gepubliceerd op 04 november 2014
Wet houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom , gedaan te Brussel op 24 oktober 2008 (1) (2)
24 APRIL 2014. - Wet houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Brussel op 24 oktober 2008 (1) (2)
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Brussel op 24 oktober 2008, zal volkomen gevolg hebben.
Art. 3.De minister van Buitenlandse Zaken is belast met de verificatie van de authenticiteit der stukken, die overgelegd worden met het oog op de tenuitvoerlegging in België van de beschikkingen en uitspraken die een uitvoerbare titel uitmaken en gewezen zijn op grond van - het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Brussel op 24 oktober 2008; en van - het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, ondertekend te 's Gravenhage op 29 april 1969.
De minister van Buitenlandse Zaken kan zijn bevoegdheid overdragen aan een ambtenaar, die hiertoe wordt aangewezen.
De gewaarmerkte stukken worden door tussenkomst van de minister van Justitie overgemaakt aan de hoofdgriffier van het Hof van beroep te Brussel, die het formulier van tenuitvoerlegging aanbrengt.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 24 april 2014.
FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM Gezien en met `s Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota's (1) Parlementaire referenties. Senaat (www.senate.be) : Stukken : 5-2317 Handelingen van de Senaat : 13/02/2014 Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 53-3366 Integraal verslag : 13/03/2014. (2) Inwerkingtreding : 1 juni 2014. Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) Het Koninkrijk België, Het Groothertogdom Luxemburg, Het Koninkrijk der Nederlanden, Gelet op het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te 's-Gravenhage op 3 februari 1958, hierna genoemd « het Verdrag van 1958 », Gelet op het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof, ondertekend te Brussel op 31 maart 1965, zoals gewijzigd door de Protocollen van 10 juni 1981 en 23 november 1984, hierna genoemd « het Verdrag van 1965 », Gelet op het Aanvullend Protocol bij het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof inzake de rechtsbescherming van de personen in dienst van de Benelux Economische Unie, ondertekend te `s-Gravenhage op 29 april 1969, zoals gewijzigd door het Protocol van 23 november 1984, hierna genoemd « het Protocol van 1969 », Gelet op het Protocol betreffende de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor tekeningen of modellen, ondertekend te Brussel op 11 mei 1974, hierna genoemd « het Protocol van 1974 », Gelet op het Benelux-verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), ondertekend te Den Haag op 25 februari 2005 hierna genoemd « het Verdrag van 2005 ».
Overwegende dat het wenselijk is gebleken, in het kader van de totstandkoming van het Verdrag van 2005, de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux-Bureau voor tekeningen of modellen, momenteel geregeld bij de Protocollen van 1969 en 1974, aan te passen aan de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en arbeidsrecht, Verlangende rechtsbescherming aan de personen in dienst van de rechtsopvolger van voornoemde Bureaus, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom als bedoeld in artikel 1.2, lid 1 van het Verdrag van 2005, te verlenen door de invoering van een beroepsprocedure.
Hebben daartoe besloten een Aanvullend Protocol bij het Verdrag van 1965 te sluiten en zijn de volgende bepalingen overeengekomen : HOOFDSTUK I. - Definities en bevoegdheid Artikel 1 In dit aanvullend Protocol wordt verstaan onder : Organisatie : de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2 lid 1, van het Verdrag van 2005; - b. Comité van ministers : het Comité van ministers, als bedoeld in het Verdrag van 1958; - c. Raad van bestuur : de Raad van bestuur van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen), als bedoeld in artikel 1.2, lid 2, sub b, van het Verdrag van 2005; - d. directeur-generaal : de directeur-generaal van het Bureau, als bedoeld in artikel 1.10 van het Verdrag van 2005; - e. adjunct-directeur-generaal : een van de Adjunct-directeuren-generaal van het Bureau, als bedoeld in artikel 1.10, lid 2, van het Verdrag van 2005; - f. personeelslid : alle personen in dienst van de Organisatie met inbegrip van de directeur-generaal en de adjunct-directeuren-generaal, evenals de gewezen ambtenaren en de rechthebbenden van deze personen.
Artikel 2 - 1. Alleen het Benelux-Gerechtshof is bevoegd uitspraak te doen in ieder geschil tussen de Organisatie en haar personeelsleden met betrekking tot de arbeidsverhouding. - 2. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door een Kamer samengesteld uit drie rechters, een uit elk land, aangewezen door en binnen het Hof voor een duur van drie jaar. Het Hof wijst uit hun midden de voorzitter en zijn plaatsvervanger aan. Het Hof kan voor iedere rechter één of meer plaatsvervangers aanwijzen. - 3. Een personeelslid kan beroep aantekenen tegen elke beslissing van het gezag die zijn rechtspositie aantast. HOOFDSTUK II. - Vertegenwoordiging van en bijstand aan partijen Artikel 3 - 1. De directeur-generaal vertegenwoordigt de Organisatie in het geding, tenzij hij bij de uitkomst ervan een persoonlijk belang heeft.
In dat geval wijst de Raad van bestuur de persoon aan die de Organisatie zal vertegenwoordigen. - 2. De directeur-generaal kan in persoon verschijnen of zich ter zitting laten vertegenwoordigen of bijstaan door een adjunct-directeur-generaal, een lid van een balie van één van de drie landen, of ieder ander persoon mits de Kamer hem daarvoor toestemming heeft gegeven.
Artikel 4 Het personeelslid kan in persoon verschijnen of zich ter zitting laten vertegenwoordigen of bijstaan door een lid van de balies van één van de drie landen of door ieder ander persoon mits de Kamer hem daarvoor toestemming heeft gegeven. HOOFDSTUK III. - Intern beroep Artikel 5 Het beroep voor de Kamer van het Hof is slechts ontvankelijk, indien het aangevallen besluit is genomen na een voorafgaand intern beroep bij het gezag dat het besluit heeft genomen of geacht wordt te hebben genomen. Het interne beroep moet worden ingesteld binnen een maand na de dag waarop het personeelslid kennis heeft genomen van het door hem bestreden besluit.
Artikel 6 - 1. Op het intern beroep wordt slechts beslist na advies van een Raadgevende commissie. - 2. De Raadgevende commissie is samengesteld uit een gelijk aantal nationale ambtenaren van elk der drie landen, en wordt voorgezeten door een tot de rechterlijke macht van één der drie landen behorende rechter. - 3. De leden en de voorzitter van de Raadgevende Commissie worden voor de duur van zes jaar benoemd door het Comité van ministers. Het Comité van ministers stelt een reglement vast voor de benoeming van de Raadgevende commissie. - 4. De voorzitter van de Raadgevende commissie en elk lid hebben een plaatsvervanger, aangewezen overeenkomstig de wijze voorzien in het in lid 3 bedoelde reglement. - 5. De Raadgevende commissie stelt haar huishoudelijk reglement en de regeling van de te volgen procedure vast en onderwerpt deze reglementen aan de goedkeuring van het Comité van ministers.
Artikel 7 - 1. Het advies van de Raadgevende commissie wordt onverwijld ter kennis gebracht van het gezag wiens besluit is aangevallen en aan degene die het interne beroep instelde. - 2. Het gezag beslist, met redenen omkleed, op het interne beroep.
Artikel 8 - 1. Indien drie maanden zijn verlopen nadat een personeelslid het gezag schriftelijk heeft verzocht een besluit te nemen, of nadat het advies bedoeld in artikel 6, lid 1 (intern beroep) ter kennis is gebracht, wordt het gezag, indien hij niet heeft beslist, geacht afwijzend te hebben beschikt. - 2. Het gezag kan de vorengenoemde termijn, bij met redenen omkleed en aan de betrokkene bekend gemaakt besluit, met ten hoogste twee maanden verlengen. HOOFDSTUK IV. - Procesgang Artikel 9 Het beroep wordt ingesteld door indiening van een daartoe strekkend verzoekschrift bij de griffie van het Hof binnen twee maanden, nadat het aangevallen besluit aan de verzoeker is bekend geworden, of een afwijzende beschikking, overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk III, geacht wordt te zijn genomen.
Artikel 10 Het beroep heeft geen schorsende werking, tenzij de voorzitter van de Kamer deze beveelt.
Artikel 11 - 1. Binnen een door de voorzitter van de Kamer te bepalen termijn dient de Organisatie bij de griffie van het Hof een memorie van antwoord in naar aanleiding van het inleidende verzoekschrift. - 2. Deze memorie gaat vergezeld van alle bij de Organisatie berustende stukken, die voor de kennisneming van de zaak van nut kunnen zijn. Met name dienen de stukken en het advies van de Raadgevende Commissie, alsmede het besluit op het interne beroep bij deze memorie te worden gevoegd. - 3. De voorzitter van de Kamer kan partijen bevelen ter griffie van het Hof aanvullende geschriften en documenten te deponeren.
Artikel 12 De griffier van het Hof stuurt de partijen een afschrift van de gedeponeerde stukken ter kennis toe.
Artikel 13 - 1. De procedure is schriftelijk tenzij één der partijen om een mondelinge behandeling verzoekt of indien het Hof dit ambtshalve gelast. - 2. De zittingen zijn openbaar, tenzij de Kamer gemotiveerd anders beslist.
Artikel 14 - 1. Ter zitting hoort de Kamer de getuigen en deskundigen die zij ambtshalve of op verzoek van partijen heeft doen oproepen.
De voorzitter van de Kamer beëdigt getuigen en deskundigen voordat zij worden gehoord. Voor de wijze van aflegging van de eed en de mogelijkheid deze door een belofte te vervangen, geldt de nationale wet van de getuige of de deskundige. - 3. De voorzitter van de Kamer bepaalt naar redelijkheid de vergoedingen van de getuigen en deskundigen.
Artikel 15 Indien zij aantonen belang bij de zaak te hebben kunnen personeelsleden in het geding tussenkomen onder de voorwaarden zoals opgenomen in het reglement op de procesvoering van het Hof.
Artikel 16 - 1. Indien de Kamer het beroep gegrond bevindt, dan kan zij het bestreden besluit vernietigen of een vergoeding toekennen ten laste van de Organisatie ter algehele vergoeding van het door het personeelslid geleden nadeel. - 2. Bij geschillen van geldelijke aard beslist de Kamer met volle rechtsmacht. - 3. Onder geschillen van geldelijke aard worden verstaan alle geschillen die betrekking hebben op het bestaan van of de hoogte van een financiële verplichting.
Artikel 17 Het Hof stelt het reglement op de te volgen procedure bij de Kamer vast en legt dit ter goedkeuring voor aan het Comité van ministers. HOOFDSTUK V. - Taalgebruik Artikel 18 - 1. Het Frans en het Nederlands zijn de talen gebruikt door en voor de Kamer. De taal van de procesvoering is die waarin het inleidende verzoekschrift is opgesteld. - 2. De getuigen gebruiken de taal van hun keuze. - 3. De vertaling van de stukken en van het gesproken woord vindt kosteloos plaats door de griffie. HOOFDSTUK VI. - Kosten en kennisgeving Artikel 19 Bij de einduitspraak begroot de Kamer de kosten en doet zij uitspraak over de bijdrage in de betaling ervan. De Kamer kan bepalen dat daarin de kosten van vertegenwoordiging of bijstand van de verzoeker geheel of ten delen zullen worden begrepen.
Artikel 20 De griffier van het Hof geeft onverwijld aan partijen kennis van elke gedane uitspraak. HOOFDSTUK VII. - Tenuitvoerlegging Artikel 21 De uitspraken van de Kamer die een geldelijke verplichting inhouden, vormen een executoriale titel waarvan de tenuitvoerlegging ten laste van de Organisatie slechts kan plaatsvinden na verkregen machtiging van de Kamer.
Artikel 22 De tenuitvoerlegging geschiedt volgens de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering die van kracht zijn in de staat op wiens grondgebied zij plaatsvindt. De formule van tenuitvoerlegging wordt, zonder andere controle dan de verificatie van de authenticiteit van de titel, aangebracht door de nationale autoriteit die door de nationale regering van elk der Beneluxlanden wordt aangewezen. Van de aanwijzing geeft de regering kennis aan het Hof en de directeur-generaal.
Artikel 23 Nadat de in artikel 21 en 22 bedoelde formaliteiten op verzoek van de belanghebbende zijn vervuld, kan deze de tenuitvoerlegging volgens de nationale wetgeving voortzetten door zich rechtstreeks te wenden tot de bevoegde instantie.
Artikel 24 De tenuitvoerlegging kan alleen worden geschorst krachtens een beschikking van de Kamer. Het toezicht op de regelmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging behoort tot de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen Artikel 25 - 1. Het Benelux-Gerechtshof neemt kennis van de vragen betreffende de uitleg van de bepalingen van dit Protocol voor de toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag van 1965. - 2. Deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de in artikel 2 van dit Protocol bedoelde Kamer.
Artikel 26 Dit Protocol maakt wezenlijk onderdeel uit van het op 31 maart 1965 te Brussel gesloten Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof. Daar waar dit Protocol niet expliciet in voorziet, zijn de algemene beginselen en regels zoals beschreven in genoemd Verdrag en in het Reglement op de procesvoering van het Hof van toepassing op de rechtspleging bedoeld in dit Protocol.
Artikel 27 - 1. Dit Protocol zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden neergelegd bij het secretariaat-generaal van de Benelux Economische Unie. - 2. Het treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgende op de datum van neerlegging van de derde akte van bekrachtiging.
Artikel 28 Met ingang van de dag waarop dit Protocol in werking treedt, wordt het Protocol van 1974 betreffende de rechtsbescherming van de personen in dienst van het Benelux-Merkenbureau en het Benelux Bureau voor Tekeningen of Modellen beëindigd.
Ten blijke waarvan, de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
Gedaan te Brussel, op 24 oktober 2008, in drievoud in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
LIJST DER GEBONDEN STATEN
Staten
Datum authentificatie
Type instemming
Datum instemming
Inwerkingtreding
BELGIE
24/10/2008
Bekrachtiging
08/05/2014
01/06/2014
LUXEMBURG
24/10/2008
Bekrachtiging
04/06/2010
01/06/2014
NEDERLAND
24/10/2008
Bekrachtiging
22/06/2009
01/06/2014