Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 maart 2006
gepubliceerd op 01 juni 2006

Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2006015060
pub.
01/06/2006
prom.
22/03/2006
ELI
eli/wet/2006/03/22/2006015060/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MAART 2006. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 (1)(2)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992, zal volkomen gevolg hebben, onder voorbehoud van hetgeen in artikel 3 van deze wet bepaald is.

Art. 3.In afwijking van de grenswaarden bepaald in Bijlage I, deel 1, nrs. 3, 4 en 5, van het Verdrag, behoudt de federale staat België zich het recht voor om de volgende grenswaarden toe te passen : - voor broom (zeer toxische stof) : 100 ton; - voor methanol (toxische stof) : 5 000 ton; - voor zuurstof (verbranding bevorderende stof) : 2 000 ton.

In afwijking van de grenswaarde bepaald in Bijlage I, deel 1, nr. 8, van het Verdrag, behoudt de federale staat België zich het recht voor om de volgende grenswaarden toe te passen voor stoffen ingedeeld overeenkomstig richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen : - voor stoffen waarvoor de waarschuwingszinnen R 50 en R 53 gelden (« zeer vergiftig voor in het water levende organismen »; « kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken ») : 500 ton; - voor stoffen waarvoor de waarschuwingszinnen R 51 en R 53 gelden (« vergiftig voor in het water levende organismen »; « kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken ») : 2 000 ton.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 maart 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Economie, M. VERWILGHEN De Minister van Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Nota's (1) Zitting 2004-2005 : Senaat : Documenten.- Ontwerp van wet ingediend op 17 augustus 2005, nr. 3-1326/1.

Zitting 2005-2006 : Documenten. - Verslag, nr. 3-1326/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 24 november 2005. - Stemming.Vergadering van 24 november 2005.

Kamer van volksvertegenwoordigers : Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-2116/1.

Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-2116/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 12 januari 2006. - Stemming.Vergadering van 12 januari 2006. (2) Zie Decreet van de Vlaamse Gemeenschap/Het Vlaamse Gewest van 1 maart 2002 (Belgisch Staatsblad van 12 april 2002), Decreet van het Waalse Gewest van 24 maart 2000 (Belgisch Staatsblad van 4 april 2000), Ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 25 april 1996 (Belgisch Staatsblad van 28 juni 1996). Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen Preambule De partijen bij dit verdrag, Zich ervan bewust dat het bijzonder belangrijk is, in het belang van de huidige en de komende generaties, om de mens en het milieu te beschermen tegen de gevolgen van industriële ongevallen, Erkennende dat het belangrijk en dringend geboden is ernstige nadelige gevolgen van industriële ongevallen voor de mens en het milieu te voorkomen, en alle maatregelen te bevorderen die het verstandige, economische en efficiënte gebruik van preventie-, voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen stimuleren, ten einde een ecologisch verantwoorde en duurzame economische ontwikkeling mogelijk te maken, Rekening houdende met het feit dat de gevolgen van industriële ongevallen zich over de grenzen kunnen doen gevoelen en samenwerking tussen Staten noodzakelijk maken, Bevestigende de noodzaak om actieve internationale samenwerking tussen de betrokken Staten vóór, tijdens en na een ongeval te bevorderen, het desbetreffende beleid aan te scherpen en het optreden op alle passende niveaus te intensiveren en te coördineren, teneinde de preventie van, het voorbereid zijn op en de bestrijding van de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen beter te kunnen bevorderen, Vaststellende het belang en het nut van bilaterale en multilaterale regelingen inzake de preventie van, het voorbereid zijn op en de bestrijding van de gevolgen van industriële ongevallen, Zich bewust van de rol die in dit opzicht is vervuld door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (ECE) en herinnerende aan, onder meer, de Code of Conduct on Accidental Pollution of Transboundary Mand Waters van de ECE en het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband, Gelet op de desbetreffende bepalingen van de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), het Slotdocument van de Bijeenkomst in Wenen van vertegenwoordigers van Staten die deelnemen aan de CVSE, en de resultaten van de Bijeenkomst te Sofia inzake de bescherming van het milieu van de CVSE, alsmede de desbetreffende activiteiten en mechanismen van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), in het bijzonder het APELL-programma, van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), in het bijzonder de Code of Practice on the Prevention of Major Industrial Accidents, en van andere bevoegde internationale organisaties, In aanmerking nemende de desbetreffende bepalingen van de Verklaring van de Conferentie van de Verenigde Naties inzake het Leefmilieu, en in het bijzonder beginsel 21, op grond waarvan de Staten, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van internationaal recht, het soevereine recht hebben hun eigen rijkdommen te exploiteren volgens hun eigen milieubeleid, en de verantwoordelijkheid hebben erop toe te zien dat activiteiten die onder hun rechtsmacht of toezicht vallen, geen schade toebrengen aan het milieu van andere Staten of van gebieden die ondere geen enkele nationale rechtsmacht vallen, Gelet op het beginsel « de vervuiler betaalt » als algemeen beginsel van het internationale milieurecht, Onderstrepende de beginselen van het internationale recht en het internationale gewoonterecht, in het bijzonder de beginselen van goed nabuurschap, wederkerigheid, non-discriminatie en goede trouw.

Zijn het volgende overeengekomen : Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : a) « industrieel ongeval » : een voorval ten gevolge van een niet beheerste ontwikkeling in de loop van elke activiteit waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn : i) hetzij in een installatie, bijvoorbeeld gedurende de produktie, het gebruik, de opslag, de behandeling of de verwijdering; ii) hetzij gedurende het vervoer, voor zover dit valt onder artikel 2, tweede lid, letter d ; b) « gevaarlijke activiteit » : iedere activiteit waarbij een of meer gevaarlijke stoffen betrokken zijn of kunnen zijn in hoeveelheden ter grootte van of boven de in Bijlage I bij dit Verdrag vermelde drempelwaarden, en die grensoverschrijdende gevolgen zou kunnen hebben;c) « gevolgen » : directe of indirecte, onmiddellijk of later optredende schadelijke gevolgen van een industrieel ongeval voor, onder meer, i) de mens, de flora en de fauna; ii) de bodem, het water, de lucht en het landschap; iii) de wisselwerking tussen de in i) en ii) genoemde factoren; iv) stoffelijke zaken en het culturele erfgoed, met inbegrip van historische monumenten; d) « grensoverschrijdende gevolgen » : ernstige gevolgen die zich voordoen binnen de grenzen van de rechtsmacht van een Partij ten gevolge van een industrieel ongeval dat zich voordoet binnen de grenzen van de rechtsmacht van een andere Partij;e) « exploitant » : een natuurlijke persoon of rechtspersoon, met inbegrip van de overheid, die verantwoordelijk is voor een activiteit, bijvoorbeeld een activiteit waarop hij toezicht uitoefent, een activiteit die hij voornemens is uit te voeren of een activiteit die hij uitvoert;f) « Partij » : een Partij bij dit Verdrag, tenzij het zinsverband anders vereist;g) « Partij van herkomst » : de Partij(en) onder wier rechtsmacht zich een industrieel ongeval voordoet of zich zou kunnen voordoen;h) « benadeelde Partij » : de Partij(en) die wordt (worden) geraakt of zou(den) kunnen worden geraakt door grensoverschrijdende gevolgen van een industrieel ongeval;i) « betrokken Partijen » : elke Partij van herkomst en elke benadeelde Partij;j) « het publiek » : één of meer natuurlijke personen of rechtspersonen. Art. 2 WERKINGSSFEER 1. Dit Verdrag is van toepassing op de preventie van, het voorbereid zijn op en de bestrijding van industriële ongevallen die grensoverschrijdende gevolgen zouden kunnen hebben, met inbegrip van de gevolgen van dergelijke ongevallen veroorzaakt door natuurrampen, en op de internationale samenwerking inzake wederzijdse bijstand, onderzoek en ontwikkeling, uitwisseling van informatie en overdracht van technologie op het gebied van de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van industriële ongevallen.2. Dit Verdrag is niet van toepassing op;a) kernongevallen of radiologische noodsituaties;b) ongevallen in militaire installaties;c) doorbraken van stuwdammen, met uitzondering van de gevolgen van industriële ongevallen veroorzaakt door deze doorbraken;d) ongevallen bij vervoer over land, met uitzondering van : i) hulpverlening bij die ongevallen; ii) vervoer op het terrein van de gevaarlijke activiteit; e) het ongewenst vrijkomen van genetisch gemodificeerde organismen;f) ongevallen veroorzaakt door activiteiten in het mariene milieu, met inbegrip van de exploratie of exploitatie van de zeebodem;g) het weglekken van olie of andere gevaarlijke stoffen op zee. Art. 3 ALGEMENE BEPALINGEN 1. De Partijen nemen, rekening houdende met datgene wat op nationaal en internationaal niveau reeds is ondernomen, passende maatregelen en werken samen in het kader van dit Verdrag om de mens en het milieu te beschermen tegen industriële ongevallen door deze ongevallen zoveel mogelijk te voorkomen, de frequentie en de ernst ervan te verminderen en de gevolgen ervan te beperken.Daartoe worden maatregelen toegepast met het oog op de preventie, voorbereiding en bestrijding, met inbegrip van herstelmaatregelen. 2. De Partijen ontwikkelen en geven zonder onnodige vertraging uitvoering aan - door middel van uitwisseling van informatie, overleg en andere op samenwerking gebaseerde maatregelen - beleidslijnen en strategieën gericht op beperking van de risico's van industriële ongevallen en verbetering van de preventie-, voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van herstelmaatregelen, rekening houdende met datgene wat op nationaal en internationaal niveau reeds is ondernomen, teneinde dubbel werk te vermijden.3. De Partijen zien erop toe dat de exploitant wordt verplicht alle noodzakelijke maatregelen te nemen, opdat de gevaarlijke activiteit veilig wordt verricht en industriële ongevallen worden voorkomen.4. Met het oog op de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit Verdrag nemen de Partijen passende wetgevende, regelgevende, bestuurlijke en financiële maatregelen gericht op de preventie van, het voorbereid zijn op en de bestrijding van industriële ongevallen. 5, De bepalingen van dit Verdrag laten verplichtingen van de Partijen ingevolge het internationale recht met betrekking tot industriële ongevallen en gevaarlijke activiteiten onverlet.

Art. 4 INVENTARISATIE, OVERLEG EN ADVIES 1. Met het oog op het nemen van preventiemaatregelen en het opstellen van voorbereidingsmaatregelen neemt de Partij van herkomst passende maatregelen om gevaarlijke activiteiten onder haar rechtsmacht te inventariseren en te waarborgen dat benadeelde Partijen in kennis worden gesteld van alle zodanige voorgenomen of bestaande activiteiten.2. De betrokken Partijen voeren op verzoek van één van hen besprekingen over de inventarisatie van gevaarlijke activiteiten die redelijkerwijs grensoverschrijdende gevolgen zouden kunnen hebben. Indien de betrokken Partijen geen overeenstemming bereiken over de vraag of een activiteit een zodanige gevaarlijke activiteit is, kan elk van die Partijen dat vraagstuk voor advies voorleggen aan een onderzoekscommissie in overeenstemming met de bepalingen van Bijlage II bij dit Verdrag, tenzij de betrokken Partijen een andere methode voor oplossing van het vraagstuk overeenkomen. 3. De Partijen passen ten aanzien van voorgenomen of bestaande gevaarlijke activiteiten de in Bijlage III bij dit Verdrag beschreven procedures toe.4. Wanneer ten aanzien van een gevaarlijke activiteit een milieu-effectrapportage plaatsvindt in overeenstemming met het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdende context en die rapportage een evaluatie omvat van de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen voortvloeiende uit de gevaarlijke activiteit die wordt verricht in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, wordt de definitieve beslissing, genomen ter toepassing van het Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdende context, geacht te voldoen aan de desbetreffende vereisten van dit Verdrag. Art. 5 VRIJWILLIGE UITBREIDING De betrokken Partijen dienen op initiatief van één van hen besprekingen te voeren over de vraag of een niet onder Bijlage I vallende activiteit als gevaarlijke activiteit moet worden beschouwd.

In onderlinge overeenstemming kunnen zij een adviesorgaan van hun keuze, of een onderzoekscommissie in de zin van Bijlage II, inschakelen om hun advies te geven. Wanneer de betrokken Partijen zulks overeenkomen, is dit Verdrag, of een gedeelte daarvan, op de desbetreffende activiteit van toepassing als ware het een gevaarlijke activiteit.

Art. 6 PREVENTIE 1. De Partijen nemen passende maatregelen ten behoeve van de preventie van industriële ongevallen, met inbegrip van maatregelen die erop zijn gericht exploitanten ertoe te bewegen actie te ondernemen om het risico van industriële ongevallen te beperken.Deze maatregelen kunnen, onder andere, de in Bijlage IV bij dit Verdrag genoemde maatregelen omvatten. 2. Met betrekking tot elke gevaarlijke activiteit verlangt de Partij van herkomst van de exploitant dat deze aantoont dat de gevaarlijke activiteit veilig wordt verricht, door informatie te verstrekken, bijvoorbeeld essentiële gegevens betreffende het proces, met inbegrip van, onder andere, de analyse en evaluatie als omschreven in Bijlage V bij dit Verdrag. Art. 7 BESLUITVORMING INZAKE PLAATSKEUZE Binnen het kader van haar rechtsstelsel streeft de Partij van herkomst ernaar beleidslijnen op te stellen inzake de keuze van de plaats van nieuwe gevaarlijke activiteiten en inzake belangrijke wijzigingen met betrekking tot bestaande gevaarlijke activiteiten, ten einde het risico voor de bevolking en het milieu van alle benadeelde Partijen te beperken. Binnen het kader van hun rechtsstelsels streven de benadeelde Partijen ernaar beleidslijnen op te stellen inzake belangrijke ontwikkelingen in gebieden die zouden kunnen worden geraakt door grensoverschrijdende gevolgen van een industrieel ongeval voortvloeiende uit een gevaarlijke activiteit, ten einde de daarmee verband houdende risico's te beperken. Bij het uitwerken en opstellen van die beleidslijnen dienen de Partijen rekening te houden met de gegevens als vermeld in Bijlage V, tweede paragraaf, punten 1 t/m 8, en Bijlage VI bij dit Verdrag.

Art. 8 VOORBEREIDING OP NOODSITUATIES 1. De Partijen nemen passende maatregelen om te bewerkstelligen dat men in voldoende mate is en blijft voorbereid op noodsituaties om industriële ongevallen te kunnen bestrijden.De Partijen zien erop toe dat voorbereidingsmaatregelen worden genomen om de grensoverschrijdende gevolgen van zodanige ongevallen te beperken, waarbij de exploitant de ter plaatse te treffen maatregelen op zich dient te nemen. Deze maatregelen kunnen onder andere de in Bijlage VII bij dit Verdrag genoemde maatregelen omvatten. In het bijzonder stellen de betrokken Partijen elkander in kennis van hun rampenplannen. 2. De Partij van herkomst ziet wat gevaarlijke activiteiten betreft toe op het opstellen en uitvoeren van op het terrein van de gevaarlijke activiteiten van toepassing zijnde rampenplannen, met inbegrip van passende bestrijdingsmaatregelen en andere maatregelen ter voorkoming en beperking van grensoverschrijdende gevolgen.De Partij van herkomst verstrekt de andere betrokken Partijen de gegevens waarover zij beschikt voor het opstellen van rampenplannen. 3. Elke Partij ziet wat gevaarlijke activiteiten betreft toe op het opstellen en uitvoeren van buiten de desbetreffende plaats van toepassing zijnde rampenplannen, die maatregelen bevatten die op haar grondgebied moeten worden genomen ter voorkoming en beperking van grensoverschrijdende gevolgen.Bij het opstellen van deze plannen dient rekening te worden gehouden met de conclusies van de analyse en de evaluatie, in het bijzonder de gegevens genoemd in Bijlage V, tweede paragraaf, punten 1 t/m 5. De betrokken Partijen streven ernaar die plannen op elkaar af te stemmen. Indien passend, stellen zij gezamenlijk buiten het terrein van de gevaarlijke activiteiten van toepassing zijnde rampenplannen op, ten einde het nemen van adequate bestrijdingsmaatregelen te vergemakkelijken. 4. Rampenplannen dienen te worden herzien met een zekere regelmaat, dan wel wanneer de omstandigheden zulks vereisen, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij het optreden in echte noodsituaties. Art. 9 VOORLICHTING AAN EN DEELNEMING VAN HET PUBLIEK 1. De Partijen zien erop toe dat passende voorlichting wordt gegeven aan het publiek in gebieden die zouden kunnen worden geraakt door een industrieel ongeval voortvloeiende uit een gevaarlijke activiteit. Deze voorlichting wordt gegeven via de kanalen die de Partijen passend achten, dient de in Bijlage VIII bij dit Verdrag genoemde gegevens te bevatten en dient rekening te houden met de gegevens genoemd in Bijlage V, punten 1 t/m 4 en 9. 2. De Partij van herkomst biedt, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en telkens wanneer zulks mogelijk en passend is het publiek in de gebieden die zouden kunnen worden geraakt gelegenheid om deel te nemen aan de desbetreffende procedures, opdat het zijn standpunten en bezorgdheid met betrekking tot preventie- en voorbereidingsmaatregelen kenbaar kan maken, en zij ziet erop toe dat de gelegenheid die het publiek van de benadeelde Partij wordt geboden, gelijkwaardig is aan die welke wordt geboden aan het publiek van de Partij van herkomst.3. De Partijen bieden, in overeenstemming met hun rechtsstelsel en, indien zij zulks wensen, op basis van wederkerigheid aan natuurlijke personen en rechtspersonen die schadelijke grensoverschrijdende gevolgen van een industrieel ongeval ondervinden of zouden kunnen ondervinden op het grondgebied van een Partij, toegang tot de desbetreffende bestuurlijke en gerechtelijke procedures, met inbegrip van de mogelijkheid een rechtsvordering in te stellen of beroep in te stellen tegen een beslissing waarbij hun rechten zijn aangetast, welke toegang gelijkwaardig dient te zijn aan die welke beschikbaar is voor de personen binnen hun eigen rechtsmacht, en zij waarborgen dat de behandeling in die procedures ook gelijkwaardig is. Art. 10 MELDSYSTEMEN VOOR INDUSTRIELE ONGEVALLEN 1. De Partijen dragen zorg voor het opzetten en in bedrijf houden van compatibele en efficiënte meldsystemen voor industriële ongevallen op de juiste niveaus, ten einde meldingen van industriële ongevallen te kunnen ontvangen en verzenden die de benodigde informatie bevatten om grensoverschrijdende gevolgen tegen te gaan.2. In geval van een industrieel ongeval, of de onmiddellijke dreiging daarvan, dat grensoverschrijdende gevolgen heeft of zou kunnen hebben, draagt de Partij van herkomst er zorg voor dat dit onverwijld wordt gemeld bij de benadeelde Partijen op de juiste niveaus door middel van de meldsystemen voor industriële ongevallen.Deze melding dient de in Bijlage IX bij dit Verdrag genoemde gegevens te bevatten. 3. De betrokken Partijen zien erop toe dat, in geval van een industrieel ongeval, of de onmiddellijke dreiging daarvan, de in overeenstemming met artikel 8 opgestelde rampenplannen zo spoedig mogelijk in werking worden gesteld in de mate die de omstandigheden vereisen. Art. 11 BESTRIJDING 1. De Partijen zien erop toe dat, in geval van een industrieel ongeval, of de onmiddellijke dreiging daarvan, zo spoedig mogelijk adequate bestrijdingsmaatregelen worden genomen met gebruikmaking van de meest doeltreffende middelen, teneinde de gevolgen te beheersen en te beperken.2. In geval van een industrieel ongeval, of de onmiddellijke dreiging daarvan, dat grensoverschrijdende gevolgen heeft of zou kunnen hebben, dragen de betrokken Partijen er zorg voor dat de gevolgen worden ingeschat - indien passend gezamenlijk - opdat adequate bestrijdingsmaatregelen kunnen worden genomen.De betrokken Partijen streven ernaar hun bestrijdingsmaatregelen te coördineren.

Art. 12 WEDERZIJDSE BIJSTAND 1. Indien een Partij bijstand nodig heeft in geval van een industrieel ongeval, kan zij de andere Partijen daarom verzoeken, met vermelding van de omvang en de aard van de gewenste bijstand.Een Partij waaraan een verzoek om bijstand is gericht, neemt ten spoedigste een besluit terzake en deelt de Partij die het verzoek heeft gedaan terstond mede of zij in staat is de gewenste bijstand te verlenen en geeft daarbij de omvang aan van de bijstand die zij kan verlenen, alsook de voorwaarden waaronder zulks geschiedt. 2. De betrokken Partijen werken samen ter vergemakkelijking van de snelle verlening van de overeenkomstig het eerste lid van dit artikel overeengekomen bijstand, waaronder, indien van toepassing, maatregelen ter beperking van de gevolgen van het industriële ongeval, en om algemene bijstand te verlenen.Indien de verlening van wederzijdse bijstand tussen de Partijen niet is geregeld in bilaterale of multilaterale overeenkomsten, wordt de bijstand verleend in overeenstemming met Bijlage X bij dit Verdrag, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

Art. 13 VERANTWOORDELIJKHEID EN AANSPRAKELIJKHEID De Partijen steunen passende internationale initiatieven gericht op het opstellen van regels, criteria en procedures op het gebied van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.

Art. 14 ONDERZOEK EN ONTWIKKELING De Partijen gaan, indien van toepassing, over tot onderzoek naar en ontwikkeling van methoden en technologieën voor de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van industriële ongevallen, en werken daarbij samen. Daartoe stimuleren en bevorderen de Partijen actief de wetenschappelijke en technologische samenwerking, met inbegrip van onderzoek naar minder gevaarlijke processen, ten einde de risico's van ongevallen te beperken en de gevolgen van industriële ongevallen te voorkomen en te beperken.

Art. 15 UITWISSELING VAN INFORMATIE De Partijen wisselen in multilateraal en bilateraal verband de informatie uit die redelijkerwijs te verkrijgen is, met inbegrip van de in Bijlage XI bij dit Verdrag genoemde gegevens.

Art. 16 UITWISSELING VAN TECHNOLOGIE 1. De Partijen vergemakkelijken, met inachtneming van hun wetten, voorschriften en gebruiken, de uitwisseling van technologie voor de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van de gevolgen van industriële ongevallen, met name door middel van de bevordering van : a) de uitwisseling van beschikbare technologie onder uiteenlopende financiële voorwaarden;b) directe contacten en samenwerking binnen het bedrijfsleven;c) de uitwisseling van informatie en ervaring;d) de verlening van technische bijstand.2. Ter bevordering van de in het eerste lid, letters a tot en met d, van.dit artikel genoemde activiteiten scheppen de Partijen gunstige voorwaarden, door contacten en samenwerking te vergemakkelijken tussen de daarvoor in aanmerking komende organisaties en personen in de privé- en de overheidssector die in staat zijn technologie, diensten op het gebied van ontwerp en constructie, uitrusting of financiële middelen te leveren.

Art. 17 BEVOEGDE AUTORITEITEN EN VERBINDINGSORGANEN 1. Elke Partij wijst voor de toepassing van dit Verdrag één of meer bevoegde autoriteiten aan, of stelt deze in.2. Onverminderd andere in bilateraal of multilateraal verband gesloten overeenkomsten, wijst elke Partij een verbindingsorgaan aan voor de meldingen van industriële ongevallen overeenkomstig artikel 10, en een verbindingsorgaan voor de wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel 12, of stelt deze in.Deze verbindingsorganen dienen bij voorkeur dezelfde te zijn. 3. Elke Partij stelt de andere Partijen binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag voor die Partij via het in artikel 20 bedoelde secretariaat in kennis van het orgaan of de organen die zij heeft aangewezen als haar verbindingsorgaan (-organen) en als haar bevoegde autoriteit(en).4. Elke Partij stelt de andere Partijen binnen een maand na de datum van de beslissing via het secretariaat in kennis van elke wijziging met betrekking tot de aanwijzing(en) die zij heeft verricht ingevolge het derde lid van dit artikel.5. Elke Partij zorgt ervoor dat haar verbindingsorgaan en haar meldsystemen voor industriële ongevallen overeenkomstig artikel 10 te allen tijde bereikbaar zijn.6. Elke Partij zorgt ervoor dat haar verbindingsorgaan en de autoriteiten die zijn belast met het verzenden en ontvangen van verzoeken om bijstand en het aanvaarden van aangeboden bijstand overeenkomstig artikel 12 te allen tijde bereikbaar zijn. Art. 18 CONFERENTIE VAN DE PARTIJEN 1. De vertegenwoordigers van de Partijen vormen de Conferentie van de Partijen bij dit Verdrag en komen regelmatig bijeen.De eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen wordt uiterlijk één jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag belegd. Daarna vindt ten minste eenmaal per jaar een vergadering van de Conferentie van de Partijen plaats of op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat het verzoek binnen zes maanden nadat dit aan hen is medegedeeld door het secretariaat wordt gesteund door ten minste een derde van de Partijen. 2. De Conferentie van de Partijen : a) toetst de toepassing van dit Verdrag;b) verricht adviserende taken, die tot doel hebben de Partijen beter in staat te stellen de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen te voorkomen, zich daarop voor te bereiden en deze te bestrijden, en het verlenen van technische bijstand en advies op verzoek van Partijen die met industriële ongevallen worden geconfronteerd, te vergemakkelijken;c) stelt, indien nodig, werkgroepen en andere organen in die de met de toepassing en ontwikkeling van dit Verdrag verband houdende aangelegenheden bestuderen en daartoe ter zake dienende onderzoeksrapporten en andere documenten opstellen en aanbevelingen doen, die zij ter bestudering voorleggen aan de Conferentie van de Partijen;d) verricht de andere taken die noodzakelijk kunnen blijken krachtens de bepalingen van dit Verdrag;e) bespreekt op haar eerste vergadering een reglement van orde en neemt dit bij consensus aan.3. De Conferentie van de Partijen werkt bij de vervulling van haar taken ook samen met andere bevoegde internationale organisaties, wanneer zij zulks noodzakelijk acht.4. De Conferentie van de Partijen stelt op haar eerste vergadering een werkprogramma vast, met name met betrekking tot de in Bijlage XII bij dit Verdrag genoemde onderwerpen.De Conferentie van de Partijen besluit tevens over de werkwijze, en spreekt zich met name uit over het inschakelen van nationale centra en over samenwerking met bevoegde internationale organisaties, alsmede over het opzetten van een systeem ter vergemakkelijking van de toepassing van dit Verdrag, in het bijzonder met het oog op wederzijdse bijstand in geval van een industrieel ongeval, daarbij voortbouwend op bestaande activiteiten op dit gebied in het kader van bevoegde internationale organisaties. Als onderdeel van het werkprogramma inventariseert de Conferentie van de Partijen bestaande nationale, regionale en internationale centra, alsook andere organen en programma's gericht op de coördinatie van de informatie en de inspanningen op het gebied van de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van industriële ongevallen, ten einde vast te stellen welke andere internationale instellingen of centra nodig zijn om de in Bijlage XII genoemde taken te verrichten. 5. De Conferentie van de Partijen maakt op haar eerste vergadering een aanvang met de bestudering van de procedures om gunstigere voorwaarden te scheppen voor de uitwisseling van technologie voor de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van de gevolgen van industriële ongevallen, 6.De Conferentie van de Partijen neemt richtlijnen en criteria aan ter vergemakkelijking van de inventarisatie van gevaarlijke activiteiten in de zin van dit Verdrag.

Art. 19 STEMRECHT 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel, heeft elke Partij bij dit Verdrag één stem.2. Regionale organisaties voor economische integratie als omschreven in artikel 27 oefenen ter zake van tot hun bevoegdheid behorende aangelegenheden hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten dat Partij is bij dit Verdrag, Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd. Art. 20 SECRETARIAAT De Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa verricht de volgende secretariaatswerkzaamheden : a) Hij belegt de vergaderingen van de Partijen en bereidt deze voor;b) Hij zendt de in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag ontvangen rapporten en andere informatie toe aan de Partijen;c) Hij verricht andere door de Partijen te bepalen taken. Art. 21 GESCHILLENREGELING 1. Indien tussen twee of meer Partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, trachten zij dit op te lossen door onderhandeling of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare methode voor de regeling van geschillen.2. Een Partij kan bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of de toetreding tot dit Verdrag, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de Depositaris mededelen dat zij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel, de toepassing van de volgende twee methoden voor het regelen van geschillen, dan wel één van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere Partij die dezelfde verplichting aanvaardt : a) voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof;b) arbitrage volgens de in Bijlage XIII van dit Verdrag beschreven procedure.3. Indien de partijen bij het geschil beide in het tweede lid van dit artikel genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationale Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen. Art. 22 BEPERKINGEN OP DE VERSTREKKING VAN INFORMATIE 1. De bepalingen van deze Overeenkomst laten onverlet de rechten en verplichtingen van de Partijen om, in overeenstemming met hun nationale wetten, voorschriften, bestuurlijke bepalingen of aanvaarde rechtspraktijken alsmede de van toepassing zijnde internationale regelgeving, zorg te dragen voor de bescherming van informatie met betrekking tot persoonsgegevens, industriële geheimen of handelsgeheimen, met inbegrip van de intellectuele eigendom, of de nationale veiligheid.2. Indien een Partij niettemin besluit deze beschermde informatie aan een andere Partij te verstrekken, eerbiedigt de Partij die de beschermde informatie ontvangt het vertrouwelijk karakter van de ontvangen informatie en de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt, en gebruikt die Partij die informatie slechts voor de doeleinden waarvoor deze werd verstrekt. Art. 23 TOEPASSING De Partijen doen regelmatig verslag van de toepassing van dit Verdrag.

Art. 24 BILATERALE EN MULTILATERALE OVEREENKOMSTEN 1. De Partijen kunnen, ter nakoming van hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag, de toepassing van bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten of andere akkoorden voortzetten of nieuwe aangaan.2. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet het recht van de Partijen om, eventueel krachtens een bilaterale of multilaterale overeenkomst, strengere maatregelen te nemen dan die welke dit Verdrag voorschrijft. Art. 25 STATUS VAN DE BIJLAGEN De Bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel van het Verdrag uit.

Art. 26 WIJZIGINGEN OP HET VERDRAG 1. Elke Partij kan wijzigingen op dit Verdrag voorstellen, 2.De tekst van een voorgestelde wijziging op dit Verdrag wordt in schriftelijke vorm ingediend bij de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die deze toezendt aan alle Partijen. De Conferentie van de Partijen bespreekt de voorgestelde wijzigingen op haar eerstvolgende jaarvergadering, mits die voorstellen ten minste negentig dagen van tevoren door de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa aan de Partijen zijn toegezonden. 3, Voor wijzigingen op dit Verdrag - anders dan wijzigingen op Bijlage I, waarvoor de procedure is beschreven in het vierde lid van dit artikel geldt : a) wijzigingen worden bij consensus aangenomen door de Partijen die ter vergadering aanwezig zijn en worden door de Depositaris ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring voorgelegd aan alle Partijen;b) de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen worden nedergelegd bij de Depositaris.In overeenstemming met dit artikel aangenomen wijzigingen worden voor de Partijen die deze hebben aanvaard van kracht op de negentigste dag na de dag waarop de Depositaris de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft ontvangen; c) daarna worden wijzigingen voor elke andere Partij van kracht op de negentigste dag na de nederlegging door die Partij van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijzigingen.4. Voor wijzigingen op Bijlage I geldt : a) de Partijen stellen alles in het werk om overeenstemming te bereiken bij consensus.Indien alle pogingen om tot consensus te komen zijn mislukt en er geen overeenstemming is bereikt worden de wijzigingen, in laatste instantie, aangenomen met een stemmenrneerderheid van negen tienden van de aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen. Indien de wijzigingen zijn aangenomen door de Conferentie van de Partijen, worden zij medegedeeld aan de Partijen, met de aanbeveling ze goed te keuren; b) na het verstrijken van twaalf maanden na de datum waarop ze door de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa zijn medegedeeld, worden de wijzigingen op Bijlage I van kracht voor de Partijen bij dit Verdrag die geen kennisgeving overeenkomstig het vierde lid, letter c, van dit artikel hebben gedaan, mits ten minste zestien Partijen bedoelde kennisgeving niet hebben gedaan;c) een Partij die niet in staat is een wijziging op Bijlage I bij dit Verdrag goed te keuren, doet hiervan schriftelijk kennisgeving aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, zulks binnen twaalf maanden na de datum waarop mededeling van de aanneming is gedaan.De Uitvoerend Secretaris stelt alle Partijen onverwijld in kennis van de ontvangst van zo'n kennisgeving. Een Partij kan te allen tijde een aanvaarding in de plaats stellen van haar eerdere kennisgeving, waarna de wijziging op Bijlage I voor die Partij van kracht wordt; d) voor de toepassing van dit lid wordt onder « aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen » verstaan Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen. Art. 27 ONDERTEKENING Dit Verdrag staat van 17 tot en met 18 maart 1992 te Helsinki, en daarna tot 18 september 1992 op de Zetel van de Verenigde Naties te New York, open voor ondertekening door de lidstaten van de Economische Commissie voor Europa, alsmede door Staten die een consultatieve status bij de Economische Commissie voor Europa hebben krachtens paragraaf 8 van resolutie 36 (IV) van 28 maart 1947 van de Economische en Sociale Raad, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine Staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid ten aanzien van die aangelegenheden verdragen aan te gaan.

Art. 28 DEPOSITARIS De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties treedt op als Depositaris van dit Verdrag.

Art. 29 BEKRACHTIGING, AANVAARDING, GOEDKEURING EN TOETREDING 1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende Staten en regionale organisaties voor economische integratie.2. Dit Verdrag staat open voor toetreding door de in artikel 27 bedoelde Staten en organisaties.3. ledere organisatie zoals bedoeld in artikel 27 die Partij wordt bij dit Verdrag zonder dat één van haar lidstaten Partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit Verdrag.Indien één of meer lidstaten van een zodanige organisatie Partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens het Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen. 4. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in artikel 27 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de reikwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen.Deze organisaties doen de Depositaris tevens mededeling van iedere wezenlijke verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.

Art. 30 INWERKINGTREDING 1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.2. Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt de door een organisatie als bedoeld in artikel 27 nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door de lidstaten van de organisatie.3. Ten aanzien van elke in artikel 27 bedoelde Staat of organisatie die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die Staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Art. 31 OPZEGGING 1. Elke Partij kan, te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van die Partij in werking is getreden, het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.De opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris. 2. De opzegging belet niet de toepassing van artikel 4 op een activiteit ten aanzien waarvan een kennisgeving is gedaan ingevolge artikel 4, eerste lid, of een verzoek om besprekingen is gedaan ingevolge artikel 4, tweede lid. Art. 32 AUTHENTIEKE TEKSTEN Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. tean blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Helsinki op zeventien maart 1992.

Bijlage I Gevaarlijke stoffen ten behoeve van de vaststelling van gevaarlijke activiteiten De hieronder aangegeven hoeveelheden hebben betrekking op elke activiteit of groep activiteiten. Wanneer in Deel I twee uiterste waarden zijn vermeld, is telkens de grootste hoeveelheid de drempelwaarde. Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt telkens de kleinste vermelde hoeveelheid de drempelwaarde, behoudens wijzigingen.

Wanneer een in Deel II vermelde stof of preparaat ook tot een in Deel I vermelde categorie behoort, dient de in Deel II vermelde drempelwaarde te worden gehanteerd.

Bij de inventarisatie van gevaarlijke activiteiten dienen de Partijen rekening te houden met de te verwachten mogelijkheid van toeneming van de risico's, alsmede met de hoeveelheden gevaarlijke stoffen en hun directe omgeving, ongeacht of zulks valt onder de verantwoordelijkheid van één of meer exploitanten.

Deel I. - Categorieën stoffen en preparaten die niet met name zijn genoemd in Deel II Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deel II. - Met name genoemde stoffen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1. Indicatieve criteria.Bij gebrek aan andere toepasselijke criteria kunnen de Partijen de onderstaande criteria toepassen bij de classificatie van stoffen of preparaten ten behoeve van Deel I van deze Bijlage. a) Brandbare gassen : stoffen in gasvormige toestand die onder normale druk en gemengd met lucht brandbaar worden en waarvan het kookpunt onder normale druk 20 °C of lager is;b) Zeer brandbare vloeistoffen : stoffen die een vlampunt onder de 21 °C en een kookpunt boven de 20 °C hebben onder normale druk;c) Zeer toxische stoffen : stoffen met eigenschappen die overeengekomen met de in tabel 1 of tabel 2 hieronder genoemde, en die, gezien hun fysische en chemische kenmerken, gevaar van een industrieel ongeval kunnen doen ontstaan. Tabel 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) LD50 oraal bij ratten.(2) LD50 dermaal bij ratten of konijnen.(3) LC50 inhalatoir (4 uur) bij ratten. Tabel 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij de acute orale toxiciteit van de stof bij dieren is bepaald met behulp van de vaste-dosis-methode. d) Toxische stoffen : stoffen met eigenschappen die overeenkomen met de in tabel 3 of 4 genoemde en die fysische of chemische kenmerken hebben die gevaar van industriële ongevallen kunnen doen ontstaan. Tabel 3 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) LD50 oraal bij ratten.(2) LD50 dermaal bij ratten of konijnen.(3) LC50 inhalatoir (4 uur) bij ratten. Tabel 4 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij de acute orale toxiciteit van de stof bij dieren is bepaald met behulp van de vaste-dosis-methode. e) Verbranding bevorderende stoffen : stoffen die aanleiding geven tot hevige exothermische reacties wanneer zij in contact komen met andere stoffen, met name brandbare stoffen.f) Ontplofbare stoffen : stoffen die kunnen ontploffen onder invloed van een vlam of die gevoeliger zijn voor schokken of wrijving dan dinitrobenzeen.g) Brandbare vloeistoffen : stoffen die een vlampunt onder de 55 °C hebben en vloeibaar blijven onder druk, waarbij bijzondere bewerkingsomstandigheden, zoals hoge druk of hoge temperatuur, gevaar van industriële ongevallen kunnen doen ontstaan.h) Stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu : stoffen die waarden van acute toxiciteit voor het aquatische milieu vertonen die overeenkomen met de in tabel 5 genoemde. Tabel 5 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) LC50 bij vissen (96 uur).(2) EC50 bij watervlooien (48 uur).(3) IC50 bij algen (72 uur). waarbij de stof niet gemakkelijk afbreekbaar is, of log Pow > 3,0 (tenzij de experimenteel bepaalde BCF < 100). i) LD = letale dosis j) LC = letale concentratie k) EC = effectieve concentratie l) IC = remmende concentratie m) Pow = verdelingscoëfficiënt octanol/water n) BCF = bioconcentratiefactor.2. Dit geldt voor ammoniumnitraat en mengsels van ammoniumnitraat, waarbij het stikstofgehalte dat afkomstig is van het ammoniumnitraat groter is dan 28 gewichtspercenten, en voor waterige oplossingen van ammoniumnitraat, waarbij de concentratie ammoniumnitraat groter is dan 90 gewichtspercenten.3. Dit geldt voor meststoffen met enkel ammoniumnitraat en ammoniumnitraathoudende mengsels, waarbij het stikstofgehalte dat afkomstig is van het ammoniumnitraat groter is dan 28 gewichtspercenten (meststoffen met ammoniumnitraathoudende mengsels bevatten ook fosfaat en/of kaliumcarbonaat).4. Mengsels en preparaten die deze stoffen bevatten, moeten worden behandeld als de stof zelf, tenzij zij niet langer soortgelijke eigenschappen vertonen en geen grensoverschrijdende gevolgen meer kunnen hebben. Bijlage II Procedure voor de onderzoekscommissie ingevolge de artikelen 4 en 5 1. De verzoekende partij(en) deelt (delen) het secretariaat mede dat zij een vraagstuk of vraagstukken voorlegt (voorleggen) aan een onderzoekscommissie, ingesteld in overeenstemming met de bepalingen van deze Bijlage.In de mededeling dient het onderwerp van het onderzoek te zijn vermeld. Het secretariaat stelt alle Partijen bij het Verdrag onmiddellijk in kennis van het verzoek om een onderzoek. 2. De onderzoekscommissie bestaat uit drie.leden. Zowel de verzoekende partij als de andere bij de onderzoeksprocedure betrokken partij benoemen een wetenschappelijke of technische deskundige en de twee aldus benoemde deskundigen wijzen in onderlinge overeenstemming een derde deskundige aan, die voorzitter van de onderzoekscommissie is. Laatstbedoelde mag geen onderdaan zijn van één van de bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen, noch zijn vaste woonplaats op het grondgebied van één van die partijen hebben, noch werkzaam zijn in dienst van één van hen, noch zich in enigerlei hoedanigheid met de zaak hebben beziggehouden. 3. Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede deskundige geen voorzitter van de onderzoekscommissie is aangewezen, wijst de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa op verzoek van één van de partijen de voorzitter aan binnen een volgende termijn van twee maanden.4. Indien één van de bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen geen deskundige benoemt binnen een maand nadat zij de kennisgeving van het secretariaat heeft ontvangen, kan de andere partij hiervan kennisgeving doen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die de voorzitter van de onderzoekscommissie aanwijst binnen een volgende termijn van twee maanden.Na zijn aanwijzing verzoekt de voorzitter van de onderzoekscommissie de partij die geen deskundige heeft benoemd, dit binnen een maand te doen.

Indien zij verzuimt dit binnen die termijn te doen, doet de voorzitter hiervan kennisgeving aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die deze benoeming verricht binnen een volgende termijn van twee maanden. 5. De onderzoekscommissie stelt haar eigen reglement van orde vast.6. De onderzoekscommissie neemt alle passende maatregelen om haar taken te verrichten.7. De bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen dienen het werk van de onderzoekscommissie te vergemakkelijken en dienen met name met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande middelen : a) de onderzoekscommissie alle ter zake dienende documenten, voorzieningen en inlichtingen te verschaffen;b) de onderzoekscommissie, indien noodzakelijk, in staat te stellen getuigen en deskundigen op te roepen en kennis te nemen van hun verklaringen.8. De partijen en de deskundigen beschermen het vertrouwelijk karakter van alle informatie die zij in vertrouwen ontvangen in de loop van de werkzaamheden van de onderzoekscommissie.9. Indien één van de bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen niet voor de onderzoekscommissie verschijnt of verzuimt haar standpunt kenbaar te maken, kan de andere partij de onderzoekscommissie verzoeken de procedure voort te zetten en haar werk te voltooien.Het niet verschijnen van een partij of het verzuim haar standpunt kenbaar te maken vormt geen beletsel voor de voortzetting en de voltooiing van het werk van de onderzoekscommissie. 10. De kosten van de onderzoekscommissie, met inbegrip van de bezoldiging van haar leden, worden in gelijke delen gedragen door de bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen, tenzij de onderzoekscommissie anders beslist, gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak.De onderzoekscommissie houdt aantekening van al haar uitgaven en doet de partijen een eindoverzicht toekomen. 11. Elke Partij die een belang van materiële aard bij het onderwerp van de onderzoeksprocedure heeft en die door het advies van de onderzoekscommissie kan worden geraakt, kan met instemming van de onderzoekscommissie interveniëren in de procedure.12. De beslissingen van de onderzoekscommissie inzake procedurele aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van stemmen van haar leden.Het eindoordeel van de onderzoekscommissie dient een afspiegeling te zijn van het standpunt van de meerderheid van haar leden en zal een eventueel afwijkende mening omvatten. 13. De onderzoekscommissie geeft haar eindoordeel binnen twee maanden na de datum waarop zij is ingesteld, tenzij zij het noodzakelijk acht deze termijn met een duur van ten hoogste twee maanden te verlengen.14. Het eindoordeel van de onderzoekscommissie dient te zijn gebaseerd op aanvaarde wetenschappelijke beginselen.Het eindoordeel wordt door de onderzoekscommissie toegezonden aan de bij de onderzoeksprocedure betrokken partijen en aan het secretariaat.

Bijlage III Ingevolge artikel 4 te volgen procedures 1. Een Partij van herkomst kan verzoeken om overleg met een andere Partij in overeenstemming met de tweede tot en met de vijfde paragraaf van deze Bijlage ten einde vast te stellen of die Partij een benadeelde Partij is.2. Indien een voorgenomen of bestaande activiteit gevaarlijk is, dient de Partij van herkomst, ten einde adequaat en doeltreffend overleg te kunnen voeren, op passende niveaus kennisgeving te doen aan elke Partij die naar haar oordeel een benadeelde Partij kan worden, zulks zo vroeg mogelijk en niet later dan het tijdstip waarop zij haar eigen publiek inlicht over die voorgenomen of bestaande activiteit.Bij bestaande gevaarlijke activiteiten dient die kennisgeving uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voor een Partij van herkomst te worden gedaan. 3. De kennisgeving dient, onder andere, te bevatten : a) informatie over de gevaarlijke activiteit, met inbegrip van alle beschikbare informatie of rapporten, zoals overeenkomstig artikel 6 verstrekte informatie over de mogelijke grensoverschrijdende gevolgen ervan in geval van een industrieel ongeval;b) een aanduiding van een redelijke termijn waarbinnen een antwoord ingevolge de vierde paragraaf van deze Bijlage moet worden gegeven, rekening houdend met de aard van de activiteit; en kan de in zesde paragraaf van deze Bijlage genoemde informatie bevatten. 4. De in kennis gestelde Partijen dienen de Partij van herkomst te antwoorden binnen de in de kennisgeving vermelde termijn, daarbij de ontvangst van de kennisgeving bevestigend en aangevend of zij voornemens zijn overleg te plegen.5. Indien een in kennis gestelde Partij aangeeft dat zij niet voornemens is overleg te plegen, of niet antwoordt binnen de in de kennisgeving vermelde termijn, zijn de bepalingen van de volgende paragrafen van deze Bijlage niet van toepassing.In dergelijke gevallen heeft de Partij van herkomst onverminderd het recht te bepalen of zij overgaat tot een beoordeling en analyse op grond van.haar eigen nationale wetgeving en praktijk. 6. Na ontvangst van een antwoord van een in kennis gestelde Partij waarin deze aangeeft dat zij overlegt wenst te plegen, verschaft de Partij van herkomst de in kennis gestelde Partij, indien zij zulks nog niet heeft gedaan : a) relevante informatie betreffende het tijdschema voor de analyse, met inbegrip van een tijdschema voor het toezenden van commentaar;b) relevante informatie betreffende de gevaarlijke activiteit en de grensoverschrijdende gevolgen daarvan in geval van een industrieel ongeval;c) de mogelijkheid deel te nemen aan de evaluatie van informatie of rapporten waaruit eventuele grensoverschrijdende gevolgen blijken.» 7. Een benadeelde Partij verstrekt de Partij van herkomst, op haar verzoek, de redelijkerwijs verkrijgbare informatie betreffende het onder de rechtsmacht van de benadeelde Partij vallende gebied dat zou kunnen worden geraakt, wanneer die informatie nodig is om te kunnen overgaan tot een beoordeling en analyse en om maatregelen te kunnen nemen.De informatie wordt onmiddellijk verstrekt en, indien van toepassing, via een gezamenlijk orgaan, wanneer dit bestaat. 8. De Partij van herkomst verstrekt de benadeelde Partij, indien van toepassing, rechtstreeks of, indien zulks bestaat, via een gezamenlijk orgaan, de desbetreffende documenten aangaande de analyse en evaluatie als beschreven in Bijlage V, eerste en tweede paragraaf.9. De betrokken Partijen informeren het publiek in gebieden die redelijkerwijs zouden kunnen worden geraakt door de gevaarlijke activiteit en dragen zorg voor de verspreiding van documenten aangaande de analyse en evaluatie onder dit publiek en de autoriteiten in de desbetreffende gebieden.De Partijen stellen hen in de gelegenheid hun opmerkingen en bezwaren ten aanzien van de gevaarlijke activiteit kenbaar te maken en dragen er zorg voor dat hun standpunten worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de Partij van herkomst, hetzij rechtstreeks, hetzij, indien van toepassing, door tussenkomst van de Partij van herkomst, zulks binnen een redelijke termijn. 10. De Partij van herkomst pleegt, zodra de documenten aangaande de analyse en evaluatie gereed zijn, onverwijld overleg met de benadeelde Partij over, onder meer, de grensoverschrijdende gevolgen van de gevaarlijke activiteit in geval van een industrieel ongeval en over maatregelen om de gevolgen daarvan te beperken of uit te sluiten.Het overleg kan betrekking hebben op : a) mogelijke alternatieven voor de gevaarlijke activiteit, met inbegrip van het nulalternatief, en maatregelen die kunnen worden genomen om de grensoverschrijdende gevolgen te beperken op kosten van de Partij van herkomst;b) andere vormen van mogelijke wederzijdse bijstand ter beperking van grensoverschrijdende gevolgen;c) alle andere daarvoor in aanmerking komende aangelegenheden. De betrokken Partijen komen aan het begin van het overleg een redelijk tijdsbestek overeen voor de duur van de overlegperiode. Bedoeld overleg kan worden gevoerd via een passend gezamenlijk orgaan, indien dit bestaat. 11. De betrokken Partijen zien erop toe dat naar behoren rekening wordt gehouden met de analyse en evaluatie, alsook met het ingevolge de negende paragraaf van deze Bijlage ontvangen commentaar en het resultaat van het in de tiende paragraaf van deze Bijlage bedoelde overleg.12. De Partij van herkomst stelt de benadeelde Partijen in kennis van elke beslissing aangaande de activiteit, alsmede van de redenen en overwegingen waarop deze is gegrond.13. Indien een betrokken Partij kennis neemt van aanvullende relevante informatie betreffende de grensoverschrijdende gevolgen van een gevaarlijke activiteit die niet beschikbaar was op het tijdstip waarop het overleg met betrekking tot die activiteit plaatsvond, brengt die Partij de andere betrokken Partij(en) hiervan onmiddellijk op de hoogte.Indien één van de betrokken Partijen hierom verzoekt, wordt opnieuw overleg gevoerd.

Bijlage IV Ingevolge artikel 6 te nemen preventiemaatregelen De volgende maatregelen kunnen worden uitgevoerd, naar gelang de nationale wetten en gebruiken, door Partijen, bevoegde autoriteiten of exploitanten, dan wel gezamenlijk : 1. het vaststellen van algemene of bijzondere doelstellingen op het gebied van de veiligheid;2. het aannemen van wettelijke bepalingen of richtlijnen betreffende veiligheidsmaatregelen en veiligheidsnormen;3. het inventariseren van de gevaarlijke activiteiten die bijzondere preventiemaatregelen vereisen, hetgeen een vergunningen- of machtigingenstelsel kan omvatten;4. het evalueren van risico-analyses of veiligheidsonderzoeken betreffende gevaarlijke activiteiten en een actieplan voor de uitvoering van de nodige maatregelen;5. het verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de informatie die nodig is om de risico's te beoordelen;6. het toepassen van de technologie die het best geschikt is voor de preventie van industriële ongevallen en de bescherming van mens en milieu;7. het zorg dragen voor passende voorlichting aan en opleiding van alle personen die zijn betrokken bij gevaarlijke activiteiten op de plaats zelf, zowel onder gewone als buitengewone omstandigheden, zulks gericht op de preventie van industriële ongevallen;8. het instellen van interne managementsstructuren en -procedures die het mogelijk maken de veiligheidsvoorschriften doeltreffend uit te voeren en te handhaven;9. het houden van toezicht op de gevaarlijke activiteiten en het verrichten van controles en inspecties. Bijlage V Analyse en evaluatie 1. De omvang en de grondigheid van de analyse en de evaluatie van de gevaarlijke activiteit dienen te variëren naar gelang het doel waarvoor zij worden gehouden, 2.In de onderstaande tabel zijn de gegevens vermeld die in aanmerking moeten worden genomen in de analyse en de evaluatie met het oog op het in het aangegeven artikel omschreven doel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bijlage VI Besluitvorming inzake plaatskeuze ingevolge artikel 7 De onderstaande bepalingen zijn voorbeelden van de gegevens die in overweging zouden kunnen worden genomen ingevolge artikel 7 : 1. De resultaten van de risico-analyse en -evaluatie, met inbegrip van een evaluatie ingevolge Bijlage V betreffende de fysische eigenschappen van het gebied waarin een gevaarlijke activiteit is gepland.2. De resultaten van overleg en inspraakprocedures.3. Een analyse van de vergroting of verkleining van het risico ten gevolge van elke nieuwe ontwikkeling op het grondgebied van de benadeelde Partij ten opzichte van een bestaande gevaarlijke activiteit op het grondgebied van de Partij van herkomst.4. De evaluatie van de milieu-risico's, met inbegrip van alle grensoverschrijdende gevolgen.5. Een evaluatie van nieuwe gevaarlijke activiteiten die risico's opleveren.6. De mogelijklieid nieuwe gevaarlijke activiteiten te situeren op, en bestaande gevaarlijke activiteit ingrijpend te wijzigen tot aan, een veilige afstand van bestaande bevolkingscentra, alsmede het instellen van een veiligheidszone rondom gevaarlijke activiteiten;binnen die zones moeten nieuwe ontwikkelingen die leiden tot een stijging van het aantal mensen die blootstaan aan een risico of tot een toeneming van de ernst van het risico, grondig worden bestudeerd.

Bijlage VII Maatregelen tot voorbereiding op noodsituaties ingevolge artikel 8 1. Alle rampenplannen, zowel de op de plaats zelf als buiten de desbetreffende plaats van toepassing zijnde plannen, dienen op elkaar te worden afgestemd ten einde industriële ongevallen op alomvattende en doeltreffende wijze te kunnen bestrijden.2. De rampenplannen dienen de benodigde maatregelen te omvatten om noodsituaties te kunnen lokaliseren en de grensoverschrijdende gevolgen daarvan te kunnen voorkomen of beperken.Zij dienen ook voorzieningen te omvatten om mensen te waarschuwen en indien nodig te evacueren, alsmede andere beschermings- en reddingsacties en dienstverlening op het gebied van de gezondheid. 3. De rampenplannen dienen het personeel ter plaatse, de mensen die zouden kunnen worden geraakt buiten de desbetreffende plaats en de reddingswerkers gedetailleerde informatie te verschaffen omtrent procedures van technische en organisatorische aard die van belang zijn voor de bestrijding van een industrieel ongeval dat grensoverschrijdende gevolgen zou kunnen hebben, en voor het voorkomen of beperken van de gevolgen voor mens en milieu, zowel op de plaats zelf als daarbuiten.4. Ter plaatse van toepassing zijnde rampenplannen zouden bijvoorbeeld kunnen omvatten : a) een verdeling van de taken en verantwoordelijkheden op de plaats zelf in geval van een noodsituatie;b) een beschrijving van de actie die moet worden ondernomen ingeval zich een industrieel ongeval voordoet of dreigt zich » voor te doen, ten einde de situatie of het voorval te kunnen beheersen, of aanwijzingen betreffende de plaats waar zo'n beschrijving kan worden gevonden;c) een beschrijving van het beschikbare materieel en de beschikbare middelen;d) te treffen maatregelen om in geval van een industrieel ongeval de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de hulpverlening buiten de desbetreffende plaats tijdig te kunnen waarschuwen, onder vermelding van de informatie die bij de eerste waarschuwing moet worden doorgegeven, alsook te treffen maatregelen om nadere informatie te kunnen doorgeven zodra deze beschikbaar komt;e) te treffen maatregelen om het personeel op te leiden voor de taken die het moet verrichten.5. Buiten de desbetreffende plaats van toepassing zijnde rampenplannen zouden bijvoorbeeld kunnen omvatten;a) een verdeling van de taken en verantwoordelijkheden buiten de desbetreffende plaats in geval van een noodsituatie, met inbegrip van mogelijkheden voor integratie met op de plaats zelf van toepassing zijnde rampenplannen;b) de door hulpverleners en het medisch personeel toe te passen methoden en procedures;c) methoden om snel het getroffen gebied te kunnen bepalen;d) te treffen maatregelen om zorg te dragen voor een spoedige melding van het industriële ongeval aan benadeelde of mogelijk benadeelde Partijen en om deze verbinding vervolgens te handhaven;e) een inventarisatie van de middelen die nodig zijn om het plan uit te voeren en de mogelijkheden voor coördinatie;f) te treffen maatregelen om informatie te verstrekken aan het publiek, met inbegrip van, indien van toepassing, maatregelen om de ingevolge artikel 9 aan het publiek gegeven voorlichting te intensiveren en te herhalen;g) maatregelen op het gebied van opleiding en oefeningen.6. Rampenplannen zouden maatregelen kunnen omvatten voor het behandelen, verzamelen, schoonmaken, opslaan, afvoeren en veilig verwijderen van gevaarlijke stoffen en besmet materiaal, alsook herstelmaatregelen. Bijlage VIII Voorlichting aan het publiek ingevolge artikel 9 1. De naam van het bedrijf, het adres waarop de gevaarlijke activiteit plaatsvindt en een aanduiding van de functie van de persoon die de informatie verstrekt.2. Een uitleg in eenvoudige bewoordingen van de gevaarlijke activiteit, met vermelding van de risico's.3. De gangbare benaming of soortnaam, dan wel de klasse, van de stoffen of preparaten die bij de gevaarlijke activiteit worden gebruikt, met vermelding van hun voornaamste gevaarlijke eigenschappen.4. Algemene informatie uit een milieu-effectrapportage, indien voorhanden en relevant.5. Algemene informatie betreffende de aard van een industrieel ongeval dat zich mogelijkerwijs zou kunnen voordoen bij de gevaarlijke activiteit, met vermelding van de mogelijke gevolgen daarvan voor de bevolking en het milieu.6. Adequate informatie over de wijze waarop de betrokken bevolking zal worden gewaarschuwd en op de hoogte zal worden gehouden in geval van een industrieel ongeval.7. Adequate informatie over de maatregelen die de betrokken bevolking moet nemen en hoe zij zich moet gedragen in geval van een industrieel ongeval.8. Adequate informatie over de getroffen regelingen met betrekking tot de gevaarlijke activiteit, waaronder het contact met de hulpverleningsdiensten, ten einde industriële ongevallen het hoofd te bieden en de ernst en de gevolgen daarvan te beperken.9. Algemene informatie over het buiten de plaats zelf van toepassing zijnde rampenplan van de hulpverleningsdiensten, opgesteld om eventuele gevolgen van een industrieel ongeval buiten de desbetreffende plaats tegen te gaan, met inbegrip van grensoverschrijdende gevolgen.10. Algemene informatie over bijzondere vereisten en voorwaarden waaraan de gevaarlijke activiteit is onderworpen overeenkomstig de van toepassing zijnde nationale voorschriften en/of bestuurlijke maatregelen, met inbegrip van vergunningen- of machtigingenstelsels.11. Aanwijzingen voor het verkrijgen van nadere inlichtingen. Bijlage IX Meldsystemen voor industriële ongevallen ingevolge artikel 10 1. De meldsystemen voor industriële ongevallen dienen de snelst mogelijke doorgifte van gegevens en voorspellingen mogelijk te maken volgens van tevoren vastgestelde codes en met gebruikmaking van compatibele systemen voor datatransmissie en gegevensverwerking om te kunnen overgaan tot alarmering en bestrijding in noodsituaties en maatregelen te nemen ter beperking en beheersing van de effecten van grensoverschrijdende gevolgen, rekening houdende met de verschillende behoeften op de verschillende niveaus.2. De melding van een industrieel ongeval dient de volgende gegevens te bevatten : a) het soort en de omvang van het industriële ongeval, de daarbij betrokken gevaarlijke stoffen (indien bekend) en de ernst van de mogelijke gevolgen;b) het tijdstip en de exacte plaats waar het ongeval zich heeft voorgedaan;c) alle andere beschikbare informatie die nodig is om het industriële ongeval efficiënt te bestrijden.3. De melding van een industrieel ongeval dient regelmatig, of telkens wanneer zulks nodig is, te worden aangevuld met relevante nadere informatie over de ontwikkeling van de situatie met betrekking tot de grensoverschrijdende gevolgen.4. Er dienen regelmatig proeven en toetsingen van de doelmatigheid van het meldsysteem voor industriële ongevallen plaats te vinden en het betrokken personeel dient regelmatig oefeningen te houden.Indien van toepassing worden deze proeven, toetsingen en oefeningen gezamenlijk uitgevoerd.

Bijlage X Wederzijdse bijstand ingevolge artikel 12 1. De algemene leiding, controle, coördinatie en supervisie van de bijstand berust bij de Partij die om bijstand verzoekt.Het bij de bijstandsverlening betrokken personeel handelt in overeenstemming met de desbetreffende wetten van de Partij die om bijstand verzoekt. De bevoegde autoriteiten van de Partij die om bijstand verzoekt, werken samen met de ingevolge artikel 17 door de bijstand verlenende Partij aangewezen autoriteit, die is belast met de onmiddellijke supervisie van het door de bijstand verlenende Partij verschafte personeel en materieel. 2. De Partij die om bijstand verzoekt, stelt, voor zover zulks in haar vermogen ligt, plaatselijke faciliteiten en diensten ter beschikking voor een goede uitvoering van de bijstand en draagt zorg voor de bescherming van het daartoe door of namens de bijstand verlenende Partij op haar grondgebied gebrachte personeel, materieel en materiaal.3. De bijstand wordt verleend op kosten van de Partij die om bijstand verzoekt, tenzij de betrokken Partijen anders zijn overeengekomen.De bijstand verlenende Partij kan te allen tijde afzien van een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten. 4. De Partij die om bijstand verzoekt, stelt alles in het werk om de bijstand verlenende Partij en de namens haar handelende personen de voorrechten, immuniteiten of faciliteiten te verlenen die nodig zijn voor spoedige verrichting van hun bijstandstaken.De Partij die om bijstand verzoekt, is niet verplicht deze bepaling toe te passen op haar eigen onderdanen of ingezetenen of hun de bovenbedoelde voorrechten en immuniteiten te verlenen. 5. Een Partij tracht op verzoek van de Partij die om bijstand verzoekt of de Partij die de bijstand verleent, de doortocht over haar grondgebied naar en vanaf het grondgebied van de Partij die om bijstand verzoekt te vergemakkelijken van personeel, materieel en goederen die bij de bijstand zijn betrokken, waarvan naar behoren kennisgeving dient te zijn gedaan.6. De Partij die om bijstand verzoekt, vergemakkelijkt de binnenkomst en het verblijf op en het vertrek van haar nationale grondgebied van personeel, materieel en goederen die bij de bijstand zijn betrokken, waarvan naar behoren kennisgeving is gedaan.7. Met betrekking tot handelingen die rechtstreeks voortvloeien uit de verleende bijstand zal de Partij die om bijstand verzoekt, in geval van overlijden of lichamelijk letsel, schade aan of verlies van goederen, of schade aan het milieu, veroorzaakt op haar grondgebied tijdens de verlening van de bijstand waarom is verzocht, de bijstand verlenende Partij of de namens haar handelende personen vrijwaren en schadeloos stellen en hun schadevergoeding betalen voor het overlijden of het toegebrachte letsel, of het verlies van dan wel de schade aan het materiaal of de andere goederen die bij de bijstandverlening zijn betrokken.De Partij die om bijstand verzoekt, is verplicht vorderingen van derden ten laste van de bijstand verlenende Partij of de namens deze handelende personen in behandeling te nemen. 8. De betrokken Partijen werken nauw samen ter vergemakkelijking van de afwikkeling van gerechtelijke procedures en vorderingen die zouden kunnen voortvoeien uit de bijstandverlening.9. Een Partij kan verzoeken om bijstand met betrekking tot de medische behandeling of de tijdelijke overbrenging naar een andere Partij van personen die zijn betrokken bij een ongeval.10. De benadeelde Partij of de Partij die om bijstand verzoekt kan te allen tijde, na passend overleg en door middel van een kennisgeving, verzoeken om beëindiging van de ingevolge dit Verdrag ontvangen of verleende bijstand.Zodra een zodanig verzoek is gedaan, plegen de betrokken Partijen onderling overleg ten einde regelingen te treffen om de bijstand op passende wijze te beëindigen.

Bijlage XI Uitwisseling van informatie ingevolge artikel 15 De informatie dient de volgende gegevens te omvatten, die ook kunnen worden uitgewisseld in het kader van multilaterale of bilaterale samenwerking; a) maatregelen van wetgevende en bestuurlijke aard, beleidslijnen, doelstellingen en prioriteiten betreffende preventie, voorbereiding en bestrijding, wetenschappelijke activiteiten en technische maatregelen ter beperking van het risico van industriële ongevallen ten gevolge van gevaarlijke activiteiten, met inbegrip van de beperking van de grensoverschrijdende gevolgen;b) maatregelen en rampenplannen op het passende niveau die andere Partijen raken;c) programma's voor toezicht, planning en onderzoek en ontwikkeling, met inbegrip van de uitvoering daarvan en de controle daarop;d) genomen maatregelen met betrekking tot de preventie van, de voorbereiding op en de bestrijding van industriële ongevallen;e) de ervaring opgedaan met industriële ongevallen en de samenwerking ter bestrijding van industriële ongevallen met grensoverschrijdende gevolgen;f) de ontwikkeling en toepassing van de beste beschikbare technologieën ter wille van een betere bescherming van het milieu en een grotere veiligheid;g) de voorbereiding op noodsituaties en de bestrijding daarvan;h) gehanteerde methoden bij de voorspelling van risico's, met inbegrip van criteria voor de meting en beoordeling van grensoverschrijdende gevolgen. BIJLAGE XII Taken in het kader van de wederzijdse bystand ingevolge artikel 18, vierde lid 1. Verzameling en verspreiding van informatie en gegevens : a) de totstandbrenging en exploitatie van een meldsysteem voor industriële ongevallen dat informatie kan verschaffen over industriële ongevallen en over deskundigen, ten einde de deskundigen zo spoedig mogelijk te kunnen inschakelen om bijstand te verlenen;b) de totstandbrenging en exploitatie van een databank voor de ontvangst, verwerking en verspreiding van de nodige informatie over industriële ongevallen, en de gevolgen daarvan, alsook over de toegepaste maatregelen en de doelmatigheid daarvan;c) het opstellen en bijhouden van een lijst van gevaarlijke stoffen, onder vermelding van hun eigenschappen en de wijze waarop daarmee moet worden omgegaan in geval van een industrieel ongeval;d) het opstellen en bijhouden van een register van deskundigen die advies en andere vormen van bijstand kunnen verlenen met betrekking tot preventie-, voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen, met inbegrip van herstelmaatregelen;e) het bijhouden van een lijst van gevaarlijke activiteiten;f) het opstellen en bijhouden van een lijst van gevaarlijke stoffen die vallen onder de bepalingen van Bijlage I, Deel I.2. Onderzoek, opleiding en methodologieën : a) het maken en verstrekken van modellen, gebaseerd op de ervaring met industriële ongevallen, en scenario's voor preventier, voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen;b) het bevorderen van opleidingen en oefeningen, het organiseren van internationale symposia en het bevorderen van samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.3. Technische bijstand : a) het verrichten van adviserende taken, gericht op de verbetering van het vermogen om preventie-, voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen toe te passen;b) het verrichten, op verzoek van een Partij, van inspecties van haar gevaarlijke activiteiten en het verlenen van bijstand bij het organiseren van haar nationale inspecties overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.4. Bijstand ingeval van een noodsituatie. Het verlenen, op verzoek van een Partij, van bijstand, onder meer door het zenden van deskundigen naar de plaats van een industrieel ongeval ten einde advies en andere vormen van bijstand te verlenen bij de bestrijding van het industriële ongeval.

Bijlage XIII Arbitrage 1. De eisende Partij(en) stelt (stellen) het secretariaat ervan in kennis dat de Partijen zijn overeengekomen het geschil te onderwerpen aan arbitrage overeenkomstig artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag. In de kennisgeving dient het onderwerp van de arbitrage te worden vermeld en daarin dienen in het bijzonder de artikelen van dit Verdrag te zijn aangegeven over de uitlegging of toepassing waarvan een geschil is ontstaan. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag. 2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden.De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van één van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van één van die partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest. 3. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aan.4. Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen twee maanden nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst.Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien zij dit binnen dat tijdvak niet doet, deelt de voorzitter dit mede aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen een volgend tijdvak van twee maanden de benoeming verricht. 5. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationale recht met de bepalingen van dit Verdrag.6. Ieder krachtens deze bepalingen ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.7. De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hem voorgelegde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.8. Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.9. De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door : a) het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;b) het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.10. De partijen bij het geschil en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen krijgen.11. Het scheidsgerecht kan, op verzoek van één van de partijen tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen.12. Indien één van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen.Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. 13. Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen, 14.Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, gelijkelijk gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen bij het geschil daarvan een eindopgave. 15. ledere Partij bij dit Verdrag die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.16. Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het werd ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvak van ten hoogste vijf maanden.17. De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden.De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag. 18. Ieder geschil dat tussen de partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoerlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als eerstbedoelde scheidsgerecht. Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^