Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 april 2019
gepubliceerd op 02 mei 2019

Wet tot wijziging van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, betreffende de invoering van een bankierseed en een tuchtrechtelijke regeling

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2019041038
pub.
02/05/2019
prom.
22/04/2019
ELI
eli/wet/2019/04/22/2019041038/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

22 APRIL 2019. - Wet tot wijziging van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 07/05/2014 numac 2014003194 bron federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst justitie Wet op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen type wet prom. 25/04/2014 pub. 27/05/2014 numac 2014003225 bron federale overheidsdienst financien Wet inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, betreffende de invoering van een bankierseed en een tuchtrechtelijke regeling (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.In boek II, titel I, hoofdstuk II, afdeling VI van de wet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/04/2014 pub. 07/05/2014 numac 2014003194 bron federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst justitie Wet op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen type wet prom. 25/04/2014 pub. 27/05/2014 numac 2014003225 bron federale overheidsdienst financien Wet inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen wordt een onderafdeling IV/1 ingevoegd, luidende: "Onderafdeling IV/1. Deontologische normen en bedrijfscultuur".

Art. 3.In onderafdeling IV/1, ingevoegd bij artikel 2, wordt een artikel 40/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 40/1.Iedere kredietinstelling beschikt over procedures en maatregelen die (i) waarborgen dat de in artikel 311/1 bedoelde personen die onder haar verantwoordelijkheid werken, bij de aanvang van hun werkzaamheid de in artikel 311/1 bedoelde eed afleggen, (ii) een bedrijfscultuur bevorderen die met de heersende deontologische normen overeenstemt.".

Art. 4.In boek II van dezelfde wet wordt een titel IX ingevoegd, luidende: "Titel IX. Deontologische normen en tuchtrecht".

Art. 5.In titel IX, ingevoegd bij artikel 4, wordt een Hoofdstuk I ingevoegd luidende: "Hoofdstuk I. Deontologische normen".

Art. 6.In hoofdstuk I, ingevoegd bij artikel 5, wordt een artikel 311/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 311/1.Natuurlijke personen die onder de verantwoordelijkheid van kredietinstellingen werken en die werkzaamheden uitvoeren die deel uitmaken van of voortvloeien uit het uitoefenen van de kernactiviteiten van de kredietinstelling, dan wel deel uitmaken van de wezenlijke bedrijfsprocessen ter ondersteuning daarvan, leggen bij aanvang van hun werkzaamheid een eed af. Deze eed is een individuele engagementsverklaring om de heersende deontologische normen na te leven.

De Koning stelt nadere regels met betrekking tot de afbakening van de in het eerste lid bedoelde personen en met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde eed.".

Art. 7.In titel IX, ingevoegd bij artikel 4, wordt een hoofdstuk II ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk II. Tuchtregeling".

Art. 8.In hoofdstuk II, ingevoegd bij artikel 7, wordt een afdeling I, dat de nieuwe artikelen 311/2 en 311/3 zal bevatten, ingevoegd, luidende: "Afdeling I. Oprichting en opdracht van de Orde voor Banktucht

Art. 311/2.Er wordt een Orde voor Banktucht opgericht. Zij bezit rechtspersoonlijkheid."

Art. 311/3.De Orde heeft tot opdracht een tuchtrechtelijke regeling uit te werken die erop toeziet dat de in artikel 311/1 bedoelde personen de heersende deontologische normen naleven. Deze regeling voorziet in geschikte waarborgen voor een behoorlijke procesgang.

De Orde voert deze regeling uit, onder meer door het opstellen van een deontologische code, het bepalen van de in artikel 311/1 bedoelde personen, het uitwerken en het beheren van een klachtenregeling en het opzetten en toepassen van een sanctieprocedure.

De werkzaamheden van de Orde worden gefinancierd met bijdragen van de kredietinstellingen. De Koning bepaalt de modaliteiten en kan hierbij in verhouding tot het aantal in artikel 311/1 bedoelde personen, die de in 311/1 bedoelde eed afgelegd hebben, per kredietinstelling het niveau van de bijdragen bepalen.".

Art. 9.In hetzelfde hoofdstuk wordt een afdeling II ingevoegd, luidende: "Afdeling II. De tuchtinstanties."

Art. 10.In afdeling II, ingevoegd bij artikel 9, wordt een onderafdeling 1, die de nieuwe artikelen 311/4 tot 311/8 bevat, ingevoegd, luidende: "Onderafdeling 1. De Banktuchtcommissie.

Art. 311/4.§ 1. Deze Commissie wordt opgericht in de schoot van de Orde voor Banktucht, zoals bedoeld in artikel 311/3. § 2. Deze Commissie bestaat uit twee kamers, waarvan één Nederlandstalige en één Franstalige. Elk van beide kamers is samengesteld uit 2 leden, enerzijds een voorzitter, die rechter in functie is in de Rechtbank van Koophandel op het ogenblik van zijn benoeming en anderzijds een natuurlijk persoon die niet onder de verantwoordelijkheid werkt van een kredietinstelling en die wordt benoemd door de Koning op voordracht van de minister van Financiën. De voorzitter wordt benoemd door de Koning op voordracht van de minister van Justitie. Voor elk effectief lid wordt minstens een plaatsvervangend lid aangewezen. § 3. De effectieve en plaatsvervangende leden worden voor een hernieuwbare periode van zes jaar benoemd. Wanneer evenwel de termijn van het mandaat van effectief lid of van plaatsvervangend lid is afgelopen, blijft hij in functie tot zijn herbenoeming of de benoeming van zijn opvolger. § 4. De Commissie kan zich te allen tijde laten bijstaan door experten die ze zelf aanduidt.

Art. 311/5.Het bureau van de Banktuchtcommissie onderzoekt de klachten ingediend tegen de personen die de eed, zoals bedoeld in artikel 311/1, hebben gezworen en verwijst, zo nodig, het geval naar de Commissie.

Art. 311/6.§ 1. De Banktuchtcommissie kan geen tuchtstraf uitspreken tenzij de betrokken persoon, bij een ten minste dertig dagen vooraf toegezonden aangetekende zendig, is uitgenodigd om voor de Banktuchtcommissie te verschijnen. § 2. De betrokkene heeft een recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.

Over de wraking beslist de Banktuchtcommissie anders samengesteld. § 3. De betrokkene mag zijn verweer mondeling of schriftelijk doen gelden. § 4. De betrokkene mag zich laten bijstaan door één of meer advocaten. § 5. De procedure vindt achter gesloten deuren plaats.

Art. 311/7.§ 1. De beslissingen van de Banktuchtcommissie zijn met redenen omkleed. Zij worden, bij een aangetekende zending, onmiddellijk ter kennis gebracht van de betrokken partijen en van de toezichthouders.

Samen met deze betekening worden alle gepaste inlichtingen verstrekt betreffende de termijnen van verzet en van hoger beroep, en de wijze waarop verzet of hoger beroep tegen de beslissing kan worden ingesteld. Bij ontstentenis van deze vermeldingen is de kennisgeving nietig. § 2. De toezichthouders kunnen het volledige dossier van de procedure voor de Banktuchtcommissie ter inzage vragen.

Art. 311/8.Hij tegen wie een tuchtbeslissing bij verstek is gewezen, kan daartegen verzet doen binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de betekening van de beslissing.

Om toelaatbaar te zijn moet het verzet bij aangetekende zending, gepost binnen de gestelde termijn ter kennis van de Banktuchtcommissie worden gebracht. Wanneer de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, is een nieuw verzet niet meer toelaatbaar.".

Art. 11.In dezelfde afdeling wordt een onderafdeling 2, die de nieuwe artikelen 311/9 tot 311/12 bevat, ingevoegd, luidende: "Onderafdeling 2. De Beroepscommissie voor Banktucht

Art. 311/9.§ 1. Deze Commissie bestaat uit twee kamers waarvan één Nederlandstalige en één Franstalige.

Elk van beide kamers is samengesteld uit een voorzitter, die raadsheer in functie is bij een Hof van Beroep op het ogenblik van zijn benoeming, verder uit een rechter in een Rechtbank van Koophandel en een rechter in een Arbeidsrechtbank, beiden in functie op het ogenblik van hun benoeming, allen voorgedragen door de minister van Justitie en benoemd door de Koning, alsmede uit twee leden die werken onder de verantwoordelijkheid van een kredietinstelling en die worden benoemd door Koning op voordracht van de minister van Financiën. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangewezen. § 2. De effectieve en plaatsvervangende leden worden voor een hernieuwbare periode van zes jaar benoemd. Wanneer evenwel de termijn van het mandaat van een effectief of een plaatsvervangend lid is afgelopen, blijft hij in functie tot zijn herbenoeming of de benoeming van zijn opvolger. § 3. De Commissie kan zich te allen tijde laten bijstaan door experten die ze zelf aanduidt.

Art. 311/10.De persoon tegen wie een tuchtstraf werd uitgesproken door de Banktuchtcommissie kan beroep aantekenen bij aangetekende zending gericht aan de Beroepscommissie voor Banktucht binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de betekening van de beslissing.

De Beroepscommissie voor Banktucht brengt de akte van beroep ter kennis aan de betrokken partijen en de toezichthouders per aangetekende zending verzonden binnen de twee werkdagen volgende op de ontvangst van de akte.

Art. 311/11.§ 1. De beslissingen van de Beroeps-commissie voor Banktucht zijn met redenen omkleed. Zij worden, bij een aangetekende zending, onmiddellijk ter kennis gebracht van de betrokken partijen en van de toezichthouders.

Samen met deze betekening worden alle gepaste inlichtingen verstrekt betreffende de termijn van verzet en van cassatieberoep alsook de wijze waarop verzet of cassatieberoep tegen de beslissing kan worden ingesteld. Bij ontstentenis van deze vermeldingen is de kennisgeving nietig. § 2. De toezichthouders kunnen het volledige dossier van de procedure voor de Beroepscommissie ter inzage vragen.

Art. 311/12.§ 1. Binnen de drie maanden te rekenen van de dag waarop van iedere beslissing van de Beroepscommissie voor Banktucht kennis is gegeven, kan zij door de betrokken partijen aan het Hof van Cassatie worden voorgelegd in de vormen van de voorzieningen in burgerlijke zaken. § 2. De voorziening in cassatie heeft schorsende kracht. § 3. Wordt de beslissing vernietigd, dan verwijst het Hof van Cassatie de zaak naar de Beroepscommissie voor banktucht, anders samengesteld, die zich schikt naar de beslissing van het Hof betreffende het door hem beslechte rechtspunt.".

Art. 12.In dezelfde afdeling wordt een onderafdeling 3, die de nieuwe artikelen 311/13 tot 311/15 bevat, ingevoegd luidende: "Onderafdeling 3. Gemeenschappelijke bepalingen.

Art. 311/13.Onverminderd de bepalingen van onderhavige wet inzake de tucht van de natuurlijke personen die de eed, zoals bedoeld in artikel 311/1 van deze wet, hebben afgelegd, zijn de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake de tucht van de magistraten van toepassing op de leden en de plaatsvervangende leden van de Banktuchtcommissie en van de Beroepscommissie voor Banktucht. Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een lid of plaatsvervangend lid van de Banktuchtcommissie gelijkgesteld met een rechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg en wordt een lid of plaatsvervangend lid van de Beroepscommissie voor Banktucht gelijkgesteld met een raadsheer van het Hof van Beroep.

Art. 311/14.De Orde voor Banktucht wordt binnen een termijn van vijftien dagen door de Banktuchtcommissie en de Beroepscommissie voor Banktucht op de hoogte gehouden van de zaken die bij hen aanhangig zijn gemaakt. De Orde kan op elk ogenblik beslissen om bij de Banktuchtcommissie of de Beroepscommissie voor Banktucht tussen te komen met het oog op het naar voren schuiven van zijn standpunt omtrent de aan de gang zijnde zaken.

Art. 311/15.§ 1. De modaliteiten betreffende de organisatie van de tuchtinstanties en de procedure voor deze, de gevolgen en de publicatie van de sancties, worden door de Koning geregeld § 2. De leden van de tuchtinstanties ontvangen elk 150 euro aan zitpenningen per zitting en 150 euro aan vacatievergoeding per halve dag besteed aan andere prestaties. Deze vergoedingen worden door de Orde betaald. De Koning kan deze bedragen aanpassen rekening houdend met de werklast en kan de betalingsmodaliteiten bepalen.".

Art. 13.In dezelfde afdeling wordt een onderafdeling 4, die de nieuwe artikelen 311/16 tot 311/18 bevat, ingevoegd, luidende: "Onderafdeling 4. Tuchtsancties.

Art. 311/16.Tuchtsancties kunnen door de tuchtinstanties worden opgelegd aan de natuurlijke personen die een eed, zoals bedoeld in artikel 311/1, hebben afgelegd en die: 1° tekortgekomen zijn aan hun verplichtingen verbonden aan de eed en de heersende deontologische normen;2° tekortgekomen zijn aan de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid, voorzichtigheid en kiesheid die ten grondslag liggen aan de eed en de heersende deontologische normen;3° tekortgekomen zijn aan de rechtmatige achting die verschuldigd is ten aanzien van de Orde voor Banktucht of zijn organen.

Art. 311/17.§ 1. De tuchtsancties die kunnen worden opgelegd zijn: a) de waarschuwing;b) de berisping;c) het verbod om bepaalde werkzaamheden bij de betrokken kredietinstelling te verrichten;d) de schorsing voor ten hoogste één jaar;e) het beroepsverbod. § 2. De schorsing houdt het verbod in zijn werkzaamheden onder de verantwoordelijkheid van een kredietinstelling in België uit te oefenen voor de in de tuchtstraf bepaalde tijd. De schorsing houdt tevens het verbod in soortgelijke werkzaamheden uit te oefenen voor andere kredietinstellingen zolang deze tuchtstraf uitwerking heeft. § 3. Het beroepsverbod houdt het verbod in onder de verantwoordelijkheid van een kredietinstelling te werken.

Art. 311/18.De Orde maakt alle genomen sancties zoals voorzien in artikel 311/17, § 1, uitgesproken tegen de personen die een eed hebben afgelegd zoals bedoeld in artikel 311/1, openbaar, op een zodanige wijze dat individuele personen en kredietinstellingen niet geïdentificeerd kunnen worden.".

Art. 14.Iedere kredietinstelling waarborgt dat alle in artikel 6 bedoelde personen die reeds onder haar verantwoordelijkheid werken bij de inwerkingtreding van deze wet, de in artikel 6 bedoelde eed afleggen ten laatste achttien maanden na de inwerkingtreding van de wet.

Art. 15.§ 1. De Koning voert uiterlijk op 31 december 2019 een overleg met de kredietinstellingen over de uitvoering van deze wet. § 2. De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, nadat hij het in paragraaf 1 bedoelde overleg heeft plaatsgevonden.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 april 2019.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, A. DE CROO Met's Lands zegel gezegeld: De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) Stukken : K54-3650 Integraal verslag: 4 april 2019.

^