de getroffen en geplande maatregelen. 2° Het bedrijf let erop om haar nieuwe werknemers van bij hun begin in te lichten over het bedrijfsvervoerplan. C) Bewustmakingsacties Vanaf het jaar dat volgt op het referentiejaar ontwikkelt het bedrijf ter attentie van zijn personeelsleden jaarlijks bewustmakingsacties ter bevordering van de verwezenlijking van de doelstellingen inzake modal shift, rationalisering van de verplaatsingen en vermindering van het autosolisme.

D) Toegankelijkheidsplan Ten laatste op 31 december van het jaar dat volgt op het referentiejaar stelt het bedrijf een toegankelijkheidsplan van de site, zoals gedefinieerd in artikel 2.3.1, 4° van het Wetboek, ter beschikking van de werknemers en bezoekers. Indien het bedrijf over een website beschikt, is het toegankelijkheidsplan er raadpleegbaar.

Het bedrijf houdt het toegankelijkheidsplan actueel.

Elk bedrijf dat verhuist moet uiterlijk een maand voor de verhuis een toegankelijkheidsplan voor de nieuwe site ter beschikking stellen van zijn personeel.

E) Openbaar vervoer en fiets Ten laatste op 31 december van het jaar dat volgt op het referentiejaar voert het bedrijf maatregelen in die het openbaar vervoer- en fiets gebruik zullen bevorderen, zowel voor woon werk als voor zakelijke verplaatsingen. Ten minste twee ervan komen uit bijlage II. Voor bedrijven waar minstens tien werknemers die daadwerkelijk tewerkgesteld zijn op de site over een bedrijfswagen beschikken, isn maatregel 5 uit bijlage II verplicht.

F) Fietsenstalling Ten laatste op 31 december van het jaar dat volgt op het referentiejaar stelt het bedrijf een fietsenstalling ter beschikking van haar werknemers en bezoekers die voldoet aan de technische voorschriften die in bijlage III van dit besluit beschreven staan.

G) Minder vervuilende voertuigen 1° Beschikt het bedrijf over een wagenpark van meer dan 5 bedrijfs- of dienstvoertuigen, dan : a) moet het minstens om de drie jaar de gemiddelde Ecoscore berekenen en die invullen in het formulier;b) geeft het, voor de dienstvoertuigen (wagens en MPV's), aan wat zijn doelstellingen zijn op het vlak van verbetering van de gemiddelde Ecoscore, de opname van elektrische voertuigen, alsook andere doelstellingen die erop gericht zijn de milieu-impact van zijn wagenpark te verkleinen, zoals het terugdringen van het aantal gereden kilometers of het uitbreiden van het park met dienstfietsen.c) stelt het uiterlijk op de 31ste december van het jaar volgend op het referentiejaar een procedure op waarbij de Ecoscore een van de criteria is bij de keuze van nieuwe voertuigen.Deze procedure is van toepassing op zowel de aankoop als de leasing van dienstvoertuigen en bedrijfswagens door het bedrijf en is erop gericht meer de kaart te trekken van voertuigen met een betere Ecoscore. Indien de keuze van bedrijfswagen bij de werknemer zelf ligt, moet de procedure erin voorzien dat de Ecoscore hem meegedeeld wordt in de beschrijvende criteria van de wagens of dat hij op zijn minst informatie krijgt over de Ecoscore. 2° De gewestelijke en lokale overheden, onverminderd 1° : a) realiseren een analyse van de samenstelling en het gebruik van hun wagenpark (aantal kilometers per dag, tijd tussen de verplaatsingen, soort gebruik) en leggen doelstellingen vast op vlak van de verbetering van de gemiddelde Ecoscore van hun vloot, de reductie van de afgelegde kilometers, de reductie van het wagenpark en de vervanging van een deel van het wagenpark door fietsen, elektrische fietsen en/of elektrische wagens, waarbij rekening gehouden wordt met de bepalingen opgenomen in b).Ten laatste op 31 januari van het jaar dat volgt op het referentiejaar brengt de betrokken overheid het Instituut op de hoogte van de conclusies van de analyse en de doelstellingen door middel van een formulier dat wordt toegevoegd aan het verslag zoals gedefinieerd in artikel 9 van het besluit van 15 mei 2014 betreffende het voorbeeldgedrag van de overheden inzake vervoer en ter wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen. b) hebben de verplichting om bij aankoop of leasing van personenwagens gedeeltelijk over te schakelen naar elektrische wagens.Per periode van drie jaar, moet ten minste 25 % van de nieuw in gebruik genomen personenwagens door de gewestelijke overheden elektrische wagens zijn.

Voor de lokale overheden is dit ten minste 15 %. Vanaf 1 januari 2018, is deze maatregel eveneens van toepassing op MPV's. Vanaf 1 januari 2020 zal een deel van de vloot worden omgeschakeld onder dezelfde voorwaarden, behalve wat betreft het percentage, dat ten minste 40 % moet bedragen voor de gewestelijke overheden en ten minste 25 % voor de lokale overheden. Indien het aantal personenwagens in de vloot verminderd werd sinds 1 januari 2013, mag elke personenwagen die de vloot minder telt, gerekend worden als één elektrische wagen.

Hetzelfde principe geldt voor MPV's : als de vloot van MPV's verkleind wordt, mag elke MPV die de vloot minder telt, gerekend worden als één elektrische MPV. Het Instituut kan afwijkingen toekennen op de verplichting uitgedrukt in b). De aanvragen tot afwijking zijn slechts ontvankelijk als ze nauwkeurig de redenen vermelden waarvoor een elektrische voertuig het niet mogelijk maakt te beantwoorden aan de technische of gebruiksvereisten voor het specifieke voertuig. Deze aanvragen tot afwijking dienen te worden ingediend bij het Instituut op basis van het aanvraagformulier dat via internet ter beschikking gesteld wordt door het Instituut. Met een enkel formulier kunnen verschillende afwijkingsaanvragen worden ingediend. Het Instituut evalueert deze aanvragen op basis van de analyse van de samenstelling en het gebruik van de vloot, opgesteld door de overheid, zoals bepaald in a). Na ontvangst van de aanvraag tot afwijking stelt het Instituut een bewijs van ontvangst op, waarbij het 45 dagen heeft om zijn beslissing te betekenen. Het uitblijven van een genotificeerde beslissing binnen deze termijn staat gelijk met een stilzwijgende instemming met de afwijking. De voertuigen waarvoor een afwijking wordt toegekend, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van de regels betreffende de omschakeling van een deel van de vloot naar elektrische voertuigen.

De Regering evalueert aan het eind van iedere periode van drie jaar de noodzaak om het minimaal aandeel elektrische wagens op te trekken, rekening houdend met de kenmerken van de elektrische voertuigen die beschikbaar zijn op de markt.

Overeenkomstig artikel 2.4.7 van het Wetboek zijn de gewestelijke en lokale overheden verplicht om bij de opname van elektrische wagens in de vloot, gebruik te maken van 100 % groene elektriciteit in de zin van artikel 2, 7° van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 3° Voor de toepassing van de voorgaande punten geldt dat als de Ecoscore van een personenwagen, MPV of minibus niet kan worden teruggevonden in de voertuigdatabank van de website www.ecoscore.be, de Ecoscore berekend wordt met de rekenmodule of met de formule en methodologie die opgenomen zijn op de website. Hierbij moeten de waarden in verband met de emissies en het verbruik ingevuld worden zoals die vermeld staan op het Certificaat van Conformiteit (COC).

Indien bepaalde emissiegegevens ontbreken op het COC, moeten de limietwaarden van de betreffende Euronorm van het voertuig ingevuld worden.

H) Specifieke en operationele acties voor de aanpak van een noodsituatie die een impact heeft op de mobiliteit van werknemers 1° Uiterlijk op 31 oktober van het jaar dat volgt op het referentiejaar legt het bedrijf : a) de maatregelen vast die het zal nemen in geval van een piekperiode van luchtvervuiling.Het gaat om maatregelen die toelaten om de uitstoot van vervuilende stoffen door het autoverkeer, in het kader van de woon werkverplaatsingen en van de dienstverplaatsingen, te beperken, zoals het stimuleren van een modal shift of de organisatie van telewerken; b) de maatregelen die het zal nemen om andere noodsituaties aan te pakken, zoals moeilijke weersomstandigheden of externe gebeurtenissen die de bereikbaarheid van het bedrijf met de wagen beperken of de offerte van openbaar vervoer verminderen.Het betreft maatregelen die de impact op de bedrijfsactiviteiten moeten beperken, zoals het stimuleren van de modal shift, het aanzetten tot carpooling of het organiseren van telewerk. 2° In geval van een luchtverontreinigingspiek of een andere noodsituatie communiceert het bedrijf zo snel mogelijk over de maatregelen die het conform punt 1° heeft ingesteld alsook over zijn multimodale bereikbaarheid. § 2. Voor bedrijven die naar een andere site verhuizen binnen de 12 maanden volgend op de 30ste juni van het referentiejaar, zijn punten B, C, D en F van toepassing op de nieuwe site.

Procedure van ontvangst van het bedrijfsvervoerplan

Art. 6.Zodra het Instituut het bedrijfsvervoerplan heeft ontvangen, bezorgt het aan het bedrijf in kwestie langs elektronische weg een bewijs van indiening.

Binnen de 3 maanden na de ontvangst stuurt het Instituut naar het bedrijf, per elektronische post, een bewijs van ontvangst dat aangeeft of het dossier volledig is of niet. Indien deze termijn verstreken is, wordt het bedrijfsvervoerplan volledig geacht.

Het ontvangstbewijs van onvolledig dossier geeft de termijn van 30 dagen aan binnen dewelke het bedrijf de aanvullingen moet bezorgen.

Indien het Instituut meent dat de bezorgde aanvullingen onvolledig zijn, stuurt het, binnen de 30 dagen na hun ontvangst, per elektronische post een nieuw ontvangstbewijs van onvolledig dossier naar het bedrijf. Indien deze termijn verstreken is, wordt het bedrijfsvervoerplan volledig geacht.

Audit

Art. 7.§ 1. Conform artikel 2.3.23 van het Wetboek kan het Instituut een audit uitvoeren op eigen initiatief op basis van het ingevulde en overgemaakte formulier aan het Instituut.

Conform artikel 2.3.2 van het Wetboek, kan het bedrijf ook op eigen initiatief de realisatie van een audit aanvragen. Die audits zijn gratis. Het bedrijf doet haar aanvraag voor een audit via het formulier. Indien het Instituut een audit realiseert, stelt het bedrijf alle elementen ter beschikking van het Instituut om de audit te kunnen realiseren. § 2. Overeenkomstig artikel 2.3.2 van het Wetboek, realiseert het Instituut ten minste de volgende acties in het kader van iedere audit : 1° bespreking van het bedrijfsvervoerplan met de contactpersoon;2° bezoek van de site;3° controle van de conformiteit van het bedrijfsvervoerplan met het besluit;4° controle van de uitvoering van het actieplan;5° opstelling van een auditverslag § 3.Het auditverslag bevat de onderstaande elementen : 1° Een beschrijving van de eventuele bijkomende inlichtingen die het bedrijf aan het Instituut moet overmaken om de conformiteit van het bedrijfsvervoerplan met het besluit te kunnen nagaan.2° Een aanpassing van het actieplan met een beschrijving en timing van de bijkomende acties die door het bedrijf moeten worden uitgevoerd, indien het Instituut oordeelt dat het actieplan niet toelaat om de doelstellingen van het bedrijfsvervoerplan te realiseren.3° Een gemotiveerde toekenning of afwijzing van de aanvraag, indien het bedrijf een aanvraag heeft gedaan om een afwijking op de in artikel 5, F vermelde verplichtingen te verkrijgen.4° De wijze waarop het bedrijf zich in conformiteit kan brengen, indien het Instituut oordeelt dat de uitvoering van het bedrijfsvervoerplan niet conform gebeurt aan het besluit.5° Eventuele suggesties voor het verbeteren van het bedrijfsvervoerplan. § 4. Uiterlijk een maand na het bezoek aan de site maakt het Instituut zijn auditrapport per elektronische post over aan het bedrijf en bezorgt het een kopie ervan aan het bestuur. § 5. Het Instituut maakt jaarlijks een evaluatie van de audits over aan het comité.

Implementatie van het bedrijfsvervoerplan

Art. 8.Het bedrijf voert haar bedrijfsvervoerplan uit zoals beschreven in haar formulier. Indien het Instituut echter in het auditverslag het actieplan heeft aangepast, voert het bedrijf deze laatste uit.

Indien het Instituut echter in het auditverslag het actieplan heeft aangepast, voert het bedrijf deze laatste uit.

Actualisatie van het bedrijfsvervoerplan

Art. 9.Voor de bedrijven bedoeld in artikel 2, § 1 bestaat de actualisatie van het vervoerplan uit de opstelling van een bedrijfsvervoerplan op 30 juni van het eerst volgende referentiejaar met in achtneming van de artikels 3 tot en met 8.

Beheer van de gegevens

Art. 10.Het Instituut verzamelt de gegevens van de bedrijfsvervoerplannen in een gegevensbank, waarvan de structuur door het comité vastgelegd wordt.

De inhoud van de gegevensbank en zijn beschrijving worden om op aanvraag overgemaakt aan het bestuur.

Het Instituut en het bestuur maken een analyse van de gegevens die ze overmaken aan de Ministers voor ieder actualisatie. Het bestek voor deze analyse wordt opgesteld door het Instituut en het bestuur.

Hulp voor de bedrijven

Art. 11.§ 1. Het Instituut stelt de bedrijven hulpmiddelen ter beschikking voor het invullen van het formulier « bedrijfsvervoerplan », waaronder een hulpmiddel voor de cartografische analyse van de verplaatsingen van de werknemers. § 2 Het Instituut en het bestuur stellen, in overleg met het comité, hulpmiddelen ter beschikking van de bedrijven voor de uitvoering van hun actieplan en in het bijzonder voor de verplichte acties zoals gedefinieerd in artikel 5.

Zo stellen het Instituut en het bestuur de volgende hulpmiddelen ter beschikking om de bedrijven te helpen om een vervuilingspiek aan te pakken, zoals beschreven in artikel 5, H : 1° een hulpmiddel dat hen toelaat om een waarschuwingsbericht te ontvangen per sms of per email bij risico op een piek;2° informatie die hen de communicatie gericht aan de werknemers over het de dringende maatregelen die door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest genomen worden en over het aangewezen gedrag vergemakkelijkt. § 3. Het bestuur is de geprivilegieerde gesprekspartner van het geheel van de mobiliteitsactoren en beantwoordt de vragen van de bedrijven met betrekking tot het gewestelijk mobiliteitsbeleid. Het speelt ook de aanvragen van de bedrijven door aan het Gewest en de gemeenten en ontwikkelt mobiliteitstools en acties ten gunste van een modal shift op niveau van een bedrijf of van een groep van bedrijven in eenzelfde wijk of tussen bedrijven met eenzelfde functie. § 4. Het Instituut en het bestuur brengen de bedrijven op de hoogte van de beschikbaarheid van nieuwe hulpmiddelen voor de bedrijven. § 5 In het kader van de verplichte acties opgenomen in artikel 5, G, organiseert het Instituut vormingen voor de gewestelijke en lokale overheden en stelt het een tool ter beschikking om de vlootanalyse uit te voeren. Deze tool levert ten minste de informatie op met betrekking tot de gemiddelde Ecoscore van de vloot, of de voertuigen beter of slechter scoren dan dit gemiddelde en welke voertuigen in aanmerking komen voor vervanging door fietsen, elektrische fietsen en/of elektrische wagens.

Mobiliteitsprijs

Art. 12.Het comité kan een mobiliteitsprijs uitreiken aan één of meerdere bedrijven. De prijs wordt volgens de volgende criteria toegekend: 1° het vernieuwend aspect van de toegepaste maatregelen;2° de behaalde resultaten;3° de geleverde inspanningen. Comité

Art. 13.Er wordt een comité opgericht. Het comité vergadert om de zes maanden en op aanvraag.

Het comité valideert het formulier dat door het Instituut wordt opgesteld.

Het comité kan hulpmiddelen voorstellen voor de uitvoering van de plannen.

Uitvoeringsbepaling

Art. 14.De bepalingen uit boek 2, titel 3, met uitzondering van hoofdstuk 3, evenals artikel 4.2.4 van het Wetboek treden in werking.

Opheffingsbepaling

Art. 15.Met voorliggend besluit wordt het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2011 betreffende de bedrijfsvervoerplannen opgeheven en vervangen.

Tenuitvoerlegging

Art. 16.De ministers zijn belast met de uitvoering van dit besluit, elk voor het deel dat voor hen van toepassing is.

Brussel, 1 juni 2017.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering R. VERVOORT De Minister van Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie C. FREMAULT De Minister van Mobiliteit en Openbare Werken P. SMET

Bijlage I : elementen die minstens vermeld moeten worden in het formulier waarvan sprake in artikel 4 van het besluit 1° Algemene inlichtingen : a) Identificatie van het bedrijf : naam, adres van de site, ondernemingsnummer en vestigingseenheidsnummer van de Kruispuntbank van Ondernemingen; b) de coördinaten van de contactpersoon, zoals bedoeld in artikel 2.3.1, 8° van het Wetboek (voornaam, naam, contactadres, telefoonnummer, e-mailadres); c) de facultatieve aanvraag van een audit zoals bepaald in artikel 7.2° Diagnose : a) het aantal werknemers op de site en een schatting van het aantal werknemers daadwerkelijk tewerkgesteld op de site;b) het aantal bezoldigde werknemers die onder het gezag staan van een andere persoon dan het bedrijf of van zelfstandigen en die werken uitvoeren voor en diensten of goederen leveren aan het bedrijf, voor zover zij minstens de helft van hun werkdagen op de site aanvangen en beëindigen, ook al voeren zij dienstverplaatsingen uit;c) de verdeling van de werknemers volgens de werkroosters;d) de verdeling van de werknemers volgens de postcode van hun woonplaats en hun belangrijkste vervoerwijze voor hun woonwerkverkeer (wagen alleen of met familieleden, wagen met andere werknemers, trein, metro/tram/bus MIVB, De Lijn of TEC, collectief vervoer georganiseerd door het bedrijf, fiets, bromfiets of moto, te voet, andere);e) een raming van het gemiddelde aantal dienstverplaatsingen per dag en van de verdeling van deze verplaatsingen naargelang de gebruikte vervoerswijze en de bestemming (binnen of buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest);f) een raming van het gemiddelde aantal inkomende en vertrekkende leveringen van goederen per dag;g) een raming van het gemiddeld aantal bezoekers per dag;indien dit meer dan 50 bezoekers per dag bedraagt, de verdeling van de bezoekers naargelang hun belangrijkste vervoerswijze en hun herkomst (binnen of buiten het Brussels Hoofdstedelijk Gewest); h) het aantal bedrijfswagens, dienstwagens, bestelwagens, vrachtwagens, autobussen, gemotoriseerde tweewielers en fietsen dat het bedrijf op de site ter beschikking stelt;i) het aantal parkeerplaatsen, in eigendom of gehuurd, exclusief ter beschikking van het bedrijf, het beheer van deze plaatsen (het aantal plaatsen voorbehouden voor werknemers, bezoekers en dienstvoertuigen, al dan niet betalend) en een schatting van het aantal plaatsen dat in de omgeving van de site gebruikt wordt;j) een beschrijving van reeds door het bedrijf ondernomen acties om de mobiliteit en de bereikbaarheid van de site te verbeteren of om de impact van de verplaatsingen op het leefmilieu te beperken;k) de lijst van bedrijven op eenzelfde of nabijgelegen site waarmee een gemeenschappelijk vervoerplan of gemeenschappelijke acties voordelen zouden kunnen opleveren;l) een beschrijving van de kwaliteit van de bereikbaarheid van de site met het openbaar vervoer, de fiets, te voet en met de wagen;m) een analyse van de inlichtingen bedoeld in de voorgaande punten a) tot l).n) op facultatieve basis, de opsplitsing mannen - vrouwen voor punt a) en voor de verdeling van de belangrijkste vervoerswijzes voor hun woon - werkverplaatsingen d) 3° Actieplan : a) de doelstellingen inzake modal shift en rationalisering van de verplaatsingen vooropgesteld door het bedrijf, te bereiken tegen 30 juni van het volgende referentiejaar door de uitvoering van het actieplan.De doelstellingen hebben betrekking op de woon werkverplaatsingen en de dienstverplaatsingen; b) een beschrijving van de manier waarop de verplichte acties worden uitgevoerd met de timing van uitvoering, waarvan de termijnen vastgesteld zijn in art.5; c) een beschrijving van de overige acties die het bedrijf beslist te implementeren voor 30 juni van het volgende referentiejaar, teneinde de doelstellingen van het vervoerplan te halen. Bijlage II - Lijst van maatregelen ter bevordering van de modal shift van de auto naar het openbaar vervoer en de fiets 1) Verstrekken van informatie Het bedrijf verstrekt informatie aan zijn werknemers inzake de mogelijkheden om met het openbaar vervoer het bedrijf te bereiken.Het betreft onder meer informatie inzake de haltes, lijnen, dienstregelingen, reisroutes en tarieven. Dit vervolledigt de informatie die gegeven wordt via het toegankelijkheidsplan van de site. 2) Sensibilisatieacties. Jaarlijks organiseert het bedrijf informatiesessies en sensibilisatieacties om zijn werknemers en bezoekers op de hoogte te brengen van de genomen maatregelen en acties ter bevordering van het openbaar vervoergebruik en om hen aan te zetten er gebruik van te maken. 3) Tussenkomst in de kosten van het openbaar vervoer vanaf de eerste kilometer. Aangezien de wettelijke verplichting slechts gedeeltelijk is, verhoogt het bedrijf zijn bijdrage om zo gratis abonnementen woon-werkverkeer ter beschikking stellen et dit, bij voorkeur, via derde betalerovereenkomsten. Onverminderd andere wettelijke bepalingen worden deze abonnementen aangeboden zonder beperking ten aanzien van de minimale afstand tussen woon- en werkplaats.

Aanvullend kan het bedrijf ook de tickets van het openbaarvervoer terugbetalen of ter beschikking stellen van zijn werknemers of bezoekers in het kader van de dienstverplaatsingen of de verplaatsingen van de bezoekers. 4) Tussenkomst in het voor- en natransport. Het bedrijf komt tussen in het voor- en/of natransport. Tot de mogelijkheden behoren niet enkel fietsvergoedingen en vergoedingen voor voetgangers, maar ook fietsdeel- en carsharingabonnementen, alsmede de organisatie van bedrijfspendelbussen vanaf belangrijke afstaphaltes. 5).Combinatie of vervanging van de bedrijfswagen. 5.1. De onderneming stelt de combinatie of de vervangen van een bedrijfswagen voor met, of door, een "mobiliteitspakket". Het mobiliteitspakket biedt de werknemer de aan zijn behoeften aangepaste vervoerswijzen met inbegrip van de fiets in fietsdeelsysteem en de openbaarvervoerabonnementen of de fiets. 5.2 Op vraag van de werknemer biedt de onderneming, zoals ze geen mobiliteitspakket toegewezen heeft, in combinatie met de bedrijfswagen het abonnement van het fietsdeelsysteem, en, in voorkomend geval, het jaarlijks openbaar vervoerabonnement.

Vanaf 2020 omvat het begrip fiets eveneens de elektrische fiets. 6) Cofinanciering van het openbaar vervoeraanbod in overleg met de vervoersoperatoren en in het bijzonder de MIVB. Naast een regelmatig overleg met de vervoersoperatoren inzake het aanbod en de kwaliteit van het openbaar vervoer naar en van het bedrijf of de bedrijfssite, participeert het bedrijf actief aan de uitbreiding van het aanbod door middel van cofinanciering of andere maatregelen die een voldoende dekking van de infrastructuur- en exploitatiekosten van dit extra aanbod voor de vervoersoperatoren, en in het bijzonder de MIVB, garanderen.

Bijlage III. - Technische voorschriften betreffende fietsenstallingen 1° De fietsenstalling heeft voldoende plaatsen om de fietsen te kunnen stallen van de werknemers en de bezoekers die zich met de fiets naar de site begeven, vermeerderd met 20%. Het aantal plaatsen kan niet lager zijn dan één vijfde van het aantal parkeerplaatsen voor gemotoriseerde voertuigen exclusief ter beschikking van het bedrijf, zoals bedoeld in bijlage I, 2°, i.

Het voldoende aantal plaatsen voor fietsen kan bepaald worden in het auditverslag, zoals bedoeld in artikel 7. 2° Middels een gemotiveerde aanvraag van het bedrijf kan een afwijking van het minimum aantal plaatsen, dat hierboven in punt 1° werd vastgelegd, worden toegekend in het kader van de audit. Deze aanvraag wordt gedaan in het formulier bedoeld in artikel 4. In geval van een aanvraag voor afwijking wordt de verplichting vermeld in artikel 5, F geschorst tot het resultaat van de audit bekend is. De audit aanvaardt of weigert de aanvraag en motiveert de beslissing. 3° De fietsenstalling : is gemakkelijk te vinden en goed verlicht; is voor werknemers beschut en beschermd tegen slechte weersomstandigheden; ligt in de mate van het mogelijke in de buurt van de ingangen of kernen voor verticale circulatie; bevindt zich waar mogelijk op het gelijkvloers of is anders bereikbaar via een lichte toegangshelling, waarbij erop wordt toegezien dat het aantal te nemen deuren en treden beperkt blijft; ligt op maximaal één niveau verschil ten opzichte van de openbare weg indien de toegang via een parkinghelling gaat, en het traject naar de stalling moet veilig zijn voor de gebruikers;

Indien er een lift moet genomen worden om de fietsenstalling te bereiken, moet deze minimaal 2m diep zijn. 4° Elke gestalde fiets moet bevestigd kunnen worden aan een verankerde steun die moeilijk te demonteren is. Het bevestigingssysteem voor de fietsen moet toelaten om het volledige kader en minstens één wiel van de fiets vast te leggen : de omgekeerde 'U'-boog wordt sterk aangeraden; aanleunbeugels waaraan het fietskader vastgemaakt kan worden zijn toegelaten; systemen van het type "eenvoudige wielklem" zijn verboden. 5° De fietsenstalling moet voldoende manoeuvreerruimte bieden om de fietsen gemakkelijk te kunnen stallen.6° De toegangsweg naar de fietsenstalling moet gemakkelijk en veilig zijn voor de fietsers.De route van de openbare weg tot de fietsenstalling moet aangegeven zijn (door middel van een signalisatie).

Gezien om te worden toegevoegd als bijlage aan het besluit van de Regering van het Brussels Hoofstedelijk Gewest van 1 juni 2017, betreffende de bedrijfsvervoerplannen ;

De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering R. VERVOORT De Minister van Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie C. FREMAULT De Minister van Mobiliteit en Openbare Werken P. SMET

^