Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 september 2022

Uittreksel uit arrest nr. 30/2022 van 24 februari 2022 Rolnummer 7528 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 51, § 3, 5°, en 56bis, § 1, van de algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939 en artikel 2 van de wet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022203441
pub.
19/09/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 30/2022 van 24 februari 2022 Rolnummer 7528 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 51, § 3, 5°, en 56bis, § 1, van de algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten en artikel 2 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag », gesteld door het Arbeidshof te Gent, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 5 maart 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 maart 2021, heeft het Arbeidshof te Gent, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 51, § 3, 5° en 56bis, § 1 van de Algemene Kinderbijslagwet, in samenhang gelezen met artikel 2 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, en meer in het bijzonder het in dit artikel 56bis, § 1 vervatte principe dat de wezenbijslag voorbehouden blijft voor de wezen waarvoor op het ogenblik van het overlijden van één van hun ouders, een rechthebbende in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen, het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, zoals vervat in art. 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, aangenomen te New York op 20 november 1989 [...], doordat de wees die op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag in het kinderbijslagstelsel van de gewaarborgde kinderbijslag gerechtigd is op de wezenbijslag en die zich geconfronteerd ziet met een halfbroer of halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin waartoe de wees behoort, die begint te werken en die dus uit hoofde van deze tewerkstelling een rechthebbende op kinderbijslag wordt, zijn recht op de wezenbijslag in het stelsel van de gewaarborgde kinderbijslag verliest, overeenkomstig artikel 56bis, § 1 van de Algemene Kinderbijslagwet geen recht heeft op de wezenbijslag in het algemeen kinderbijslagstelsel voor de werknemers en dus de kinderbijslag voor hem aanzienlijk ziet verminderen ofschoon er niets is gewijzigd in zijn financiële toestand en zijn gezinssituatie, terwijl de wees daarentegen die op basis van de bepalingen van de Algemene Kinderbijslagwet in het kinderbijslagstelsel voor de werknemers gerechtigd is op de wezenbijslag en die zich geconfronteerd ziet met een halfbroer of halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin waartoe de wees behoort, die begint te werken en die dus uit hoofde van deze tewerkstelling een rechthebbende op kinderbijslag wordt, zijn wezenbijslag gewoon blijft behouden ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de memorie van Asila Zhamieva B.1. De vzw « Kidslife Vlaanderen » verzoekt het Hof de memorie van Asila Zhamieva uit de debatten te weren indien na onderzoek zou blijken dat die memorie laattijdig is ingediend.

B.2.1. Krachtens artikel 85 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof kunnen de partijen in het geding voor het rechtscollege dat de verwijzingsbeslissing heeft genomen, binnen 45 dagen na ontvangst van de door de griffier krachtens artikel 77 gedane kennisgeving, een memorie bij het Hof indienen. Krachtens artikel 82, tweede en derde lid, van die bijzondere wet wordt elke kennisgeving door het Hof gedaan bij een ter post aangetekende brief met ontvangstmelding en gaat de termijn waarover de partijen beschikken, in op de dag van ontvangst van de brief. Krachtens artikel 119 van die bijzondere wet wordt de dag van de akte die het uitgangspunt is van een termijn, er niet in begrepen; de vervaldag wordt evenwel in de termijn meegerekend.

B.2.2. Te dezen heeft Asila Zhamieva de kennisgeving vanwege het Hof ontvangen op 31 maart 2021. Haar op 14 mei 2021 verstuurde en op 17 mei 2021 door het Hof ontvangen memorie werd aldus binnen de in artikel 85 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten bepaalde termijn van 45 dagen ingediend.

Er is geen aanleiding om die memorie uit de debatten te weren.

Ten gronde B.3.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 51, § 3, 5°, en 56bis, § 1, van de algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten (hierna : de AKBW) en op artikel 2 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag » (hierna : de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten).

B.3.2. Artikel 51, § 3, 5°, van de AKBW bepaalt : « Iedere rechthebbende heeft recht op kinderbijslag voor : [...] 5° zijn broers en zusters die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin, op voorwaarde dat zij niet op een andere grond rechtgevend zijn op kinderbijslag krachtens deze wet;bovendien mag geen recht bestaan op kinderbijslag bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling; voor de toepassing van de punten 4° en 5° worden de halfbroers en halfzusters met broers en zusters gelijk gesteld ».

Artikel 56bis, § 1, van de AKBW bepaalt : « Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 50bis, de wees indien op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§ 3 en 4 in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens deze wet aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen ».

B.3.3. Artikel 2 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten bepaalt : « Geniet de gewaarborgde gezinsbijslag, het kind : 1° dat werkelijk in België verblijft : a) en, voor zover het geen bloedverwant tot en met de derde graad van de aanvrager is, noch kind van de echtgenoot of gewezen echtgenoot van de aanvrager of van de persoon met wie deze een feitelijk gezin verklaart te vormen, waarbij voldaan is aan de voorwaarden van artikel 51, § 3, tweede lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, noch bedoeld is in artikel 1, zevende lid, 5°, a) of b), gedurende ten minste de laatste vijf jaar die de indiening van de aanvraag voorafgaan, werkelijk en ononderbroken in België heeft verbleven;b) en, indien het vreemdeling is, toegelaten is in België te verblijven of zich er te vestigen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;2° dat, gedurende een door de Koning vast te stellen tijdvak, geen recht geeft op gezinsbijslag krachtens een Belgische, buitenlandse of internationale regeling. De minister van Sociale Zaken of de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu die hij aanduidt kan, in behartigenswaardige gevallen, afwijken van de voorwaarden bepaald in artikel 1, zesde lid, en in het eerste lid, 1° van dit artikel of van één ervan.

De Minister van Sociale Zaken heeft dezelfde bevoegdheid inzake categorieën van behartigenswaardige gevallen. Hij dient dan wel vooraf het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers in te winnen.

De aanvraag om een individuele afwijking moet binnen 90 dagen na de kennisgeving van de beslissing tot weigering van het recht op gewaarborgde gezinsbijslag ingediend worden bij het Ministerie van Sociale Voorzorg. Na deze termijn moet een aanvraag om gewaarborgde kinderbijslag opnieuw worden ingediend bij de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, overeenkomstig artikel 7.

De Koning bepaalt de leeftijdsgrens en de toekenningsvoorwaarden van de gezinsbijslag ».

B.4. Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of de artikelen 51, § 3, 5°, en 56bis, § 1, van de AKBW, in samenhang gelezen met artikel 2 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, doordat zij een verschil in behandeling in het leven roepen tussen : - enerzijds, een kind dat op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen, dat als gevolg van de tewerkstelling van een halfbroer of halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin van het kind, niet langer onder het toepassingsgebied van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, maar onder dat van de AKBW valt en dat, ofschoon er niets is gewijzigd in zijn financiële toestand en zijn gezinssituatie, volgens de bepalingen van die laatste wet niet langer gerechtigd is op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen, en - anderzijds, een kind dat op basis van de bepalingen van de AKBW gerechtigd is op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen en dat recht niet verliest als gevolg van de tewerkstelling van een halfbroer of halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin van het kind.

B.5.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5.2. De wetgever beschikt over een ruime beoordelingsmarge in sociaaleconomische aangelegenheden. Het Hof vermag de beleidskeuze die de wetgever heeft gemaakt en de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien ze niet redelijk verantwoord zijn.

B.6. Artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag omschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, vermogen, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van een ouder of wettige voogd. 2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de status of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind ». Artikel 3 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn welzijn, rekening houdende met de rechten en plichten van zijn ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht ». B.7.1. De wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten voorziet in een residuair kinderbijslagstelsel. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt de bedoeling van de wetgever om een residuair stelsel in te voeren zodat de kinderen die geen begunstigde zijn in een ander stelsel ook het voordeel van de gezinsbijslag zouden genieten : « Er zijn sommige kinderen voor wie momenteel de kinderbijslag niet kan worden uitbetaald omdat er in hunnen hoofde geen rechthebbende is noch in het stelsel der werknemers noch in het stelsel der zelfstandigen. Het is derhalve nodig een residuair stelsel van kinderbijslag in te richten » (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 576, p. 1). Aldus streefde de wetgever ernaar een grotere gelijkheid tussen kinderen te waarborgen door « in een gewaarborgde kinderbijslag te voorzien voor elk kind ten laste en dit omwille van het bestaan ervan » (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 80, p. 1).

B.7.2. Het residuaire karakter van het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag komt tot uiting in artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, dat bepaalt dat een kind de gewaarborgde gezinsbijslag slechts geniet indien het, gedurende een door de Koning vast te stellen periode, geen recht geeft op gezinsbijslag krachtens een andere regeling.

Zodra de betrokken persoon aldus voldoet aan de voorwaarden om een recht op kinderbijslag in het algemene kinderbijslagstelsel te openen, kan hij, overeenkomstig het voormelde artikel 2, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, geen gewaarborgde gezinsbijslag meer genieten.

B.7.3. De gewaarborgde gezinsbijslag wordt in beginsel toegekend na een onderzoek van de bestaansmiddelen (artikel 3 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten). De bedragen van de maandelijkse gewaarborgde gezinsbijslag zijn bij artikel 8, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 « tot uitvoering van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag » bepaald op de bedragen bedoeld in de artikelen 40 en 42bis van de AKBW en, voor de wees, op de bedragen bedoeld in artikel 50bis van die wet.

Voor de toekenning van de gewaarborgde gezinsbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen is volgens artikel 8, § 1, eerste lid, 2°, van het voormelde koninklijk besluit vereist dat er op het ogenblik van het overlijden van een van de ouders van het kind een recht op gewaarborgde gezinsbijslag geopend was voor dat kind of de voorwaarden bepaald door de wet vervuld waren.

B.8. Uit het voorgaande volgt dat een kind dat op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten de gewaarborgde gezinsbijslag geniet, dat recht verliest wanneer voldaan is aan de voorwaarden om een recht op kinderbijslag in het algemene kinderbijslagstelsel te openen.

Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, wordt de toekenning van de kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen beheerst door de bepalingen van de AKBW en aldus niet langer door die van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

B.9. De toekenning van kinderbijslag in de zin van de AKBW strekt ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het uitbreidt.

De bijslag die aan een wees wordt toegekend met toepassing van de artikelen 50bis en 56bis van de AKBW, is een bijzondere bijslag die ertoe strekt het verlies dat het overlijden van een ouder inhoudt, op materieel vlak te compenseren en het rechtgevende kind toe te laten in zijn bestaansbehoeften te blijven voorzien ondanks dat overlijden, dat het verlies teweegbrengt van een belangrijke bron van inkomsten die kan dienen voor zijn onderhoud. Die bijslag wordt toegekend ongeacht de economische situatie waarin het overlijden de wees plaatst.

B.10.1. Volgens artikel 51, § 1, van de AKBW zijn, onder meer, de personen die in België tewerkgesteld zijn door een werkgever bedoeld in de artikelen 1 tot 4 van die wet, rechthebbende op kinderbijslag.

Volgens het in het geding zijnde artikel 51, § 3, 5°, van de AKBW heeft iedere rechthebbende recht op kinderbijslag voor zijn broers en zussen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin, op voorwaarde dat zij niet op een andere grond rechtgevend zijn op kinderbijslag krachtens die wet en op voorwaarde dat er geen recht bestaat op kinderbijslag bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling. Volgens die bepaling worden halfbroers en halfzussen met broers en zussen gelijkgesteld.

B.10.2. Artikel 51, §§ 1 en 3, 5°, van de AKBW kan aldus met zich meebrengen dat een persoon die in België wordt tewerkgesteld, rechthebbende op kinderbijslag wordt voor zijn broers, halfbroers, zussen en/of halfzussen, ook al maakt hij geen deel uit van hun gezin.

Die toekenning van het statuut van rechthebbende op kinderbijslag heeft tot gevolg dat de bepalingen van de AKBW van toepassing worden op de broers, halfbroers, zussen en/of halfzussen en dat, in zoverre zij voordien gewaarborgde gezinsbijslag genoten, de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten niet langer op hen van toepassing zijn.

B.11. Volgens het in het geding zijnde artikel 56bis, § 1, van de AKBW heeft een kind recht op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen indien op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§ 3 en 4, in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens die wet aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. De toekenning van de kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen is aldus afhankelijk van een loopbaanvoorwaarde, waaraan door een rechthebbende moet zijn voldaan op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders.

B.12.1. De AKBW regelt het algemene stelsel van de kinderbijslag. Het is een verzekeringsstelsel, wat inhoudt dat de bestaansmiddelen van de begunstigden ervan niet in aanmerking worden genomen om te bepalen of het recht om die bijslag te genieten, bestaat.

Artikel 40 van de AKBW bepaalt het bedrag van de maandelijkse bijslag, dat progressief is naar gelang van de rang van het betrokken kind in het gezin.

Andere bepalingen van die wet corrigeren dat algemene stelsel door te voorzien in een toeslag ten voordele van bepaalde categorieën van begunstigden.

B.12.2. Het stelsel van gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de AKBW beantwoorden aldus aan verschillende doelstellingen en worden op een verschillende wijze gefinancierd : terwijl het algemene stelsel van de kinderbijslag wordt beschouwd als een verzekeringsstelsel, strekt het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag ertoe het mogelijk te maken dat het kind dat geen recht op kinderbijslag geeft niettemin een uitkering kan genieten die door de overheid wordt gefinancierd.

B.13.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet nopen tot een vergelijking van de situatie van twee verschillende en abstract gedefinieerde categorieën van personen en niet van de situatie van eenzelfde persoon op wie achtereenvolgens twee verschillende wetten van toepassing zijn ingevolge een wijziging van zijn toestand.

B.13.2. Het in het geding zijnde verschil in behandeling vloeit voort uit artikel 56bis, § 1, van de AKBW, dat het recht op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen afhankelijk maakt van de voorwaarde dat op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, een rechthebbende bedoeld in artikel 51, §§ 3 en 4, in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens die wet aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen.

B.13.3. Die loopbaanvoorwaarde, die ook in andere bepalingen van de AKBW wordt gesteld, brengt met zich mee dat de toekenning, op grond van artikel 51, § 3, 5°, van de AKBW, aan een tewerkgestelde persoon van het statuut van rechthebbende op kinderbijslag voor zijn broers, halfbroers, zussen en/of halfzussen van wie één van de ouders overleden is, op zich niet volstaat om een recht op wezenbijslag voor die broers, halfbroers, zussen of halfzussen te openen.

Vereist is immers dat een rechthebbende in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens de AKBW aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. Wanneer niet aan die voorwaarde is voldaan, wordt de kinderbijslag niet tegen het verhoogde tarief voor wezen toegekend, ongeacht of de betrokken kinderen al dan niet voordien van het verhoogde tarief voor wezen in het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijstand genoten.

B.13.4. Indien een andere persoon, zoals een ouder of een grootouder, rechthebbende is op kinderbijslag voor de desbetreffende kinderen en die persoon voldoet aan de in artikel 56bis, § 1, van de AKBW vervatte loopbaanvoorwaarde, hebben die kinderen recht op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen en wordt dat recht niet beïnvloed door de tewerkstelling van een broer, halfbroer, zus of halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin van de kinderen. Dat het recht op kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen in dat geval niet wordt beïnvloed door de tewerkstelling van een broer, halfbroer, zus of halfzus, is het gevolg van het feit dat een andere rechthebbende op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders van de kinderen voldeed aan de in artikel 56bis, § 1, van de AKBW vervatte loopbaanvoorwaarde.

B.14.1. Zoals is vermeld in B.12.1-B.12.2, is het algemene stelsel van de kinderbijslag, in tegenstelling tot het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag, een verzekeringsstelsel, waarbij de bestaansmiddelen van de begunstigden ervan niet in aanmerking worden genomen om te bepalen of het recht om die bijslag te genieten, bestaat.

In het stelsel van de loontrekkenden is de hoedanigheid van rechthebbende, naar gelang van het geval, verbonden met de uitoefening van een huidige of vroegere beroepsactiviteit of met een bijzondere sociale situatie.

Rekening houdend met die elementen, is het pertinent dat artikel 56bis, § 1, van de AKBW het genot van de kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen afhankelijk maakt van een voor een rechthebbende geldende loopbaanvoorwaarde waaraan moet zijn voldaan op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders. Die loopbaanvoorwaarde betreft immers een periode gedurende welke een rechthebbende bijdragen levert aan het verzekeringsstelsel van de kinderbijslag, waarmee hij zijn aansluiting bij dat stelsel op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders van het kind aantoont.

B.14.2. In zoverre artikel 56bis, § 1, van de AKBW evenwel met zich meebrengt dat een kind dat op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen, elk recht op verhoogde wezenbijslag verliest wanneer het, ten gevolge van de tewerkstelling van een broer, een halfbroer, een zus of een halfzus die geen deel uitmaakt van zijn gezin, onder het toepassingsgebied van de AKBW valt, heeft die bepaling onevenredige gevolgen. De verhoogde wezenbijslag strekt immers zowel in het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag als in het algemene stelsel van de kinderbijslag ertoe de moeilijkheden van materiële aard die zijn verbonden aan het verlies van een ouder te compenseren, moeilijkheden die niet rechtstreeks worden beïnvloed door de tewerkstelling van een broer, een halfbroer, een zus of een halfzus die geen deel uitmaakt van het gezin van het kind.

B.15. In zoverre de erin bepaalde voorwaarde voor de toekenning van de kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen met zich meebrengt dat een kind dat op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen, elk recht op het verhoogde tarief voor wezen verliest wanneer het, ten gevolge van de tewerkstelling van zijn broer, halfbroer, zus of halfzus die geen deel uitmaakt van zijn gezin, onder het toepassingsgebied van de AKBW valt, is artikel 56bis, § 1, van de AKBW niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.16. Rekening houdend met die vaststelling van ongrondwettigheid, is het niet noodzakelijk om de in de prejudiciële vraag vermelde bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind in het onderzoek naar de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te betrekken.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 56bis, § 1, van de algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de erin bepaalde voorwaarde voor de toekenning van de kinderbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen met zich meebrengt dat een kind dat op basis van de bepalingen van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag » gerechtigd was op gewaarborgde gezinsbijslag tegen het verhoogde tarief voor wezen, elk recht op het verhoogde tarief voor wezen verliest wanneer het, ten gevolge van de tewerkstelling van zijn broer, halfbroer, zus of halfzus die geen deel uitmaakt van zijn gezin, onder het toepassingsgebied van de algemene kinderbijslagwet valt.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 februari 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^