gepubliceerd op 24 oktober 2023
Uittreksel uit arrest nr. 90/2023 van 8 juni 2023 Rolnummer 7917 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel D.171 van het Waalse Milieuwetboek, gesteld door een onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter T. Giet, waarnemend voorzitter, rechter J. Moer(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 90/2023 van 8 juni 2023 Rolnummer 7917 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel D.171 van het Waalse Milieuwetboek, gesteld door een onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit rechter T. Giet, waarnemend voorzitter, rechter J. Moerman, waarnemend voorzitster, en de rechters M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van rechter T. Giet, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beschikking van 13 januari 2023, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 januari 2023, heeft een onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel D.171 van het Waalse Milieuwetboek de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre met name de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking/huisvisitatie door de in dat Wetboek bedoelde vaststellende beambte, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest, zich in een situatie zouden bevinden waarin zij niet dezelfde rechten en waarborgen zouden genieten als de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek en op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het Waalse Milieuwetboek ? ».
Op 8 februari 2023 hebben de rechters-verslaggevers T. Giet en S. de Bethune, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel D.171 van het Waalse Milieuwetboek, zoals gewijzigd bij artikel 27 van het decreet van het Waalse Gewest van 24 november 2021 « tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/05/2019 pub. 28/08/2019 numac 2019203840 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende milieudeliquentie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203409 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van bepaalde bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake energie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203413 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening, door de Duitstalige Gemeenschap, van de bevoegdheden van het Waals Gewest inzake ruimtelijke ordening en bepaalde aanverwante materies type decreet prom. 06/05/2019 pub. 11/07/2019 numac 2019202793 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2019 sluiten betreffende milieudelinquentie en van diverse andere decreten » (hierna : het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten).
Ten aanzien van de context van de bestreden bepaling B.2. Zoals gewijzigd bij het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten, bepaalt artikel D.159, § 1, van het Milieuwetboek dat, onverminderd de taken van de andere personeelsleden belast met opdrachten van gerechtelijke politie en van de leden van de federale en lokale politie, het toezicht en de controle van de naleving van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen en de opsporing en de vaststelling van de overtredingen door de vaststellende beambten worden gewaarborgd. Die mogen het optreden van de openbare macht vorderen in de uitoefening van hun opdracht (artikel D.159, § 1, tweede lid, van het Milieuwetboek).
In artikel D.141, § 1, 2°, van het Milieuwetboek wordt de « vaststellende beambte » gedefinieerd als « het statutaire of contractuele personeelslid aangewezen krachtens de artikelen D.146, D.149 en D.152 om toezicht te houden op en controle uit te oefenen op de naleving van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen [...] en om de overtredingen krachtens dit deel op te sporen en vast te stellen ». De vaststellende beambten worden aangewezen overeenkomstig hoofdstuk I van titel II van het Milieuwetboek, dat betrekking heeft op de gewestelijke vaststellende beambten (afdeling 1), de gemeentelijke vaststellende beambten (afdeling 2) en de vaststellende beambten van de instellingen van openbaar nut en van de intercommunales (afdeling 3). Sommige gewestelijke vaststellende beambten kunnen worden aangewezen als officier van gerechtelijke politie (artikel D.146 van het Milieuwetboek).
De onderzoeksmiddelen van de vaststellende beambten worden opgesomd in artikel D.162 van het Milieuwetboek, zoals gewijzigd bij het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten : « In de uitoefening van hun opdracht kunnen de vaststellende beambten : 1° alle onderzoeken, controles, enquêtes uitvoeren en alle gegevens inwinnen die nuttig geacht worden om zich ervan te vergewissen dat de bepalingen bedoeld in artikel D.138 nageleefd worden en o.a. : a) elke persoon ondervragen over elk feit waarvan de kennisneming nuttig is voor de uitoefening van het toezicht;b) zich ter plaatse elk document, stuk of bewijsstuk laten overleggen of opsporen dat nuttig is voor de uitoefening van hun opdracht, er een fotokopie of een ander afschrift van maken, of tegen ontvangbewijs meenemen;c) de identiteit van elke persoon controleren;2° monsters nemen volgens de door de Regering bepaalde modaliteiten; 3° laten overgaan tot analyses volgens de regels vastgesteld overeenkomstig artikel D.163; 4° ieder voertuig, met inbegrip van de voor het vervoer gebruikte voertuigen aanhouden, en hun lading controleren;5° elke bewarende maatregel nemen met het oog op de overlegging van het bewijs, meer bepaald gedurende een maximumtermijn van tweeënzeventig uur : a) verbieden voorwerpen te verplaatsen of de inrichtingen of installaties verzegelen waar mogelijkerwijs een overtreding werd begaan;b) de vervoermiddelen en andere tuigen die gediend zouden kunnen hebben om een overtreding te begaan aanhouden, tot stilstand brengen of verzegelen; 6° in de aanwezigheid van de betrokkene of van de behoorlijk opgeroepen betrokkene, de toestellen en voorzieningen in overtreding met de bepalingen bedoeld in artikel D.138 uittesten of laten uittesten door erkende personen, laboratoria of openbare en private instellingen; 7° zich door technische deskundigen laten bijstaan;8° administratieve politiemaatregelen nemen om voorwerpen die een overtreding in de zin van deze afdeling kunnen vormen, uit het verkeer te kunnen halen, en dit, ook via een administratieve inbeslagneming; 9° onverminderd artikel D.161, de voorwerpen opsporen tot waar ze naartoe vervoerd werden en er beslag op leggen[;] 10° de vaartuigen naar de oever laten komen om hun inhoud te controleren;11° overgaan tot vaststellingen door middel van audiovisuele middelen;12° tot metingen overgaan aan de hand van een sonometer;13° de nodige administratieve gegevens raadplegen en een afschrift ervan nemen, zoals de wettelijk voorgeschreven documenten die de bestuurder in zijn bezit moet hebben en in ruimere zin alle documenten die nuttig zijn voor de identificatie van het voertuig, de bestuurder of de persoon op wiens naam het voertuig staat ingeschreven. In geval van monsterneming met het oog op een analyse overeenkomstig het eerste lid, 3°, wordt de overtreder er onmiddellijk op gewezen dat hij de mogelijkheid heeft om een tegenanalyse te laten uitvoeren op zijn kosten. Indien uit het analyseprotocol blijkt dat een overtreding werd begaan, wordt overeenkomstig artikel D.165 een proces-verbaal opgemaakt.
In toepassing van het eerste lid, 8°, bepaalt de Regering de modaliteiten voor de administratieve inbeslagneming, het informeren van de overtreder en het aanduiden van de bestemming van de in beslag genomen voorwerpen, alsook de modaliteiten voor het dekken van de kosten van de inbeslagneming. In het geval van een overtreding zoals bedoeld in artikel D.397, § 1, van het Waalse Landbouwwetboek, heeft de administratieve inbeslagneming betrekking op de voorwerpen, monsters, levensmiddelen of documenten die de overtreding vormen.
In toepassing van paragraaf 1, 11°, zijn de installatie en het gebruik van audiovisuele middelen in het Waalse Gewest in overeenstemming met de wet van 21 maart 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/03/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007000528 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's type wet prom. 21/03/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007000952 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's. - Duitse vertaling sluiten tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's ».
De veiligheids- en dwangmaatregelen worden beoogd in artikel D.169 van het Milieuwetboek, dat bepaalt : « § 1. Wanneer een proces-verbaal van een overtreding van de bepalingen bedoeld in artikel D.138 is opgesteld, kan de burgemeester, onverminderd de acties waarin genoemde bepalingen voorzien, op basis van het verslag van de vaststellende beambte : 1° bevel geven tot de volledige of gedeeltelijke opheffing van een exploitatie of een activiteit voor de duur die hij bepaalt;2° de toestellen verzegelen en, desnoods, overgaan tot de onmiddellijke tijdelijke sluiting van de installatie voor de duur die hij bepaalt;3° de overtreder verplichten tot de uitvoering van een interventieplan binnen de in zijn beslissing vastgestelde termijn en, in voorkomend geval, tot het stellen van een zekerheid aan de gemeente of het Gewest volgens een van de modaliteiten waarin de wetgeving inzake milieuvergunningen voorziet, teneinde de uitvoering van het interventieplan te waarborgen;4° de overtreder verplichten een herstelplan in te dienen om de doelstellingen en een termijn te bereiken die in zijn beslissing zijn vastgesteld, en, in voorkomend geval, tot het stellen van een zekerheid aan de gemeente of het Gewest volgens een van de modaliteiten waarin de wetgeving inzake milieuvergunningen voorziet, teneinde de uitvoering van het interventieplan te waarborgen;5° iedere andere nuttige maatregel of elk ander passend plan nemen om een einde te maken aan een dreiging of een hinder voor het leefmilieu, met inbegrip van de gezondheid van de mens, of voor het dierenwelzijn;6° de voor het dier verantwoordelijke persoon de nodige maatregelen opleggen om het dier te beschermen of zijn welzijn te waarborgen;7° de door de Regering aangewezen dienst of instelling informeren;8° namens de houder van de verplichtingen aangewezen krachtens artikel 26 van het decreet van 1 maart 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 01/03/2018 pub. 22/03/2018 numac 2018070014 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende bodembeheer en bodemsanering sluiten betreffende bodembeheer en bodemsanering, ambtshalve laten voorzien in de uitvoering van de opvolgingsmaatregelen voorgeschreven bij artikel 26, § 1, eerste lid, van datzelfde decreet. De in het eerste lid, 3° tot 5°, voorgeschreven maatregelen kunnen maatregelen omvatten om de hinder voor de bevolking en het milieu te verzachten en weg te nemen, of maatregelen die een overgangsmaatregel vormen voor de voltooiing van het interventieplan of de invoering van een herstelplan.
De burgemeester brengt de overtreder op de hoogte van de beslissing genomen op grond van lid 1, door elk middel dat een vaste datum verleent overeenkomstig artikel D.141, § 2. Tegelijkertijd zendt de burgemeester een afschrift van deze beslissing aan de vaststellende beambte die het proces-verbaal heeft opgemaakt. [...] ».
De vaststellende beambten kunnen, bij de uitoefening van hun opdrachten, toegang hebben tot bepaalde plaatsen, waaronder de woonplaats, zowel, in het algemeen, voor het toezicht, de controle, de opsporing en de vaststelling van overtredingen (artikel D.161 van het Milieuwetboek) als, in het bijzonder, voor de controle en het toezicht op de veiligheids- en dwangmaatregelen (artikel D.171 van het Milieuwetboek).
B.3. Zoals vervangen bij het decreet van het Waalse Gewest van 6 mei 2019 « betreffende milieudelinquentie » (hierna : het decreet van 6 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/05/2019 pub. 28/08/2019 numac 2019203840 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende milieudeliquentie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203409 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van bepaalde bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake energie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203413 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening, door de Duitstalige Gemeenschap, van de bevoegdheden van het Waals Gewest inzake ruimtelijke ordening en bepaalde aanverwante materies type decreet prom. 06/05/2019 pub. 11/07/2019 numac 2019202793 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2019 sluiten), bepaalde artikel D.171 van het Milieuwetboek : « Onverminderd artikel 94 van het Boswetboek kunnen de vaststellende beambten in de uitoefening van hun opdrachten en onverminderd hun voor het overige vastgelegde inspectietaken op elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.
Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover hij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming heeft van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet. ».
In die bepaling werd de inhoud overgenomen van het vroegere artikel D.145 van het Milieuwetboek, dat van toepassing was op de beambten bij de uitoefening van hun opdrachten en dat was opgenomen in een titel met als opschrift « Opsporing en vaststelling van de overtredingen ».
In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 6 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/05/2019 pub. 28/08/2019 numac 2019203840 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende milieudeliquentie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203409 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van bepaalde bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake energie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203413 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening, door de Duitstalige Gemeenschap, van de bevoegdheden van het Waals Gewest inzake ruimtelijke ordening en bepaalde aanverwante materies type decreet prom. 06/05/2019 pub. 11/07/2019 numac 2019202793 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2019 sluiten werd in dat verband uiteengezet : « De uitvoering van dwangmaatregelen, zoals de ontruiming van een opslagplaats voor afvalstoffen, kan vereisen dat de woonplaats van de overtreder wordt binnengedrongen, vooral gezien de zeer ruime draagwijdte die aan dat laatste begrip wordt gegeven. Aangezien een aantasting van de onschendbaarheid van de woning bij de wet moet worden bepaald en het optreden van een rechter vereist, kan worden getwijfeld aan de mogelijkheid om dwangmaatregelen uit te voeren die inhouden dat een woonplaats wordt binnengedrongen. Dat beperkt het nut van de dwangmaatregelen sterk wanneer het bijvoorbeeld erom gaat afval weg te halen dat is opgeslagen in een private tuin.
Om die moeilijkheid weg te nemen, wordt voorgesteld erin te voorzien dat de dwangmaatregelen, op machtiging van de rechter, kunnen inhouden dat men zich toegang verschaft tot de woonplaats van de overtreder, zoals artikel D.145 van boek I van het Milieuwetboek thans reeds erin voorziet inzake de opsporing en de vaststelling van overtredingen.
Wat de woonplaats betreft, worden de personeelsleden evenwel ertoe gemachtigd zich toegang ertoe te verschaffen wanneer zij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming hebben van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet. In dat geval zullen de personeelsleden ervoor zorgen dat zij het bewijs van die toestemming leveren » (Parl. St., Waals Parlement, 2018-2019, nr. 1333/1, pp. 31-32).
B.4. Bij zijn arrest nr. 60/2021 van 22 april 2021 (ECLI:BE:GHCC:2021:ARR.060) heeft het Hof zich uitgesproken over het vroegere artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek, waarvan de in het geding zijnde bepaling de inhoud overneemt met betrekking tot de uitvoering van dwangmaatregelen.
Het Hof heeft geoordeeld dat het vroegere artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, niet schond « onder voorbehoud van de in B.12.4 en B.12.5 vermelde interpretaties ».
B.5. Artikel 27 van het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten heeft artikel D.171 van het Milieuwetboek gewijzigd door toevoeging, met name, van een derde lid aan dat artikel, dat voortaan bepaalt : « Onverminderd artikel 94 van het Boswetboek kunnen de vaststellende beambten voor de controle en het toezicht op de [uitvoering van de] veiligheids- en dwangmaatregelen elk ogenblik de installaties, lokalen, terreinen en andere plaatsen binnentreden, behalve als het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet.
Indien het gaat om een woonplaats in de zin van artikel 15 van de Grondwet, mogen die vaststellende beambten er binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter of voor zover hij de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming heeft van de persoon die het effectieve genot van de betrokken plaatsen geniet.
Wanneer de in lid 2 bedoelde persoon weigert gevolg te geven aan de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter, kan [het personeelslid] de politie verzoeken de toegang tot de woning af te dwingen. De afwezigheid van de in lid 2 bedoelde persoon kan niet worden aangevoerd als beletsel voor de voorafgaande machtiging van de onderzoeksrechter. De beambte doet zo nodig een beroep op de diensten van een slotenmaker ».
Wat de toevoeging van het derde lid in artikel D.171 van het Milieuwetboek betreft, wordt in de parlementaire voorbereiding van het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten naar dezelfde invoeging in artikel D.161 van hetzelfde Wetboek en naar de toelichting bij die bepaling verwezen (Parl. St., Waals Parlement, 2021-2022, nr. 680/1, p. 37).
In de parlementaire voorbereiding van het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten wordt uiteengezet dat die bepaling, « die handelt over het prerogatief van de personeelsleden met betrekking tot de toegang tot bepaalde plaatsen waaronder de woonplaats, en die wordt gewijzigd om een nieuw derde lid eraan toe te voegen », « een antwoord beoogt te bieden op het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 60/2021 van 22 april 2021 » (ibid., p. 30).
B.6. Overeenkomstig artikel 30, § 1, ervan is het decreet van 6 mei 2019Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/05/2019 pub. 28/08/2019 numac 2019203840 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende milieudeliquentie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203409 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening door de Duitstalige Gemeenschap van bepaalde bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake energie type decreet prom. 06/05/2019 pub. 23/07/2019 numac 2019203413 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende de uitoefening, door de Duitstalige Gemeenschap, van de bevoegdheden van het Waals Gewest inzake ruimtelijke ordening en bepaalde aanverwante materies type decreet prom. 06/05/2019 pub. 11/07/2019 numac 2019202793 bron ministerie van de duitstalige gemeenschap Decreet houdende maatregelen inzake onderwijs - 2019 sluiten, zoals gewijzigd bij het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten, in werking getreden op 1 juli 2022, met name op de datum die is vastgesteld in artikel 23 van het besluit van de Waalse Regering van 2 juni 2022 « tot wijziging van het regelgevende deel van Boek I van het Waalse Milieuwetboek wat betreft milieudelinquentie ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag B.7.1. De Vlaamse Regering is van mening dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft omdat zij niet nuttig is voor de oplossing van het geschil, aangezien geen enkel element aangeeft dat de in het geding zijnde bepaling van toepassing is op de voorliggende feiten.
B.7.2. In de regel komt het het verwijzende rechtscollege toe te oordelen of het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig is voor het oplossen van het geschil dat het moet beslechten. Alleen indien dat klaarblijkelijk niet het geval is, kan het Hof beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.
B.7.3. Te dezen werd bij de verwijzende onderzoeksrechter een vordering aanhangig gemaakt op grond van de in het geding zijnde bepaling. Het feit dat hij stilstaat bij elementen van het dossier, maakt het niet mogelijk te oordelen dat de in het geding zijnde bepaling te dezen klaarblijkelijk niet van toepassing zou zijn.
B.7.4. De exceptie wordt verworpen.
Ten gronde B.8.1. De verwijzende onderzoeksrechter vraagt het Hof of artikel D.171 van het Milieuwetboek bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre met name de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking of huisvisitatie door de in dat Wetboek bedoelde vaststellende beambte, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest, niet dezelfde rechten en waarborgen zouden genieten als de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek of op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het Waalse Milieuwetboek.
B.8.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeschikking blijkt dat de prejudiciële vraag meer bepaald betrekking heeft op het derde lid van artikel D.171 van het Milieuwetboek. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepaling.
B.9. Artikel 10 van de Grondwet bepaalt : « Er is in de Staat geen onderscheid van standen.
De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld.
De gelijkheid van vrouwen en mannen is gewaarborgd ».
Artikel 11 van de Grondwet bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden aan de Belgen toegekend moet zonder discriminatie verzekerd worden. Te dien einde waarborgen de wet en het decreet inzonderheid de rechten en vrijheden van de ideologische en filosofische minderheden ».
Artikel 15 van de Grondwet bepaalt : « De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft ».
Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of `s lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privéleven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden. 2. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen wordt.3. Eenieder, die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd, heeft ten minste de volgende rechten : a) onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;b) te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten welke nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;c) zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar zijn keuze, of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien het belang van de rechtspraak dit eist;d) de getuigen à charge te ondervragen of doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;e) zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal welke ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt ». Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van `s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». Artikel 14, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « Allen zijn gelijk voor de rechtbanken en de rechterlijke instanties.
Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie. De toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of de nationale veiligheid in een democratische samenleving, of wanneer het belang van het privéleven van de partijen bij het proces dit eist, of in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden; evenwel dient elk vonnis dat wordt gewezen in een strafzaak of een rechtsgeding openbaar te worden gemaakt, tenzij het belang van jeugdige personen zich daartegen verzet of het proces echtelijke twisten of het voogdijschap over kinderen betreft ».
B.10. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.11.1. De prejudiciële vraag heeft met name betrekking op het verschil in behandeling tussen, enerzijds, « de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking of huisvisitatie door de in dat Wetboek bedoelde vaststellende beambte, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest », en, anderzijds, « de verdachten die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek en op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het Waalse Milieuwetboek », in zoverre de eerstgenoemden niet dezelfde rechten en waarborgen als de laatstgenoemden zouden genieten.
B.11.2. De Vlaamse Regering is van mening dat de in de prejudiciële vraag bedoelde categorieën zich niet in voldoende vergelijkbare situaties zouden bevinden.
B.11.3. Verschil en niet-vergelijkbaarheid mogen niet met elkaar worden verward. Bij artikel D.159, § 1, van het Milieuwetboek worden de opdrachten inzake toezicht en controle van de naleving van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen en inzake opsporing en vaststelling van overtredingen toevertrouwd aan vaststellende beambten, terwijl in artikel 162 van hetzelfde Wetboek alle prerogatieven van die beambten « in de uitoefening van hun opdracht » worden opgesomd. Het Milieuwetboek regelt de bevoegdheden van de vaststellende beambten op dezelfde wijze, ongeacht of zij een huisvisitatie in het kader van hun algemene inspectietaken (artikel D.161, derde lid) of in het kader van de controle en het toezicht op de uitvoering van de veiligheids- en dwangmaatregelen (artikel D.171, derde lid) uitvoeren. In de in B.5 aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt trouwens uiteengezet dat met de toevoeging van het derde lid in de artikelen D.161 en D.171 hetzelfde doel wordt nagestreefd. De uitoefening, door de vaststellende beambten, van een opdracht inzake controle en toezicht op de uitvoering van de veiligheids- en dwangmaatregelen, waartoe is beslist wegens een overtreding van de in artikel D.138 bedoelde bepalingen, sluit de uitoefening van algemene inspectietaken, door diezelfde beambten, niet uit.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de personen die het voorwerp uitmaken van een huisvisitatie in het kader van de uitoefening van een opdracht inzake controle en toezicht op de uitvoering van de veiligheids- en dwangmaatregelen, in het kader van een of meer inbreuken bedoeld in het milieustrafrecht in het Waalse Gewest, zich, met betrekking tot de bescherming van hun woonplaats, in een situatie bevinden die voldoende vergelijkbaar is met die van de personen die het voorwerp zouden uitmaken van een huiszoeking die een onderzoeksrechter beveelt in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meer inbreuken op het Strafwetboek of op andere strafrechtelijke wetgevingen, met inbegrip van het Milieuwetboek.
B.12. Bij de in het geding zijnde bepaling wordt aan de vaststellende beambten, bij de uitoefening van hun opdrachten en met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter, de bevoegdheid toegewezen om een woonplaats binnen te treden met het oog op de controle en het toezicht op de uitvoering van de veiligheids- en dwangmaatregelen, hetgeen een inmenging in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven uitmaakt.
In die bepaling wordt de inhoud overgenomen van het vroegere artikel D.145 van het Milieuwetboek, dat van toepassing was op de beambten bij de uitoefening van hun opdrachten en dat was opgenomen in een titel met als opschrift « Opsporing en vaststelling van de overtredingen ».
B.13.1. Bij zijn voormelde arrest nr. 60/2021 van 22 april 2021 heeft het Hof zich uitgesproken over het vroegere artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek, waarvan de in het geding zijnde bepaling de inhoud overneemt met betrekking tot de uitvoering van dwangmaatregelen.
Het Hof heeft geoordeeld dat, « onder voorbehoud van de in B.12.4 en B.12.5 vermelde interpretaties [...] artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek, ingevoegd bij het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 ` betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu ', niet de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet [schendt], in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten », na de volgende overwegingen : « B.6. Het in het geding zijnde artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek kent aan de personeelsleden van het DNB de bevoegdheid toe om in de uitoefening van hun opdrachten een woonplaats te betreden, mits de onderzoeksrechter voorafgaande toestemming heeft verleend.
Uit de in B.3 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat die bepaling door de decreetgever werd aangenomen op grond van artikel 11, derde lid, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen. Krachtens die bepaling kunnen de decreten, binnen de grenzen van de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten, ` de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben '. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om ` de gevallen [te] bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben ', kan de decreetgever, zoals te dezen, een rechter ertoe machtigen een huiszoeking toe te staan buiten een gerechtelijk onderzoek.
B.7. Een verschil in behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken, is het mogelijke gevolg van een onderscheiden beleid, dat is toegelaten door de autonomie die hun door of krachtens de Grondwet is toegekend.
Een zodanig verschil kan op zich niet geacht worden strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.8. Behoudens toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, zijn de gewesten niet bevoegd om de vorm van de huiszoekingen te regelen (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 1063/7, p. 67; zie ook met name advies nr. 24.240/9 van 20 maart 1995 van de afdeling wetgeving van de Raad van State in verband met een voorontwerp van decreet ` betreffende afval '). Zij zijn gebonden door de procedurele waarborgen die inzake huiszoekingen zijn vastgesteld door de federale wetgever, die met name voortvloeien uit de artikelen 15 en 22 van de Grondwet, uit de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en uit artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
B.9.1. De artikelen 15 en 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens vereisen dat elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en de woning wordt voorgeschreven in een voldoende precieze wettelijke bepaling, beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de daarin nagestreefde wettige doelstelling.
B.9.2. Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bevatten waarborgen onder meer voor een eerlijk proces bij het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvervolging.
B.9.3. De bestreden bepaling kent de personeelsleden van het DNB de bevoegdheid toe om in de uitoefening van hun opdrachten en onder voorwaarde van een voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter een woonplaats te betreden, wat een inmenging vormt in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven. Bijgevolg moet die inmenging voldoen aan de in B.9.1 vermelde vereisten en dienen de betrokken personen de jurisdictionele waarborgen te genieten die uit de in B.9.2 aangehaalde bepalingen voortvloeien.
B.10. Deel VIII van het Milieuwetboek strekt ertoe de volledige doeltreffendheid van de inzake leefmilieu uitgevaardigde normen te waarborgen door, via strafrechtelijke sancties, ernstige aantastingen van het leefmilieu (Parl. St., Waals Parlement, 2007-2008, nr. 771/1, p. 3), en met name de illegale handel in dieren, te bestrijden. Zodoende wenst de Waalse decreetgever minstens een van de in artikel 7bis van de Grondwet opgesomde doelstellingen na te streven, maar ook het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu, bedoeld in artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, te waarborgen.
Bij de in het geding zijnde bepaling wordt dus een legitiem doel nagestreefd in de zin van artikel 8, lid 2, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.11. In de inmenging in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven wordt voorzien bij een wetsbepaling.
B.12.1. Uit de bewoordingen van het in het geding zijnde artikel D.145 van het Milieuwetboek blijkt dat de personeelsleden van het DNB ` in de uitoefening van hun opdrachten ' woningen kunnen binnentreden. Die onderzoeksbevoegdheid is dus doelgebonden, wat impliceert dat de bevoegde personeelsleden deze slechts kunnen aanwenden ter controle van de naleving van de in artikel D.138 van het Milieuwetboek vermelde wetgeving betreffende de bescherming van het leefmilieu.
B.12.2. Bij het tweede lid van artikel D.145 van het Milieuwetboek wordt het binnentreden van een woning afhankelijk gesteld van de voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter. Het optreden van de onderzoeksrechter, een onpartijdig en onafhankelijk magistraat, is een essentiële waarborg voor de inachtneming van de voorwaarden waaraan een aantasting van de onschendbaarheid van de woning is onderworpen, die is gewaarborgd bij artikel 15 van de Grondwet en artikel 8, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.12.3. Artikel 149 van de Grondwet, dat bepaalt dat ` elk vonnis [...] met redenen [is] omkleed ', drukt een algemene regel uit die geldt voor elk rechtscollege (arrest van het Hof nr. 1/2009 van 8 januari 2009, B.3.4, eerste alinea). Een door de onderzoeksrechter verleende machtiging tot huiszoeking dient bijgevolg met redenen te zijn omkleed, temeer daar het aan de onderzoeksrechter staat soeverein te oordelen of de maatregel opportuun is. De beschikking tot huiszoeking dient de precieze vermeldingen te bevatten waardoor diegene bij wie de huiszoeking wordt uitgevoerd, voldoende informatie wordt aangereikt over de vervolgingen die aan de huiszoeking ten grondslag liggen, teneinde een daadwerkelijk rechtsmiddel mogelijk te maken om de wettigheid van de beslissing te doen nagaan (Cass., 11 januari 2006, P.05.1371.F). Een beschikking tot huiszoeking dient de minimale vermeldingen te bevatten die het mogelijk maken controle uit te oefenen over de inachtneming, door de personeelsleden die ze hebben uitgevoerd, van het toepassingsgebied dat bij de beschikking wordt bepaald (EHRM, 24 mei 2011, Aydemir t. Turkije, § 98). De strafrechtelijke procedures dienen als een geheel te worden beschouwd, hetgeen de voorafgaande fases van het proces, waaronder het onderzoek, omvat (EHRM, grote kamer, 20 oktober 2015, Dvorski t. Kroatië, § 76).
De door de onderzoeksrechter gestelde handelingen hebben immers rechtstreeks een invloed op het voeren en op de billijkheid van de verdere procedure, waaronder het eigenlijke proces (EHRM, 6 januari 2010, Vera Fernssndez-Huidobro t. Spanje, §§ 109 tot 111).
De door de onderzoeksrechter krachtens artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek verleende machtiging moet bijgevolg met redenen worden omkleed, hetgeen vereist dat daarin met name moet worden vermeld in welk opzicht het binnentreden in een bewoonde ruimte noodzakelijk is om het de personeelsleden van het DNB mogelijk te maken hun wettelijke opdracht uit te voeren. Zij dient te vermelden voor welke woning en aan welke personen ze wordt verleend. De onderzoeksrechter kan zijn machtiging bovendien gepaard doen gaan met de nadere regels die hem opportuun lijken.
Die verschillende elementen bieden aan de rechter bij wie de zaak in voorkomend geval later aanhangig wordt gemaakt, de mogelijkheid om de wettigheid van de door de onderzoeksrechter verleende machtiging te toetsen.
B.12.4. Bij artikel D.140 van het Milieuwetboek wordt vastgesteld dat enkel de personeelsleden van het DNB die de eed hebben afgelegd voor de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheden van gerechtelijke politie mogen uitoefenen. Bijgevolg mogen enkel die beëdigde personeelsleden krachtens het in het geding zijnde artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek een woonplaats binnentreden met de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter. Uit de in B.3 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de personeelsleden van het DNB, bij het binnentreden van een woonplaats, rekening moeten houden met het evenredigheidsbeginsel en binnen de strikte uitoefening van hun opdracht moeten handelen. Voorts zijn de onderzoeksmiddelen die zij bij het uitoefenen van die bevoegdheid kunnen aanwenden, limitatief vastgesteld en afgebakend bij artikel D.146 van het Milieuwetboek.
Weliswaar kunnen de personeelsleden krachtens artikel D.140 van het Milieuwetboek het optreden van de openbare macht vorderen in de uitoefening van hun opdracht en leggen de in het geding zijnde bepalingen de eigenaar of bewoner de verplichting op om aan de gemachtigde personeelsleden vrije toegang tot zijn woning te verlenen en gesloten kasten of kluizen te openen, en aldus zijn medewerking te verlenen. Artikel D.154, 2°, van het Milieuwetboek voorziet immers in strafbepalingen voor ` degene die zich verzet of de opdrachten van de personeelsleden belemmert ', wat ` een inbreuk van de tweede categorie ' vormt. Een dergelijke inbreuk wordt krachtens artikel D.151, § 1, derde lid, gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 jaar en een geldboete van minstens 100 euro en maximum 1.000.000 euro, of met één van beide sancties alleen. Zoals de Waalse Regering opmerkt, laten de in het geding zijnde bepalingen evenwel niet toe dat de bevoegde personeelsleden zich met geweld of dwang toegang tot een woning verschaffen wanneer de verplichte medewerking niet wordt verleend, noch dat zij de inzage van documenten of het openen van gesloten kasten of kluizen afdwingen indien de eigenaar of bewoner zich daartegen verzet. Indien de omstandigheden zulks vereisen, komt het de bevoegde personeelsleden toe de feiten aan te geven bij de procureur des Konings die de maatregelen zal nemen die noodzakelijk zijn om de strafvordering in werking te stellen en die, indien daar reden toe is, de zaak bij de onderzoeksrechter aanhangig zal maken teneinde een gerechtelijke huiszoeking te laten uitvoeren.
B.12.5. Behoudens uitzondering mag een opsporing ten huize of een huiszoeking niet plaatsvinden tussen 21 uur en 5 uur 's morgens (artikel 1 van de wet van 7 juni 1969Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/06/1969 pub. 29/07/2009 numac 2009000488 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten ` tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize, huiszoeking of vrijheidsbeneming mag worden verricht '). Artikel D.145, tweede lid, van het Milieuwetboek vormt geen uitzondering op dat beginsel. In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in het eerste lid van het voormelde artikel D.145, dat de personeelsleden van het DNB ertoe machtigt plaatsen die geen woning uitmaken, op ` elk ogenblik ' binnen te treden, preciseert het tweede lid van artikel D.145 van het Milieuwetboek niet op welk ogenblik het is toegestaan de woning binnen te treden, maar onderwerpt het dat onderzoeksmiddel aan de toestemming van een onderzoeksrechter, zodat het binnentreden niet kan plaatsvinden tussen 21 uur en 5 uur 's morgens.
B.13. Uit het voorgaande en onder voorbehoud van de in B.12.4 en B.12.5 vermelde interpretaties vloeit voort dat de in het geding zijnde bepaling het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven, noch het recht op een eerlijk proces op onevenredige wijze belemmert, gelet op de waarborgen die haar omringen ».
Uit het voorgaande vloeit voort dat het Hof de grondwettigheid van de regeling van het vroegere artikel D.145 van het Milieuwetboek slechts had aanvaard op voorwaarde dat de in de B.12.4 en B.12.5 van het arrest nr. 60/2021 vermelde waarborgen in acht worden genomen, met name dat de bepalingen van het Milieuwetboek niet toelaten dat de bevoegde personeelsleden zich met geweld of dwang toegang tot een woning verschaffen wanneer de verplichte medewerking niet wordt verleend, noch dat zij de inzage van documenten of het openen van gesloten kasten of kluizen afdwingen indien de eigenaar of bewoner zich daartegen verzet, en dat, indien de omstandigheden zulks vereisen, het de bevoegde personeelsleden toekomt de feiten aan te geven bij de procureur des Konings, die de maatregelen zal nemen die noodzakelijk zijn om de strafvordering in werking te stellen en die, indien daar reden toe is, de zaak bij de onderzoeksrechter aanhangig zal maken teneinde een gerechtelijke huiszoeking te laten uitvoeren (B.12.4, in fine).
B.13.2. Bij zijn arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017 (ECLI:BE:GHCC:2017:ARR.148) heeft het Hof immers geoordeeld dat de huiszoeking, vanwege de ernst van de erdoor teweeggebrachte inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en de onschendbaarheid van de woning, in de stand van de toenmalige wetgeving inzake de strafrechtspleging, enkel kon worden toegelaten in het kader van een gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meerdere strafrechtelijke misdrijven. Het instellen van een gerechtelijk onderzoek in het dossier maakt het de belanghebbenden immers mogelijk om toegang tot het dossier te vragen en te verzoeken dat bijkomende onderzoekshandelingen worden verricht. Het maakt eveneens een toezicht door de onderzoeksgerechten op de regelmatigheid van de procedure mogelijk.
B.13.3. Met betrekking tot de huisvisitaties die door de sociaal inspecteurs kunnen worden uitgevoerd, had het Hof bij zijn arrest nr. 102/2019 van 27 juni 2019 (ECLI:BE:GHCC:2019:ARR.102) eveneens geoordeeld : « B.7.1. In tegenstelling tot de officieren van gerechtelijke politie die een huiszoeking in het kader van een gerechtelijk onderzoek uitvoeren, worden de sociaal inspecteurs door het Sociaal Strafwetboek niet ertoe gemachtigd geweld of dwang te gebruiken om de plaatsen binnen te gaan die zij willen visiteren indien de eigenaar of de bewoner afwezig is of hun de toegang ertoe weigert. Zij mogen niet fouilleren of geen gesloten kasten openen. Bovendien hebben zij, wanneer zij een bewoonde ruimte visiteren, beperktere bevoegdheden dan wanneer zij zich toegang verschaffen tot arbeidsplaatsen die geen bewoonde ruimten zijn. In dat geval sluit artikel 24, § 4, van het Sociaal Strafwetboek immers de uitoefening van de in de artikelen 28, 30 tot 33 en 34, tweede lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde bevoegdheden uit, zodat zij zich de informatiedragers - fysieke of op gegevens- of elektronische drager - die zich op die plaatsen bevinden niet mogen doen overleggen, noch een kopie ervan mogen nemen.
Het feit dat de sociaal inspecteurs een huisvisitatie uitvoeren omdat zij vermoeden dat er een inbreuk op het Sociaal Strafwetboek wordt gepleegd, kent hun niet meer bevoegdheden toe dan die waarover zij beschikken in het kader van hun algemene opdracht van toezicht op de naleving van de sociale wetten. Indien de omstandigheden zulks vereisen, komt het hun toe de feiten aan te geven bij de procureur des Konings die de maatregelen zal nemen die noodzakelijk zijn om de strafvordering in werking te stellen en die, indien daar reden toe is, de zaak bij de onderzoeksrechter aanhangig zal maken teneinde een gerechtelijke huiszoeking te laten uitvoeren.
B.7.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat de met toepassing van de in het geding zijnde bepaling door de onderzoeksrechter toegestane huisvisitatie een inmenging in het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven met zich meebrengt die minder ernstig is dan die welke wordt veroorzaakt door een huiszoeking die in de context van een gerechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd ».
B.13.4. Uit de voormelde rechtspraak blijkt dat de huiszoeking, vanwege de ernst van de erdoor teweeggebrachte inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en van de onschendbaarheid van de woning, in de stand van de wetgeving inzake de strafrechtspleging, enkel kan worden toegelaten in het kader van een gerechtelijk onderzoek met betrekking tot een of meerdere strafrechtelijke misdrijven, waarbij dat onderzoek wordt omringd met verschillende waarborgen, waaronder het toezicht op de regelmatigheid van de procedure, dat onder de onderzoeksgerechten ressorteert.
Hoewel huisvisitaties kunnen worden toegestaan door de onderzoeksrechter, hetzij wegens het vermoeden van een inbreuk, hetzij met het oog op de uitvoering van een dwangmaatregel, wordt de bestaanbaarheid van dergelijke maatregelen met het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven en met het recht op een eerlijk proces evenwel gekoppeld aan de voorwaarde dat dergelijke huisvisitaties geen inmenging met zich mee mogen brengen die even ernstig is als die welke wordt veroorzaakt door een huiszoeking die in de context van een gerechtelijk onderzoek wordt verricht.
B.14.1. Zoals in B.5 is vermeld, beoogt de toevoeging van een derde lid in de in het geding zijnde bepaling - net zoals de toevoeging van een derde lid in artikel D.161 van het Milieuwetboek - « een antwoord te bieden op het arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 60/2021 van 22 april 2021 » (Parl. St., Waals Parlement, 2021-2022, nr. 680/1, p. 30).
Na de overwegingen B.12.4 en B.12.5 van het voormelde arrest van het Hof nr. 60/2021 te hebben aangehaald, wordt in de parlementaire voorbereiding van het decreet van 24 november 2021Relevante gevonden documenten type decreet prom. 24/11/2021 pub. 30/11/2021 numac 2021034036 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 2, 5 en 8 van het decreet van 21 oktober 2021 betreffende het gebruik van het COVID Safe Ticket en de mondmaskerplicht en tot invoeging van een artikel 10/1 type decreet prom. 24/11/2021 pub. 21/12/2021 numac 2021034394 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van het decreet van 6 mei 2019 betreffende milieudeliquentie en van diverse andere decreten sluiten aangegeven : « Die laatste conclusies zijn relatief problematisch in zoverre zij de bepaling elk nuttig effect ontnemen. In het kader van zijn opdrachten inzake controle, opsporing en vaststelling van inbreuken op de in artikel D.138 bedoelde wetgevingen kan het personeelslid immers de voorafgaande toestemming van een onderzoeksrechter verkrijgen om zich toegang te verschaffen tot de woning van een persoon die ervan wordt verdacht inbreuken te begaan, maar voor die persoon zou het volstaan om zich uiteindelijk tegen de toegang te verzetten opdat de opdracht inzake controle, opsporing en vaststelling mislukt. In die opvatting is het geoorloofd zich af te vragen of de toestemming van de onderzoeksrechter een echte draagwijdte heeft. Aangezien het onderzoek door de onderzoeksrechter nuttig is en zijn voorafgaandelijk verleende toestemming enige kracht heeft, werd een lid toegevoegd om te handelen over de weigering van de verdachte persoon om de toegang toe te staan, ondanks het voorleggen van de toestemming. Aldus kan het personeelslid, in dat geval, het optreden van de openbare macht vorderen om de toestemming waarover hij beschikt, met geweld te laten uitvoeren. Het personeelslid zal bijgevolg niet als enige geweld mogen gebruiken, maar zal een beroep moeten doen op de klassieke ordediensten. Bovendien zal het personeelslid, in een situatie waarin de verdachte persoon afwezig is, en hij over de voorafgaande toestemming van de onderzoeksrechter beschikt, ook een beroep kunnen doen op een slotenmaker om zich rechtstreeks toegang tot de woning te verschaffen. Zodoende zal het personeelslid, bij zijn opdracht, zoals in het arrest van het Grondwettelijk Hof wordt opgemerkt, rekening moeten houden met het evenredigheidsbeginsel en zal het binnen de strikte uitoefening van zijn opdracht moeten handelen. Aldus zal het strikt binnen het kader van de door de onderzoeksrechter verleende toestemming moeten blijven.
Die inmenging is evenredig in zoverre zij onontbeerlijk is opdat de toestemming van de onderzoeksrechter een nuttig effect heeft, en aangezien het absoluut noodzakelijk is om in die omstandigheden de opdrachten inzake controle, opsporing en vaststelling van inbreuken te kunnen uitvoeren alvorens de bewijzen moeten verdwijnen » (ibid., p. 31).
B.14.2. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever, door een derde lid toe te voegen aan de artikelen D.161 en D.171 van het Milieuwetboek, het interpretatievoorbehoud dat door het Hof in zijn voormelde arrest nr. 60/2021 is geformuleerd, zijn werking heeft willen ontnemen door aan de vaststellende beambte de bevoegdheid toe te kennen om het optreden van de openbare macht te vorderen om de toegang tot de woning af te dwingen, in geval van weigering maar ook bij afwezigheid van de persoon, en door, zo nodig, toe te staan dat er een beroep wordt gedaan op de diensten van een slotenmaker. Zodoende heeft de decreetgever aan de vaststellende beambten bevoegdheden verleend tot inmenging in de woonplaats die dermate ernstig zijn dat zij het kader van een huisvisitatie te buiten gaan, hetgeen, om de in B.13.1 in herinnering gebrachte redenen, het recht op eerbiediging van de woning en van het privéleven, alsook het recht op een eerlijk proces schendt.
Het feit dat de huisvisitatie past in het kader van het toezicht en de controle op de uitvoering van een dwangmaatregel, wijzigt die vaststelling niet.
B.15. Artikel D.171, derde lid, van het Milieuwetboek is niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel D.171, derde lid, van het Waalse Milieuwetboek schendt de artikelen 10, 11, 15 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 8 juni 2023.
De griffier, F. Meersschaut De wnd. voorzitter, T. Giet