gepubliceerd op 15 mei 2003
Wet tot instelling van een basis-bankdienst
24 MAART 2003. - Wet tot instelling van een basis-bankdienst (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder : 1° kredietinstelling: de kredietinstelling zoals gedefinieerd bij artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, voor zover de activiteit er onder meer in bestaat zichtrekeningen aan te bieden aan de consumenten;2° consument: iedere natuurlijke persoon die in het kader van de onder deze wet vallende verrichtingen, handelt met een oogmerk dat kan worden geacht vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten en die in België zijn hoofdverblijf heeft.
Art. 3.§ 1. Iedere kredietinstelling moet de basis-bankdienst aanbieden zoals gedefinieerd in § 2. Elke consument heeft recht op de basis-bankdienst. § 2. De basis-bankdienst is een zichtrekening die bestaat uit : 1° het openen, het beheer en het sluiten van de zichtrekening;2° de terbeschikkingstelling van overschrijvingen die handmatig en afhankelijk van de kredietinstelling ook elektronisch kunnen gebeuren;3° de mogelijkheid om doorlopende betalingsopdrachten te geven en facturen te domiciliëren;4° de mogelijkheid om in België geld in deposito te geven.Onder deposito moet worden verstaan: de storting van contanten, de boeking van cheques en circulaire cheques; 5° de mogelijkheid om geld af te halen in België aan het loket en, afhankelijk van de kredietinstelling, ook elektronisch;6° de periodieke terbeschikkingstelling van rekeninguittreksels in België. De Koning kan de lijst van deze verrichtingen wijzigen en aanvullen. § 3. De maximale prijs voor deze dienst mag het bedrag van 12 EUR per jaar niet overschrijden.
De Koning kan dit tarief aanpassen. § 4. De Koning bepaalt het aantal verrichtingen dat vervat is in de prijs bedoeld in § 3. § 5. Ingeval het toegestane aantal verrichtingen wordt overschreden, mag de kredietinstelling die verrichtingen tegen het gewone tarief aanrekenen.
De Koning kan een maximale prijs per verrichting vaststellen. § 6. De verrichtingen uitgevoerd in het kader van de basis-bankdienst worden niet uitgevoerd wanneer zij leiden tot een debetstand.
Art. 4.§ 1. De consument die een basis-bankdienst aanvraagt, mag niet reeds beschikken over een basis-bankdienst, een zichtrekening of andere gebonden producten bij een kredietinstelling. § 2. De Koning stelt een lijst op van de gebonden producten die verenigbaar zijn voor de toekenning of het behoud van de basis-bankdienst. § 3. Het aanvraagformulier bevat een verklaring waarin de consument bevestigt niet reeds te beschikken over een basis-bankdienst of een zichtrekening.
Art. 5.§ 1. Er wordt een Compensatiefonds opgericht voor het verlenen van een basis-bankdienst; dit fonds wordt beheerd door de Nationale Bank van België. § 2. Elke kredietinstelling die, in percentage, een aantal basis-bankdiensten beheert dat proportioneel gezien hoger ligt dan het economisch belang van die instelling op de Belgische markt, kan verzoeken om een tegemoetkoming van het Compensatiefonds.
De Koning stelt de criteria vast die het mogelijk maken het economisch belang te bepalen van de kredietinstellingen op de Belgische markt. § 3. Elke kredietinstelling moet bijdragen tot de financiering van het Fonds, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.
Die verplichting geldt tevens voor de kredietinstellingen die vallen onder het recht van een andere Lidstaat van de Europese Unie die in België de diensten verlenen die bepaald zijn in artikel 3, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. § 4. De Nationale Bank van België bepaalt elk jaar de bijdrage en het deel dat aan iedere kredietinstelling wordt toegekend op basis van het verschil tussen de reële kosten van de kredietinstellingen en de maximale forfaitaire prijs krachtens artikel 3, § 3, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt. § 5. Elke kredietinstelling moet het aantal basis-bankrekeningen dat werd geopend, kunnen bewijzen.
De kredietinstelling die de basis-bankdienst aanbiedt, deelt de Nationale Bank van België het aantal rekeningen mee dat werd geopend op basis van deze wet, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.
De Koning stelt, voor de duur die Hij bepaalt, de criteria vast die het mogelijk maken om onder de rekeningen die bestaan op de dag dat de wet in werking treedt, die te identificeren die worden gelijkgesteld met de basis-bankdienst en die in aanmerking kunnen worden genomen voor de bepaling van het deel dat wordt toegekend aan elke kredietinstelling. § 6. De Nationale Bank van België meldt aan het bevoegde orgaan, bedoeld in artikel 7, de informatie betreffende de consumenten die over meer dan één basisbankrekening beschikken, volgens de nadere regels die de Koning bepaalt.
Art. 6.§ 1. De kredietinstelling mag een aanvraag weigeren of de basis-bankdienst opzeggen in geval van oplichting, misbruik van vertrouwen, frauduleus bankroet, valsheid in geschrifte of witwassen van kapitalen door de consument, en niet-naleving van artikel 4, §§ 1 en 2. § 2. De kredietinstelling brengt haar beslissing van weigering of opzegging onverwijld ter kennis aan het bevoegde orgaan, bedoeld in artikel 7.
Dit orgaan kan de beslissing van de kredietinstelling vernietigen of de tenlasteneming van de basis-bankdienstverlening door een andere kredietinstelling opleggen, volgens de voorwaarden die het bepaalt. § 3. De aanvraag tot opening van een basis-bankdienst dient schriftelijk te geschieden door middel van een formulier dat ter beschikking wordt gesteld door de kredietinstelling.
De Koning kan de vermeldingen bepalen die op het aanvraagformulier moeten voorkomen.
De beslissing tot weigering of opzegging dient op het aanvraagformulier te worden aangebracht. In dit formulier zal een expliciete vermelding worden opgenomen van de volledige naam, het adres en het telefoonnummer van het bevoegde orgaan, bedoeld in artikel 7, ter betwisting van een weigering tot opening of een opzegging van deze basis-bankdienst. De aanvrager of titularis ontvangt in geval van weigering of opzegging een afschrift van het aanvraagformulier.
Art. 7.Om eventuele geschillen tussen de consument en de kredietinstelling te regelen, wordt een buitengerechtelijke klachtenprocedure ingesteld die voorziet in de oprichting van een onafhankelijk orgaan.
Dit orgaan is bevoegd voor de geschillen die voortvloeien uit de toepassing van deze wet.
De Koning kan, ten vroegste twee jaar na de inwerkingtreding van de wet, de nadere regels bepalen van deze procedure, alsook de samenstelling, de werkingsregels en de financiering van het onafhankelijk orgaan.
Art. 8.Met geldboete van 500 tot 20.000 EUR worden gestraft : 1. zij die ter kwader trouw de in deze wet opgenomen bepalingen schenden;2. zij die zich niet voegen naar een vonnis of een arrest dat, als gevolg van een vordering tot staking, overeenkomstig artikel 9 werd gewezen. Wanneer de rechter de in het eerste lid, 1°, omschreven straf uitspreekt, kan hij de kredietinstelling tevens veroordelen tot het terugbetalen van de bedragen die ze van het Compensatiefonds heeft ontvangen.
Wanneer het in artikel 7 bedoelde orgaan van oordeel is dat een bepaalde weigering of opzegging ongegrond is, mag de betrokken kredietinstelling de in artikel 3, § 3, bedoelde maximale forfaitaire prijs voor de basis-bankdienst gedurende twee jaar niet aanrekenen aan de betrokken aanvrager of titularis.
Art. 9.De voorzitter van de rechtbank van koophandel stelt het bestaan vast en beveelt de staking van een zelfs onder het strafrecht vallende daad die een inbreuk op de bepalingen van deze wet uitmaakt.
Art. 10.De op artikel 9 gebaseerde vordering tot staking wordt ingesteld op verzoek van : 1° de belanghebbenden;2° de minister die bevoegd is voor Economische Zaken;3° een beroeps- of interberoepsorganisatie met rechtspersoonlijkheid;4° een vereniging met rechtspersoonlijkheid die tot doel heeft de belangen van de consumenten te verdedigen, op voorwaarde dat zij beantwoordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 98, § 1, 4, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de in het eerste lid, 3° en 4°, bedoelde verenigingen via gerechtelijke weg hun collectieve, statutair bepaalde belangen verdedigen.
De artikelen 99 en 100 van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en de bescherming van de consument zijn eveneens van toepassing.
Art. 11.Alvorens een besluit voor te stellen op basis van de artikelen 3, 4, 6 of 7, raadpleegt de minister de Raad voor het Verbruik en stelt hij de termijn vast, waarbinnen dit advies moet worden uitgebracht. Wanneer deze termijn verstreken is, is het advies niet meer vereist.
Alvorens een besluit voor te stellen op basis van artikel 5, raadpleegt de minister de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Nationale Bank van België en stelt hij de termijn vast, waarbinnen het advies moet worden uitgebracht. Wanneer deze termijn verstreken is, is het advies niet meer vereist.
Alvorens op basis van artikel 5, § 5, tweede lid, en van artikel 5, § 6, een besluit voor te stellen, raadpleegt de minister eveneens de Commissie voor de Berscherming van de Persoonlijke Levenssfeer en stelt hij de termijn vast binnen welke het advies moet worden uitgebracht. Eens die termijn is verstreken, is het advies niet meer vereist.
Art. 12.Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand die volgt op de maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van artikel 3, § 4, artikel 4, § 2, en artikel 11 die in werking treden op de dag van de bekendmaking.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 24 maart 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2000-2001. Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Wetsvoorstel ingediend door Mevr. Karine Lalieux, 50-1370 - nr. 1.
Gewone zitting 2001-2002.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Amendementen, 50-1370 - nrs. 2 tot 9. - Verslag, 50-1370 - nr. 10.
Gewone zitting 2002-2003.
Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire stukken. - Tekst aangenomen door de Commissie, 50-1370 - nr. 11. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 50-1370 - nr. 12.
Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. - Integraal verslag van 5 december 2002.
Senaat.
Stukken van de Senaat. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 2-1379 - nr. 1. - Amendementen, 2-1379 - nr. 2. - Verslag, 2-1379 - nr. 3.
Beslissing om niet te amenderen, 2-1379 - nr. 4.
Handelingen van de Senaat. - 13 februari 2003.