Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 25 april 2019
gepubliceerd op 17 mei 2019

Ordonnantie betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2019041092
pub.
17/05/2019
prom.
25/04/2019
ELI
eli/ordonnantie/2019/04/25/2019041092/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2019. - Ordonnantie betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen, het geen volgt :

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 39 van de Grondwet. HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze ordonnantie is van toepassing op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt. Afdeling 2. - Algemene definities

Art. 3.Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder : 1° het Gewest : het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° de Commissie : de Commissie voor roerend en immaterieel cultureel erfgoed;3° het Bestuur : het bestuur bevoegd voor het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest;4° het BWRO : het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening. Afdeling 3. - De Commissie voor roerend en immaterieel cultureel

erfgoed

Art. 4.§ 1. Er wordt een Commissie voor roerend en immaterieel cultureel erfgoed samengesteld.

Deze Commissie wordt belast met het verlenen van de adviezen die door deze ordonnantie of krachtens deze ordonnantie worden vereist.

De Commissie kan ook advies verlenen aan de Regering, op eigen initiatief of op vraag van deze laatste, over elke kwestie die verband houdt met een goed of een element dat onder het roerend en immaterieel cultureel erfgoed valt.

Ze kan de Regering ook aanbevelingen bezorgen van algemeen beleid met betrekking tot de problematiek van het bewaren van roerend cultureel erfgoed en de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed. § 2. De Regering beslist over de samenstelling, de organisatie en de onverenigbaarheidsregels van de Commissie en baseert zich daarbij op de volgende beginselen : 1. de Commissie bestaat uit zes leden die door de Regering worden benoemd.Drie van hen worden gekozen uit een dubbele lijst die door het gewestparlement wordt voorgelegd en drie anderen worden gekozen uit de kandidaten die worden voorgedragen door de representatieve organisaties van de gebruikers die door de Regering worden erkend met toepassing van § 3; 2. de Commissie bestaat uit leden die afkomstig zijn uit milieus die betrokken zijn bij het behoud van het roerend en/of immaterieel cultureel erfgoed. Vier leden van de Commissie hebben een algemeen bekende bevoegdheid op het vlak van het bewaren van roerend cultureel erfgoed. Twee leden van de Commissie hebben een algemeen bekende bevoegdheid op het vlak van het beschermen van immaterieel cultureel erfgoed; 3. de leden van de Commissie worden voor een mandaat van zes jaar benoemd, dat maximaal twee keer kan worden vernieuwd. § 3. De Regering erkent de organisaties die representatief zijn voor de gebruikers bedoeld in § 2, 1.

De Regering legt de erkenningsprocedure, de procedure voor de vernieuwing van de erkenning en de intrekking ervan vast en past daarbij de volgende beginselen toe : 1. de organisaties die aan de volgende voorwaarden voldoen, kunnen worden erkend : 1° opgericht zijn als vereniging zonder winstoogmerk;2° een maatschappelijk doel hebben en een reële activiteit uitoefenen die verbonden zijn met het Gewest en die er minstens uit bestaan om een discipline of een beroepscategorie te vertegenwoordigen die valt onder het bewaren van het roerend cultureel erfgoed en/of de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed;3° een werking hebben die garanties biedt op het vlak van interne democratie;4° al minstens drie jaar bestaan;5° over de nodige menselijke en materiële middelen beschikken om hun maatschappelijke doel te verzekeren en hun representativiteit te waarborgen;2. elke erkende representatieve organisatie legt een jaarverslag voor aan de Regering, waarin de lijst van haar leden, haar statuten en een activiteitenverslag zijn opgenomen;3. de erkenning is geldig voor een periode van zes jaar, te tellen vanaf de datum van de kennisgeving.De erkenning wordt vernieuwd op vraag van de representatieve organisatie vanaf het moment dat de voorwaarden bedoeld in punt 1 en de verplichtingen van punt 2 worden nageleefd; 4. de Regering kan de erkenning intrekken van de organisatie die niet meer beantwoordt aan de eisen bedoeld in punt 1. § 4. De Commissie neemt een huishoudelijk reglement aan en onderwerpt het aan de goedkeuring van de Regering.

De adviezen, opmerkingen, aanbevelingen en suggesties van de Commissie worden geformuleerd bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige leden.

De minderheid kan haar mening in het verslag laten vermelden. § 5. De Commissie wordt bijgestaan door hetzelfde permanent secretariaat van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, zoals voorzien in artikel 11, § 4, van het BWRO. § 6. Voordat ze hun advies formuleren, kunnen de Commissie en de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen elkaars advies vragen.

Wanneer de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen het advies van de Commissie vraagt, is artikel 177, § 3, tweede lid, b) van het BWRO van toepassing.

Wanneer de Commissie het advies vraagt van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, beschikt de Commissie over een bijkomende termijn van zestig dagen om haar advies te verlenen.

Een van de leden van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, dat door deze laatste wordt aangeduid, woont de vergaderingen van de Commissie met raadgevende stem bij.

Een van de leden van de Commissie, dat door deze laatste wordt aangeduid, woont de vergaderingen van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen met raadgevende stem bij. § 7. De adviezen van de Commissie worden bijeengebracht in een register dat door het secretariaat wordt bijgehouden en dat door het publiek kan worden ingezien. De adviezen kunnen op het secretariaat worden geraadpleegd. Bovendien zorgt het secretariaat ervoor dat de adviezen worden gepubliceerd op een informatienetwerk dat voor het publiek toegankelijk is. HOOFDSTUK 2. - Roerend cultureel erfgoed van het Gewest Afdeling 1. - Definities

Art. 5.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder : 1° cultuurgoed : een roerend goed dat, of een verzameling die, hetzij behoort tot één of meer van de categorieën zoals bedoeld in bijlage I.A. van de verordening (EG) nr. 116/2009, hetzij door de Regering werd beschermd als beschermd cultuurgoed overeenkomstig de procedure van artikel 11, § 1; 2° roerend cultureel erfgoed van het Gewest : het geheel van de cultuurgoederen en de goederen opgenomen in de inventaris zoals bedoeld in artikel 8, die zich wettig en definitief op het grondgebied van het Gewest bevinden;3° beschermd cultuurgoed : een cultuurgoed dat beschermd wordt door het Gewest overeenkomstig de bepalingen van afdeling 5 (artikelen 11 en volgende);4° uitvoer : het definitief of tijdelijk buiten het douanegebied van de Europese Unie brengen van een cultuurgoed. Afdeling 2. - Machtigingen

Art. 6.§ 1. De Regering duidt de ambtenaren aan van het Bestuur, welke gemachtigd worden voor de in deze ordonnantie nader omschreven doelstellingen.

Ze worden « gemachtigde ambtenaren », « vaststellende ambtenaren », « sanctionerende ambtenaren » of « aangewezen ambtenaren » genoemd. § 2. De Regering bepaalt, in voorkomend geval, de onverenigbaarheden en de verboden op belangenconflicten die zouden wegen op de sanctionerende ambtenaren. Afdeling 3. - De inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het

Gewest

Art. 7.§ 1. De Regering stelt een beschrijvende en fotografische inventaris op van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest en houdt deze bij. § 2. De inventaris omvat roerende goederen of verzamelingen die van historisch, archeologisch, artistiek, esthetisch, wetenschappelijk, sociaal, technisch of folkloristisch belang zijn voor het Gewest.

De inventaris heeft een documentaire waarde en vormt een instrument voor kennisoverdracht en bewustmaking.

Art. 8.§ 1. De cultuurgoederen die beschermd zijn overeenkomstig de procedures van afdeling 5, worden van rechtswege opgenomen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest. § 2. Worden ook in de inventaris opgenomen van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest de roerende goederen die, met toepassing van de bepalingen van titel V van het BWRO beschermd zijn of ingeschreven zijn op de bewaarlijst als decoratieve elementen of installaties die integraal deel uitmaken van een monument in de betekenis van artikel 206, 1°, a) van het BWRO. Afdeling 4. - Bijzondere maatregelen voor het behoud van het roerend

cultureel erfgoed van het Gewest Onderafdeling 1. - Cultureel-erfgoeddepots

Art. 9.§ 1. Het Gewest organiseert een gewestelijk cultureel-erfgoeddepot om cultuurgoederen op te slaan, met inbegrip van : - de archeologische goederen waarover het Gewest waakt krachtens artikel 248 van het BWRO; - de elementen die integraal deel uitmaken van artistieke, historische of religieuze monumenten en die afkomstig zijn van de ontmanteling ervan; - de te bergen goederen bij een schadegeval of andere ramp; - de goederen die onder bijzondere bescherming (bergingsplaats) vallen in geval van een gewapend conflict, volgens het Verdrag van 1954 inzake de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict; - andere goederen die door de Regering zouden worden aangeduid. § 2. Teneinde de bewaring van cultuurgoederen en de naleving van de internationale verplichtingen van het Gewest te verzekeren, erkent de Regering andere cultureel-erfgoeddepots, volgens de voorwaarden en de procedure waartoe ze besluit.

Kunnen met toepassing van het eerste lid worden erkend, de natuurlijke of de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersonen, die een depot beheren dat bedoeld is voor het bewaren van cultuurgoederen.

De erkenningsvoorwaarden die door de Regering moeten worden vastgelegd, hebben meer bepaald betrekking op de volgende elementen : de competenties en de ervaring voor het beheer van een cultureel-erfgoeddepot; de menselijke en materiële middelen die aan het beheer van het depot worden toegewezen; de aard van de bewaarde goederen; het beheer en de bewaaromstandigheden. § 3. Met het oog op een geschikte bewaring van de cultuurgoederen kan de Regering overeenkomsten sluiten met de personen die met toepassing van § 2 werden erkend. Die overeenkomsten hebben meer bepaald betrekking op de regels voor het beheer van het depot, de bewaarmethoden van de cultuurgoederen, de subsidies die kunnen worden toegekend en de controlemodaliteiten van de activiteiten door het Gewest.

De subsidies bedoeld in het eerste lid worden toegewezen aan de erkende personen met toepassing van § 2 binnen de limiet van de beschikbare budgettaire kredieten. Ze zijn bedoeld om een deel van de kosten te dekken die moeten worden gemaakt om de cultuurgoederen in het depot op een geschikte manier te bewaren.

Onderafdeling 2. - De devolutie van goederen door opgravingen en ontdekkingen

Art. 10.§ 1. De goederen die voortkomen uit archeologische opgravingen en peilingen gefinancierd door het Gewest of een toevallige ontdekking, komen definitief het Gewest toe, dat de bewaring en het behoud ervan verzekert. Het besluit van de Regering tot vaststelling van de devolutie wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 2. In afwijking van § 1, indien een natuurlijk persoon of rechtspersoon binnen negen maanden na de in § 1 bedoelde bekendmaking bewijst dat hij de eigenaar was van het goed op het moment van de ontdekking, kan hij het eigendomsrecht terug opeisen.

De Regering kan de eigendom overdragen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in het eerste lid nadat deze de kosten vergoedt die werden gemaakt met het oog op de ontdekking en het behoud van het goed. § 3. Indien het goed niet wordt opgeëist door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon overeenkomstig § 2, kan de Regering de eigendom van het goed overdragen aan een overheidsdienst, een instelling van openbaar nut of een erkend museum die hebben te kennen geven dat zij eigenaar wensen te worden van het goed, nadat zij de kosten vergoeden die werden gemaakt met het oog op de ontdekking en het bewaren van het goed. § 4. In afwijking van § 2, tweede lid, kan de Regering de eigendom opgeëist door een natuurlijk persoon of rechtspersoon overeenkomstig § 2, eerste lid, overdragen aan een overheidsdienst, een instelling van openbaar nut of een erkend museum die hebben te kennen gegeven dat zij eigenaar van het goed wensen te worden, nadat zij de natuurlijk persoon of rechtspersoon voor de waarde van het goed, waarvan het bedrag in onderling akkoord bepaald wordt, vergoed hebben.

Indien er geen overeenstemming kan worden bereikt over het bedrag van de vergoeding bedoeld in het eerste lid, kan de Regering de eigendom overdragen aan de natuurlijk persoon of rechtspersoon overeenkomstig § 2, tweede lid. § 5. Goederen die voortkomen uit opgravingen en ontdekkingen, die niet worden opgeëist door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon overeenkomstig § 2, eerste lid, en waarvan geen overheidsdienst, geen instelling van openbaar nut of geen erkend museum eigenaar wensen te worden overeenkomstig § 3 of § 4, zijn definitief verworven door het Gewest.

Het is verboden deze goederen definitief buiten het Gewest te brengen. § 6. De Regering kan beheersovereenkomsten sluiten met de eigenaar van de site, de vinder en/of de opgravers betreffende de devolutie van de cultuurgoederen die zijn gevonden tijdens opgravingen, peilingen en toevallige archeologische vondsten die financieel niet door het Gewest werden ondersteund.

De opgravingen en peilingen bedoeld in het eerste lid moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de regels die ter zake van toepassing zijn en door personen die hiertoe zijn erkend.

In het kader van de beheersovereenkomsten bedoeld in het eerste lid kan de Regering subsidies toekennen die ten doel hebben om cultuurgoederen die bij opgravingen en peilingen werden gevonden, te bewaren. De Regering besluit over de modaliteiten van die subsidies.

Deze subsidies worden - naargelang het geval - toegekend aan de eigenaar van de site, de vinder en/of de opgravers. Bij het vastleggen van de voorwaarden voor de toekenning houdt de Regering rekening met onder meer de aard van de ontdekte goederen, de middelen waarover de eigenaar, vinder en/of opgraver beschikt om de bewaring te verzekeren, evenals de plaats en de methoden voor bewaring die worden voorgesteld. Afdeling 5. - De bescherming van cultuurgoederen

Onderafdeling 1. - Beschermingsprocedure

Art. 11.§ 1. De Regering kan, met het oog op de bescherming ervan, roerende goederen en verzamelingen die omwille van hun historische, archeologische, artistieke, esthetische, wetenschappelijke, sociale, technische of folkloristische waarde, als zeldzaam en onmisbaar beschouwd moeten worden voor het Gewest, aanwijzen als beschermde cultuurgoederen.

In het eerste lid bedoelen we met : 1° zeldzaam : een cultuurgoed waarvan er weinig andere - gelijke of gelijksoortige - in dezelfde staat binnen het op het grondgebied van het Gewest aanwezig zijn;2° onmisbaar : een cultuurgoed dat minstens één of meer van de volgende eigenschappen heeft : a) een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, waaronder wordt verstaan de functie als duidelijke herinnering onder meer aan personen, instellingen, gebeurtenissen of tradities die belangrijk zijn voor de cultuur, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening;b) een schakelfunctie, waaronder wordt verstaan de functie als relevante schakel in een ontwikkeling die belangrijk is voor de evolutie van de kunst, de cultuurgeschiedenis, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschapsbeoefening;c) een ijkwaarde, waaronder wordt verstaan de functie als belangrijke bijdrage aan het onderzoek of de kennis van andere belangrijke voorwerpen van de kunst, de cultuur, de archeologie, de geschiedenis of de wetenschap;d) een bijzondere artistieke waarde, waaronder wordt verstaan het artistieke belang in vergelijking met de bekende kunstproductie. § 2. De beschermingsprocedure wordt opgestart : 1° op eigen initiatief;2° op voorstel van de Commissie;3° op verzoek van de eigenaar of de beheerder (directeurs van musea, bibliotheken, archieven en kerkelijke instellingen);4° op verzoek van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar het goed gelegen is of waarmee het voorwerp historisch verbonden is;5° op verzoek van een vereniging zonder winstoogmerk of stichting die de handtekeningen ingezameld heeft van honderdvijftig personen die ten minste achttien jaar oud zijn en hun woonplaats in het Gewest hebben. Deze vereniging of stichting moet het behoud van het cultureel erfgoed als maatschappelijk doel hebben en haar statuten moeten minstens drie jaar eerder in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn. § 3. Het voorstel of het verzoek tot bescherming vermeldt de beschermingscriteria waaraan het goed of de verzameling moet voldoen, overeenkomstig de criteria in § 1. § 4. De Regering bepaalt de vorm en de inhoud van de in § 2, 3°, 4° en 5° bedoelde verzoeken.

Art. 12.§ 1. Binnen de twintig dagen na de ontvangst van het verzoek tot bescherming, verstuurt het Bestuur een ontvangstbewijs naar de verzoeker indien het dossier volledig is. Anders brengt het Bestuur de verzoeker onder dezelfde voorwaarden op de hoogte van het feit dat zijn dossier niet volledig is, waarbij het de ontbrekende inlichtingen of documenten aanduidt. Het Bestuur bezorgt het ontvangstbewijs binnen de twintig dagen na ontvangst van die documenten of inlichtingen. § 2. Binnen de dertig dagen volgend op de afgifte van het ontvangstbewijs voor een volledig dossier, legt het Bestuur het dossier voor advies voor aan de Commissie, als deze niet de verzoeker is, en in voorkomend geval, aan de andere instanties en besturen die het nuttig acht te raadplegen.

Het Bestuur geeft de verzoeker kennis van de lijst van de geraadpleegde instanties en besturen. § 3. De Commissie en de geraadpleegde instanties en besturen geven advies binnen de dertig dagen volgend op de adviesaanvraag. Na het verstrijken van deze termijn wordt de procedure voortgezet.

Art. 13.§ 1. De Regering beslist tot het al dan niet instellen van de beschermingsprocedure binnen de zes maanden na de ontvangstbevestiging van het volledige dossier. Na verloop van deze termijn vervalt de aanvraag. § 2. De Regering brengt haar besluit tot voorlopige bescherming ter kennis van : 1° de Commissie;2° de eigenaar;3° de verzoeker, in de gevallen bedoeld in artikel 12, § 2, 3°, 4° en 5° ;4° de overheden bevoegd voor de bestrijding van diefstal en de ongeoorloofde handel in kunstwerken;5° elke andere persoon die de Regering raadzaam acht in te lichten. Als de Regering de eigenaar niet kent, wordt het besluit tot voorlopige bescherming ter kennis gebracht van de bezitter of de houder.

Als de Regering de eigenaar, noch de bezitter, noch de houder kent, bezorgt ze het besluit tot voorlopige bescherming aan een derde persoon van wie ze vermoedt dat hij de rechtstoestand van het goed kent. Die derde persoon dient de eigenaar, bezitter of houder onmiddellijk op de hoogte te brengen van de voorlopige bescherming.

Hij dient gelijktijdig aan de Regering het bewijs te bezorgen dat hij zijn verplichting zal naleven. De Regering bevestigt aan de eigenaar, bezitter of houder de voorlopige bescherming van het betrokken goed. § 3. Binnen de vijftien dagen na de kennisgeving is de eigenaar, bezitter of houder gehouden, naar gelang het geval, de eigenaar, bezitter of houder te informeren. Een kopie van deze kennisgevingen wordt gelijktijdig aan het Bestuur toegezonden. Deze verplichting moet vermeld worden in de akte van kennisgeving van de beslissing.

Het besluit van de Regering tot het instellen van de beschermingsprocedure wordt voorts gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 4. Alle gevolgen die verbonden zijn aan de bescherming, met uitzondering van het toekennen van toelagen, zijn eveneens van toepassing op cultuurgoederen die het voorwerp vormen van een voorlopige bescherming, en gelden vanaf de publicatie van het beschermingsbesluit in het Belgisch Staatsblad of van de kennisgeving aan de eigenaar, bezitter of houder, indien deze van vroegere datum is. § 5. Binnen de vijfenveertig dagen na de kennisgeving bedoeld in § 2 van dit artikel, kunnen de personen aan wie het besluit tot tijdelijke bescherming werd gericht, de Regering schriftelijk hun opmerkingen betreffende het beschermingsvoorstel meedelen. Na het verstrijken van deze termijn wordt de procedure voortgezet.

Art. 14.§ 1. Na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 13, § 5, legt de Regering het beschermingsvoorstel ter advies voor aan de Commissie en deelt zij de opmerkingen mee die werden verzameld met toepassing van deze bepaling.

De Commissie brengt binnen de vijfenveertig dagen na de aanvraag haar advies uit. Na het verstrijken van deze termijn wordt de procedure voortgezet. § 2. De Regering neemt het definitieve beschermingsbesluit als beschermd cultuurgoed binnen de twaalf maanden na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van het voorlopige beschermingsbesluit of de kennisgeving aan de eigenaar, indien deze van vroegere datum is. Na het verstrijken van deze termijn vervalt de procedure.

Het definitieve beschermingsbesluit kan bijzondere bewaringsmaatregelen voor het goed voorschrijven. Die maatregelen kunnen beperkingen omvatten van het recht op eigendom, met inbegrip van maatregelen in verband met de bewaring, de tentoonstellingsmethoden, de restauratie of het transport van het goed. § 3. De kennisgeving van het definitieve beschermingsbesluit gebeurt in overeenstemming met artikel 13, § 2. Het definitieve beschermingsbesluit wordt bij bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. § 4. Het beschermingsbesluit is bindend vanaf de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ten opzichte van de personen die in toepassing van § 3 van dit artikel in kennis worden gesteld van het definitieve beschermingsbesluit, is het besluit bindend vanaf het moment van kennisgeving als dit de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad voorafgaat.

Onderafdeling 2. - Het Register

Art. 15.Het Bestuur maakt een register van beschermde cultuurgoederen op en houdt dit register bij.

Cultuurgoederen die het voorwerp uitmaken van een besluit tot voorlopige bescherming worden ingeschreven in het register als beschermde cultuurgoederen tot de definitieve beslissing over de bescherming wordt genomen.

Indien de Regering definitief beslist om het cultuurgoed niet te beschermen, wordt het uit het register verwijderd. Goederen die niet definitief beschermd werden, blijven niettemin in de inventaris opgenomen.

Het register is toegankelijk voor het publiek via de website van het Bestuur.

Onderafdeling 3. - De procedure tot opheffing van de bescherming

Art. 16.§ 1. Indien vaststaat dat nieuwe omstandigheden sedert de datum van de ondertekening van het beschermingsbesluit de waarde van het goed verminderen volgens de criteria vastgesteld in artikel 11, § 1, kan de Regering, na een gunstig advies van de Commissie, de bescherming van het goed opheffen.

Een goed waarvan de bescherming is opgeheven, wordt uit het register verwijderd. § 2. De Regering bepaalt de modaliteiten van de procedure tot opheffing van de bescherming. § 3. Het besluit tot opheffing van de bescherming wordt bij bericht in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Vanaf de bekendmaking vervalt de bescherming.

Onderafdeling 4. - Gevolgen van de bescherming

Art. 17.Behoud § 1. De eigenaars van beschermde cultuurgoederen zijn verplicht deze in goede staat te behouden en de voorgeschreven bijzondere behoudsvoorwaarden na te leven in toepassing van artikel 14, § 2. § 2. Wanneer een beschermd cultuurgoed buiten het grondgebied van het Gewest wordt gebracht, moet artikel 21 worden gerespecteerd.

Art. 18.Toestemmingen § 1. Elke restauratie, wijziging of verplaatsing van een beschermd cultuurgoed binnen het grondgebied van het Gewest vereist de toestemming van de gemachtigde ambtenaar.

De Regering bepaalt de toestemmingsprocedure. § 2. In noodsituaties en ter verzekering van het behoud van het beschermd cultuurgoed, kunnen dringende en voorlopige maatregelen genomen worden zonder de voorafgaande toestemming bedoeld in § 1. Die interventies moeten echter onmiddellijk aan de gemachtigde ambtenaar worden gemeld. § 3. Onverminderd de procedures die eigen zijn aan het onroerende vastgoed is dit artikel niet van toepassing op de cultuurgoederen bedoeld in artikel 8, § 2 van deze ordonnantie.

Art. 19.Subsidies § 1. Indien onderhouds- en herstelmaatregelen noodzakelijk zijn voor het behoud van een beschermd cultuurgoed, kan de Regering hiertoe subsidies verlenen binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten. § 2. De Regering bepaalt de toekenningsvoorwaarden voor de subsidies, de samenstelling van het aanvraagdossier en de procedure. Bij het vastleggen van de toekenningsvoorwaarden voor de subsidies houdt de Regering meer bepaald rekening met de aard van het beschermd cultuurgoed, zijn bewaarstaat en de rechtspositie van zijn eigenaar, bezitter of houder. § 3. De subsidie wordt toegekend aan de eigenaar of, met instemming van laatstgenoemde, aan de bezitter of wettige houder van het beschermd cultuurgoed, die de kosten voor het behoud en/of de restauratie draagt en aan de toekenningsvoorwaarden voldoet. § 4. De Regering bepaalt de gevallen waarin de teruggave, geheel of gedeeltelijk, van de toegekende subsidies kan worden aangevraagd. Zij bepaalt eveneens de voorwaarden en de modaliteiten van de teruggave.

Art. 20.§ 1. Onverminderd artikel 18, § 1, is de eigenaar van een beschermd cultuurgoed ertoe gehouden het Bestuur op de hoogte te brengen van elke wijziging van de rechtstoestand van het goed, elke wijziging in de fysische staat, elke wijziging van de ligging of nog, van de verdwijning ervan. § 2. De eigenaar van een beschermd cultuurgoed moet, alvorens zakelijke rechten af te staan, ongeacht dit kosteloos of tegen vergoeding gebeurt : 1° de cessionaris in kennis stellen van de bescherming van het goed en de gevolgen die hieruit voortvloeien;2° het Bestuur in kennis stellen van de identiteit en het adres van de cessionaris. De bescherming is in ieder geval tegenstelbaar aan de cessionaris en aan elke houder van een recht op het goed.

Overeenkomsten, gesloten in strijd met deze bepaling, zijn van rechtswege nietig. Afdeling 6. - Het buiten het Gewest brengen van cultuurgoederen

Onderafdeling 1. - Beschermde cultuurgoederen

Art. 21.§ 1. Onverminderd artikel 18, § 1, is het verboden om een beschermd cultuurgoed tijdelijk of definitief buiten het grondgebied van het Gewest te brengen zonder toestemming van de Regering.

De Regering bepaalt de toestemmingsprocedure. § 2. De Regering verleent de tijdelijke of definitieve toestemming (naargelang het geval) binnen de twee maanden te tellen vanaf de ontvangst na van de volledige aanvraag. Als binnen die termijn geen toestemming wordt gegeven, stemt dit overeen met een weigering. § 3. In voorkomend geval onderwerpt de Regering de tijdelijke of definitieve toestemming aan maatregelen met het oog op meer bepaald de bewaring van het goed en/of het behoud van het belang dat de bescherming verantwoordde. Die maatregelen kunnen beperkingen van het recht op eigendom omvatten, met inbegrip van maatregelen in verband met de bewaring, de tentoonstellingsmethoden, het transport van het goed en de toegankelijkheid ervan voor het publiek.

De tijdelijke toestemming geeft de periode aan waarbinnen het beschermd cultuurgoed moet terugkeren naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 4. De Regering weigert het tijdelijke of definitieve buiten het Gewest brengen van een beschermd cultuurgoed als aan de volgende twee cumulatieve voorwaarden is voldaan : 1° het buiten het Gewest brengen dreigt ernstige nadelen voor het culturele erfgoed van het Gewest met zich te brengen;2° de voorwaarden die de Regering kan opleggen krachtens § 3 van dit artikel, zijn niet van die aard dat ze het risico op nadelen bedoeld onder 1° kunnen uitschakelen. § 5. Onverminderd de toepassing van §§ 1 tot 4 wordt de aanvraag om een beschermd cultuurgoed uit te voeren, bovendien behandeld conform de procedures voorzien in verordening (EG) nr. 116/2009.

Onderafdeling 2. - Andere cultuurgoederen

Art. 22.§ 1. Elke aanvraag voor de uitvoer van een cultuurgoed behalve beschermde cultuurgoederen, wordt onderworpen aan de goedkeuring van de Regering conform de procedures voorzien door verordening (EG) nr. 116/2009. § 2. De Regering legt de vorm en de inhoud vast van de voor de uitvoer conform de verordening (EU) nr. 116/2009 (met inbegrip van zijn eventuele delegatie). § 3. De uitvoervergunning wordt door de Regering toegekend binnen de dertig dagen na de ontvangst van een volledige en ontvankelijke aanvraag. Deze termijn kan door de Regering eenmalig met dertig dagen verlengd worden indien zij van mening is dat een grondiger onderzoek van de aanvraag vereist is. § 4. De Regering kan de uitvoerprocedure opschorten met maximum dertig dagen na het verstrijken van de in § 3 bedoelde termijn, indien zij van mening is dat het cultuurgoed voldoet aan de beschermingscriteria bedoeld in artikel 11, § 1. § 5. De beslissing van de Regering om haar voorkooprecht in te roepen overeenkomstig artikel 23 of een beschermingsprocedure op te starten tijdens de opschortingstermijn bedoeld in § 4, wordt geacht een uitvoerweigering uit te maken. § 6. Indien de Regering haar intentie tot het inroepen van het voorkooprecht of tot het opstarten van een beschermingsprocedure niet kenbaar heeft gemaakt binnen de opschortingstermijn, wordt de uitvoervergunning van rechtswege toegekend.

Onderafdeling 3. - Voorkooprecht

Art. 23.§ 1. In geval van verkoop van een beschermd goed ten voorlopige of definitieve titel kan de Regering een voorkooprecht op dat goed laten gelden. Bij een openbare verkoop wordt dit recht uitgeoefend aan de prijs van het laatste bod. § 2. De eigenaar van een goed bedoeld in § 1 mag dit slechts verkopen nadat hij de Regering de kans heeft gegeven haar voorkooprecht uit te oefenen. Hiertoe stelt de verkoper of zijn gemachtigde de Regering in kennis, ofwel van de voorwaarden voor een toewijzing bij openbare verkoop, ofwel van de akte opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het voorkooprecht bij een onderhandse verkoop. Die kennisgeving heeft de waarde van een verkoopaanbod, waarop de Regering moet reageren, door binnen een termijn van een maand haar belangstelling voor het goed kenbaar te maken. Anders kan de Regering haar voorkooprecht niet meer laten gelden.

Indien de Regering haar belangstelling heeft bekendgemaakt binnen de voormelde termijn en nadien beslist het aanbod te aanvaarden, dient zij haar aanvaarding ter kennis te brengen van de verkoper of diens gemachtigde binnen de zestig dagen na de kennisgeving bedoeld in het eerste lid. De verkoop is gesloten tussen de partijen zodra de aanvaarding van de Regering ter kennis is gebracht van de verkoper.

Als het aanbod niet is aanvaard binnen de voormelde termijn, dan kan de eigenaar niet verkopen aan een derde tegen een lagere prijs of aan betere voorwaarden, zonder de goedkeuring van de Regering.

Wanneer een goed dat aan de Regering wordt voorgesteld met het oog op een eventuele uitoefening van het voorkooprecht door zijn eigenaar niet wordt verkocht na afloop van een periode van een jaar te tellen vanaf de kennisgeving bedoeld in het eerste lid, zijn het voorkooprecht en de procedure die door dit artikel voorzien zijn, opnieuw van toepassing in geval van een latere verkoop. § 3. In geval van verkoop zonder kennis van het voorkooprecht kan de Regering eisen om in de plaats van de koper te worden gesteld.

In geval van subrogatie betaalt de Regering de koper de aankoopprijs terug die deze betaald heeft, zonder hem verdere verplichtingen of vergoedingen schuldig te zijn.

Deze paragraaf doet geen afbreuk aan de toepassing van de bepalingen van hoofdstuk IV. § 4. Het voorkooprecht van de Regering kan ook worden uitgeoefend in naam en in opdracht van een andere administratieve instantie die afhankelijk is van of onderworpen is aan de controle van het Gewest. § 5. Dit artikel is niet van toepassing op goederen uit het federale openbare of private domein. HOOFDSTUK 3. - Immaterieel cultureel erfgoed Afdeling 1. - Definities

Art. 24.Voor de toepassing van dit hoofdstuk, wordt verstaan onder : 1° immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest : de praktijken, voorstellingen, uitdrukkingen, kennis en vaardigheden - evenals de instrumenten, objecten, artefacten en culturele ruimtes die daarmee worden geassocieerd - die zich situeren op het grondgebied van het Gewest en die door erfgoedgemeenschappen, groepen en in sommige gevallen, individuen erkend worden als deel van het cultureel erfgoed van het Gewest;2° erfgoedgemeenschap : het geheel van de personen die een bijzondere waarde hechten aan specifieke aspecten van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest, die zij willen behouden en doorgeven aan toekomstige generaties;3° lijsten van immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid : lijsten van elementen van het immaterieel cultureel erfgoed opgesteld door de UNESCO krachtens het Verdrag betreffende de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van 2003.Dit bestaat uit de representatieve lijst van het immaterieel erfgoed van de mensheid; de lijst van immaterieel cultureel erfgoed dat dringend bescherming nodig heeft, alsook uit programma's, projecten en activiteiten voor de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed; 4° representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest : lijst van de representatieve elementen van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest;5° bewaring : maatregelen die erop gericht zijn de leefbaarheid van het immaterieel cultureel erfgoed te verzekeren, met inbegrip van de omschrijving, de documentatie, het onderzoek, de bewaring, de bescherming, de bevordering, de ontsluiting, de overlevering ervan, in het bijzonder door formeel en niet-formeel onderwijs, en het herwaarderen van verschillende aspecten van dat erfgoed;6° expertisecentra : de verenigingen of andere entiteiten zonder winstoogmerk die expertise hebben in het domein van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest. Afdeling 2. - Voorwerp en toepassingsgebied

Art. 25.§ 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op het immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Gewest. § 2. Het immaterieel cultureel erfgoed situeert zich voornamelijk in de volgende domeinen : 1° de orale tradities en uitingen, inclusief taal als een vehikel van het immaterieel cultureel erfgoed en de literatuur;2° podiumkunsten, zoals de muziek, de dans en de spelen;3° sociale gewoonten, rituelen en feestelijke gebeurtenissen;4° kennis en praktijken betreffende de natuur en het universum;5° traditionele ambachtelijke vaardigheden, vaardigheden van de architectuur en andere kunsten;6° traditionele communicatie- en informatievormen. Afdeling 3. - Inventarisatie van het immaterieel cultureel erfgoed :

inventaris en representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest

Art. 26.§ 1. Om de identificatie en de beschrijving van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest te verzekeren, stelt het Bestuur in samenwerking met de erfgoedgemeenschappen een beschrijvende inventaris op van het immaterieel cultureel erfgoed en houdt deze bij.

De inventaris heeft een documentaire waarde en vormt een instrument voor kennisoverdracht en bewustmaking. § 2. De elementen die zich bevinden op het grondgebied van het Gewest, en die zijn opgenomen in een van de lijsten van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid (UNESCO), voorafgaand aan de goedkeuring van deze ordonnantie, worden beschouwd als van ambtswege in aanmerking te komen voor opname in de inventaris.

Art. 27.§ 1. Op verzoek van een erfgoedgemeenschap en na het advies van de Commissie te hebben ingewonnen, kan de Regering representatieve elementen van het immaterieel cultureel erfgoed erkennen en op de representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest plaatsen.

Om te worden opgenomen in de lijst bedoeld in het eerste lid, moet het element aan alle volgende criteria beantwoorden : 1° het element is opgenomen in de inventaris van het immaterieel cultureel erfgoed bedoeld in artikel 26 van deze ordonnantie;2° de opname van het element in de lijst werd voorgesteld na een zo breed mogelijke inspraak van de betrokken gemeenschap, groep of eventueel individuen en met hun vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming;3° de opname van het element in de lijst zal bijdragen tot de zichtbaarheid, de bewustmaking van het belang van Brussels immaterieel cultureel erfgoed en de bevordering van de dialoog, als weerspiegeling van de culturele diversiteit en van de menselijke creativiteit;4° de kandidatuur omvat voorstellen voor de bescherming, die de bescherming en de promotie van het element zullen toelaten;5° de kandidatuur houdt rekening met hoofdstuk VI van de operationele richtlijnen voor de toepassing van het Verdrag ter bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed (UNESCO 2003) en de ethische beginselen die eraan toegevoegd zijn als bijlagen. § 2. De Regering bepaalt de te volgen erkenningsprocedure. § 3. Voor elk element dat in de lijst wordt opgenomen, kan de Regering de maatregelen voor bewaring in de betekenis van artikel 24, 5° identificeren. Die bewaringsmaatregelen worden bepaald in overeenstemming met de erfgoedgemeenschappen. Afdeling 4 - De bewaring van het immaterieel cultureel erfgoed van het

Gewest

Art. 28.In naleving van de gewoontepraktijken, de vrijheid van individuen en rekening houdend met de doelstellingen die worden nagestreefd door de bewaring van het immaterieel cultureel erfgoed, legt de Regering bij wijze van algemene bepalingen de regels vast voor de opvolging van de toestand van de bescherming van de elementen van het immaterieel cultureel erfgoed die opgenomen zijn in de representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest. Die opvolgingsregels kunnen onder meer de opstelling omvatten van periodieke verslagen over de toestand van bewaring en de oprichting van opvolgingscomités.

Art. 29.Met het oog op de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest en de toegang tot dat erfgoed met naleving van de gewoontepraktijken die de toegang tot specifieke aspecten van dat erfgoed regelen, kan de Regering : 1° de verwezenlijking van wetenschappelijke, technische en artistieke studies ondersteunen;2° instellingen voor de documentatie van het immaterieel cultureel erfgoed oprichten en ondersteunen en de toegang ertoe vergemakkelijken;3° plaatsen erkennen waarvan het bestaan noodzakelijk is voor de uiting van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest.

Art. 30.De Regering kan informatie- en opleidingscampagnes voeren, aanmoedigen of financieren met het oog op : 1° het verzekeren van de erkenning, het begrip, het respect en het ontsluiten van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest;2° het informeren van het publiek van de bedreigingen voor het erfgoed;3° het bevorderen van de natuurlijke ruimtes en herdenkingsplaatsen waarvan het bestaan nodig is voor de uiting van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest.

Art. 31.De Regering kan subsidies toekennen ter verzekering van de bewaring van een element opgenomen in de representatieve lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest.

De subsidies kunnen eveneens het materiaal dat onontbeerlijk is voor de bescherming betreffen.

De Regering bepaalt de voorwaarden voor de toekenning van de subsidies en de toekenningsprocedure.

De subsidies worden toegekend aan de erfgoedgemeenschappen die de opname van het element op de representatieve lijst hebben voorgesteld.

In de omschrijving van de toekenningsvoorwaarden houdt de Regering meer bepaald rekening met de volgende elementen : de instemming en de deelname van de betrokken erfgoedgemeenschappen; de naleving van de tradities en gewoontepraktijken en de authenticiteit; de naleving van de ethische beschouwingen, zoals de duurzame ontwikkeling, de naleving van genres, de betrokkenheid van jonge generaties en de economische ontwikkeling en inclusieve maatschappelijke ontwikkeling. Afdeling 5. - Accreditatie van expertisecentra

Art. 32.De Regering kan verenigingen of andere entiteiten zonder winstoogmerk accrediteren, die expertise hebben op het domein van het immaterieel cultureel erfgoed van het Gewest.

Die verenigingen oefenen functies uit en dan meer bepaald op het vlak van onderzoek, initiatief, onderwijs en bewustmaking en raadgevende functies bij de Commissie.

De Regering bepaalt de voorwaarden en modaliteiten van de accreditatie.

De accreditatiecriteria die door de Regering moeten worden vastgelegd in toepassing van het derde lid hebben meer bepaald betrekking op de volgende elementen : de competenties, de kwalificaties en de aangetoonde ervaring van de vereniging op het vlak van de bescherming van immaterieel cultureel erfgoed; de naleving van de doelstellingen van bewaring en bewaring van immaterieel cultureel erfgoed; de samenwerking van de vereniging met de erfgoedverenigingen; het beschikken over de vereiste operationele capaciteiten. Afdeling 6. - De representatieve lijst van het immaterieel cultureel

erfgoed van de mensheid

Art. 33.Op verzoek van een erfgoedgemeenschap en na raadpleging van de Commissie, kan de Regering een kandidatuur bij de UNESCO indienen met het oog op de opname van een buitengewoon uitzonderlijk element van het immaterieel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in een van de lijsten van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid. HOOFDSTUK 4. - Misdrijven en strafbepalingen Afdeling 1. - Handelingen die als misdrijf gelden

Art. 34.Volgende handelingen gelden als misdrijf : 1° een beschermd cultuurgoed niet in goede staat behouden of niet voldoen aan de bijzondere behoudsvoorschriften krachtens de artikelen 14, § 2 en 17, § 1;2° het restaureren, wijzigen of verplaatsen van een beschermd cultuurgoed binnen het Gewest in strijd met artikel 18, § 1;3° verzuimen aan de kennisgevingsverplichting bedoeld in artikel 13, § 2, derde lid, en § 3, eerste lid;4° een beschermd cultuurgoed buiten het grondgebied van het Gewest brengen zonder voorafgaande toestemming in strijd met artikel 21 of artikel 22 of zonder de voorschriften na te leven die voorgeschreven zijn in strijd met artikel 21, § 3;5° werken of handelingen voortzetten met overtreding van het bevel tot staking of van de bekrachtigingsbeslissing zoals bedoeld in artikel 37;6° de belemmering van het in artikel 35 bedoelde recht van huiszoeking of het verzet tegen de maatregelen en/of het verbreken van de verzegeling zoals bedoeld in artikel 37;7° niet handelen volgens het voorkooprecht in strijd met artikel 23;8° met opzet op een illegale manier een cultuurgoed beschadigen of onherstelbaar beschadigen, ongeacht wie eigenaar is van het goed;9° op een onwettige manier alle of een deel van de elementen van een cultuurgoed verwijderen met de bedoeling om die elementen weg te nemen, uit te voeren of op de markt te brengen. Afdeling 2. - Vaststelling van de misdrijven

Art. 35.Behalve de officieren van gerechtelijke politie zijn de vaststellende ambtenaren bedoeld in artikel 6 bevoegd om de in artikel 34 omschreven misdrijven op te sporen en bij proces-verbaal vast te stellen.

De genoemde ambtenaren hebben toegang tot alle plaatsen om alle nodige opsporingen en vaststellingen te verrichten. Ze mogen alle inlichtingen opvragen die betrekking hebben op die opsporingen en vaststellingen en iedere persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennis nuttig is voor de uitvoering van hun opdracht en dat in verband staat met deze onderzoeken en vaststellingen.

Wanneer deze verrichtingen de kenmerken van een huiszoeking dragen, mogen ze door de ambtenaren enkel worden uitgevoerd indien er aanwijzingen voor het bestaan van een misdrijf zijn en de persoon die aanwezig is ter plaatse daarvoor toestemming heeft gegeven of op voorwaarde dat de politierechter hen daartoe heeft gemachtigd.

Art. 36.§ 1. Onverminderd de vordering bedoeld in artikel 48 leiden de misdrijven vermeld in artikel 34 hetzij tot strafrechtelijke vervolging overeenkomstig afdeling 4, hetzij tot een administratieve geldboete overeenkomstig afdeling 5.

Elk proces-verbaal waarin een misdrijf wordt vastgesteld, wordt binnen tien dagen na de vaststelling van het misdrijf per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie verstuurd naar de procureur des Konings en naar de sanctionerende ambtenaar bedoeld in artikel 6. § 2. De procureur des Konings geeft de sanctionerende ambtenaar binnen vijfenveertig dagen nadat het proces-verbaal is verzonden kennis van zijn beslissing om de vermoedelijke dader van het misdrijf al dan niet te vervolgen. § 3. De beslissing van de procureur des Konings om de overtreder te vervolgen, sluit de toepassing van een administratieve geldboete uit.

De beslissing van de procureur des Konings om de overtreder niet te vervolgen, of het ontbreken van een beslissing binnen de krachtens § 2, eventueel opgeschort krachtens § 4, toegekende termijn maakt de toepassing van een administratieve geldboete mogelijk. § 4. De termijn bedoeld in § 2 wordt geschorst indien de procureur des Konings zijn beslissing om een aanvullend onderzoek te bevelen binnen deze termijn aan de sanctionerende ambtenaar bekendmaakt, teneinde hem toe te staan met alle kennis van zaken te kunnen beoordelen of de overtreder moet worden vervolgd of om hem voor te stellen een einde te maken aan de strafvordering met toepassing van artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van Strafvordering. De rest van de termijn bedoeld in § 2 begint opnieuw te lopen de dag na de afsluiting van het aanvullend onderzoek; de vervaldatum van de termijn wordt dan uitgesteld met een periode gelijk aan de periode tijdens dewelke de termijn werd opgeschort.

De duur van de opschorting is beperkt tot een maximale duur van zes maanden. Afdeling 3. - Preventieve dwangmaatregelen

Art. 37.De in artikel 35, eerste lid, bedoelde officieren en ambtenaren kunnen mondeling ter plaatse de onmiddellijke staking van het uitvoeren van handelingen gelasten wanneer zij vaststellen dat deze een misdrijf vormen met toepassing van artikel 34.

Het bevel tot staking van de handelingen moet op straffe van verval bekrachtigd worden door de gemachtigde ambtenaar.

Het in artikel 35, eerste lid, bedoelde proces-verbaal van vaststelling en de bekrachtigingsbeslissing worden binnen tien dagen na de vaststelling bij aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie ter kennis gebracht van de eigenaar, bezitter of houder van het goed.

Tegelijkertijd wordt een afschrift van deze documenten naar de gemachtigde ambtenaar en naar de sanctionerende ambtenaar gezonden.

De betrokkene kan in kortgeding de opheffing van de maatregel vorderen. De vordering wordt gebracht voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in het ambtsgebied waarvan de handeling werd uitgevoerd.

Boek II, titel VI, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op de inleiding en de behandeling van de vordering.

De voornoemde officieren en ambtenaren zijn gerechtigd tot het treffen van alle maatregelen, verzegeling en inbeslagname, van het beschermd erfgoed en van materiaal en materieel inbegrepen, om te voorzien in de toepassing van het bevel tot staking of van de bekrachtigingsbeslissing. Afdeling 4. - Strafrechtelijke vervolging

Art. 38.§ 1. Met een gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en een geldboete van 100 tot 500 euro of met één van deze straffen alleen worden gestraft, zij die één van de bij artikel 34, 1° tot 4° en 6° tot 9° bepaalde misdrijven hebben begaan. § 2. Met een gevangenisstraf van vier maanden tot vijf jaar en een geldboete van 300 tot 100.000 euro of één van deze straffen alleen worden gestraft, zij die de in het artikel 34, 5° bepaalde misdrijf hebben begaan. § 3. De straffen omschreven in § 1 en § 2 worden verdubbeld : 1° als de feiten worden gepleegd door een persoon die door zijn beroep als zelfstandige als het een natuurlijke persoon betreft of door zijn economische activiteiten als het een rechtspersoon betreft, actief is in de handel van cultuurgoederen, met inbegrip van degene die optreedt als tussenpersoon;2° als de dader van het misdrijf bewust fraude heeft willen plegen, onder meer door de verstrekking van valse of onvolledige inlichtingen of verklaringen.

Art. 39.§ 1. Benevens de straf omschreven in artikel 38, beveelt de rechtbank, op vordering van de gemachtigde ambtenaar, één of meer bijkomende maatregelen, zijnde : 1° de nodige maatregelen tot instandhouding en onderhoud te nemen om het verder verval van het beschermd cultuurgoed tegen te gaan;2° het beschermd cultuurgoed te restaureren, onder toezicht en met naleving van de richtlijnen van de gemachtigde ambtenaar;3° de terugkeer van het beschermd cultuurgoed ingeval van verplaatsing. § 2. Het vonnis kan tevens bevelen een borgsom te storten in de Deposito- en Consignatiekas. Deze borgsom wordt vastgesteld op basis van de geschatte kosten voor de instandhouding, het onderhoud en de restauratie van het beschermd cultuurgoed.

De borgsom zal aan de veroordeelde worden terugbetaald na de uitvoering van de in het vonnis opgelegde maatregelen. Bij ontstentenis van betaling zal het beschermd cultuurgoed als borg worden beschouwd. § 3. In geval van een inbreuk op artikel 23, beveelt de rechter, bovenop de straf, op verzoek van de houder van het voorkooprecht, de subrogatie van deze laatste in de rechten van de koper, overeenkomstig artikel 23, § 3.

Art. 40.§ 1. Het vonnis bepaalt dat, wanneer de door de rechter opgelegde maatregelen niet binnen de voorgeschreven termijn worden uitgevoerd, de gemachtigde ambtenaar en eventueel de burgerlijke partij, van ambtswege voorzien in de uitvoering ervan op kosten van de veroordeelde. § 2. Alle kosten worden ten laste van de veroordeelde, afgetrokken van de borg vermeld in artikel 39 § 2. Onverminderd de schadevergoeding en de dwangsom blijft het saldo van de waarborg integraal verworven door het Gewest. § 3. Wanneer het beschermde cultuurgoed wordt beschouwd als een waarborg conform art. 39 § 2, wordt het definitief eigendom van het Gewest na vijf jaar te tellen vanaf de datum van de uitspraak vermeld in § 1, tenzij de veroordeelde vóór het verstrijken van die periode zijn door de rechter opgelegde verplichting vervult om de waarborg te betalen.

Art. 41.De rechten van de burgerlijke partij zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel overeenkomstig artikel 38, onverminderd het recht om een schadevergoeding van de veroordeelde te eisen. Afdeling 5. - Administratieve geldboetes

Art. 42.§ 1. Kan worden bestraft met een administratieve boete van 250 tot 100.000 euro in functie van het aantal en de ernst van de vastgestelde misdrijven, elke persoon die één van de in artikel 34 bedoelde misdrijven heeft gepleegd en die niet aan strafrechtelijke vervolging is onderworpen § 2. Indien ten laste van dezelfde persoon een nieuw misdrijf wordt vastgesteld binnen vijf jaar na de eerste vaststelling worden de bedragen bepaald in de vorige paragraaf verdubbeld.

Art. 43.De administratieve boete wordt opgelegd door de sanctionerende ambtenaar bedoeld in artikel 6.

Art. 44.§ 1. Na ontvangst van de in artikel 36, § 2, bedoelde beslissing van de procureur des Konings of bij het verstrijken van de termijn die hierin is vastgesteld, kan de sanctionerende ambtenaar de procedure voor de administratieve geldboete instellen. § 2. Vóór hij een beslissing neemt, deelt de sanctionerende ambtenaar de overtreder per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie mee dat tegen hem een procedure is ingesteld en dat hij verzocht wordt middelen tot zijn verdediging aan te voeren in antwoord op een nauwkeurige argumentenlijst waarin de misdrijven staan vermeld die verantwoorden dat een procedure wordt ingesteld, alsook de opgelegde straf. Deze middelen ter verdediging moeten binnen dertig dagen na ontvangst van het verzoek schriftelijk bekendgemaakt worden per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie, waarin ook vermeld wordt dat de betrokkene hiervoor over het recht beschikt te eisen zijn verdediging mondeling te voeren. In dat geval wordt de overtreder opgeroepen om door de sanctionerende ambtenaar te worden gehoord. § 3. Wanneer hij de overtreder de in § 2 bedoelde brief stuurt, zendt de sanctionerende ambtenaar tegelijkertijd een kopie ervan aan de gemachtigde ambtenaar.

Art. 45.§ 1. De sanctionerende ambtenaar kan al naar gelang van de omstandigheden : 1° een administratieve geldboete opleggen uit hoofde van het gepleegde misdrijf;2° de uitspraak van zijn beslissing opschorten tot na het verstrijken van een termijn die hij zelf vaststelt, waarbij deze termijn door de overtreder benut dient te worden om een einde te maken aan het misdrijf;3° een administratieve geldboete opleggen met een onderscheid tussen het deel van het geldboetebedrag dat betaald dient te worden overeenkomstig artikel 46 en het deel van de boete dat slechts verschuldigd is als de overtreder geen volledig einde maakt aan het misdrijf bij het verstrijken van de termijn opgelegd overeenkomstig punt 2° ;4° beslissen dat er wegens een door de overtreder behoorlijk ingeroepen en gemotiveerd geval van overmacht geen aanleiding is om een administratieve boete op te leggen;5° beslissen, indien er gedurende de procedure een eind gemaakt werd aan de inbreuk, om een administratieve geldboete op te leggen, die vastgelegd is op een bedrag dat rekening houdt met de stopzetting van het misdrijf. § 2. De sanctionerende ambtenaar kan, in alle gevallen, verzachtende omstandigheden in overweging nemen waardoor het bedrag van de administratieve geldboete verminderd kan worden, indien nodig onder de minima vastgelegd in de artikel 42. § 3. In elk geval kan de sanctionerende ambtenaar een gedeeltelijke of volledige opschorting van de betaling van de administratieve boete toekennen.

Art. 46.§ 1. De beslissing die een administratieve geldboete oplegt, bepaalt het bedrag hiervan en verzoekt de overtreder de boete te betalen binnen een termijn van zestig dagen na de betekening door storting op de rekening van het Gewest, vermeld op het hieraan toegevoegde formulier. § 2. De beslissing genomen met toepassing van artikel 45 wordt binnen tien dagen na de beslissing aan de betrokkene betekend per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie. § 3. De opbrengst van de administratieve geldboetes wordt gestort in het Fonds voor het erfgoed van het Gewest.

Art. 47.Elke persoon die wordt veroordeeld tot de betaling van een administratieve geldboete kan hiertegen beroep tot herziening instellen bij de door de Regering daartoe aangewezen ambtenaar. Dat beroep, alsook de termijn om het in te dienen, werken opschortend.

Het beroep wordt ingediend per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie gericht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaar, binnen dertig dagen volgend op de mededeling van de beslissing tot het opleggen van een administratieve boete. In zijn beroep kan de eiser vragen om te worden gehoord.

De beslissing wordt betekend aan de eiser. Gelijktijdig wordt een kopie gestuurd aan de sanctionerende ambtenaar en de gemachtigde ambtenaar. Afdeling 6. - Handelingen op initiatief van de gemachtigde ambtenaar

Art. 48.De gemachtigde ambtenaar kan voor de burgerlijke rechtbank vorderen dat het beschermd cultuurgoed in zijn vorige staat wordt hersteld, of de werken die nodig zijn om het, in de mate van het mogelijke, zijn oorspronkelijk aanzicht te bezorgen, of zijn terugkeer, vorderen.

De bepalingen van artikelen 39 en 40 zijn ook van toepassing in geval van een voor de burgerlijke rechtbank ingestelde vordering.

De rechten van de derde benadeelde, die samen met de overheid of afzonderlijk optreedt, zijn in geval van rechtstreeks herstel beperkt tot de door de bevoegde overheid gekozen wijze van herstel, onverminderd het recht om schadevergoeding van de veroordeelde te eisen.

Art. 49.§ 1. De eigenaar is ertoe gehouden het beschermd cultuurgoed in zijn vorige staat te herstellen, op eenvoudig verzoek van de gemachtigde ambtenaar binnen de termijn die hij hiervoor vaststelt.

Alvorens dit verzoek bekend te maken, licht de gemachtigde ambtenaar de betrokken persoon in betreffende zijn intentie, door hem te verzoeken om binnen de maand zijn opmerkingen per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie bekend te maken. § 2. Indien het herstel in de oorspronkelijke staat niet is uitgevoerd binnen de termijn vastgesteld in toepassing van § 1 of in voorkomend geval van artikel 44, kan de gemachtigde ambtenaar van ambtswege in het herstel voorzien, ten laste van de in gebreke blijvende partij.

De overtreder is verplicht alle kosten voor de uitvoering terug te betalen. De terugbetaling van de bedragen die de overtreder aan het Bestuur verschuldigd is, wordt gevorderd op initiatief van het Bestuur per aangetekende zending of elk ander medium met dezelfde garantie.

Indien de schuldenaar in gebreke blijft de kosten te betalen kan een door de Regering aangestelde ambtenaar een dwangbevel uitvaardigen.

Het uitgevaardigde dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar gesteld door de voormelde ambtenaar. Afdeling 7. - Geheimhouding

Art. 50.Elke persoon die, in welke hoedanigheid ook, betrokken is bij de uitvoering en de toepassing van deze ordonnantie, is verplicht tot volstrekte geheimhouding met betrekking tot alle zaken waarvan hij kennis krijgt bij de uitvoering van zijn taken.

Hij is verplicht om de volstrekte vertrouwelijkheid van alle gegevens die hij vaststelt of die hem toevertrouwd zijn krachtens deze ordonnantie, in welke vorm ook, te bewaren.

Overtredingen van deze geheimhoudingsplicht worden gestraft met de straffen van artikel 458 van het Strafwetboek. HOOFDSTUK 5. - Slot- en overgangsbepalingen

Art. 51.De artikelen 17 tot 20 van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van de monumenten en landschappen en de wet van 16 mei 1960 betreffende 's lands roerend cultureel patrimonium worden opgeheven voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wat de goederen betreft die door deze ordonnantie worden bedoeld.

Art. 52.Deze ordonnantie treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 25 april 2019.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Territoriale Ontwikkeling, Stedelijk Beleid, Monumenten en Landschappen, Studentenaangelegenheden, Toerisme, Openbaar Ambt, Wetenschappelijk Onderzoek en Openbare Netheid, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie en Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, D. GOSUIN De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit en Openbare Werken, P. SMET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Huisvesting, Levenskwaliteit, Leefmilieu en Energie, C. FREMAULT _______ Nota (1) Gewone zitting 2018-2019. Documenten van het Parlement. - Ontwerp van ordonnantie, A-813/1. - Verslag, A-813/2.

Integraal verslag. - Bespreking en aanneming. Vergadering van vrijdag 5 april 2019.

^