Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 juli 2021

Uittreksel uit arrest nr. 71/2021 van 20 mei 2021 Rolnummers 7273 en 7294 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 april 2019 « betreffende het roerend e Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021202684
pub.
06/07/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 71/2021 van 20 mei 2021 Rolnummers 7273 en 7294 In zake : de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 april 2019 « betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », ingesteld door het « War Heritage Institute » en door de vzw « Vlaams Komitee voor Brussel ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, R. Leysen, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 30 oktober 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 november 2019, heeft het « War Heritage Institute », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.D. Lagasse, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 5, 7, 8, 11, 22 en 24 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 april 2019 « betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 mei 2019). b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 november 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 18 november 2019, heeft de vzw « Vlaams Komitee voor Brussel », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.L. Van Caneghem, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde ordonnantie.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7273 en 7294 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden ordonnantie en de context ervan B.1.1. Met de ordonnantie van 25 april 2019 « betreffende het roerend en immaterieel cultureel erfgoed van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » (hierna : de ordonnantie van 25 april 2019) voert de ordonnantiegever zijn bevoegdheid uit met betrekking tot de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang, wat het cultureel erfgoed betreft. Die bevoegdheid werd aan hem overgedragen in het kader van de zesde staatshervorming, bij artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen (hierna : de bijzondere wet van 12 januari 1989), dat werd aangenomen met toepassing van artikel 135bis van de Grondwet.

B.1.2. Krachtens artikel 2 ervan is de ordonnantie van 25 april 2019 « van toepassing op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt ». Volgens de memorie van toelichting wil de ordonnantiegever, « met inachtneming van de regels van de bevoegdheidsverdeling, [tegemoetkomen] aan de vastgestelde lacune in de wetgeving en het verzuim van de federale overheid wat het roerend en immaterieel cultureel erfgoed betreft op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » (Parl. St., Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 2018-2019, nr. A-813/1, p. 3).

De ordonnantie van 25 april 2019 vertoont « een gelijkaardige aanpak als de zorg over het onroerend cultureel erfgoed (Monumenten en Landschappen), die sinds 1989 aan het Gewest toekomt : het bijhouden van een inventaris, de bescherming, de documentatie en de bewustmaking van het publiek voor het behoud van het cultureel erfgoed, de opvolging van het behoud van deze goederen of verzamelingen, en hun eventuele verplaatsing » (ibid., p. 6).

B.1.3. In haar advies over het voorontwerp van ordonnantie maakte de afdeling wetgeving van de Raad van State een voorbehoud met betrekking tot het toepassingsgebied van de ordonnantie. Volgens de afdeling wetgeving beperkt artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 de bevoegdheid van het Gewest « niet louter [...] tot het erfgoed dat zich op zijn grondgebied bevindt, maar tot het erfgoed dat én een bicultureel karakter heeft en als dusdanig niet onder de ene of de andere Gemeenschap ressorteert, én ' van gewestelijk belang ' is » (ibid., pp. 68-69), in tegenstelling tot het erfgoed dat van nationaal of internationaal belang zou zijn, of zelfs van gemeentelijk belang, en dat buiten de aldus aan het Gewest toegewezen bevoegdheid valt. De afdeling wetgeving heeft daaruit besloten dat heel het ontworpen dispositief moest worden herzien in het licht van die vaststelling.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de Brusselse Regering evenwel heeft geoordeeld dat, gelet op het doel van de Grondwetgever en van de bijzondere wetgever, namelijk een oplossing vinden voor het verzuim van de federale overheid om haar bevoegdheden in de biculturele aangelegenheden uit te oefenen op het Brusselse grondgebied, de bevoegdheden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ruim moeten worden geïnterpreteerd. Volgens haar is het de hele aangelegenheid van het roerend en immaterieel cultureel erfgoed die als van gewestelijk belang moet worden gekwalificeerd, en is de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om die aangelegenheid te regelen niet beperkt tot de goederen die een gewestelijk belang hebben, in tegenstelling tot de goederen die een nationaal of internationaal belang zouden hebben.

De memorie van toelichting vermeldt in dat verband : « In de eerste plaats is het belangrijk om het doel niet uit het oog te verliezen van de grondwetgever en de bijzondere wetgever toen ze de bevoegdheden over biculturele aangelegenheden aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toewezen. Zoals werd uiteengezet tijdens de voorbereidende werken voor de zesde Staatshervorming en zoals hierboven al werd herhaald, vloeit de toekenning van bevoegdheden op cultureel vlak aan het Gewest voort uit het verzuim van de federale overheid om die bevoegdheden op dit vlak op het Brusselse grondgebied uit te oefenen. Als men de strenge interpretatie volgt van de gewestelijke bevoegdheid, die de Raad van State in zijn advies hanteert, is het risico groot dat de biculturele sector in Brussel aan zijn lot wordt overgelaten, aangezien volgens deze interpretatie het Gewest slechts op een beperkte manier zou kunnen tussenkomen, terwijl de federale overheid ook in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid haar bevoegdheden voor biculturele aangelegenheden niet zou benutten (met uitzondering van de grote federale culturele instellingen zoals de Munt, het Paleis voor Schone Kunsten en het Nationaal Orkest van België). Met andere woorden, het wettelijke vacuüm en het verzuim die aan de basis liggen van de overdracht van bevoegdheden naar het Gewest, zouden in hoge mate blijven bestaan. Dat zou een gevolg zijn dat de grondwetgever en de bijzondere wetgever ongetwijfeld niet voor ogen hadden.

De analyse van de Raad van State veronderstelt bovendien dat men een onderscheid kan maken naarmate de betreffende elementen van gewestelijk, nationaal, internationaal of gemeentelijk belang zijn. De doctrine onderstreept nochtans dat ' het onderscheid maken tussen het internationale, nationale, gewestelijke of plaatselijke belang zal in veel concrete gevallen moeilijk zijn. Wanneer kan een museum worden bestempeld als van gewestelijk in plaats van plaatselijk belang ? Hoe zal men een onderscheid maken tussen een kunstenfestival van gewestelijk belang en een kunstenfestival van internationaal belang ?... Op dit punt ontbreekt duidelijkheid... '. Bovendien lijkt het criterium dat door sommigen wordt voorgesteld - en dan meer bepaald de doelgroep - nauwelijks te kunnen worden toegepast op bepaalde aangelegenheden, waaronder het roerend cultuurerfgoed. Welk criterium zou men dan moeten toepassen om te beslissen of het belang van een goed gemeentelijk, gewestelijk, nationaal of internationaal is ? De interpretatie waarvoor de afdeling wetgeving kiest, dreigt dus tot een eindeloze reeks onduidelijkheden te leiden.

Nog fundamenteler is de opmerking dat krachtens de tekst zelf van artikel 4bis van de bijzondere wet, de termen ' van gewestelijk belang ' niet rechtstreeks verwijzen naar een manifestatie, een evenement, een instelling of een goed, maar wel naar de betreffende ' aangelegenheden '. Dit betekent dat het Gewest mag tussenkomen zodra de aangelegenheden een gewestelijk belang hebben. Als dat het geval is, kan het Gewest wetten maken voor deze aangelegenheden zonder zich bij elk geval te moeten afvragen of het gewestelijke belang al dan niet van toepassing is.

In dat opzicht verdedigen andere auteurs een pragmatisch standpunt, dat het volgende stelt : ' men zou moeten beschouwen dat het concept " biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang " betrekking heeft op alle biculturele aangelegenheden die geen duidelijke internationale dimensie hebben of die niet in de eerste plaats een nationaal belang vertegenwoordigen. Pragmatisch bekeken zullen we ervan uitgaan dat dit internationaal of nationaal belang niet aanwezig is in het geval van een langdurig verzuim van de federale Staat. Op materieel plan herinneren we eraan dat dit zeker betrekking heeft op zowel de schone kunsten, als het roerend cultureel erfgoed, het immaterieel cultureel erfgoed, de musea en de culturele instellingen in de brede betekenis van het woord '.

De Regering is het eens met deze interpretatie. Hiermee kan de tekst van de bijzondere wet - namelijk de toewijzing van bevoegdheden over biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang aan het Gewest - worden verzoend met het doel dat door de grondwetgever en de bijzondere wetgever werd nagestreefd - namelijk het verzuim van de federale overheid bij het beheer van deze aangelegenheden opvangen.

Toegepast op de aangelegenheden van het roerend en immaterieel cultureel vastgoed, leidt deze interpretatie tot de vaststelling dat dit aangelegenheden betreffen waarin de federale overheid haar bevoegdheden niet heeft uitgeoefend. Zo gelden de artikelen 17 tot 20 van de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen op het vlak van het roerend cultureel erfgoed slechts voor de roerende voorwerpen die toebehoren aan de Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen. Bovendien werden die bepalingen nauwelijks toegepast en worden ze in ieder geval tegenwoordig niet meer toegepast. Ook de wet van 16 mei 1960 betreffende 's Lands roerend cultureel patrimonium, die de Koning in staat stelt om de uitvoer van kunstwerken te reglementeren, heeft nooit het voorwerp uitgemaakt van het vereiste koninklijke uitvoeringsbesluit en werd dus ook nooit toegepast. Dezelfde vaststelling van verzuim geldt voor het immaterieel cultureel erfgoed, waarvoor de federale Staat nooit een initiatief heeft genomen.

Daaruit volgt dat het wel degelijk alle aangelegenheden met betrekking tot het roerend en immaterieel cultureel erfgoed zijn die als van gewestelijk belang moeten worden gekwalificeerd in de betekenis van artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989. Het Gewest kan dus alle wetten opstellen voor deze aangelegenheden, zonder dat het zijn wetgeving hoeft te beperken tot de goederen die een gewestelijk belang zouden vertegenwoordigen in tegenstelling tot de goederen die een nationaal of internationaal belang zouden vertegenwoordigen.

In tegenstelling tot wat de Raad van State onderstreept, leidt het ontwerp overigens tot geen enkele verwarring tussen de bevoegdheden van het Gewest op het vlak van monumenten en landschappen enerzijds en het roerend cultureel erfgoed anderzijds. Een roerend cultuurgoed (bijvoorbeeld een goed afkomstig van archeologische opgravingen of een goed dat integraal deel uitmaakt van een monument) kan immers zowel vanuit de invalshoek van de gewestelijke bevoegdheid met betrekking tot monumenten en landschappen als vanuit de invalshoek van de bevoegdheid op het vlak van het roerend cultureel erfgoed worden opgevat. We verwijzen hierbij naar de commentaren bij artikelen 9 en 10 van het ontwerp.

Niettemin is ook de bevoegdheid van het Gewest in deze aangelegenheden uiteraard niet onbeperkt.

Zo schaadt ze bijvoorbeeld uiteraard niet de bevoegdheden van de Gemeenschappen.

Teneinde elke vorm van bevoegdheidsoverschrijding door het Gewest te voorkomen, werd artikel 2 van het voorontwerp, dat het toepassingsgebied van de ordonnantie definieert, aangepast om te verduidelijken dat deze laatste van toepassing is op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt. De overige bepalingen van het voorontwerp die door de Raad van State worden onderstreept, moeten worden gelezen in het licht van die verduidelijking. Dit geldt meer bepaald voor de definities van de ' cultuurgoederen ' en de ' beschermde cultuurgoederen ' die in artikel 5 zijn opgenomen » (ibid., pp. 3-6).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Brusselse Regering betwist de ontvankelijkheid van het beroep in de zaak nr. 7294 om reden dat, enerzijds, de verzoekende partij in die zaak niet de beslissing om het beroep in te instellen heeft overgelegd en, anderzijds, zij niet doet blijken van het vereiste belang.

B.3. Artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof voorziet erin dat het bewijs van de beslissing om het beroep in te stellen « op het eerste verzoek » moet worden voorgelegd. Die formulering laat het Hof toe om af te zien van een dergelijk verzoek, met name wanneer de rechtspersoon door een advocaat wordt vertegenwoordigd, zoals te dezen het geval is.

Die interpretatie belet niet dat een partij opwerpt dat de beslissing om het beroep in te stellen niet is genomen door de bevoegde organen van de rechtspersoon, op voorwaarde dat zij haar opwerping aannemelijk maakt, wat kan met alle middelen van recht. Zulks is te dezen niet het geval.

B.4.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof leggen elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, de verplichting op te doen blijken van een belang. Van het vereiste belang doen enkel de personen blijken wier situatie rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt door de bestreden norm; de actio popularis is bijgevolg niet toelaatbaar.

Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk die niet haar persoonlijk belang aanvoert, voor het Hof optreedt, is vereist dat haar statutair doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat zij een collectief belang verdedigt; dat haar doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.4.2. Krachtens artikel 1 van haar statuten heeft de vzw « Vlaams Komitee voor Brussel » tot doel « in het hoofdstedelijk gebied Brussel het Vlaams leven te vrijwaren en te bevorderen ».

B.4.3. Het statutair doel van de verzoekende partij is onderscheiden van het algemeen belang en wordt door haar ook daadwerkelijk nagestreefd, zoals onder meer blijkt uit de beroepen tot vernietiging die zij in het verleden bij het Grondwettelijk Hof en bij de Raad van State heeft ingediend.

B.4.4. Indien de verzoekende partij, ter ondersteuning van haar belang, uitsluitend had aangevoerd dat andere overheden aan de Vlaamse Gemeenschap toegewezen bevoegdheden uitoefende, zou haar beroep onontvankelijk zijn geweest, want de verzoekende partij zou op die manier haar beoordeling van de belangen van die Gemeenschap in de plaats hebben gesteld van de beoordeling door de democratisch samengestelde officiële organen ervan, terwijl artikel 2, 1° en 3°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, aan die organen de zorg toevertrouwt de belangen eigen aan hun collectiviteit voor het Hof te verdedigen.

De verzoekende partij voert evenwel, ter ondersteuning van haar belang, eveneens aan dat het vrijwaren van de mogelijkheid, voor de Vlaamse Gemeenschap, om haar culturele bevoegdheden uit te oefenen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad past in het kader van het bevorderen van het Vlaamse leven in dat gebied, des te meer omdat de bestreden ordonnantie bij uitstek een culturele aangelegenheid betreft. Overigens zou de rechtssituatie van de instellingen die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap door de bestreden ordonnantie worden geraakt, in zoverre die instellingen in het bezit zijn van culturele goederen die door die ordonnantie zouden kunnen worden beoogd. Aldus beperkt, hangt het onderzoek van het belang van de verzoekende partij samen met de draagwijdte die aan de bestreden ordonnantie moet worden gegeven. Bijgevolg valt het onderzoek van de ontvankelijkheid samen met het onderzoek van de grond van de zaak.

B.5. De excepties worden verworpen.

Ten gronde B.6. De verzoekende partijen voeren verschillende middelen aan die zijn afgeleid uit de schending, door de ordonnantie van 25 april 2019 of enkel door sommige bepalingen ervan, van de bevoegdheidverdelende regels, waaronder in het bijzonder artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989. De verzoekende partijen verwijten de ordonnantiegever de bevoegdheid die hij op grond van dat artikel 4bis, 3°, bezit te hebben overschreden, omdat hij het toepassingsgebied van de bestreden ordonnantie niet heeft beperkt tot het biculturele erfgoed van gewestelijk belang. De verzoekende partij in de zaak nr. 7273 is bovendien van mening dat de bestreden ordonnantie artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen (hierna : de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten), dat de bevoegdheid voor het beheer van de federale wetenschappelijke en culturele instellingen aan de federale overheid voorbehoudt, alsook het beginsel van exclusiviteit van de bevoegdheden schendt.

Het tweede middel in de zaak nr. 7273 bekritiseert in het bijzonder het feit dat de roerende goederen die beschermd zijn of ingeschreven zijn op de bewaarlijst als decoratieve elementen of installaties die integraal deel uitmaken van een monument, in de betekenis van artikel 206, 1°, a), van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening (BWRO), van rechtswege worden opgenomen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest, bedoeld in artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 25 april 2019, daar een onderscheid moet worden gemaakt tussen de aangelegenheid van het onroerend cultureel erfgoed, waarvoor het Gewest volledig bevoegd is, en de aangelegenheid van het roerend en immaterieel cultureel erfgoed, waarvoor het Gewest uitsluitend bevoegd is in zoverre het beoogde erfgoed van gewestelijk belang is.

In haar memorie van tussenkomst doet de Vlaamse Regering gelden dat met die bevoegdheidsoverschrijding het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest eveneens het evenredigheidsbeginsel schendt, in zoverre het op ongerechtvaardigde en onevenredige wijze de uitoefening door de Vlaamse Gemeenschap, van het beleid dat ze wenst te voeren, bemoeilijkt, alsook het eigendomsrecht van de openbare of private eigenaars van de betrokken « Vlaamse » roerende cultuurgoederen aantast. De Vlaamse Regering voert daarnaast aan dat, in zoverre artikel 23 van de ordonnantie van 25 april 2019 het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een voorkooprecht toekent op goederen van het openbaar of privaat domein van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaamse Gewest, het artikel 14 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten schendt.

B.7.1. De Brusselse Regering voert aan dat de ordonnantie van 25 april 2019 moet worden gelezen in het licht van artikel 2 ervan, dat preciseert dat zij « van toepassing [is] op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt ».

Volgens haar dient die precisering te worden begrepen als een verwijzing naar de bevoegdheidverdelende regel vervat in artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989, zodat de bestreden ordonnantie, per definitie, die regel niet zou kunnen schenden.

Volgens de Brusselse Regering is het dus de overeenstemming van de uitvoeringsbesluiten van die ordonnantie met die regel, die het Hof zou moeten onderzoeken, hetgeen zijn bevoegdheid te buiten gaat.

B.7.2. In het licht van de in B.1.3 geciteerde parlementaire voorbereiding blijkt dat de Brusselse Regering aan artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 een draagwijdte toekent die de verzoekende partijen, de Ministerraad en de Vlaamse Regering betwisten. De precisering vervat in artikel 2 van de ordonnantie van 25 april 2019, volgens welke die ordonnantie van toepassing is op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed « dat onder de bevoegdheid van het [Brusselse Hoofdstedelijke] Gewest valt », toont dus niet noodzakelijk aan dat die ordonnantie in overeenstemming is met de bevoegdheidverdelende regels. Hieruit volgt dat de grief dient te worden onderzocht.

B.8.1. Artikel 135bis van de Grondwet bepaalt : « Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid kan, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegdheden toewijzen die niet zijn toegewezen aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, voor wat deze aangelegenheden betreft, 3° ».

B.8.2. Artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 bepaalt : « Onverminderd de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap, oefent het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de volgende bevoegdheden uit inzake de culturele aangelegenheden bedoeld in artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, en, wat betreft deze aangelegenheden, 3°, van de Grondwet : [...] 3° wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet betreft, de biculturele aangelegenheden voor zover deze van gewestelijk belang zijn ». B.8.3. Die bepalingen moeten in samenhang worden gelezen met artikel 127 van de Grondwet, dat bepaalt : « § 1. De Parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, elk voor zich, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden; [...] 3° de samenwerking tussen de gemeenschappen, alsook de internationale samenwerking, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden bedoeld in 1° en 2°. Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden, de in 3° vermelde vormen van samenwerking, alsook de nadere regelen voor het in 3° vermelde sluiten van verdragen vast. § 2. Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

B.8.4. Artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bepaalt : « De federale overheid is [...] bevoegd voor : [...] 4° de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening.De Koning wijst deze instellingen bij in Ministerraad overlegd besluit aan. Het eensluidend advies van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen is vereist voor elke latere wijziging van dit besluit ».

Artikel 14 van dezelfde bijzondere wet bepaalt : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gewesten en de Gemeenschappen, kunnen de decreten een recht van voorkoop invoeren, voor zover dit recht van voorkoop geen afbreuk doet aan een op de dag van de inwerkingtreding van dit artikel bestaand recht van voorkoop.

Enerzijds kan het decreet geen recht van voorkoop invoeren op de goederen van het federale openbaar of privaat domein; anderzijds kunnen enkel de Gemeenschappen en de Gewesten een recht van voorkoop invoeren op de goederen van hun eigen openbaar of privaat domein ».

Bij artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 worden die twee bepalingen toepasselijk gemaakt op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

B.8.5. De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende componenten van de federale Staat berust op het exclusiviteitsbeginsel, dat veronderstelt dat elke rechtssituatie in beginsel slechts door één wetgever kan worden geregeld.

B.9.1. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad worden de culturele aangelegenheden, en met name het cultureel erfgoed, geregeld door verschillende wetgevers, met uitzondering van de monumenten en landschappen die tot de gewestmateries behoren en onder de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest vallen (artikelen 4, 4°, en 6, § 1, I, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989).

B.9.2. Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet, hebben de decreten van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap die de culturele aangelegenheden regelen enkel kracht van wet ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten, moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad strekt die bevoegdheid van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap zich uit tot de roerende cultuurgoederen van die instellingen.

B.9.3. Vóór de aanneming van artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989, met toepassing van artikel 135bis van de Grondwet, was alleen de federale overheid bevoegd om, in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, de zogenoemde « biculturele » aangelegenheden, dat wil zeggen die aangelegenheden waarvoor de Franse Gemeenschap of de Vlaamse Gemeenschap niet exclusief bevoegd is, te regelen.

De federale overheid bleek echter, met uitzondering van het beheer van bepaalde prestigieuze culturele instellingen-; die nationaal of internationaal grote bekendheid genieten-;, haar bevoegdheid inzake de biculturele aangelegenheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad niet uit te oefenen. Daarom werd, bij de zesde staatshervorming, beslist de bevoegdheid voor de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te dragen.

De Grondwetgever heeft daartoe een nieuw artikel 135bis in de Grondwet ingevoegd. Met toepassing van die nieuwe bepaling heeft de bijzondere wetgever, in de bijzondere wet van 12 januari 1989, een nieuw artikel 4bis ingevoegd, dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd maakt voor de biculturele aangelegenheden, wat de schone kunsten, het cultureel patrimonium, de musea en andere wetenschappelijk-culturele instellingen bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreft, voor zover die van gewestelijk belang zijn (3°), onverminderd evenwel de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap en van de Franse Gemeenschap.

In dat verband vermeldt de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 6 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014021007 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200341 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming type wet prom. 06/01/2014 pub. 31/01/2014 numac 2014200332 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet sluiten met betrekking tot de zesde staatshervorming, die aan de oorsprong ligt van het voormelde artikel 4bis : « Met uitzondering van het beheer van de culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.) oefent het federale niveau zijn bevoegdheid inzake biculturele aangelegenheden in Brussel niet uit. Het is dan ook wenselijk om de bevoegdheid over de biculturele aangelegenheden van gewestelijk belang [...] naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest over te hevelen, uitgezonderd de federale culturele instellingen.

Dit voorstel van bijzondere wet maakt het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest volledig bevoegd voor de aangelegenheden bedoeld in artikel 4, 3° en 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, voor zover deze van gewestelijk belang zijn. Het betreft dus enerzijds de schone kunsten (3[00ba]) en anderzijds het cultureel patrimonium, de musea en de andere wetenschappelijk-culturele instellingen, met uitzondering van de monumenten en landschappen (4° ).

Zo zal het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op basis van deze nieuwe bevoegdheid bijvoorbeeld een museum kunnen oprichten en daarvoor onder meer de voorwaarden kunnen bepalen voor de toekenning van subsidies voor de oprichting, de verwerving van collecties, de bescherming van gebouwen en van collecties of nog het onthalen van bezoekers.

Het immaterieel patrimonium maakt overigens deel uit van het cultureel patrimonium bedoeld in 4° [...].

De ' Zinneke parade ' maakt ontegensprekelijk deel uit van het Brussels immaterieel cultureel patrimonium.

Het begrip gewestelijk belang omvat dus niet het beheer van culturele instellingen met nationale of internationale uitstraling (De Munt, Het Paleis voor Schone Kunsten, enz.), dat aldus in elk geval tot de bevoegdheid van de federale overheid blijft behoren.

De federale wetenschappelijke en culturele instellingen, met inbegrip van hun onderzoeksactiviteiten en hun activiteiten van openbare dienstverlening, bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen blijven eveneens tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren.

De bevoegdheid van de Federale Staat om de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel (Beliris) te vrijwaren, blijft eveneens ongewijzigd.

Het biculturele karakter van de aangelegenheid impliceert dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest evenmin bevoegd wordt ten aanzien van de instellingen die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend tot de ene of de andere gemeenschap te behoren. Deze worden uitgesloten van zijn bevoegdheid op grond van artikel 127, § 2, van de Grondwet » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/1, pp. 185-187).

In antwoord op de opmerkingen van de afdeling wetgeving van de Raad van State werd gepreciseerd dat « biculturele aangelegenheden die van gemeentelijk belang zijn niet als van gewestelijk belang [kunnen] worden beschouwd » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2232/5, p. 280). Daaruit volgt dat : « De gemeenten moeten dus, bij het uitoefenen van hun bevoegdheid in de materies bedoeld in voornoemd artikel 4, 3 en 4, de normen naleven die de Federale Staat uitvaardigt in verband met diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en niet van gewestelijk belang, alsmede de normen die het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest uitvaardigt in diezelfde materies, wanneer deze bicultureel zijn en van gewestelijk belang, alsmede de normen uitgevaardigd door, naar gelang het geval, de Vlaamse of de Franse Gemeenschap in diezelfde materies, wanneer deze niet bicultureel zijn.

Van de in artikel 4, 3°, en 4° bedoelde voornoemde aangelegenheden kan het gewest een biculturele aangelegenheid die de gemeenten regelen enkel overnemen als deze aangelegenheid onder het gewestelijk belang valt. De federale overheid kan biculturele aangelegenheden regelen die van gewestelijk, nationaal of internationaal belang zijn » (ibid.).

B.9.4. De bevoegdheid waarover het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest beschikt op grond van artikel 4bis, 3°, van de bijzondere wet van 12 januari 1989, is dus op twee manieren omlijnd. Enerzijds doet zij geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en van de Vlaamse Gemeenschap en heeft zij enkel betrekking op de zogenoemde « biculturele » aangelegenheden. Anderzijds heeft zij, wat die aangelegenheden betreft, enkel betrekking op die welke « van gewestelijk belang » zijn. Uit de parlementaire voorbereiding van het voormelde artikel 4bis blijkt dat het gaat om de aangelegenheden die geen nationale of internationale omvang hebben. Inzake cultureel erfgoed impliceert die beperkt gehouden toewijzing dat de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zich enkel uitstrekt tot het biculturele erfgoed dat geen nationale of internationale omvang heeft.

In tegenstelling tot hetgeen de Brusselse Regering aanvoert, volstaat het, om de bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest inzake cultureel erfgoed te bepalen, niet uitsluitend rekening te houden met de vraag of de aangelegenheid van het cultureel erfgoed, globaal bekeken, al dan niet van gewestelijk belang is. Die voorwaarde van gewestelijk belang moet worden toegepast op het beoogde erfgoed.

Aangezien het gewestelijk belang wordt gedefinieerd in termen van geografische uitstraling of aantrekkingskracht en niet, zoals de Brusselse Regering nochtans voorhoudt, in het licht van de vaststelling van een verzuim vanwege de federale overheid bij de uitoefening van haar bevoegdheden, moet die voorwaarde noodzakelijkerwijs worden toegepast op de concrete situaties die de ordonnantiegever wil regelen. Men kan immers bezwaarlijk ervan uitgaan dat het biculturele erfgoed, in zijn geheel, een nationaal, internationaal, gewestelijk of louter gemeentelijk belang heeft.

Daaruit volgt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet bevoegd is, uit hoofde van zijn bevoegdheid inzake het roerend en immaterieel bicultureel erfgoed van gewestelijk belang, voor de roerende goederen die toebehoren aan een federale wetenschappelijke of culturele instelling.

B.10. In zoverre de ordonnantie van 25 april 2019 enkel bepaalt dat zij van toepassing is op het roerend en immaterieel cultureel erfgoed « dat onder de bevoegdheid van het Gewest valt », wordt niet uitgesloten dat die ordonnantie kan aangetast zijn door bevoegdheidsoverschrijding.

Teneinde in overeenstemming te zijn met artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 en in tegenstelling tot hetgeen werd aangevoerd bij de uitwerking van de ordonnantie, in de parlementaire voorbereiding, dient de ordonnantie te worden geïnterpreteerd in die zin dat zij enkel van toepassing is op het biculturele roerend en immaterieel erfgoed van gewestelijk belang, zoals dat erfgoed is omschreven in B.9.4.

Het is onder dat uitdrukkelijk voorbehoud dat de middelen ongegrond moeten worden verklaard in zoverre zij zijn afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, met name artikel 4bis van de bijzondere wet van 12 januari 1989 en artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

B.11. Het tweede middel in de zaak nr. 7273 bekritiseert in het bijzonder de opname, van rechtswege, in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest, krachtens artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 25 april 2019, van de roerende goederen die beschermd zijn of ingeschreven zijn op de bewaarlijst als decoratieve elementen of installaties die integraal deel uitmaken van een monument in de betekenis van artikel 206, 1°, a), van het BWRO, los van de vraag of zij al dan niet van gewestelijk belang zijn. In zoverre goederen van een federale wetenschappelijke of culturele instelling zouden kunnen worden opgenomen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest, zou het voormelde artikel 8, § 2 bovendien de bevoegdheid van de federale overheid voor de federale wetenschappelijke en culturele instellingen, bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, schenden.

Uit het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij niet de bevoegdheid zelf van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest inzake de bescherming van de roerende goederen die integraal deel uitmaken van een monument betwist, noch de manier waarop het Gewest die bevoegdheid uitoefent, maar enkel dat die goederen « van rechtswege » worden opgenomen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest.

B.12.1. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is bevoegd inzake monumenten en landschappen, krachtens artikel 6, § 1, I, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, in samenhang gelezen met artikel 4, eerste lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989.

B.12.2. Bij zijn arrest nr. 25/2010 van 17 maart 2010 heeft het Hof geoordeeld dat een gewest, krachtens artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, om zijn bevoegdheid inzake monumenten en landschappen op nuttige wijze uit te oefenen, « het noodzakelijk [kan] achten dat naast de onroerende goederen, tevens de cultuurgoederen die integrerend deel ervan uitmaken, inzonderheid de bijbehorende uitrusting en de decoratieve elementen, worden beschermd », aangezien die voorwerpen « uit hun aard zozeer met een monument verbonden [zijn] en [...] de socioculturele, artistieke en/of historische waarde ervan [mede bepalen,] dat zij samen met het monument dienen beschermd te worden ».

B.13. Aangezien het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bevoegd is om de bescherming te organiseren van de roerende goederen die integraal deel uitmaken van een monument, los van de vraag of zij al dan niet van gewestelijk belang zijn, kan het van rechtswege opnemen van die goederen in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Gewest, krachtens artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 25 april 2019, de bevoegdheidverdelende regels niet schenden.

Voor het overige dient te worden vastgesteld dat de verzoekende partij in de zaak nr. 7273 niet toelicht in welk opzicht het van rechtswege opnemen, in de inventaris van het roerend cultureel erfgoed van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, van de roerende goederen die beschermd zijn of ingeschreven zijn op de bewaarlijst als decoratieve elementen of installaties die integraal deel uitmaken van een monument in de betekenis van artikel 206, 1°, a), van het BWRO, afbreuk zou doen aan de bevoegdheid van de federale overheid voor de betrokken federale wetenschappelijke en culturele instellingen, zoals bedoeld in artikel 6bis, § 2, 4°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Het tweede middel in de zaak nr. 7273, in zoverre het artikel 8, § 2, van de ordonnantie van 25 april 2019 beoogt, is niet gegrond.

B.14. Gelet op het voorbehoud van interpretatie vermeld in B.10, dient het door de Vlaamse Regering opgeworpen middel, in zoverre het is afgeleid uit de schending van artikel 14 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat bij artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 toepasselijk is gemaakt op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, niet te worden onderzocht.

Om die redenen, het Hof, onder voorbehoud van de in B.10 vermelde interpretatie, verwerpt de beroepen.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 20 mei 2021.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^