Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 15 december 2017

Uittreksel uit arrest nr. 142/2017 van 30 november 2017 Rolnummer 6709 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1 tot 10 en 13 tot 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017206423
pub.
15/12/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 142/2017 van 30 november 2017 Rolnummer 6709 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 1 tot 10 en 13 tot 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde, ingesteld door Sarah Oudaha en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 juli 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 juli 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 1 tot 10 en 13 tot 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 april 2017) door Sarah Oudaha, Claire Maton, Frederico Caruso en Mathilde Cenne, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. L. Misson en Mr. A. Kettels, advocaten bij de balie te Luik.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van dezelfde decreetsbepalingen. Bij het arrest nr. 103/2017 van 1 september 2017, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 2017, heeft het Hof artikel 13 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde geschorst, doch enkel in zoverre het de studenten die vóór de inwerkingtreding van dat decreet zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en in de tandheelkunde, die een verminderd programma hebben gevolgd en die geslaagd zijn voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet, verhindert om de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus te verwerven alvorens te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context van het bestreden decreet B.1. De artikelen 1 tot 11 en 13 tot 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde bepalen : «

Artikel 1.§ 1. Hebben alleen toegang tot de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en tot de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde met het oog op het behalen van de graad die ze bekrachtigt, de studenten die voldoen aan de algemene voorwaarden voor de toegang tot de studies van de eerste cyclus bedoeld in artikel 107 van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, en die houder zijn van een slaagattest, uitgereikt na een ingangs- en toelatingsexamen voor de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde, hierna ' ingangs- en toelatingsexamen ' genoemd. § 2. Vanaf het academiejaar 2017-2018, organiseert de Regering een ingangs- en toelatingsexamen.

Voor het academiejaar 2017-2018, wordt het ingangs- en toelatingsexamen op gecentraliseerde wijze op 8 september 2017 georganiseerd. De uiterste inschrijvingsdatum wordt op 1 augustus 2017 vastgesteld. Wegens behoorlijk met redenen omklede overmacht, kan de Regering van die datums afwijken.

Vanaf het academiejaar 2018-2019, op de voordracht van de ARES (' Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur ') (Academie Onderzoek en Hoger Onderwijs), kan de Regering het ingangs- en toelatingsexamen organiseren op gecentraliseerde wijze of binnen elke universitaire instelling die ertoe wordt gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseert.

Vanaf het academiejaar 2018-2019, op de voordracht van de ARES, kan de Regering het ingangs- en toelatingsexamen een eerste keer gedurende de eerste veertien dagen van juli en een tweede keer gedurende de periode van 15 augustus tot 15 september organiseren.

Vanaf het academiejaar 2018-2019, op de voordracht van de ARES, stelt de Regering de uiterste inschrijvingsdatum(s) en de examendatum(s) vast. § 3. Om aan dat ingangs- en toelatingsexamen deel te nemen, schrijft de kandidaat zich in op een computerplatform dat door de ARES wordt gecentraliseerd.

Het inschrijvingsrecht voor dat examen wordt op 30,00 euro vastgesteld. Indien het examen twee keer per academiejaar wordt georganiseerd, wordt het inschrijvingsrecht bij elke inschrijving voor het examen gevorderd. Het inschrijvingsgeld wordt aan de ARES betaald en wordt door de ARES aan de kandidaat terugbetaald op voorwaarde dat deze aan het ingangs- en toelatingsexamen werkelijk deelneemt.

Bij die inschrijving vermeldt de kandidaat : 1° de keuze van de studierichting (geneeskunde of tandheelkunde);2° of hij als verblijvende student kan worden beschouwd in de zin van artikel 1 van het decreet van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs.De student bezorgt de gegevens waardoor zijn hoedanigheid van verblijvende student kan worden bewezen.

Samen met de universitaire instellingen die ertoe worden gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseren, kijkt de ARES na of de student als verblijvende student kan worden beschouwd. De ARES zendt de lijst van verblijvende studenten en niet verblijvende studenten die voor het ingangs- en toelatingsexamen ingeschreven zijn naar de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen uiterlijk de dag waarop het ingangs- en toelatingsexamen wordt georganiseerd.

Indien het examen op gecentraliseerde wijze wordt georganiseerd, vermeldt de kandidaat de universitaire instelling die ertoe wordt gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseert, waarin hij zijn studie wenst voort te zetten als hij slaagt.

Indien het examen wordt georganiseerd binnen elke universitaire instelling die ertoe wordt gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseert, vermeldt de kandidaat de universitaire instelling waarin hij het ingangs- en toelatingsexamen wenst af te leggen. Als hij slaagt, zet de kandidaat zijn studie voort bij dezelfde universitaire instelling.

De kandidaat kan zijn inschrijving vóór het ingangs- en toelatingsexamen intrekken tot uiterlijk drie werkdagen vóór de datum van het examen. Het in het tweede lid bedoelde inschrijvingsgeld wordt hem dan door de ARES terugbetaald. § 4. Indien het examen wordt georganiseerd in alle universitaire instellingen die ertoe worden gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseren, zendt de ARES, na de uiterste inschrijvingsdatum en vóór de organisatie van het examen, naar die instellingen de lijst van de kandidaten die voor het examen ingeschreven zijn. § 5. In afwijking van § 1, worden ook tot de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en tot de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde toegelaten, de studenten die, om een bijzondere beroepstitel te behalen, in het kader van hun cursus master specialisatie in de geneeskunde of in de tandheelkunde, het onderwijs van de eerste cyclus of de tweede cyclus respectief in de tandheelkunde of in de geneeskunde moeten volgen. § 6. De studenten die zich voor de studie van de eerste cyclus en de tweede cyclus in de geneeskunde en in de tandheelkunde wensen in te schrijven, met uitzondering van de master specialisatie, en die studiepunten hebben verworven of opgeteld op grond van een academische graad voor de verwerving waarvan de in § 1 vermelde bijkomende voorwaarde niet van toepassing is, leggen het ingangs- en toelatingsexamen af.

Art. 2.§ 1. Voor alle universitaire instellingen die ertoe worden gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseren, wordt een examencommissie opgericht voor het ingangs- en toelatingsexamen voor de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde van de Franse Gemeenschap, hierna ' examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen ' genoemd.

De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen staat onder toezicht van één van de commissarissen of afgevaardigden van de Regering die bij een universiteit worden aangewezen. De Regering wijst, op de voordracht van die commissarissen en afgevaardigden, de commissaris of afgevaardigde belast met dat toezicht aan. § 2. De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen bepaalt de vragen van het examen en de nadere regels voor de evaluatie ervan, alsook de redelijke aanpassingen bedoeld bij het decreet van 30 januari 2014 betreffende het inclusief hoger onderwijs. § 3. De Regering wijst de leden van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen aan, op de voordracht van de in § 1 bedoelde universitaire instellingen. Ze worden aangewezen uit de werkende of emeritus leden van het academisch corps van de universitaire instellingen die ertoe worden gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseren. Hun aantal is 10; dit is 2 per universitaire instelling. De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen heeft een voorzitter en een ondervoorzitter. De ondervoorzitter van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen kan de voorzitter vervangen. De ARES neemt het secretariaat van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen waar.

De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen kan zich, in het kader van haar opdrachten, laten bijstaan door deskundigen die onder haar verantwoordelijkheid worden aangewezen. De inspecteurs van het gewoon secundair onderwijs die de functies uitoefenen die bedoeld zijn in artikel 28, 8°, 17°, 19° en 20°, van het decreet van 8 maart 2007 betreffende de algemene inspectiedienst, de dienst voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap georganiseerde onderwijs, de cellen voor pedagogische raadgeving en begeleiding van het door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde onderwijs en betreffende het statuut van de personeelsleden van de algemene inspectiedienst en van de pedagogische adviseurs nemen deel aan de werkzaamheden van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen. Ze worden, op de voordracht van de coördinerende inspecteur-generaal, gezamenlijk door de minister van leerplichtonderwijs en de minister van hoger onderwijs aangewezen.

Op verzoek van de examencommissie, kunnen de deskundigen de beraadslaging van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen met adviserende stem bijwonen. De inspecteurs nemen geen deel aan de beraadslaging van die examencommissie.

Het mandaat van de leden van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen duurt één jaar en wordt stilzwijgend hernieuwd.

De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen stelt haar huishoudelijk reglement vast en legt dit aan de Regering ter goedkeuring voor.

Art. 3.Het ingangs- en toelatingsexamen voor de studie geneeskunde en/of de studie tandheelkunde wordt in de vorm van een schriftelijke proef georganiseerd, bestaande uit twee delen, en heeft betrekking op de volgende vakken : Deel 1 : kennis en begrip van wetenschappelijke vakken : a) biologie;b) scheikunde;c) natuurkunde;d) wiskunde. Deel 2 : communicatie en kritische analyse van informatie : a) evaluatie van de bekwaamheid op het vlak van redenering, analyse, integratie, synthese, argumentatie, kritische zin en conceptualisering;b) evaluatie van de bekwaamheid om te communiceren en om de conflictueuze of potentieel conflictueuze situaties gewaar te worden;c) evaluatie van de bekwaamheid om de ethische dimensie van de te nemen beslissingen en de gevolgen ervan voor de individuele personen en de samenleving gewaar te worden;d) evaluatie van de bekwaamheid tot empathie, medelijden, rechtvaardigheid en respect. Op de voordracht van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen, stelt de Regering het gedetailleerde programma van het examen vast.

Om voor het ingangs- en toelatingsexamen te slagen, moet de kandidaat een gemiddelde van minstens 10/20 voor elk deel behalen, met minstens 8/20 voor elk onderwerp van beide delen van het examen. Om het globale cijfer te krijgen, telt de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen de voor elk deel gekregen gemiddelden op.

Art. 4.§ 1. De ARES zorgt voor het beheer en de materiële en administratieve organisatie van het in artikel 1 bedoelde ingangsexamen, overeenkomstig de opdrachten die bepaald zijn in artikel 21, 5°, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies. § 2. De examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen neemt de academische verantwoordelijkheid voor het examen op.

Art. 5.Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt elk jaar een globale subsidie van achthonderdduizend euro (800.000 euro) aan de ARES toegekend, met het oog op het beheer en de administratieve en materiële organisatie van het ingangsexamen en de oriëntatietest voor de gezondheidssector. Ze wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de formule die bepaald is in artikel 29, § 4, van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling. De ARES kan een deel van dat bedrag aan de betrokken instellingen toekennen met het oog op de materiële en logistieke organisatie van het ingangs- en toelatingsexamen.

Art. 6.§ 1. Uiterlijk binnen de 3 dagen volgend op de beraadslaging, deelt de voorzitter van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen de kandidaten de resultaten van het examen door toedoen van de ARES mee, en zendt de lijst van de geslaagden naar de universitaire instellingen die ertoe worden gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of de studie van de eerste cyclus in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseren.

Uiterlijk binnen de 10 dagen volgend op de organisatie van het examen, reikt de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen door toedoen van de ARES aan de kandidaten die geslaagd zijn een attest uit dat het bewijs levert dat ze voor het ingangs- en toelatingsexamen geslaagd zijn. Onverminderd de andere toelatingsvoorwaarden, wordt de student die houder is van dat attest ingeschreven bij de universitaire instelling die werd vastgesteld bij zijn inschrijving voor het examen overeenkomstig artikel 1, § 3.

Dat attest van slagen voor het examen geldt alleen voor het onmiddellijk hierop volgende academiejaar. Het is persoonlijk en niet overdraagbaar. Bij overmacht, behoorlijk vastgesteld door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen, kan dat attest geldig worden gemaakt voor de twee volgende academiejaren. § 2. Wanneer de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen beraadslaagt, past ze het volgende stelsel toe : voor elke studierichting wordt een T-aantal bepaald, gelijk aan het totale aantal kandidaten die voor het in artikel 1 bedoelde ingangs- en toelatingsexamen geslaagd zijn alsook een NV-aantal voor elke studierichting, gelijk aan het aantal kandidaten die voor het ingangs- en toelatingsexamen geslaagd zijn en die niet beschouwd worden als verblijvende studenten in de zin van artikel 1 van het decreet van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs.

Wanneer de verhouding tussen dat NV-aantal en het T-aantal een percentage bereikt dat hoger is dan 30 %, wordt een rangschikking door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen uitgevoerd onder de kandidaten die voor het ingangsexamen geslaagd zijn en die niet als verblijvende studenten kunnen worden beschouwd, om de kandidaten aan te wijzen aan wie een slaagattest zal worden uitgereikt. De examencommissie rangschikt die kandidaten in dalende volgorde van de globale cijfers die worden behaald door elk van de kandidaten voor het ingangs- en toelatingsexamen. Ze kent de slaagattesten toe aan de kandidaten die voor het ingangsexamen geslaagd zijn en die batig gerangschikt zijn, totdat het percentage van kandidaten die niet als verblijvende studenten kunnen worden beschouwd 30 % uitmaakt van het totaal aantal geslaagden.

Op het einde van die procedure, wordt voor elke studierichting een G-aantal vastgesteld, gelijk aan het aantal studenten die houder zijn van een attest van slagen voor het examen.

Art. 7.De kandidaat kan het ingangs- en toelatingsexamen alleen afleggen gedurende een academiejaar binnen de 5 academiejaren volgend op de datum waarop het examen voor de eerste keer werd afgelegd, behoudens overmacht die door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen behoorlijk wordt vastgesteld.

Art. 8.Voor de academiejaren 2017-2018 en 2018-2019, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep B, bedoeld in artikel 28 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling, aangepast, door het totale aantal studenten in de geneeskunde die ingeschreven zijn voor een studieprogramma houdende de eerste 60 studiepunten van de eerste cyclus van de studie in de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25, a), b), c) en f), over die zelfde instellingen te verdelen volgens de volgende formule : het G-aantal betreffende de studierichting geneeskunde, vastgesteld in artikel 6, § 2, wordt vermenigvuldig met de volgende verdelingspercentages : 1. Université de Liège : 20,88 %;2. Université catholique de Louvain : 27,06 %;3. Université libre de Bruxelles : 18,94 %;4. Université de Mons : 11,15 %;5. Université de Namur : 21,97 %. Voor het academiejaar 2018-2019, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep B van elke instelling aangepast, door de in het eerste lid bedoelde verdeling toe te passen op de studenten van de eerste cyclus in de geneeskunde die minstens 45 studiepunten hebben verworven en zich niet op het einde van de cyclus bevinden.

Vanaf het academiejaar 2019-2020, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep B van elke instelling aangepast, door de in het eerste lid bedoelde verdeling toe te passen op alle studenten van de eerste cyclus in de geneeskunde.

Voor de academiejaren 2020-2021 en 2021-2022, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep C, bedoeld in artikel 28 van die zelfde wet, aangepast, door het totale aantal studenten in de geneeskunde die ingeschreven zijn voor een studieprogramma houdende de 60 eerste studiepunten van de tweede studiecyclus in de in artikel 25, a), b), c) bedoelde universitaire instellingen te verdelen over die zelfde instellingen volgens de volgende percentages : 1° Université de Liège : 22,55 %;2° Université catholique de Louvain : 49,97 %;3° Université libre de Bruxelles : 27,48 %. Voor het academiejaar 2021-2022, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep C van elke instelling aangepast, door de in het vierde lid bedoelde verdeling toe te passen op de studenten van de tweede cyclus in de geneeskunde die minstens 45 studiepunten hebben verworven maar die zich niet op het einde van de cyclus bevinden.

Vanaf het academiejaar 2022-2023, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep C van elke instelling aangepast, door de in het vierde lid bedoelde verdeling toe te passen op alle studenten van de tweede cyclus in de geneeskunde.

Art. 9.Voor de academiejaren 2017-2018 en 2018-2019, wordt de berekening van het aantal studenten van groep B, bedoeld in artikel 28 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling, eveneens aangepast, door het totale aantal studenten in de tandheelkunde die ingeschreven zijn voor een studieprogramma houdende de eerste 60 studiepunten van de eerste cyclus van de studie in de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25, a), b), c), over die zelfde instellingen te verdelen volgens de volgende formule : het G-aantal betreffende de studierichting tandheelkunde, vastgesteld in artikel 6, § 2, wordt vermenigvuldig met de volgende verdelingspercentages : 1° Université de Liège : 25,96 %;2° Université catholique de Louvain : 38,69 %;3° Université libre de Bruxelles : 35,35 %. Voor het academiejaar 2018-2019, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep B van elke instelling eveneens aangepast, door de in het eerste lid bedoelde verdeling toe te passen op de studenten van de eerste cyclus in de tandheelkunde die minstens 45 studiepunten hebben verworven en die zich niet op het einde van de cyclus bevinden.

Vanaf het academiejaar 2019-2020, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep B van elke instelling eveneens aangepast, door de in het eerste lid bedoelde verdeling toe te passen op alle studenten van de eerste cyclus in de tandheelkunde.

Voor het academiejaar 2020-2021, wordt de berekening van het aantal studenten van groep C, bedoeld in artikel 28 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instelling, verricht, door het totale aantal studenten in de tandheelkunde die ingeschreven zijn voor een studieprogramma houdende de eerste 60 studiepunten van de tweede cyclus van de studie in de universitaire instellingen bedoeld in artikel 25, a), b) en c), over die zelfde instellingen te verdelen volgens de volgende verdelingspercentages : 1° Université de Liège : 22,41 %;2° Université catholique de Louvain : 38,58 %;3° Université libre de Bruxelles : 39,01 %. Vanaf het academiejaar 2021-2022, wordt de berekening van het aantal studenten van de groep C van elke instelling eveneens aangepast, door de in het vierde lid bedoelde verdeling toe te passen op alle studenten van de tweede cyclus in de tandheelkunde.

Art. 10.De in de artikelen 8 en 9 bedoelde financieringsstelsels zijn van toepassing tot 2026.

Art. 11.Artikel 110/3, § 2, van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies wordt aangevuld met twee leden, luidend als volgt : ' In afwijking van het eerste lid, voor het academiejaar 2016-2017, wordt het aantal attesten voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus in de geneeskunde verdeeld als volgt : 135 attesten voor de " Université de Liège ", 176 attesten voor de " Université catholique de Louvain ", 123 attesten voor de " Université libre de Bruxelles ", 72 attesten voor de " Université de Mons " en 143 attesten voor de " Université de Namur ".

In afwijking van het eerste lid, voor het academiejaar 2016-2017, wordt het aantal attesten voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus in de tandheelkunde verdeeld als volgt : 23 attesten voor de " Université de Liège ", 34 attesten voor de " Université catholique de Louvain ", en 32 attesten voor de " Université libre de Bruxelles ". ' ». «

Art. 13.De studenten die ingeschreven zijn voor de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en in de tandheelkunde vóór de inwerkingtreding van dit decreet en die geen attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus, uitgereikt op het einde van het vergelijkend examen, hebben bekomen, moeten het in artikel 1 bedoelde ingangs- en toelatingsexamen afleggen om in hun studieprogramma de onderwijseenheden van het vervolg van het programma van de eerste cyclus in de geneeskunde en in de tandheelkunde op te kunnen nemen.

Met het oog op de inschrijving van die studenten voor het ingangs- en toelatingsexamen, zendt elke universitaire instelling die ertoe wordt gemachtigd de studie van de eerste cyclus in de geneeskunde en/of in de tandheelkunde te organiseren en deze organiseert, voor uiterlijk 31 juli 2017, de lijst van de studenten die gedurende het academiejaar 2016-2017 ingeschreven waren in de geneeskunde en in de tandheelkunde, naar de ARES. Ze worden geacht ingeschreven te zijn voor het ingangs- en toelatingsexamen. In afwijking van artikel 1, § 3, worden ze vrijgesteld van de betaling van het geld van de inschrijving voor het examen.

Art. 14.Voor het academiejaar 2016-2017, worden de attesten bedoeld in artikel 110/4, § 2, van het decreet van 7 november 2013 door de examencommissie uiterlijk op 5 september 2017 uitgereikt. HOOFDSTUK III. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 15.In artikel 4, eerste lid, van het decreet van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs, worden de woorden ' met uitzondering van 4° en 5° ' ingevoegd tussen de woorden ' voor iedere cursus bedoeld bij artikel 3 ', en de woorden ' wordt een aantal T bepaald '.

Art. 16.In artikel 5 van het decreet van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste lid en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidend als volgt : ' Bij afwijking daarvan, dienen de studenten die een aanvraag om inschrijving in een cursus bedoeld in artikel 3, 4° en 5° indienen, hun aanvraag om inschrijving in volgens de regels die door de universitaire instellingen nader bepaald worden.'; 2° in het vierde lid worden de woorden ' met uitzondering van 4° en 5° ' ingevoegd tussen de woorden ' voor een van de cursussen bedoeld bij artikel 3 ' en de woorden ' ten laatste '.

Art. 17.In het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° afdeling I/1 ' Bijzondere bepalingen betreffende de studies medische wetenschappen en tandheelkundige wetenschappen ' bestaande uit de artikelen 110/1 tot 110/7 wordt opgeheven, met uitzondering van het eerste tot zevende lid van artikel 110/1, § 1, en artikel 110/2, dat voor het academiejaar 2017-2018 geldig blijft;2° in artikel 110/1, § 1, tweede lid, worden de woorden ' Die test wordt in de vorm van een schriftelijke proef georganiseerd ' vervangen door de woorden ' Er wordt een oriëntatietest in de gezondheidssector in de diergeneeskunde georganiseerd in de vorm van een schriftelijke proef.'; 3° artikel 150, § 2, wordt opgeheven.

Art. 18.Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017, met uitzondering van de artikelen 11, 12 en 14, die voor het academiejaar 2016-2017 uitwerking hebben, en van de artikelen 15 tot 17, die voor het academiejaar 2017-2018 in werking treden ».

B.2. Uit de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet blijkt dat de doelstelling van de decreetgever de volgende is : « Dit decreet, voert, zonder dat het de instemming van de Regering van de Federatie Wallonië-Brussel met het mechanisme van het ingangsexamen weergeeft, een dergelijk mechanisme in met de bedoeling de uitreiking van een RIZIV-attest door de federale Staat, te garanderen aan de gediplomeerde studenten van de tweede cyclus in de medische en tandheelkundige wetenschappen.

Deze regeling voert dus ook een ingangsexamen in, dat op gecentraliseerde wijze wordt georganiseerd voor het academiejaar 2017-2018 door het ARES (Académie de Recherche et Enseignement Supérieur) en waarbij het welslagen ervoor een toelatingsvoorwaarde is tot de studiecyclus " (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 410/1, p. 4).

Volgens de memorie van toelichting heeft de decreetgever voor de regeling van het toelatingsexamen gekozen veeleer dan voor het vergelijkend examen dat « een selectiemechanisme blijft waaraan de Federatie Wallonië-Brussel voorkeur geeft in zoverre het de studenten toelaat zich in de cursus te integreren en hun kennis in voorkomend geval te valoriseren voor andere studierichtingen » (ibid., p. 5) : « de organisatie van een vergelijkend examen, mocht dat worden ingevoerd bij de aanvang van de studies, wordt onmogelijk gemaakt door de moeilijkheden die de federale Regering ondervindt om precieze betrouwbare en gerespecteerde cijfers te geven in verband met de volgende federale planning. De recente evoluties naar aanleiding van beroepen ingediend door studenten die geen attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus hebben verkregen, hebben immers aangetoond dat het federale mechanisme niet vast stond, aangezien gebleken is dat men geen quota kon geven in overeenstemming met de situatie die men beweerde te regelen. Een vergelijkend examen dat wordt georganiseerd bij aanvang van de studies heeft enkel zin indien het kan worden gebaseerd op betrouwbare, objectieve en gestabiliseerde gegevens, die moeten worden vastgesteld door de federale overheid. Naast diegenen die in het geding werden gebracht zijn er echter andere die het voorwerp hebben uitgemaakt van politieke beslissingen waarbij de wetenschappelijke inbreng van de Planningscommissie werd ontkend. Het blijkt dat, door een gebrek aan voorzorg of vastberadenheid van de federale Regering, enkel een mechanisme van ingangsexamen, dat dus niet de bedoeling heeft een vooraf bepaald aantal laureaten te filteren, thans de meest stabiele formule voor voorstel blijkt te zijn.

De regeling van het ingangsexamen kan enkel worden aangenomen in zoverre die het mogelijk maakt om af te stemmen op de vereisten van de federale Regering, die de facto de aan de Federatie Wallonië-Brussel geboden mogelijkheden beperken. De organisatie van het ingangsexamen moet dus worden gezien in het licht van zekerheid dat een getuigschrift van een RIZIV-nummer wordt toegekend aan de studenten die thans zijn ingeschreven in de beide opleidingsrichtingen » (ibid., p. 5). Wat betreft « de overgangsregeling voor de ' geslaagde studenten die hun studies niet mogen voortzetten ' van het academiejaar 2016-2017 », wordt naar aanleiding van het advies van de Raad van State, in de memorie van toelichting de gelijke behandeling van de studenten die 45 studiepunten hebben behaald en die geen attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus bezitten en de studenten die niet 45 van de eerste 60 studiepunten van de cyclus hebben behaald als volgt verantwoord : « Er wordt aan herinnerd dat het mechanisme van het vergelijkend examen zoals toegepast krachtens het decreet van 9 juli 2015 betreffende de studies medische wetenschappen en tandheelkundige wetenschappen twee voorwaarden invoert voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus, namelijk 45 studiepunten behaald hebben en een attest van toelating bezitten. De student die niet beantwoordt aan die twee voorwaarden kan geen toegang hebben tot het vervolg van het programma. Het blijkt dat de student die minder dan 45 studiepunten heeft behaald en diegene die meer dan 45 studiepunten heeft behaald maar die niet het attest heeft verkregen zich beiden in een situatie bevinden die hen verhindert toegang te hebben tot het vervolg van het programma van de cyclus. Teneinde de overgang te verzekeren tussen het mechanisme van het vergelijkend examen dat wordt georganiseerd op het einde van het eerste jaar van de eerste cyclus en dat van het examen dat wordt georganiseerd bij aanvang van de eerste cyclus, bepaalt de regeling dat elke student die geen toegang kan hebben tot het vervolg van het programma van de cyclus een ingangsexamen moet afleggen. Zo niet zal de enige manier om de discriminatie te beëindigen waarop de Raad van State heeft gewezen erin bestaan alle studenten die 45 studiepunten hebben behaald toe te laten zich in te schrijven voor het vervolg van het programma van de cyclus. Dat zou erop neerkomen dat de gevolgen van het vergelijkend examen worden vernietigd, terwijl het mechanisme van het decreet van 9 juli niet door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd verworpen » (ibid., p. 7).

Voor de bevoegde Kamercommissie van het Parlement van de Franse Gemeenschap is in verband met de overgang van de regeling van het vergelijkend examen die nog van toepassing is in juni 2017 naar het mechanisme van het ingangs- en toelatingsexamen dat zal worden toegepast vanaf de maand september, gepreciseerd : « Teneinde de overgang te verzekeren tussen de twee modellen en onverminderd de gevolgen die het dossier, om de talrijke door de heer minister Marcourt aangehaalde redenen, zou kunnen hebben voor het gerecht, zullen enkel de studenten die thans zijn ingeschreven in een programma van het eerste jaar van de eerste cyclus die, na de beraadslagingen van september eerstkomend 45 studiepunten hebben behaald en het attest van het vergelijkend examen bezitten, hun opleidingen kunnen voortzetten. Zelfs indien ze studiepunten hebben behaald, zullen de andere studenten het ingangsexamen en toelatingsexamen moeten afleggen. Aldus worden allen op voet van gelijkheid geplaatst voor de ingevoerde proef. Teneinde hun inschrijving voor het examen te verzekeren, zullen alle lijsten van studenten die zijn ingeschreven in de cursussen worden overgezonden aan het ARES met het oog op een inschrijving voor het examen.

Ten slotte verzekert artikel 12, zoals reeds is aangehaald, een juridische basis voor de geslaagde studenten van de zomer 2016 die hun studies niet mogen voorzetten. Het regulariseert de situatie van de geslaagde studenten die hun studies niet mogen voortzetten die worden beoogd in de beschikkingen van de Rechtbank van eerste aanleg te Namen en de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel van 20 september 2016 » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 410/3, p. 6). Ten aanzien van de afstand B.3.1. De vierde verzoekende partij, die is geslaagd voor het op 8 september 2017 georganiseerde ingangs- en toelatingsexamen, heeft het Hof, in de memorie van antwoord van de verzoekende partijen, meegedeeld dat zij afstand doet van het beroep tot vernietiging.

B.3.2. Niets verzet zich ertegen dat het Hof die afstand toewijst.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.4.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.4.2. De eerste drie verzoekende partijen waren ingeschreven voor Blok 1 van het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde voor het academiejaar 2016-2017 en hebben, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studie, op het einde van de zittijd van januari 2017 een verminderingsovereenkomst gesloten.

De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 1 tot 10 en 13 tot 18 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde. Zij doen gelden dat de vereisten van bezit van een attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus van Bachelor in de medische of tandheelkundige wetenschappen of van een attest van het slagen voor het ingangsexamen hun recht om de hogere studies van hun keuze voort te zetten, beperken en aldus afbreuk doen aan dat recht.

B.4.3. Met toepassing van artikel 100, § 1, van het voormelde decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 kan de student zich inschrijven voor het vervolg van het programma van de cyclus indien hij 45 van de 60 op het programma van de student van Blok 1 opgenomen studiepunten behaalt.

Artikel 110/2, eerste lid, van het decreet van 7 november 2013, ingevoegd bij artikel 3 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 9 juli 2015 betreffende de studies medische wetenschappen en tandheelkundige wetenschappen verplicht de student die zich wil inschrijven voor het vervolg van het programma van de eerste cyclus bovendien ertoe een toelatingsattest te verkrijgen. Het bepaalt immers : « Voor de toepassing van artikel 100, § 2, boven de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus, kunnen alleen de studenten die houder zijn van een attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus in hun studieprogramma de onderwijseenheden van het vervolg van het programma van de eerste cyclus in de medische wetenschappen of tandheelkundige wetenschappen opnemen. ».

Artikel 110/3 van het decreet van 7 november 2013 bepaalt : « § 1. Elk jaar, vóór 30 juni, stelt de Regering het globale aantal toelatingsattesten bedoeld in artikel 110/2 vast, die gedurende het volgende academiejaar zullen worden uitgereikt, rekening houdend met, inzonderheid, het aantal gediplomeerden van de tweede cyclus die toegang zullen krijgen tot bijzondere beroepstitels krachtens de federale wetgeving over de planning van het medisch aanbod.

Zo niet, dan wordt het aantal toelatingsattesten verlengd voor het volgende academiejaar. § 2. Wanneer de Regering het globale aantal toelatingsattesten vaststelt, bepaalt ze, voor elke universiteit, het aantal toelatingsattesten die gedurende het volgende academiejaar zullen worden uitgereikt.

De verdeling over de universitaire instellingen geschiedt volgens het principe ' de sterkste blijft over ', door 20,88 procent van de attesten van toegang tot het vervolg van het programma in de medische wetenschappen toe te kennen aan de ' Université de Liège ', 27,06 procent aan de ' Université catholique de Louvain ', 18,94 procent aan de ' Université libre de Bruxelles ', 11,15 procent aan de ' Université de Mons ' en 21,97 procent aan de ' Université de Namur '.

De verdeling over de universitaire instellingen geschiedt volgens het principe ' de sterkste blijft over ', door 25,96 procent van de attesten van toegang tot het vervolg van het programma in de tandheelkundige wetenschappen toe te kennen aan de ' Université de Liège ', 38,69 procent aan de ' Université catholique de Louvain ', en 35,35 procent aan de ' Université libre de Bruxelles '.

Die verdelingen worden voor hoogstens 9 jaar vastgesteld. Vanaf het academiejaar 2024-2025, stelt de Regering voor de 9 volgende jaren de verdelingen over de instellingen vast.

In afwijking van het eerste lid, voor het academiejaar 2016-2017, wordt het aantal attesten voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus in de geneeskunde verdeeld als volgt : 135 attesten voor de ' Université de Liège ', 176 attesten voor de ' Université catholique de Louvain ', 123 attesten voor de ' Université libre de Bruxelles ', 72 attesten voor de ' Université de Mons ' en 143 attesten voor de ' Université de Namur '.

In afwijking van het eerste lid, voor het academiejaar 2016-2017, wordt het aantal attesten voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus in de tandheelkunde verdeeld als volgt : 23 attesten voor de ' Université de Liège ', 34 attesten voor de ' Université catholique de Louvain ', en 32 attesten voor de ' Université libre de Bruxelles ' ».

Artikel 110/4 van het decreet van 7 november 2013 bepaalt : « § 1. Er wordt een vergelijkend examen georganiseerd binnen elke instelling die de cursus van de eerste cyclus in de medische wetenschappen en in de tandheelkundige wetenschappen organiseert om de attesten van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus uit te reiken.

De evaluatie van elk van de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester wordt in twee delen georganiseerd : het eerste deel beoogt het behalen van studiepunten die overeenstemmen met de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester, het tweede deel beoogt de toekenning van cijfers voor de rangschikking bij het vergelijkend examen. Binnen de drie jaar volgend op de inwerkingtreding van dit decreet, vergewissen alle betrokken universiteiten zich ervan dat minstens de helft van de evaluatie van dat tweede deel gemeen is en wordt, in voorkomend geval, georganiseerd door de betrokken universiteiten.

Het tweede deel van de in het vorige lid bedoelde evaluatie wordt alleen één keer in een academiejaar georganiseerd, bij de periode voor de evaluatie op het einde van het tweede kwadrimester.

Het vergelijkend examen kan niet worden gesplitst. Ongeacht de kredieten die reeds werden verworven of behouden voor de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester, legt de student het gehele tweede deel van de evaluaties van de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester af.

Voor de studenten die de programmavermindering bedoeld in de artikelen 150, § 2, 2°, en 151, genieten, betreffende het programma van de 60 eerste studiepunten van het studieprogramma, worden alleen toegelaten het tweede deel van de evaluatie van de onderwijseenheden af te leggen, de studenten waarvan het jaarprogramma het mogelijk maakt, op het einde van het lopende academiejaar, de eerste 60 studiepunten van het programma van de cyclus te verwerven of te behouden.

Voor de toepassing van het tweede lid kan het in artikel 79, § 1, eerste lid, bedoelde uitzonderlijke stelsel niet worden gebruikt. § 2. Naast de artikelen 139 en 140, voor het uitreiken van de in artikel 110/2 bedoelde attesten, nadat op het einde van het tweede kwadrimester over de 60 eerste studiepunten van het studieprogramma in de medische of tandheelkundige wetenschappen werd beraadslaagd, telt de examencommissie, voor elke student, de cijfers, gewogen op grond van de studiepunten die overeenstemmen met de onderwijseenheden, behaald voor het tweede deel van de evaluatie van de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester, op, en rangschikt de studenten in dalende volgorde van de som van die cijfers.

De in paragraaf 1 bedoelde attesten worden door de examencommissie uiterlijk op 13 september uitgereikt, in de volgorde van de rangschikking van het vergelijkend examen en binnen de perken van de beschikbare attesten, op voorwaarde dat de student minstens 45 van de eerste 60 studiepunten van het programma van de studies van de eerste cyclus heeft behaald.

Wanneer de examencommissie de attesten van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus uitreikt, beslist ze, in geval van ex aequo, tussen studenten op grond van het gemiddelde van de uitslagen die werden behaald voor het eerste deel van de evaluatie van de onderwijseenheden van het tweede kwadrimester.

Wanneer in een instelling op het einde van het academiejaar minder attesten voor de toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus worden uitgereikt dan het toegelaten aantal, wordt het aantal overblijvende attesten opgeteld bij het aantal attesten dat, voor die instelling, voor het volgende academiejaar wordt vastgesteld. § 3. Wanneer de examencommissie de attesten van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus uitreikt, past ze het volgende stelsel toe : er wordt voor elke instelling een T-aantal vastgesteld, dat gelijk is aan het aantal toegangsattesten dat voor elke instelling wordt toegelaten, alsook een NR-aantal dat gelijk is aan het aantal studenten die niet worden beschouwd als studenten die hun hoofdverblijfplaats in België hebben in de zin van artikel 1 van het decreet van 16 juni 2006 tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs.

Wanneer de verhouding tussen het NR-aantal en het T-aantal een percentage bereikt dat hoger is dan 30 %, kent de examencommissie de attesten toe, volgens de overeenkomstig § 1 bepaalde rangschikking, aan die studenten binnen de perken van het percentage van 30 % van de aantallen die voor elke betrokken universiteit worden toegelaten. § 4. Dat attest geeft recht op de inschrijving voor het vervolg van het programma van de cyclus voor alleen het volgende academiejaar. Het is persoonlijk en niet overdraagbaar. In geval van overmacht die door de academische autoriteiten van de instelling behoorlijk wordt vastgesteld, kan dat attest voor een volgend academiejaar geldig worden verklaard ».

Artikel 110/5 van het decreet van 7 november 2013 bepaalt : « De studiepunten die worden behaald door een student die geen attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus heeft gekregen, kunnen in aanmerking worden genomen met het oog op een individuele toelating tot elke cursus van de eerste cyclus, ongeacht de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde instelling waar de student zich in het vervolg inschrijft, overeenkomstig artikel 117 ».

Artikel 110/6 van het decreet van 7 november 2013 bepaalt : « § 1. De student kan het vergelijkend examen in de medische of tandheelkundige wetenschappen alleen gedurende twee opeenvolgende academiejaren afleggen, behalve in geval van overmacht die door de academische autoriteiten van de instelling waar de student ingeschreven is, behoorlijk wordt vastgesteld. § 2. De student die niet 45 studiepunten van de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma heeft behaald, kan zich één keer opnieuw inschrijven in een studieprogramma in de medische of tandheelkundige wetenschappen, zoals bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid. § 3. Zonder dat afwijking kan worden toegestaan van artikel 5 van het decreet van 11 april 2014 tot aanpassing van de financiering van de instellingen voor hoger onderwijs aan de nieuwe organisatie van de studies, en onverminderd de behaalde studiepunten, kan de student die minstens 45 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus heeft behaald maar die geen attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus heeft gekregen, zich opnieuw inschrijven voor een studieprogramma in de medische of tandheelkundige wetenschappen, zoals bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, om deel te nemen aan de leeractiviteiten en onderwijseenheden waarvan hij de studiepunten niet heeft behaald, en het tweede deel van de in artikel 110/4, § 1 bedoelde evaluatie één keer afleggen. § 4. De student die minstens 45 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus heeft behaald maar die geen attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus heeft gekregen, kan ook de studiepunten laten gelden die hij heeft behaald met het oog op een gecumuleerde inschrijving voor een studieprogramma van een studiegebied bedoeld in artikel 83, § 1, 14° tot 16°. De student laat zich inschrijven overeenkomstig artikel 99. Zijn studieprogramma wordt geldig verklaard door de examencommissie overeenkomstig de voorwaarden van artikel 100, § 2.

De student betaalt alleen het inschrijvingsgeld betreffende de in het eerste lid bedoelde studieprogramma.

Bij de evaluaties van het einde van het tweede kwadrimester van dat studieprogramma, kan hij het tweede deel van de in artikel 110/4, § 1 bedoelde evaluatie één enkele keer opnieuw afleggen, met het oog op het bekomen van het attest van toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus in de medische wetenschappen of in de tandheelkundige wetenschappen ».

B.4.4. Artikel 17, 1°, van het bestreden decreet heft de artikelen 110/1 tot 110/7 van het decreet van 7 november 2013 op, met uitzondering van het tweede lid tot het zevende lid van artikel 110/1, § 1, en van artikel 110/2 dat in werking blijft voor het academiejaar 2017-2018.

B.4.5. Artikel 13 van het bestreden decreet verplicht de verzoekende partijen ertoe het in artikel 1 van het bestreden decreet bedoelde ingangs- en toelatingsexamen af te leggen daar zij vóór de inwerkingtreding van dit decreet voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde waren ingeschreven en daar zij het attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus dat na het vergelijkend examen wordt uitgereikt, niet hebben verkregen.

De eerste drie verzoekende partijen konden dat toelatingsattest, met toepassing van artikel 110/4, § 1, vijfde lid, aangehaald in B.3.4, niet verkrijgen.

Uit de elementen van het dossier blijkt dat de eerste en de derde verzoekende partij hebben beslist hun studies geneeskunde en tandheelkunde op te geven. Die partijen doen bijgevolg niet meer blijken van een belang om in rechte te treden. De tweede verzoekende partij heeft daarentegen de studiepunten behaald waarin haar verminderingsovereenkomst voorziet en heeft het op 8 september 2017 georganiseerde ingangsexamen afgelegd maar is daarvoor niet geslaagd.

Hieruit vloeit voort dat de tweede verzoekende partij doet blijken van een belang om artikel 13 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 te bestrijden, in zoverre het de studenten die zijn ingeschreven voor Blok 1 van het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde voor het academiejaar 2016-2017 en die, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013, op het einde van de zittijd van januari 2017 een verminderingsovereenkomst hebben gesloten en derhalve het attest van toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus dat na afloop van het vergelijkend examen wordt uitgereikt, niet konden verkrijgen, ertoe verplicht het in artikel 1 van het bestreden decreet beoogde ingangs- en toelatingsexamen af te leggen, alsook om de artikelen 1 tot 10 en 14 tot 18 van dat decreet te bestrijden, in zoverre zij een verband vertonen met die aldus beperkte grief betreffende artikel 13.

Ten aanzien van het onderwerp van het beroep B.5.1. In het verzoekschrift vordert de verzoekende partij de vernietiging van de artikelen 1 tot 10 en 13 tot 18 van het bestreden decreet. In de memorie van antwoord vordert zij eveneens de vernietiging van artikel 11 van dat decreet, dat door een materiële vergissing niet werd beoogd in het verzoekschrift.

B.5.2. Het Hof dient zijn onderzoek te beperken tot die bepalingen waarvan de vernietiging in het verzoekschrift is gevorderd. De door de verzoekende partij in de memorie van antwoord gevraagde uitbreiding van het beroep tot een bepaling die in het verzoekschrift niet wordt bestreden, is niet ontvankelijk.

B.5.3. Wanneer het Hof een bestreden bepaling vernietigt, vernietigt het evenwel ambtshalve de bepalingen die daarmee onlosmakelijk zijn verbonden.

Het in B.1 aangehaalde artikel 11 van het bestreden decreet, dat het in B.4.3 aangehaalde artikel 110/3, § 2, van het decreet van 7 november 2013 aanvult, verdeelt, over de universiteiten, voor het academiejaar 2016-2017, het aantal attesten van toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus in de geneeskunde. Er kan niet worden aangenomen dat die bepaling is verbonden met artikel 13 van het bestreden decreet, aangezien de verzoekende partij het vergelijkend examen niet kon afleggen en het na afloop van het vergelijkend examen uitgereikte attest van toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus niet kon verkrijgen.

Het onderwerp van het beroep tot vernietiging dient dus niet te worden uitgebreid.

B.5.4. Het zesde, het zevende en het achtste middel, die zijn gericht tegen artikel 11 van het bestreden decreet, zijn derhalve onontvankelijk.

Ten aanzien van de omvang van het beroep B.6.1. Het Hof moet de omvang van het beroep tot vernietiging bepalen op basis van het verzoekschrift en inzonderheid van de uiteenzetting van de middelen. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bepalingen waartegen middelen zijn gericht.

B.6.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof moeten de middelen niet alleen te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, maar ook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

Het Hof onderzoekt de middelen in zoverre zij aan de voormelde vereisten voldoen.

Ten aanzien van het eerste middel B.6.3. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, van het beginsel van niet-retroactiviteit van de wetten, van artikel 24, § 3, van de Grondwet, van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De verzoekende partij verwijt het bestreden decreet in verschillende opzichten retroactieve bepalingen te bevatten, zonder dat dwingende redenen een dergelijke draagwijdte kunnen verantwoorden.

B.6.4. In het eerste middel wordt onvoldoende aangegeven welke bepalingen van het bestreden decreet de regels zouden schenden waarvan de naleving door het Hof wordt gewaarborgd. Het is dus niet ontvankelijk.

Ten aanzien van het tweede middel B.7.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de bevoegdheidverdelende regels, van artikel 92bis van de Grondwet, van de artikelen 23 en 24 van de Grondwet en van de artikelen 2, 6 en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

De verzoekende partij verwijt het bestreden decreet niet te zijn voorafgegaan door een samenwerkingsakkoord met de Belgische Staat, terwijl het afbreuk doet aan fundamentele rechten, waaronder het recht van toegang tot het beroep dat het voorwerp uitmaakt van een regeling die ressorteert onder de bevoegdheid van de federale overheid.

B.7.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof moeten de middelen niet alleen te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, maar ook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.7.3. In het tweede middel wordt niet voldoende aangegeven welke bevoegdheidverdelende regels een samenwerkingsakkoord met de Belgische Staat zouden opleggen. Artikel 92bis van de Grondwet bestaat niet. De artikelen 23 en 24 van de Grondwet leggen een dergelijk akkoord niet op. Het Hof is overigens niet bevoegd om zich uit te spreken over de schending van bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, afzonderlijk gelezen.

B.7.4. Het tweede middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.8.1. Het derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 24, § 3, van de Grondwet, van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van artikel 13, lid 2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, van de beginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen, van het recht op de vrije keuze van een beroepsactiviteit gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en bij artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, en van het « standstill-beginsel » gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en bij artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

De verzoekende partij verwijt artikel 13 van het bestreden decreet een ingangsexamen op te leggen aan de studenten die reeds regelmatig zijn ingeschreven in het eerste jaar van de cursus geneeskunde en tandheelkunde aan een universiteit die ressorteert onder de Franse Gemeenschap in de hypothese dat zij geen houder zouden zijn van het attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde.

B.8.2. Artikel 24, § 3, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden. De toegang tot het onderwijs is kosteloos tot het einde van de leerplicht.

Alle leerlingen die leerplichtig zijn, hebben ten laste van de gemeenschap recht op een morele of religieuze opvoeding ».

Dat recht staat een reglementering van de toegang tot het onderwijs, inzonderheid van het onderwijs dat wordt verstrekt na afloop van de leerplicht, op grond van de behoeften en de mogelijkheden van de gemeenschap en het individu, niet in de weg.

B.8.3. Artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Niemand zal het recht op onderwijs worden ontzegd. Bij de uitoefening van alle functies welke de Staat in verband met de opvoeding en het onderwijs op zich neemt zal de Staat het recht eerbiedigen van de ouders om voor hun kinderen zich van die opvoeding en van dat onderwijs te verzekeren welke overeenstemmen met hun eigen godsdienstige en filosofische overtuigingen ".

Die bepaling verleent onder meer een recht op toegang tot de bestaande zowel openbare als private instellingen voor hoger onderwijs (EHRM, grote kamer, 10 november 2005, Leyla Sahin t. Turkije, §§ 134-142, 152-153; grote kamer, 19 oktober 2012, Catan en anderen t. Moldavië en Rusland, §§ 137 en 139; Altinay t. Turkije, 9 juli 2013, § 31). Zij vereist dat de houder van dat recht op toegang de mogelijkheid moet kunnen hebben om een voordeel uit het gevolgde onderwijs te halen, met andere woorden het recht om, overeenkomstig de in de betrokken Staat van kracht zijnde regels en in een of andere vorm, de officiële erkenning van de voltooide studie te verkrijgen (EHRM, grote kamer, 10 november 2005, Leyla Sahin t. Turkije, § 152; grote kamer, 19 oktober 2012, Catan en anderen t. Moldavië en Rusland, § 137).

Het recht op onderwijs vereist van nature een overheidsregeling waarin rekening wordt gehouden met onder meer de behoeften en de middelen van de gemeenschap, alsook met de bijzondere kenmerken van het niveau van het in aanmerking genomen onderwijs (EHRM, grote kamer, 10 november 2005, Leyla Sahin t. Turkije, § 154; grote kamer, 19 oktober 2012, Catan en anderen t. Moldavië en Rusland, § 140). Dat recht, dat niet absoluut is, kan aan bepaalde beperkingen worden onderworpen voor zover die voorzienbaar zijn en in een redelijk verband van evenredigheid met het nagestreefde legitieme doel staan. De Staat beschikt in dat opzicht over een beoordelingsmarge die des te groter is naarmate het in aanmerking genomen onderwijsniveau hoog is (EHRM, grote kamer, 10 november 2005, Leyla Sahin t. Turkije, § 154; grote kamer, 19 oktober 2012, Catan en anderen t. Moldavië en Rusland, § 140). Opdat de ingevoerde beperkingen het recht in kwestie niet dermate inperken dat het in wezen wordt aangetast en dat het daadwerkelijke karakter ervan wordt ontnomen, dienen zij voorzienbaar te zijn voor de rechtzoekende en een gewettigd doel na te streven. In tegenstelling tot de artikelen 8 tot 11 van het Verdrag bevat artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol evenwel geen exhaustieve opsomming van de « gewettigde doelen ». Bovendien is een dergelijke beperking alleen te verzoenen met dat artikel indien een redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel (EHRM, Altinay t. Turkije, 9 juli 2013, § 34). Artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol staat toe dat de toegang tot de universiteiten wordt voorbehouden aan diegenen die zich behoorlijk inschrijven voor de betrokken vergelijkende examens en daarvoor slagen (EHRM, Altinay t. Turkije, 9 juli 2013, § 35).

B.8.4. Artikel 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht van een ieder op onderwijs. [...] 2. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen dat, ten einde tot een volledige verwezenlijking van dit recht te komen : [...] c) Het hoger onderwijs door middel van alle passende maatregelen en in het bijzonder door de geleidelijke invoering van kosteloos onderwijs voor een ieder op basis van bekwaamheid gelijkelijk toegankelijk dient te worden gemaakt; [...] ».

Artikel 2, lid 1, van hetzelfde Verdrag bepaalt : « Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen, ten einde met alle passende middelen, inzonderheid de invoering van wettelijke maatregelen, tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen ».

Uit die bepalingen vloeit voort dat de gelijke toegang tot het hoger onderwijs geleidelijk moet worden ingevoerd op basis van bekwaamheid, rekening houdend met de economische mogelijkheden en de specifieke toestand van de overheidsfinanciën van elke verdragspartij.

Artikel 13, lid 2, onder c), van het Verdrag doet dus geen recht op toegang tot het hoger onderwijs ontstaan. Het verzet zich evenwel ertegen dat het Koninkrijk België maatregelen neemt die zouden ingaan tegen het doel van de volkomen gelijke toegang tot het hoger onderwijs op basis van bekwaamheid.

Die bepaling bevat een standstill-verplichting die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het door de van toepassing zijnde wetgeving geboden beschermingsniveau in aanzienlijke mate vermindert zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. Zij staat niet eraan in de weg dat de toegang tot het hoger onderwijs afhankelijk wordt gemaakt van voorwaarden die de bekwaamheid van de studenten betreffen, voor zover die voorwaarden in overeenstemming zijn met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.8.5. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; [...] ».

B.8.6. Artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het recht op arbeid, hetgeen insluit het recht van een ieder op de mogelijkheid in zijn onderhoud te voorzien door middel van vrijelijk gekozen of aanvaarde werkzaamheden; zij nemen passende maatregelen om dit recht veilig te stellen. 2. De door een Staat die partij is bij dit Verdrag te nemen maatregelen ter volledige verwezenlijking van dit recht, dienen onder meer te omvatten technische programma's, programma's voor beroepskeuze-voorlichting en opleidingsprogramma's, alsmede het voeren van een beleid en de toepassing van technieken gericht op gestadige economische, sociale en culturele ontwikkeling en op het scheppen van volledige gelegenheid tot het verrichten van produktieve arbeid onder omstandigheden die de individuele mens het genot waarborgen van de fundamentele, politieke en economische vrijheden ». B.8.7. Uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever het vergelijkend examen dat op het einde van het eerste jaar van de studies geneeskunde en tandheelkunde wordt georganiseerd, dat een voorwaarde vormde voor de toegang tot het vervolg van het programma van de cyclus, heeft willen vervangen door een ingangs- en toelatingsexamen.

Artikel 13 van het bestreden decreet onderwerpt de studenten die zijn ingeschreven voor Blok 1 van het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde voor het academiejaar 2016-2017, die, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013, een verminderingsovereenkomst hebben gesloten op het einde van de zittijd van januari 2017 en die derhalve geen attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus dat na afloop van het vergelijkend examen wordt uitgereikt, konden verkrijgen, aan de verplichting om het ingangs- en toelatingsexamen af te leggen. Onder voorbehoud van het onderzoek van het vijfde middel kan die bepaling redelijk worden verantwoord door het feit dat zij, voor die studenten, de verplichting om batig gerangschikt te zijn na het vergelijkend examen op het einde van het eerste jaar, vervangt door de verplichting om te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen en door het feit dat die twee verplichtingen redelijk evenredig zijn met het nagestreefde gewettigd doel en niet onverenigbaar zijn met de gelijke toegang tot het hoger onderwijs op basis van de bekwaamheden van elkeen. Zij is evenmin in strijd met de standstill-verplichting, aangezien zij een beperking van de toegang tot de studies vervangt door een andere en aangezien de invoering van een ingangsexamen, dat geen numerus fixus impliceert, niet zonder redelijke verantwoording is, gelet op het feit dat artikel 92, § 2, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, de Koning ertoe machtigt de toegang tot het beroep van arts en dat van tandarts te beperken.

De verzoekende partij zet niet uiteen hoe artikel 23 van de Grondwet en artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zouden kunnen worden geschonden door artikel 13 van het bestreden decreet.

B.8.8. Het derde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het vierde middel B.9.1. Het vierde middel is afgeleid uit de schending van het recht op onderwijs, gewaarborgd bij artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 23 en 24 van de Grondwet en artikel 13, lid 2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, van het recht op de vrije keuze van een beroepsactiviteit gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en bij artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

In een eerste onderdeel verwijt de verzoekende partij artikel 3 van het bestreden decreet de aangevoerde bepalingen te schenden doordat de vakken van het ingangs- en toelatingsexamen en de van een arts gevraagde bekwaamheden niet op elkaar zijn afgestemd. Zij voert aan dat de in het tweede deel van het examen beoogde bekwaamheden niet kunnen worden beoordeeld door een theoretische test en dat die test geen rekening kan houden met de mogelijke ontwikkeling van de persoonlijkheid van de student. Er is dus niet werkelijk rekening gehouden met de bekwaamheden van elkeen. Voorts verwijt zij de decreetgever aan de Regering de zorg te hebben overgelaten om het programma van het eerste deel van het examen te definiëren.

In een tweede onderdeel verwijt zij artikel 1, § 2, van het bestreden decreet één enkel ingangs- en toelatingsexamen voor het academiejaar 2017-2018 te organiseren en aan de Regering, op voorstel van de « Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur », de mogelijkheid te delegeren om vanaf het volgende academiejaar het ingangs- en toelatingsexamen een eerste keer in de loop van de eerste veertien dagen van juli en een tweede keer in de loop van de periode van 15 augustus tot 15 september te organiseren.

In een derde onderdeel verwijt zij artikel 7 van het bestreden decreet het recht om het ingangs- en toelatingsexamen af te leggen, te beperken zonder dat die beperking door de decreetgever wordt verantwoord.

In een vierde onderdeel verwijt zij artikel 6, § 1, derde lid, van het decreet de geldigheidsduur van het attest van slagen voor het examen te beperken, zonder dat die beperking door een gewettigd doel kan worden verantwoord.

In een vijfde onderdeel verwijt zij artikel 1, § 2, van het decreet het ingangs- en toelatingsexamen vanaf het academiejaar 2017-2018 te organiseren, hetgeen een discriminatie invoert tussen de leerlingen die tijdens het academiejaar 2016-2017 zijn ingeschreven in het vijfde en zesde jaar van het secundair onderwijs, en de andere leerlingen. De discriminatie houdt verband met het feit dat zij hun studierichting voor de derde graad niet hebben kunnen kiezen met het oog op de voorbereiding van het ingangs- en toelatingsexamen.

In een zesde onderdeel verwijt de verzoekende partij de bestreden bepalingen de kandidaten voor het ingangs- en toelatingsexamen te discrimineren die het secundair onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap hebben gevolgd en wier moedertaal het Duits is.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het tweede, het vierde en het vijfde onderdeel van het vierde middel B.9.2. Zoals is vermeld in B.4.5, heeft het beroep tot vernietiging uitsluitend betrekking op artikel 13 van het bestreden decreet, in zoverre het de studenten die zijn ingeschreven voor Blok 1 van het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde voor het academiejaar 2016-2017, die, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013, een verminderingsovereenkomst hebben ondertekend op het einde van de zittijd van januari 2017 en die het attest van toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus dat na afloop van het vergelijkend examen werd uitgereikt, derhalve niet konden verkrijgen, ertoe verplicht het in artikel 1 van het bestreden decreet beoogde ingangs- en toelatingsexamen af te leggen, alsook op de artikelen 1 tot 10 en 14 tot 18 van dat decreet, voor zover zij een verband vertonen met de aldus beperkte grief betreffende artikel 13.

De in het tweede, het vierde en het vijfde onderdeel van het vierde middel vervatte grieven hebben betrekking op bepalingen die dat verband niet vertonen.

Artikel 1, § 2, tweede lid, van het decreet organiseerde het ingangs- en toelatingsexamen op gecentraliseerde wijze op 8 september 2017 voor het academiejaar 2017-2018, in tegenstelling tot het ingangs- en toelatingsexamen dat vanaf het academiejaar 2018-2019 zal worden georganiseerd en waarvan de nadere regels zijn bepaald in het derde, vierde en vijfde lid. Die beperking levert geen nadeel op voor de studenten die zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde in de loop van het academiejaar 2016-2017, die een verminderd programma hebben gevolgd en zijn geslaagd voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet, aangezien zij, ingevolge het arrest van het Hof nr. 103/2017 van 1 september 2017 en het antwoord dat op het vijfde middel zal worden gegeven, de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus in de loop van het academiejaar 2017-2018 kunnen verwerven alvorens te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen.

Voor die studenten vertoont artikel 1, § 2, tweede lid, van het bestreden decreet niet noodzakelijk een verband met artikel 13. Het tweede onderdeel van het vierde middel is dus niet ontvankelijk.

Artikel 6, § 1, derde lid, van het decreet beperkt de geldigheid van het attest van slagen voor het examen tot enkel het volgende academiejaar. Die beperking benadeelt in beginsel niet de studenten die gedurende de eerste twee academiejaren reeds zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde en die moeten slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen om hun studies van de eerste cyclus voort te zetten.

In elk geval maakt dat artikel, in geval van overmacht die behoorlijk wordt vastgesteld door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen, het mogelijk het attest te valoriseren in de loop van de twee opeenvolgende academiejaren. Het vierde onderdeel van het vierde middel is dus niet ontvankelijk.

In het vijfde onderdeel van het vierde middel wordt artikel 1, § 2, van het bestreden decreet beoogd in zoverre het de leerlingen die gedurende het academiejaar 2016-2017 waren ingeschreven in het vijfde en het zesde jaar van het secundair onderwijs ertoe verplicht het ingangs- en toelatingsexamen af te leggen. Die verplichting heeft geen betrekking op de verzoekende partij die is onderworpen aan het ingangs- en toelatingsexamen met toepassing van artikel 13 van het bestreden decreet. Het vijfde onderdeel van het vierde middel is dus niet ontvankelijk.

Ten aanzien van het eerste onderdeel van het vierde middel B.10.1. Artikel 3 van het bestreden decreet bepaalt dat het ingangs- en toelatingsexamen uit twee delen bestaat en allereerst betrekking heeft op de kennis en het begrip van wetenschappelijke vakken (biologie, scheikunde, natuurkunde en wiskunde), en vervolgens op de communicatie en de kritische analyse van informatie : a) evaluatie van de bekwaamheid op het vlak van redenering, analyse, integratie, synthese, argumentatie, kritische zin en conceptualisering; b) evaluatie van de bekwaamheid om te communiceren en om de conflictueuze of potentieel conflictueuze situaties te onderkennen; c) evaluatie van de bekwaamheid om de ethische dimensie van de te nemen beslissingen en de gevolgen ervan voor de individuele personen en de samenleving te onderkennen; d) evaluatie van de bekwaamheid tot empathie, medelijden, rechtvaardigheid en respect.

Het bepaalt ook dat de Regering het gedetailleerde programma van het examen vaststelt op voordracht van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen.

B.10.2. Uit de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet blijkt dat de decreetgever ervan uit is gegaan dat de vakken van het ingangs- en toelatingsexamen adequaat zijn in het licht van het nagestreefde doel : « [...] de vakken van het eerste deel van het examen houden rechtstreeks verband met het tijdens de eerste vier maanden verstrekte onderwijs en zijn belangrijke disciplines die de studenten van die studierichtingen moeten beheersen.

Dat eerste deel is gebaseerd op de oriëntatietest van de gezondheidssector die inzake geneeskunde wordt afgenomen sinds het academiejaar 2013-2014. Het tweede deel van het examen evalueert de aspecten communicatie en kritische analyse van de informatie die belangrijk worden geacht voor de uitoefening van een gezondheidszorgberoep, in het bijzonder dat van arts of tandarts.

Het gaat bijgevolg persoonlijke bekwaamheden en de houding na die intrinsieke kwaliteiten van de kandidaat aantonen » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2016-2017, nr. 410/1, p. 6).

In verband met het vereiste niveau van beheersing is, in antwoord op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, die oordeelde dat de toelichting van het « vereiste niveau » een essentieel element is, « dat zou moeten worden gepreciseerd door de decreetgever overeenkomstig artikel 24, § 5, van de Grondwet », (ibid., p. 40) opgemerkt : « het niveau van de vakken stemt overeen met de gemiddelde kennis die verworven moet zijn in de derde graad van het algemeen secundair onderwijs. De grote verscheidenheid van vakken die in de verschillende onderwijsniveaus worden onderricht, maar ook van de scholen van hetzelfde net, maakt het niet mogelijk de zekerheid te hebben dat elke leerling van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs in extenso de vakken zal hebben bestudeerd waarop de examenvragen betrekking hebben. Om die reden wordt met dat examen niet alleen de kennis, maar ook het begrip beoordeeld. Op basis van die gegevens moet een student in staat zijn de nodige conclusies te trekken teneinde tot het beoogde correcte resultaat te komen » (ibid., p. 6).

B.10.3. Een ingangsexamen, dat beoogt een selectie door te voeren onder de kandidaten die de betrokken studies zouden wensen te volgen, vertoont onvermijdelijk een niet onbelangrijke moeilijkheidsgraad.

In zoverre het de vakken van het examen en de bekwaamheid en geschiktheid vaststelt die moeten worden beoordeeld, strekt artikel 3 van het bestreden decreet ertoe op een brede en uniforme manier na te gaan of de kandidaten voor de studies geneeskunde en tandheelkunde in staat zijn te slagen voor die studies en later het beroep waartoe zij leiden, te beoefenen. Het houdt aldus rekening met de noden en mogelijkheden zowel van de gemeenschap als van de individuen. De decreetgever kan in dat opzicht alleen rekening houden met de huidige bekwaamheden van de kandidaten en niet met de mogelijke ontwikkeling van hun persoonlijkheid, die niet het voorwerp kan uitmaken van een objectieve beoordeling. Hoewel het juist is dat de studenten die reeds het programma van Blok 1 van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde gedurende een of twee academiejaren hebben gevolgd, zich niet bevinden in dezelfde situatie als de leerlingen die het secundair onderwijs beëindigen en dat die studenten sommige in het secundair onderwijs onderrichte vakken moeten herhalen om zich voor te bereiden op het ingangsexamen, zijn die studenten daarentegen in verschillende opzichten beter voorbereid dan die leerlingen, aangezien zij lessen hebben gevolgd die verband houden met de vakken van het examen en zij enkele van de vereiste bekwaamheden hebben kunnen ontwikkelen, althans in de wetenschappelijke vakken. Zij worden in het algemeen niet benadeeld ten opzichte van die leerlingen. Artikel 3 van het bestreden decreet is dus niet zonder redelijke verantwoording ten aanzien van het door de decreetgever nagestreefde doel. Door het vereiste niveau te bepalen, heeft de decreetgever overigens een essentieel element van de organisatie van dat onderwijs gepreciseerd, overeenkomstig artikel 24, § 5, van de Grondwet.

Ten slotte stelt artikel 2 van het bestreden decreet de regels inzake de samenstelling van de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen nauwkeurig vast en voorziet het in paragraaf 3, tweede lid, erin dat de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen zich in het kader van haar opdrachten kan laten bijstaan door deskundigen.

B.10.4. Het eerste onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde onderdeel van het vierde middel B.11.1. Artikel 7 van het bestreden decreet maakt het de kandidaat enkel mogelijk om het ingangs- en toelatingsexamen af te leggen gedurende een academiejaar binnen de vijf academiejaren volgend op de datum waarop het examen voor de eerste keer werd afgelegd, behoudens overmacht die door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen behoorlijk wordt vastgesteld.

B.11.2. Het Hof moet zich over dat artikel 7 alleen uitspreken in zoverre het een verband vertoont met artikel 13 van het bestreden decreet, zoals gepreciseerd in B.4.5. Met toepassing van dat artikel 13 waren de studenten die waren ingeschreven voor Blok 1 van het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde voor het academiejaar 2016-2017 en die, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 een verminderingsovereenkomst hebben gesloten op het einde van de zittijd van januari 2017, ertoe gehouden het ingangs- en toelatingsexamen bedoeld in artikel 1 van het bestreden decreet af te leggen om hun studies voort te zetten. Bij zijn arrest nr. 103/2017 heeft het Hof dat artikel 13 geschorst, maar uitsluitend in zoverre het de studenten, die een verminderd programma hebben gevolgd en die geslaagd zijn voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet, verhindert om de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus te verwerven alvorens te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen.

Aangezien de studenten op wie artikel 7 van het in het kader van het onderhavig beroep tot vernietiging bestreden decreet betrekking heeft studies geneeskunde of tandheelkunde voortzetten die vóór de inwerkingtreding van de bepaling waren aangevat, en aangezien dat decreet hen ertoe verplicht te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen om die studies voort te zetten na het eerste jaar van het studieprogramma, is het verantwoord de mogelijkheid die hun wordt geboden om dat examen af te leggen, te beperken tot twee academiejaren. Het zou immers niet redelijk verantwoord zijn om hun toe te laten hun studies na die twee academiejaren voort te zetten, ondanks het feit dat zij herhaaldelijk niet zijn geslaagd voor het ingangsexamen en terwijl zij reeds waren ingeschreven voor die studies één of twee jaar vóór het afleggen van het ingangs- en toelatingsexamen.

In elk geval staat artikel 7 van het bestreden decreet een afwijking toe in geval van overmacht die door de examencommissie voor het ingangs- en toelatingsexamen behoorlijk wordt vastgesteld.

B.11.3. Het derde onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het zesde onderdeel van het vierde middel B.12.1. In een zesde onderdeel verwijt de verzoekende partij de bestreden bepalingen de kandidaten voor het ingangs- en toelatingsexamen die het secundair onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap hebben gevolgd en wier moedertaal het Duits is, te discrimineren.

B.12.2. Alleen artikel 13 van het bestreden decreet kan worden beoogd door dat zesde onderdeel in de onderhavige zaak. De in artikel 13 beoogde studenten zijn echter reeds ingeschreven gedurende een of twee academiejaren voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde en hebben dus universitair onderwijs in het Frans gevolgd. Bijgevolg is hun gelijke behandeling niet zonder redelijke verantwoording.

B.12.3. Het zesde onderdeel van het vierde middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het vijfde middel B.13.1. Het vijfde middel is afgeleid uit de schending van artikel 24, § 3, van de Grondwet, van artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 13, lid 2, c), van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, van het recht op de vrije keuze van een beroepsactiviteit gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en bij artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

De verzoekende partij verwijt artikel 13 van het bestreden decreet de studenten die 45 studiepunten hebben behaald, te discrimineren. Dat artikel maakt een onderscheid tussen de studenten die het slaagattest na het vergelijkend examen op het einde van het jaar hebben verkregen, en de studenten die dat attest niet hebben verkregen, zonder diegenen die op het einde van het academiejaar minstens 45 studiepunten hebben behaald en diegenen die geen 45 studiepunten hebben behaald, verschillend te behandelen. Met toepassing van het decreet van 7 november 2013 is, voor de meerderheid van de universitaire en hogere studies, het behalen van 45 studiepunten echter de enige slaagvoorwaarde om over te gaan naar het hogere jaar. De student die minstens 45 studiepunten heeft behaald, heeft aangetoond dat hij bekwaam is om de studies geneeskunde en tandheelkunde voort te zetten of op zijn minst om tot die studies te worden toegelaten. Het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State wordt ter ondersteuning van die stelling aangevoerd.

De verzoekende partij verwijt artikel 13 overigens om dezelfde redenen de studenten te discrimineren die 60 studiepunten hebben behaald en nog meer hebben aangetoond dat zij bekwaam zijn om tot de studies geneeskunde te worden toegelaten. Die gelijke behandeling heeft bovendien ernstigere gevolgen voor hen, daar zij, zonder attest voor toelating tot het vervolg van het programma en zonder het attest van slagen voor het vergelijkend examen, niet alleen zullen worden verhinderd om studiepunten van Blok 2 op te nemen, maar eveneens zullen worden verhinderd zich in te schrijven voor het academiejaar 2017-2018 voor het programma van Bachelor in de geneeskunde of tandheelkunde. Zij worden dus minder goed behandeld dan de studenten die minder studiepunten hebben behaald.

De verzoekende partij verwijt artikel 13 van het bestreden decreet ten slotte de studenten te discrimineren die zijn geslaagd voor hun verminderingsovereenkomst, aangezien zij op dezelfde manier worden behandeld als de studenten die niet zijn geslaagd voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet. Een ingangsexamen opleggen aan de studenten die hebben aangetoond dat zij bekwaam zijn om hun studies voort te zetten, houdt geen enkele meerwaarde in en laat niet toe om het doel te verwezenlijken dat erin zou bestaan de gevolgen van het in 2016-2017 georganiseerde vergelijkend examen te « redden ». De studenten die de verminderingsovereenkomst in de loop van het jaar 2016-2017 hebben gesloten, konden het vergelijkend examen immers niet afleggen.

B.13.2. Gelet op het belang om in rechte te treden, zoals gepreciseerd in B.4.5, dient het Hof alleen de derde grief te onderzoeken.

B.13.3. De gelijke behandeling, ten aanzien van de verplichting om een ingangs- en toelatingsexamen voor de studies geneeskunde en tandheelkunde af te leggen, van de studenten die reeds ingeschreven zijn voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde en die de in hun verminderingsovereenkomst bepaalde studiepunten hebben behaald en de studenten die reeds zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde en die niet alle in hun verminderingsovereenkomst bepaalde studiepunten hebben behaald, vergt een redelijke verantwoording, rekening houdend met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en met de vrijheid en gelijkheid van onderwijs.

Immers, de eerstgenoemde studenten zijn geslaagd voor het in hun verminderingsovereenkomst bepaalde programma en met dat slagen moet rekening worden gehouden om hun bekwaamheid te beoordelen om het tweede deel van dat eerste jaar voort te zetten en om voor het ingangs- en toelatingsexamen te slagen, zodat ze toegelaten worden tot het vervolg van het programma van de cyclus. Ofschoon redelijkerwijze kan worden verantwoord dat de decreetgever studenten die voor minder dan de helft van het eerste jaar van de cyclus geslaagd zijn niet toestaat dat eerste jaar voort te zetten zonder te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen, volstaat die verantwoording niet wanneer de student geslaagd is voor de helft van dat eerste jaar.

Uit de in B.2 geciteerde parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de studenten die reeds voor de studies in de medische wetenschappen en de tandheelkundige wetenschappen zijn ingeschreven verplicht om het ingangsexamen en toelatingsexamen af te leggen indien zij niet het attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus hebben verkregen om « de gevolgen van het vergelijkend examen » niet « te vernietigen ».

De studenten die, zoals de verzoekende partij een verminderd programma hebben gevolgd, met toepassing van artikel 150, § 2, van het decreet van 7 november 2013, behoren echter niet tot de groep van studenten die gehouden waren tot het vergelijkend examen dat werd georganiseerd in juni 2017. Zij werden uitgesloten van deelname aan dat vergelijkend examen voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus, aangezien hun jaarlijks, verminderd, programma hen niet in staat stelde de eerste 60 studiepunten van het programma van de cyclus te behalen. Het is op het einde van het academiejaar 2017-2018 dat zij ertoe gehouden zouden zijn om het vergelijkend examen af te leggen en zich nuttig te rangschikken, voor zover zij 45 studiepunten hebben behaald, indien het bestreden decreet niet in werking was getreden.

Het ingangs- en toelatingsexamen dat zij met toepassing van artikel 13 van het bestreden decreet moeten afleggen, is voor hen niet een nieuwe kans om hun studies in de medische wetenschappen of de tandheelkundige wetenschappen te kunnen voortzetten. Hoewel die studenten hun studies niet konden voortzetten bij gebrek aan een attest voor toelating tot het vervolg van het programma van de cyclus, dat wordt uitgereikt na het vergelijkend examen en dat het redelijkerwijze kan worden verantwoord dat zij moeten slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen dat het vergelijkend examen vervangt, is het niet redelijk verantwoord, voor die studenten, de verplichting om te slagen voor een vergelijkend toelatingsexamen op het einde van het eerste jaar van de cyclus dat zij niet konden afleggen in 2016-2017 te vervangen door de verplichting om in september 2017 te slagen voor een ingangs- en toelatingsexamen tot de cyclus om gedurende het academiejaar 2017-2018 het verminderd programma te kunnen voortzetten dat zij gedurende het academiejaar 2016-2017 hebben aangevat en waarvoor zij geslaagd zijn.

B.13.4. Het middel dat is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 24, § 3, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 2 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, is gegrond, doch uitsluitend in zoverre artikel 13 van het bestreden decreet de studenten, die vóór de inwerkingtreding van dat decreet zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en tandheelkunde, die een verminderd programma hebben gevolgd en die zijn geslaagd voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet, verhindert om de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus te verwerven alvorens te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen.

B.13.5. Artikel 13 van het bestreden decreet dient te worden vernietigd in de in B.13.4 aangegeven mate.

Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 13 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 29 maart 2017 betreffende de studie geneeskunde en de studie tandheelkunde, doch enkel in zoverre het de studenten die vóór de inwerkingtreding van dat decreet zijn ingeschreven voor de studies van de eerste cyclus in de geneeskunde en in de tandheelkunde, die een verminderd programma hebben gevolgd en die geslaagd zijn voor de cursussen waarin hun verminderingsovereenkomst voorziet, verhindert om de eerste 60 studiepunten van het studieprogramma van de eerste cyclus te verwerven alvorens te slagen voor het ingangs- en toelatingsexamen; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 30 november 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^