gepubliceerd op 22 juli 2013
Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen
27 MEI 2013. - Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1 . - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2 . - Wijzigingen van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen
Art. 2.In artikel 2, c), van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen wordt het woord « gerechtelijke » ingevoegd tussen de woorden « verzoekschrift of » en de woorden « beslissingen genomen ».
Art. 3.In dezelfde wet, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 2/1.Onverminderd de aard van de schuldvorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten met opeenvolgende prestaties en onverminderd het effect op de schuldvordering, van een betaling die is gebeurd na de opening van de procedure, wordt de aard van de schuldvordering bepaald op het ogenblik van het openen van de procedure. ».
Art. 4.In artikel 3 van dezelfde wet worden de woorden « de landbouwers, » ingevoegd tussen de woorden « wetboek van koophandel » en de woorden « de landbouwvennootschap ».
Art. 5.In artikel 5 van dezelfde wet wordt het vijfde lid vervangen als volgt : « Elke belanghebbende kan alleen bij een verzoekschrift dat, op straffe van nietigheid de middelen en de conclusies bevat vrijwillig tussenkomen in de bij deze wet bepaalde procedures. Een gedwongen tussenkomst kan alleen gebeuren bij dagvaarding of vrijwillige verschijning overeenkomstig artikel 706 van het Gerechtelijk Wetboek. ».
Art. 6.In artikel 6 van dezelfde wet wordt het derde lid vervangen als volgt : « Een kennisgeving geschiedt bij gewone brief of per elektronische post. ».
Art. 7.In dezelfde wet, wordt een artikel 6/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 6/1.§ 1. De Koning kan, na het advies te hebben ingewonnen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de voorwaarden bepalen waaraan de aangiften, mededelingen en kennisgevingen die volgens deze wet elektronisch mogen gedaan worden, moeten voldoen om te waarborgen dat zij daadwerkelijk uitgaan van degene die ze doet of dat de geadresseerde ze daadwerkelijk ontvangen heeft. § 2. Zonder wie dan ook te verplichten een rechtshandeling te stellen via elektronische weg als geen wettelijke bepaling erin voorziet, kan de Koning eveneens, binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van dit artikel, elke wettelijke bepaling aanpassen die een rem zou vormen voor de elektronische afhandeling van de procedures van gerechtelijke reorganisatie.
De koninklijke besluiten genomen krachtens het eerste lid zijn opgeheven wanneer ze niet bij wet bekrachtigd zijn binnen vijftien maanden na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. ».
Art. 8.In artikel 10 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het derde lid worden de woorden « twee kwartalen » vervangen door de woorden « een kwartaal »;b) in het vierde lid worden de woorden « twee kwartalen » vervangen door de woorden « een kwartaal »;c) tussen het vierde en het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : « De externe accountant, de externe belastingconsulent, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor die in de uitoefening van hun opdracht gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming van de schuldenaar in het gedrang kunnen brengen, lichten deze laatste hiervan op een omstandige wijze in, in voorkomend geval via zijn bestuursorgaan.Indien de schuldenaar binnen een termijn van een maand vanaf die kennisgeving niet de nodige maatregelen treft om de continuïteit van de onderneming voor een minimumduur van twaalf maanden te waarborgen, kan de externe accountant, de externe belastingconsulent of de bedrijfsrevisor de voorzitter van de rechtbank van koophandel daarvan schriftelijk inlichten. In dat geval is artikel 458 van het Strafwetboek niet toepasselijk. ».
Art. 9.In artikel 12 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1 wordt tussen het vierde en het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende : « De rechter mag bij de externe accountant, de externe belastingsconsulent, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor van de schuldenaar, inlichtingen inwinnen nopens de aanbevelingen die zij gedaan hebben aan de schuldenaar en, in voorkomend geval, nopens de maatregelen die genomen zijn om de continuïteit van de onderneming te waarborgen.In dat geval is artikel 458 van het Strafwetboek niet van toepassing. »; b) in paragraaf 1, vijfde lid, worden de woorden « tot tweemaal toe » opgeheven en wordt het lid aangevuld met de volgende zinnen : »De bijstand van een griffier is niet vereist.De rechter kan geheel alleen proces-verbaal opmaken van zijn bevindingen en van de afgelegde verklaringen. »; c) paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De rechter beëindigt het onderzoek binnen een termijn van vier maanden. Wanneer de rechter dit onderzoek heeft beëindigd, stelt hij binnen de voornoemde termijn een verslag op over de gedane verrichtingen en voegt er zijn conclusie aan toe. Het verslag wordt gevoegd bij de verzamelde gegevens en medegedeeld aan de kamer voor handelsonderzoek, aan de voorzitter van de rechtbank en aan het openbaar ministerie. De kamer voor handelsonderzoek kan beslissen het onderzoek te verlengen voor een duur die niet meer dan vier maanden mag bedragen. ».
Art. 10.In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 2, wordt de inleidende zin vervangen als volgt : « Op straffe van niet-ontvankelijkheid, voegt hij bij zijn verzoekschrift : »;b) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt : « 3° de vermelding van een elektronisch adres waarbij hij zolang de procedure duurt, kan worden bereikt en waaruit hij de ontvangst kan melden van de ontvangen mededelingen;»; c) in paragraaf 2, 4°, worden de woorden « die volgens de statuten hadden moeten neergelegd zijn en de eventueel nog niet neergelegde jaarrekening van het laatste boekjaar » ingevoegd tussen de woorden « de twee recentste jaarrekeningen » en de woorden « of, indien de schuldenaars »;d) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 5° vervangen als volgt : « 5° een boekhoudkundige staat die het actief en het passief weergeeft en de resultatenrekening die maximum drie maanden oud is, opgesteld onder toezicht van een bedrijfsrevisor, een externe accountant, een externe erkend boekhouder of een externe erkende boekhouder-fiscalist; »; e) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 6° vervangen als volgt : « 6° een begroting met een schatting van de inkomsten en uitgaven voor ten minste de duur van de gevraagde opschorting, opgesteld met de bijstand van een externe accountant, een externe erkende boekhouder, een externe erkende boekhouder-fiscalist of een bedrijfsrevisor;op advies van de Commissie voor boekhoudkundige normen kan de Koning een model opleggen van geraamde begroting; »; f) in paragraaf 2, 8°, worden de woorden « zo mogelijk, » opgeheven;g) in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 10° opgeheven;h) paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : « Daarnaast kan de schuldenaar bij zijn verzoekschrift alle andere stukken voegen die hij nuttig oordeelt om het verzoek toe te lichten. »; i) in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden « Binnen vier en twintig uren » vervangen door de woorden « Binnen achtenveertig uren »;j) paragraaf 4 wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 20 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 20.§ 1. Ter griffie wordt een dossier van de gerechtelijke reorganisatie gehouden waarin alle elementen met betrekking tot deze procedure en de grond van de zaak voorkomen, met inbegrip van de verslagen van de gerechtsmandatarissen en voorlopige bestuurders, evenals de verslagen van de gedelegeerd rechter en de adviezen van het openbaar ministerie. § 2. De neerlegging, zowel materieel als elektronisch, van een titel door de schuldeiser in het dossier van de gerechtelijke reorganisatie stuit de verjaring van de schuld. Zij geldt ook als ingebrekestelling. § 3. De Koning bepaalt vanaf wanneer de dossiers of een deel ervan, elektronisch van op afstand zullen kunnen worden geraadpleegd. § 4. Iedere partij in de procedure en elke schuldeiser die voorkomt op de in artikel 17, § 2, 7°, vermelde lijst krijgt inzage van het dossier.
Iedere andere persoon die een rechtmatig belang kan aantonen, kan aan de gedelegeerd rechter toestemming vragen om inzage te krijgen van het dossier of van een deel ervan. § 5. De raadpleging van op afstand van het elektronisch dossier of het verkrijgen van een afschrift van het dossier op een materiële drager geven aanleiding tot de betaling van een retributie waarvan het bedrag door de Koning wordt bepaald. De raadpleging van het dossier is kosteloos voor de door de Koning bepaalde categorieën van personen of instellingen. § 6. De Koning bepaalt op advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer hoe de toegang tot het in dit artikel bedoelde dossier wordt toegekend, welke gegevens slechts op beperkte wijze toegankelijk zijn en de wijze waarop de vertrouwelijkheid en de bewaring van het dossier worden gewaarborgd. ».
Art. 12.In artikel 21 van dezelfde wet worden de woorden « de rechtbank » telkens vervangen door de woorden « de rechtbank of de gedelegeerd rechter ».
Art. 13.Artikel 23 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 23.§ 1. De procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt geopend zodra de continuïteit van de onderneming, onmiddellijk of op termijn, bedreigd is en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift is neergelegd. § 2. Indien de schuldenaar een rechtspersoon is, wordt de continuïteit van zijn onderneming in elk geval geacht bedreigd te zijn wanneer de verliezen het nettoactief hebben herleid tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal. § 3. De staat van faillissement van de schuldenaar sluit op zich niet uit dat een procedure van gerechtelijke reorganisatie kan worden geopend of voortgezet. § 4. Het ontbreken van de in artikel 17, § 2, bepaalde stukken sluit niet uit dat toepassing wordt gemaakt van artikel 59, § 2. § 5. Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die minder dan drie jaar tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, kan de procedure van gerechtelijke reorganisatie enkel geopend worden indien ze strekt tot overdracht, onder gerechtelijk gezag, van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten.
Wanneer het verzoek uitgaat van een schuldenaar die meer dan drie maar minder dan vijf jaar tevoren reeds het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie heeft aangevraagd en verkregen, mag de nieuwe procedure van gerechtelijke reorganisatie niet terugkomen op de verworvenheden van de schuldeisers die zijn verkregen tijdens de vorige procedure. ».
Art. 14.In artikel 24 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De rechtbank behandelt het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie.
Behoudens verzaking aan deze oproeping wordt de schuldenaar uiterlijk drie vrije dagen voor de zitting opgeroepen door de griffier.
De schuldenaar wordt in raadkamer gehoord, tenzij hij uitdrukkelijk de wil heeft geuit om in openbare terechtzitting te worden gehoord.
Nadat zij het verslag van de gedelegeerd rechter heeft gehoord, doet de rechtbank uitspraak bij vonnis binnen een termijn van acht dagen na de behandeling van het verzoek. Indien een verzuim of onregelmatigheid bij de neerlegging van de stukken niet van die aard is dat de rechtbank daardoor wordt verhinderd te onderzoeken of de in artikel 23 bepaalde voorwaarden vervuld zijn en indien dat verzuim of die onregelmatigheid door de schuldenaar kan worden hersteld, kan de rechtbank, nadat de schuldenaar gehoord is, de zaak voor verdere behandeling uitstellen of artikel 769, tweede lid, van het Gerechtelijk wetboek toepassen. » b) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4.In het vonnis waarbij de procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt geopend of in elke latere beslissing, kan de rechtbank aan de schuldenaar bijkomende informatieverplichtingen opleggen om de opvolging van de procedure te vergemakkelijken.
De rechtbank kan inzonderheid aan de schuldenaar opleggen op bepaalde tijdstippen de volgens een model bepaald door de rechtbank opgestelde lijst van schuldeisers neer te leggen in het dossier. De Koning kan bepalen op welke wijze de lijst moet worden neergelegd.
Indien de schuldenaar deze verplichtingen niet naleeft kan de rechtbank handelen zoals bepaald in artikel 41, of desgevallend de aanvraag tot verlenging, zoals bepaald in artikel 38, weigeren. ».
Art. 15.In artikel 26 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1, tweede lid, 3°, worden de woorden « met hun adres » vervangen door de woorden « met het elektronisch adres waarop de elektronische mededelingen aan de gedelegeerd rechter moeten worden gericht en met het adres van de gerechtsmandataris »;b) in paragraaf 1, tweede lid, 4°, worden de woorden « het doel of de doelstellingen van de procedure, » ingevoegd tussen het cijfer « 4° » en de woorden « de einddatum van »;c) paragraaf 1, tweede lid, wordt aangevuld met een 6°, luidende : « 6° in voorkomend geval, de wijze waarop toegang kan verkregen worden tot het elektronisch dossier.»; d) paragraaf 2 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : « Bovendien voegt hij bij die mededeling de in artikel 17, § 2, 7°, bedoelde lijst van schuldeisers. De in deze paragraaf bedoelde mededeling kan elektronisch worden gedaan.
De schuldenaar bezorgt de griffier, hetzij elektronisch, hetzij op een materiële drager, een kopie van de in dit artikel bedoelde mededeling om ze op te nemen in het in artikel 20 bedoelde dossier.
De schuldenaar bezorgt de griffie alle ontvangstbewijzen of alle opmerkingen die de schuldeiser heeft gemaakt over die mededeling, om ze op te nemen in het in artikel 20 bedoelde dossier.
De Koning kan bepalen welke gegevens in de mededeling moeten opgenomen worden en volgens welk model deze moet worden opgesteld. ».
Art. 16.Artikel 28 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 28.§ 1. Als de schuldenaar of een van zijn organen een kennelijke grove tekortkoming hebben begaan, kan de rechtbank voor de duur van de opschorting een of meer gerechtsmandatarissen aanstellen, die zij belast met een opdracht waarvan zij de inhoud en duur nauwkeurig bepaalt. § 2. Als de schuldenaar of een van zijn organen een kennelijke grove fout hebben begaan of blijk geven van kennelijke kwade trouw, kan de rechtbank voor de duur van de opschorting een voorlopige bestuurder aanstellen die hen vervangt en belast wordt met het bestuur van de onderneming van de natuurlijke persoon of van de rechtspersoon. § 3. De rechtbank doet uitspraak op verzoek van elke belanghebbende of van het openbaar ministerie in het vonnis dat de procedure van de gerechtelijke reorganisatie opent of in een later vonnis, na de middelen van de schuldenaar en het verslag van de gedelegeerd rechter te hebben gehoord.
Voor zover het verzoek gegrond is op fouten te wijten aan een andere welbepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de schuldenaar, moet deze persoon door de schuldenaar tot gedwongen tussenkomst worden opgeroepen. § 4. Op elk ogenblik van de opschorting kan de rechtbank, die op dezelfde wijze wordt aangezocht en uitspraak doet, op verslag van de gerechtsmandataris of de voorlopige bestuurder, de krachtens de paragrafen 1 en 2 genomen beslissing intrekken of de bevoegdheden van de gerechtsmandataris of de voorlopige bestuurder wijzigen. § 5. Die beslissingen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 26, § 1, en er wordt kennis van gegeven overeenkomstig artikel 26, § 3. § 6. Deze bepalingen doen geen afbreuk aan de gemeenrechtelijke vorderingen die strekken tot de aanstelling van gerechtsmandatarissen, al dan niet in de hoedanigheid van voorlopige bestuurder. § 7. Tegen de met toepassing van paragraaf 1 gewezen vonnissen staat geen verzet open. § 8. Hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift dat ter griffie van het hof van beroep wordt neergelegd binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving van het vonnis. De griffier van het hof van beroep geeft kennis van het verzoekschrift bij gerechtsbrief aan de gebeurlijke geïntimeerde en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan zijn advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de neerlegging van het verzoekschrift. ».
Art. 17.Artikel 32 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 32.De opschorting heeft geen weerslag op het lot van de schuldvorderingen die van bij de vestiging van het pand specifiek werden verpand. Vorderingen die deel uitmaken van een in pand gegeven handelszaak worden als dusdanig niet beschouwd als specifiek verpand. ».
Art. 18.Artikel 33 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 33.§ 1. De opschorting staat de vrijwillige betaling door de schuldenaar van schuldvorderingen in de opschorting niet in de weg in zoverre die betaling vereist is voor de continuïteit van de onderneming. § 2. De opschorting komt ten goede aan de echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de schuldenaar, die krachtens de wet medeverbonden is voor de schulden van zijn echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner.
Deze bescherming kan de wettelijk samenwonende partner van wie de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd in de zes maanden vóór het indienen van het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift tot het instellen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, niet tot voordeel strekken. § 3. Onverminderd de toepassing van de artikelen 2043bis tot 2043octies van het Burgerlijk Wetboek komt de opschorting de medeschuldenaars en de schuldenaars van persoonlijke zekerheden niet ten goede.
De natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijke zekerheid voor de schuldenaar heeft gesteld kan niettemin de rechtbank verzoeken dat wordt vastgesteld dat het bedrag van de persoonlijke zekerheid kennelijk niet evenredig is met de mogelijkheid, op het ogenblik waarop de opschorting wordt toegekend, die hij heeft de schuld terug te betalen, waarbij die mogelijkheid moet worden beoordeeld zowel ten aanzien van zijn roerende en onroerende goederen als ten aanzien van zijn inkomsten, en dat hij aldus het voordeel van de opschorting kan genieten. § 4. De schuldvorderingen in de opschorting worden niet in aanmerking genomen in de regelgeving op de overheidsopdrachten om te bepalen of de schuldenaar al dan niet de nadere regels inzake de terugbetaling van de desbetreffende schulden naleeft. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid of het bestuur van de belastingen maakt geen gewag van die schulden in de attesten die ze afleveren. § 5. De in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering wordt niet verhinderd door het vonnis dat de gerechtelijke reorganisatie van de aannemer open verklaart en evenmin door latere beslissingen die door de rechtbank zijn gewezen tijdens de reorganisatie of zijn gewezen met toepassing van artikel 59, § 2. § 6. De artikelen 17, 2°, en 18 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 zijn niet toepasselijk op de betalingen die tijdens de periode van opschorting worden gedaan. ».
Art. 19.In artikel 35 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « door de overeenkomst uit te voeren » ingevoegd tussen de woorden « ongedaan maakt » en de woorden « binnen een termijn »;b) in paragraaf 2, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De uitoefening van dit recht ontneemt de schuldeiser niet het recht zijn eigen prestaties op te schorten.».
Art. 20.In artikel 36 van dezelfde wet worden de woorden « contractueel verschuldigde » ingevoegd tussen de woorden « inbegrip van de » en het woord « rente ».
Art. 21.In artikel 38 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid luidende : « Om ontvankelijk te zijn, dient het verzoekschrift uiterlijk veertien dagen voor het einde van de toegekende termijn te worden neergelegd. »; b) het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4.Het vonnis dat de verlenging toestaat, wordt door toedoen van de griffier, binnen een termijn van vijf dagen na de dagtekening ervan bij uittreksel in het Belgisch Staatsbladbekendgemaakt. ».
Art. 22.Artikel 39, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld met een bepaling onder 3°, luidende : « 3° indien hij de procedure van gerechtelijke reorganisatie aangevraagd heeft om een overdracht onder gerechtelijk gezag te verwezenlijken, dat hij, als de overdracht van de onderneming slechts betrekking heeft op een deel van het vermogen van de rechtspersoon, een reorganisatieplan kan voorstellen voor de rest van het vermogen. ».
Art. 23.Artikel 41 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen : «
Art. 41.§ 1. Wanneer de schuldenaar kennelijk niet meer in staat is de continuïteit van het geheel of een gedeelte van zijn onderneming of van haar activiteiten te verzekeren overeenkomstig het doel van de procedure of wanneer de informatie die aan de gedelegeerd rechter, aan de rechtbank of aan de schuldeisers is verstrekt bij de neerlegging van het verzoekschrift of later kennelijk onvolledig of onjuist is, kan de rechtbank de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie bevelen bij een vonnis dat de procedure afsluit. § 2. De rechtbank doet uitspraak op verzoekschrift van de schuldenaar, op dagvaarding van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende, gericht tegen de schuldenaar, na het verslag van de gedelegeerd rechter en het advies van het openbaar ministerie te hebben gehoord.
In dat geval kan de rechtbank in hetzelfde vonnis het faillissement van de schuldenaar uitspreken of, indien de schuldenaar een vennootschap is, de gerechtelijke vereffening uitspreken, wanneer zulks gevraagd is in het verzoek en aan de voorwaarden hiertoe wordt voldaan. § 3. Wanneer de gedelegeerd rechter van oordeel is dat de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie verantwoord is in het licht van paragraaf 1, stelt hij een verslag op dat hij aan de schuldenaar, de voorzitter van de rechtbank en het openbaar ministerie bezorgt.
De schuldenaar wordt bij gerechtsbrief opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen binnen acht dagen na het bezorgen van het verslag. In de gerechtsbrief wordt vermeld dat de schuldenaar ter terechtzitting zal worden gehoord en dat het openbaar ministerie daar de beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan vorderen.
Ter terechtzitting wordt de schuldenaar gehoord en kan het openbaar ministerie, waarvan het advies wordt gehoord, in voorkomend geval de voortijdige beëindiging van de procedure vorderen. § 4. Het vonnis wordt bekendgemaakt overeenkomstig de bij artikel 26, § 1, bepaalde nadere regels en er wordt kennis van gegeven aan de schuldenaar per gerechtsbrief. ».
Art. 24.In artikel 44 van dezelfde wet wordt het woord « veertien » vervangen door het woord « twintig ».
Art. 25.Artikel 45 van dezelfde wet wordt aangevuld met vier leden, luidende : « De mededeling kan elektronisch worden gedaan.
De schuldenaar bezorgt de griffier, hetzij elektronisch, hetzij op een materiële drager, een kopie van de in dit artikel bedoelde mededeling om ze op te nemen in het in artikel 20 bedoelde dossier.
De schuldenaar bezorgt de griffie alle ontvangstbewijzen of alle opmerkingen die de schuldeiser heeft gemaakt over die mededeling, om ze op te nemen in het in artikel 20 bedoelde dossier.
De Koning kan bepalen welke gegevens in de mededeling moeten opgenomen worden en op welke wijze deze moet worden gedaan. ».
Art. 26.In artikel 46 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De rechtbank kan, uiterlijk vijftien dagen voor de in artikel 53 bedoelde zitting en op verslag van de gedelegeerd rechter, bij op eensluidend verzoek van de schuldeiser en de schuldenaar gewezen beschikking beslissen het bedrag en de hoedanigheden van de schuldvordering te wijzigen die aanvankelijk door de schuldenaar waren vastgesteld.De griffie geeft in dit geval kennis aan de betrokken schuldeiser van het bedrag en de kenmerken waarmee zijn schuldvordering wordt opgenomen.
Indien de schuldeiser de betwisting niet heeft gebracht voor de rechtbank veertien dagen voor de in artikel 53 bedoelde rechtszitting kan hij, onverminderd de toepassing van paragraaf 4, enkel stemmen en in het plan worden opgenomen voor het bedrag voorgesteld door de schuldenaar in de in artikel 45 bedoelde mededeling. »; b) paragraaf 6 wordt aangevuld met een lid luidende : « Wanneer de schuldenaar de lijst verbetert of aanvult nadat de griffier de mededeling bedoeld in artikel 53 gedaan heeft, of wanneer de rechtbank na die mededeling overeenkomstig paragraaf 4 een beslissing neemt, verwittigt de griffier de schuldeisers dat de lijst is verbeterd of aangevuld.Deze mededeling kan bij gewone brief of elektronisch worden gedaan volgens de in artikel 26 bepaalde voorwaarden. ».
Art. 27.In dezelfde wet, wordt een artikel 49/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 49/1.De voorstellen bevatten voor alle schuldeisers een betalingsvoorstel dat niet minder dan 15 procent van het bedrag van de schuldvordering mag bedragen.
Als het plan in een gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers voorziet, mag de behandeling van de openbare schuldeisers die een algemeen voorrecht genieten, niet minder gunstig zijn dan die welke de best behandelde gewone schuldeisers in de opschorting genieten.
Overeenkomstig het derde lid en met een strikte motivering kan in een lager percentage worden voorzien.
Het plan kan voor de hierboven vermelde schuldeisers of categorieën van schuldeisers, lagere percentages voorstellen op basis van dwingende en met redenen omklede vereisten die verband houden met de continuïteit van de onderneming.
Het plan kan geen vermindering of kwijtschelding bevatten van schuldvorderingen die zijn ontstaan uit vóór de opening van de procedure verrichte arbeidsprestaties.
Het plan kan niet voorzien in een vermindering van de onderhoudsschulden, noch van de schulden die voor de schuldenaar voortvloeien uit de verplichting tot herstel van de door zijn schuld veroorzaakte schade die verbonden is aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon.
Het reorganisatieplan kan niet voorzien in een vermindering of kwijtschelding van de strafrechtelijke boeten. ».
Art. 28.Artikel 55 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 55.§ 1. Binnen veertien dagen na de zitting, en in elk geval vóór de vervaldag van de met toepassing van de artikelen 24, § 2, en 38, bepaalde opschorting, beslist de rechtbank of zij al dan niet het reorganisatieplan homologeert. § 2. Indien de rechtbank oordeelt dat de pleegvormen niet werden nageleefd of dat het plan de openbare orde schendt, mag zij bij een met redenen omklede beslissing en vooraleer recht te doen, aan de schuldenaar toestaan een aangepast reorganisatieplan aan de schuldeisers voor te leggen volgens de pleegvormen van artikel 53. In dit geval beslist zij dat de periode van opschorting wordt verlengd, zonder dat de bij artikel 38 bepaalde maximumtermijn echter kan worden overschreden. Zij stelt ook de datum vast van de zitting waarop zal overgegaan worden tot de stemming over het plan. Tegen de op grond van deze paragraaf gewezen beslissingen staat geen verzet of hoger beroep open. § 3. De homologatie kan slechts geweigerd worden in geval van niet-naleving van de pleegvormen die door deze wet worden opgelegd of wegens schending van de openbare orde.
Ze kan niet aan enige voorwaarde onderworpen worden die niet in het reorganisatieplan vervat is noch er enige wijziging in aanbrengen. § 4. Onder voorbehoud van de betwistingen die voortvloeien uit de uitvoering van het reorganisatieplan, sluit het vonnis dat oordeelt over de homologatie, de reorganisatieprocedure af.
Het wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, door toedoen van de griffier. ».
Art. 29.In dezelfde wet, wordt een artikel 55/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 55/1.De rechtbank oordeelt over de homologatie niettegenstaande elke vervolging die is ingesteld tegen de schuldenaar of zijn bestuurders. ».
Art. 30.In artikel 56, tweede lid, van dezelfde wet wordt de zin « Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep, binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt gericht tegen de schuldenaar of tegen de schuldeisers, naar gelang van het geval. » vervangen als volgt : « Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift dat op de griffie van het hof van beroep wordt neergelegd binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt enkel gericht tegen de schuldenaar, als de homologatie is toegekend, of gericht tegen de partijen die tijdens de procedure in het geding bij verzoekschrift zijn tussengekomen, als de homologatie is verworpen. De partijen in hoger beroep kunnen de overige partijen in tussenkomst oproepen. Hoger beroep kan worden ingesteld zelfs voor de bekendmaking van de beslissing over de homologatie. Het hof van beroep doet bij hoogdringendheid uitspraak over het hoger beroep. ».
Art. 31.In artikel 58 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het vierde lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De intrekking heeft tot gevolg dat de schuldenaar en de schuldeisers zich in dezelfde toestand bevinden, behalve wat de voornoemde elementen betreft, als er geen gehomologeerd reorganisatieplan zou geweest zijn.»; b) het artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende : « De rechtbank kan ambtshalve, vanaf de eerste verjaardag van de homologatiebeslissing, de schuldenaar jaarlijks oproepen om verslag uit te brengen over de uitvoering van het collectief akkoord.De verklaringen van de schuldenaar worden door de griffier opgenomen om gevoegd te worden bij het dossier van de gerechtelijke reorganisatie. ».
Art. 32.Artikel 61 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 61.§ 1. Onverminderd de bepalingen van deze wet verduidelijkt een collectieve arbeidsovereenkomst die gesloten is in de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard is door de Koning de nadere regels voor de overdracht van de rechten en verplichtingen van de werknemers die betrokken zijn bij een overdracht van onderneming onder gerechtelijk gezag. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst regelt : 1° de informatieverstrekking aan de bij de overdracht onder gerechtelijk gezag betrokken werknemers, indien er in de onderneming noch een ondernemingsraad noch een vakbondsafvaardiging is;2° de informatie die de gerechtsmandataris moet overmaken aan de verkrijger en de betrokken werknemers op basis van de gegevens die de schuldenaar moet verstrekken;3° het behoud van de rechten en verplichtingen van de bij een overdracht onder gerechtelijk gezag betrokken werknemers, met inbegrip van de afwijkingsmogelijkheden hierop;4° de keuze van de werknemers die zullen worden overgenomen;5° de nadere regels voor het sluiten van een overeenkomst van voorgenomen overdracht tussen de schuldenaar of de gerechtsmandataris en de verkrijger, alsook de inhoud van deze overeenkomst aangaande de rechten en de verplichtingen van de overgenomen werknemers;6° het lot van de schulden jegens de overgenomen werknemers. § 3. De keuze van de werknemers die zullen worden overgenomen, behoort aan de verkrijger.
De keuze van de verkrijger moet worden bepaald door technische, economische en organisatorische redenen en moet gebeuren zonder verboden differentiatie.
Inzonderheid de werknemers-vertegenwoordigers in de overgedragen onderneming of het overgedragen gedeelte van de onderneming mogen niet anders worden behandeld, alleen vanwege de activiteit uitgeoefend als werknemers-vertegenwoordiger in de overgedragen onderneming of het overgedragen gedeelte van de onderneming.
Behoudens bewijs van het tegendeel wordt de afwezigheid van verboden differentiatie geacht bewezen te zijn indien de voor de overdracht onder gerechtelijk gezag bestaande verhouding tussen de werknemers van de overgedragen onderneming of het overgedragen gedeelte van de onderneming en hun vertegenwoordigers in de organen van die onderneming of dat gedeelte van de onderneming na de overdracht behouden blijft. § 4. De in paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst kan de verkrijger en de overgenomen werknemer toestaan om de individuele arbeidsovereenkomst op het ogenblik van de overdracht onder gerechtelijk gezag te wijzigen, voor zover de aangebrachte wijzigingen hoofdzakelijk verband houden met technische, economische of organisatorische redenen. § 5. De verkrijger, de schuldenaar of de gerechtsmandataris kan, bij verzoekschrift dat wordt gericht aan de arbeidsrechtbank van de zetel van de vennootschap of de hoofdinrichting van de schuldenaar, de homologatie vragen van de in paragraaf 2, 5°, bedoelde overeenkomst van voorgenomen overdracht.
De arbeidsrechtbank gaat na of de ondertekenende partijen de wettelijke voorwaarden vervuld hebben en of de openbare orde werd nageleefd.
De rechtbank spreekt zich bij hoogdringendheid uit, na de vertegenwoordigers van de werknemers en de verzoeker te hebben gehoord. § 6. Als de homologatie wordt verleend, kan de verkrijger tot geen andere schulden en verplichtingen worden gehouden dan die welke voorkomen in de overeenkomst waarvan de homologatie is aangevraagd.
Het implementeren van de wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden die collectief zijn overeengekomen of worden toegepast, is onderworpen aan de opschortende voorwaarde van het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst die de bewoordingen ervan overneemt. ».
Art. 33.Artikel 62 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «
Art. 62.De aangewezen gerechtsmandataris organiseert en verricht de door de rechtbank bevolen overdracht door de verkoop of de overdracht van de voor het behoud van het geheel of een gedeelte van de economische activiteit van de onderneming noodzakelijke of nuttige roerende of onroerende activa.
Hij zoekt en wint offertes in en waakt bij voorrang over het behoud van het geheel of een gedeelte van de activiteit van de onderneming, rekening houdend met de rechten van de schuldeisers.
Hij kiest voor de verkoop of de overdracht, openbaar of uit de hand, in welk geval hij in zijn offerteaanvraag de door de bieders te volgen procedure vaststelt. Hij bepaalt inzonderheid de uiterste termijn waarbinnen de offertes hem moeten worden bezorgd en waarna geen enkele nieuwe offerte in aanmerking kan worden genomen. Indien hij voornemens is een offerte mee te delen aan andere bieders teneinde ervoor te zorgen dat één keer of verschillende keren hoger wordt geboden, maakt hij daarvan melding en verduidelijkt hij de wijze waarop dat opbod zal worden georganiseerd. Hij geeft aan, in voorkomend geval, welke waarborgen inzake werkgelegenheid en betaling van de verkoopprijs, alsook welke financiële ondernemingsplannen en -projecten moeten medegedeeld worden. Opdat een offerte in aanmerking zou kunnen worden genomen, moet de geboden prijs voor alle verkochte of overgedragen activa gelijk zijn aan of hoger zijn dan de vermoedelijke waarde van gedwongen tegeldemaking in geval van faillissement of vereffening.
Ingeval een offerte uitgaat van personen die toezicht op de onderneming uitoefenen of hebben uitgeoefend, en die tezelfdertijd via andere rechtspersonen de controle hebben over rechten die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van haar activiteiten, kan die offerte slechts in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat die rechten onder dezelfde voorwaarden toegankelijk zijn voor de andere bieders.
Indien er verscheidene vergelijkbare offertes zijn, geeft de mandataris de voorkeur aan de offerte die het behoud van de werkgelegenheid garandeert door een sociaal akkoord.
Daartoe stelt de aangewezen gerechtsmandataris een of meer ontwerpen van gelijktijdige of opeenvolgende verkopen op, met vermelding van de stappen die hij heeft ondernomen, de voorwaarden van de voorgenomen verkoop en de rechtvaardiging van zijn ontwerpen, en voegt hij voor elke verkoop een ontwerp van akte bij.
Hij deelt zijn ontwerpen mee aan de gedelegeerd rechter en, bij verzoekschrift op tegenspraak, waarvan minstens twee dagen voor de zitting kennis wordt gegeven aan de schuldenaar, vraagt hij aan de rechtbank de machtiging om te kunnen overgaan tot de uitvoering van de voorgestelde verkoop.
De rechtbank neemt geen enkele offerte of offertewijziging na dat verzoekschrift in aanmerking. ».
Art. 34.In artikel 64, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « artikel 62, vierde lid », vervangen door de woorden « artikel 62, zevende lid ».
Art. 35.In artikel 65 van dezelfde wet wordt het derde lid vervangen als volgt : « De prijs van de onroerende goederen die in de overdracht is begrepen, wordt door de aangestelde notaris geïnd en verdeeld overeenkomstig de artikelen 1639 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Het saldo na voldoening van de hypothecaire inschrijvingen wordt aan de gerechtsmandataris overgemaakt om opgenomen te worden in zijn verdeelstaat. ».
Art. 36.In dezelfde wet wordt een artikel 67/1 ingevoegd luidende : «
Art. 67/1.Als de schuldenaar failliet of in staat van gerechtelijke vereffening wordt verklaard vooraleer de gerechtsmandataris zijn opdracht volledig heeft vervuld, verzoekt de gerechtsmandataris de rechtbank hem van zijn opdracht te ontlasten. De rechtbank kan beslissen, op verslag van de gedelegeerd rechter, dat de gerechtsmandataris nog bepaalde opdrachten kan voltooien. De gerechtsmandataris draagt in elk geval de opbrengst van de overdrachten over aan de curator of de vereffenaar voor verdeling.
Het ereloon van de gerechtsmandataris wordt aangerekend op dat van de curator en de vereffenaar. ».
Art. 37.Artikel 69 van dezelfde wet wordt aangevuld met twee leden, luidende : « Te rekenen van het in artikel 60 bedoelde vonnis worden alle middelen van tenuitvoerlegging welke zijn gegrond op schuldvorderingen in de opschorting ten laste van de echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, die vanwege die hoedanigheid samen verbonden is met de schuldenaar voor de schuld van zijn of haar echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, opgeschort tot het in artikel 67, derde lid, bedoelde vonnis.
Deze bescherming kan de wettelijk samenwonende partner van wie de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd in de zes maanden vóór het indienen van het in artikel 17 bedoelde verzoekschrift tot het instellen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, niet tot voordeel strekken. ».
Art. 38.In artikel 70 van dezelfde wet, wordt het vierde lid, vervangen als volgt : « Indien de schuldenaar bevrijd wordt, kan hij niet meer worden vervolgd door zijn schuldeisers. De echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner van de schuldenaar, die samen verbonden is voor de schuld van zijn of haar echtgenoot, gewezen echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, wordt ingevolge de bevrijding van die verplichting ontheven.
Deze bevrijding kan de wettelijk samenwonende partner van wie de verklaring van wettelijke samenwoning werd afgelegd in de zes maanden vóór het indienen van het in artikel 17 bedoelde verzoekschrift tot het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, niet tot voordeel strekken.
De bevrijding komt de medeschuldenaars en de schuldenaars van persoonlijke zekerheden niet ten goede, onverminderd de toepassing van de artikelen 2043bis tot 2043octies van het Burgerlijk Wetboek. ».
Art. 39.In artikel 71 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 2 wordt het tweede lid vervangen als volgt : « De Koning bepaalt de regels en barema's die van toepassing zijn op de met toepassing van de artikelen 27, 28 en 60 aangewezen gerechtsmandatarissen.Hij kan deze bepalen voor de met toepassing van artikel 28 aangewezen voorlopige bestuurders. »; b) in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden « voor de rechtbank » ingevoegd tussen het woord « wordt » en het woord « gericht ». HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten
Art. 40.In artikel 402, § 4, laatste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de programmawet van 27 april 2007, worden de woorden « en, de schuldvorderingen in de opschorting tijdens de periode van opschorting die wordt bedoeld in de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen » ingevoegd tussen de woorden « afbetalingsplan bestaat » en « worden niet beschouwd ».
Art. 41.In artikel 408 van het hetzelfde Wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 december 1998 en gewijzigd bij wet van 14 april 2011, worden de woorden »of een procedure van gerechtelijke reorganisatie » opgeheven.
Art. 42.In titel I, hoofdstuk VI, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, wordt een artikel 161/1 ingevoegd, luidende : «
Art. 161/1.Onverminderd artikel 162, 51°, worden de akten, vonnissen en arresten, betreffende de overeenkomstig de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen ingestelde procedure van gerechtelijke reorganisatie vrijgesteld van de registratierechten die niet worden bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten. ».
Art. 43.Artikel 162 van hetzelfde Wetboek, wordt aangevuld met een bepaling onder 51° luidende : « 51° De akten, vonnissen en arresten betreffende de overeenkomstig de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen ingestelde procedure van gerechtelijke organisatie, behalve : a) de akten die tot bewijs strekken van een overeenkomst onderworpen aan een registratierecht bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten;b) de in artikelen 146 en 147 bedoelde vonnissen en arresten.».
Art. 44.In titel III, hoofdstuk I, afdeling I, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 269/4 ingevoegd luidende : «
Art. 269/4.Voor elke inschrijving van een in de artikelen 17 en 59 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen bedoeld verzoek tot opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, wordt een recht van 1.000 euro geheven. ».
Art. 45.Artikel 281 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij het koninklijk besluit van 28 mei 2003, wordt hersteld als volgt : «
Art. 281.Onverminderd artikel 269/4, worden de akten, vonnissen en arresten, betreffende de overeenkomstig de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen ingestelde procedure van gerechtelijke reorganisatie vrijgesteld van griffierechten. ». HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997
Art. 46.In artikel 8, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, vervangen bij de wet van 31 januari 2009, worden de woorden « ,en spoed vereist is, » opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijzigingen van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 47.In artikel 30bis, § 11, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vervangen bij de wet van 27 april 2007 en gewijzigd bij de wet van 14 april 2011, worden de woorden « of een procedure van gerechtelijke reorganisatie » opgeheven.
Art. 48.In artikel 41quinquies, § 4, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005, worden de woorden « commissaris inzake opschorting » vervangen door de woorden « een gerechtsmandataris ». HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen aan het sociaal recht
Art. 49.In artikel 14 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, laatst gewijzigd bij de wet van 30 december 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « §§ 10 en 11 » vervangen door de woorden « §§ 10, 11 en 12 »;b) paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt : « § 6.De berekening van het gemiddeld aantal gewoonlijk tewerkgestelde werknemers, bedoeld in de §§ 1 en 2, wordt uitgevoerd op basis van een door de Koning vastgestelde referentieperiode; in geval van overgang van onderneming krachtens overeenkomst in de zin van artikel 21, § 10, of in geval van overdracht onder gerechtelijk gezag in de zin van artikel 21, § 12, tijdens deze referentieperiode, wordt er enkel rekening gehouden met het deel van de referentieperiode na de overgang krachtens overeenkomst of na de overdracht onder gerechtelijk gezag. ».
Art. 50.In artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 januari 1963, 5 maart 1999 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het derde lid wordt aangevuld met de woorden « of § 12 »;b) in het vierde lid worden de woorden « of van een onderneming die het voorwerp is van een gerechtelijk akkoord » opgeheven.
Art. 51.Artikel 21 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 11 juli 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 12, luidende : « § 12. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder « onderneming » de juridische entiteit verstaan.
Het lot van de ondernemingsraad die bestaat op het tijdstip van een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag in de zin van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, wordt, tenzij de partijen bij de overdrachtovereenkomst anders zijn overeengekomen, geregeld door de volgende regels : 1° Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een onderneming : - blijven de bestaande ondernemingsraden fungeren, zo de betrokken ondernemingen hun aard van technische bedrijfseenheid behouden; - wordt, in de andere gevallen, de ondernemingsraad van de nieuwe onderneming gevormd door al de leden van de ondernemingsraden die vroeger werden verkozen bij de betrokken ondernemingen. Deze ondernemingsraad fungeert voor het geheel van het personeel van de betrokken ondernemingen. 2° Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een gedeelte van een onderneming naar een andere onderneming die elk over een ondernemingsraad beschikken : - blijven de bestaande ondernemingsraden fungeren indien de bestaande technische bedrijfseenheden ongewijzigd behouden blijven; - blijft, zo de aard van de technische bedrijfseenheden gewijzigd wordt, de bestaande ondernemingsraad fungeren in de onderneming waarvan een gedeelte overgaat; de personeelsafgevaardigden van de ondernemingsraad die worden tewerkgesteld in het gedeelte van de onderneming dat overgaat, worden toegevoegd aan de ondernemingsraad van de onderneming waarnaar het bedoelde gedeelte is overgegaan. 3° Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een gedeelte van een onderneming met een ondernemingsraad naar een onderneming zonder ondernemingsraad : - blijft de bestaande ondernemingsraad fungeren zo de aard van technische bedrijfseenheid behouden blijft; - blijft, zo de aard van technische bedrijfseenheid gewijzigd wordt, de ondernemingsraad van de onderneming waarvan een gedeelte is overgegaan fungeren met de personeelsafgevaardigden die niet tewerkgesteld waren in het gedeelte van de onderneming dat is overgegaan; - wordt bovendien in de onderneming waarnaar een gedeelte van een andere onderneming is overgegaan een ondernemingsraad opgericht, bestaande uit de personeelsafgevaardigden die worden tewerkgesteld in bedoeld gedeelte. 4° In alle gevallen van overdracht onder gerechtelijk gezag van een onderneming of van een gedeelte ervan, blijven de leden die het personeel vertegenwoordigen en de kandidaten de beschermingsmaatregelen genieten die worden bepaald in de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden.5° Indien de overdracht onder gerechtelijk gezag plaatsvindt nadat de bepaling van de technische bedrijfseenheden definitief is geworden en voor de dag van de verkiezingen, wordt met de overdracht slechts rekening gehouden vanaf de aanstelling van de ondernemingsraad.De regels bepaald in 1° tot 4° zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing tot de eerstvolgende verkiezing van een ondernemingsraad. ».
Art. 52.In artikel 49, tweede lid, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden « en van artikel 76bis » ingevoegd tussen de woorden « van artikel 69 » en de woorden « , dient ».
Art. 53.Artikel 51bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 5 maart 1999, wordt vervangen als volgt : «
Art. 51bis.De berekening van het gemiddeld aantal gewoonlijk tewerkgestelde werknemers, bedoeld in de artikelen 49, 50 en 51, wordt uitgevoerd op basis van een door de Koning vastgestelde referentieperiode; in geval van overgang van onderneming krachtens overeenkomst, in de zin van afdeling 6 van dit hoofdstuk of in geval van overdracht onder gerechtelijk gezag, in de zin van afdeling 7 van dit hoofdstuk, tijdens deze referentieperiode, wordt er enkel rekening gehouden met het deel van de referentieperiode na de overgang krachtens overeenkomst of na de overdracht onder gerechtelijk gezag. ».
Art. 54.In hoofdstuk VIII van dezelfde wet wordt een afdeling 7 ingevoegd, luidende « Overdracht onder gerechtelijk gezag ».
Art. 55.In afdeling 7, ingevoegd bij artikel 54, wordt een artikel 76bis ingevoegd, luidende : «
Art. 76bis.Het lot van de Comités die bestaan op het tijdstip van een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag in de zin van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, wordt, tenzij de partijen bij de overdrachtovereenkomst anders zijn overeengekomen, geregeld door de bepalingen van deze afdeling.
Deze afdeling is van toepassing tot de volgende verkiezing van een Comité.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder « onderneming » de juridische entiteit. ».
Art. 56.In dezelfde afdeling 7 wordt een artikel 76ter ingevoegd, luidende : «
Art. 76ter.Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een onderneming : - blijven de bestaande Comités fungeren, zo de betrokken ondernemingen hun aard van technische bedrijfseenheid behouden; - wordt, in de andere gevallen het Comité van de nieuwe onderneming gevormd door al de leden van de Comités die vroeger werden verkozen bij de betrokken ondernemingen. Dit Comité fungeert voor het geheel van het personeel van de betrokken ondernemingen. ».
Art. 57.In dezelfde afdeling 7 wordt een artikel 76quater ingevoegd, luidende : «
Art. 76quater.Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een gedeelte van een onderneming naar een andere onderneming die beide over een Comité beschikken : - blijven de bestaande Comités fungeren indien de bestaande technische bedrijfseenheden ongewijzigd blijven; - blijft, zo de aard van de technische bedrijfseenheden gewijzigd wordt, het bestaande Comité fungeren in de onderneming waarvan een gedeelte overgaat; de personeelsafgevaardigden van het Comité die worden tewerkgesteld in het gedeelte van de onderneming dat overgaat, worden toegevoegd aan het Comité van de onderneming waarnaar het bedoelde gedeelte is overgegaan. ».
Art. 58.In dezelfde afdeling 7 wordt een artikel 76quinquies ingevoegd, luidende : «
Art. 76quinquies.Bij overdracht onder gerechtelijk gezag van een gedeelte van een onderneming met een Comité naar een onderneming zonder Comité : - blijft het bestaande Comité fungeren, zo de aard van technische bedrijfseenheid behouden blijft; - blijft, zo de aard van technische bedrijfseenheid gewijzigd wordt, het Comité van de onderneming waarvan een gedeelte is overgegaan, fungeren met de personeelsafgevaardigden die niet tewerkgesteld waren in het gedeelte van de onderneming dat is overgegaan; - wordt bovendien, in de onderneming waarnaar een gedeelte van een andere onderneming is overgegaan, een Comité opgericht bestaande uit de personeelsafgevaardigden die worden tewerkgesteld in bedoeld gedeelte. ».
Art. 59.In dezelfde afdeling 7 wordt een artikel 76sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 76sexies.In alle gevallen van overdracht onder gerechtelijk gezag van een onderneming of van een gedeelte ervan, blijven de leden die het personeel vertegenwoordigen en de kandidaten de beschermingsmaatregelen genieten die worden bepaald in de voornoemde wet van 19 maart 1991. ».
Art. 60.In dezelfde afdeling 7 wordt een artikel 76septies ingevoegd, luidende : «
Art. 76septies.Indien de overdracht onder gerechtelijk gezag plaatsvindt nadat de bepaling van de technische bedrijfseenheden definitief is geworden en voor de dag van de verkiezingen, wordt met de overdracht slechts rekening gehouden vanaf de aanstelling van het Comité. De in de artikelen 76ter tot 76sexies bepaalde regels zijn in dat geval van toepassing. ». HOOFDSTUK 7. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding
Art. 61.Artikel 32 is toepasselijk op overdrachten van onderneming onder gerechtelijk gezag die het gevolg zijn van een verzoekschrift dat wordt neergelegd of een dagvaarding die wordt betekend vanaf de inwerkingtreding van dit artikel.
Art. 62.Met uitzondering van de artikelen 7 en 42 tot 45 treedt deze wet in werking tien dagen nadat ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Artikel 7 en 42 tot 45 treden in werking op de door de Koning bepaalde datum, en ten laatste op 31 december 2014.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 27 mei 2013.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2012_2013 Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 53-2692 - 2012/2013 : Nr.1 : Wetsontwerp.
Nr. 2 : Amendementen.
Nr. 3 : Verslag.
Nr. 4 : Tekst aangenomen door de commissie.
Nr. 5 : Amendementen.
Nr. 6 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.
Integraal Verslag : 2 mei 2013.