Etaamb.openjustice.be
Wet van 18 april 2021
gepubliceerd op 26 september 2023

Wet houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking, en zijn bijlagen, gedaan te Brussel op 23 juli 2018 (2)

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2021031259
pub.
26/09/2023
prom.
18/04/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 APRIL 2021. - Wet houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking, en zijn bijlagen, gedaan te Brussel op 23 juli 2018 (1)(2)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking, en zijn bijlagen, gedaan te Brussel op 23 juli 2018, zullen volkomen gevolg hebben.

Art. 3.De uitvoeringsovereenkomsten gesloten met toepassing van artikel 62, § 2 van het Verdrag, zullen volkomen gevolg hebben.

De uitvoeringsafspraken gemaakt met toepassing van artikel 62, § 3 van het Verdrag, zullen volkomen gevolg hebben.

De schriftelijke afspraken bedoeld in artikel 12, § 3, van het Verdrag, zullen volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 18 april 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, S. WILMES De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE De Minister van Binnenlandse Zaken, A. VERLINDEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, V. VAN QUICKENBORNE _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: 55-1440.

Integraal verslag: 18/02/2021. 2) Lijst der gebonden staten. Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden inzake politiesamenwerking Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, en het Koninkrijk der Nederlanden hierna genoemd "de Verdragsluitende Partijen" Geleid door: De wens de bestaande samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen verder te intensiveren en vastbesloten de mogelijkheden tot grensoverschrijdende politiële samenwerking uit te breiden met het oog op een nog nauwere samenwerking inzake de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de voorkoming, de opsporing en het onderzoek van strafbare feiten;

Overwegende: Dat het "Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden", ondertekend te Luxemburg op 8 juni 2004, dient te worden geactualiseerd;

Dat er zich gelet op de ontwikkeling inzake internationale politiesamenwerking opportuniteiten voordoen om de verschillende vormen van politiesamenwerking tussen Verdragsluitende Partijen verder uit te breiden, in het bijzonder inzake grensoverschrijdende opsporing, grensoverschrijdende achtervolging, uitwisseling van informatie met inbegrip van het verlenen van een ruimere toegang tot elkaars politiedatabanken;

Dat de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie van het Koninkrijk België, de minister van Interne Veiligheid en de minister van Justitie van het Groothertogdom Luxemburg en de minister van Veiligheid en Justitie van het Koninkrijk der Nederlanden op 18 november 2016 een gemeenschappelijke verklaring hebben ondertekend waarin zij het engagement verwoorden om het voornoemde verdrag van 8 juni 2004 te moderniseren;

Gelet op: - Het Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te 's-Gravenhage op 17 juni 2008 (hierna genoemd: "het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie"), en in het bijzonder artikel 2, tweede lid, onder c), en artikel 3, tweede lid, onder c), van dat Verdrag; - Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, meer bepaald deel III, titel V, "De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht"; - De Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de bondsrepubliek Duitsland en de Franse republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen op 19 juni 1990 (hierna genoemd: "de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst"); - Het Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Franse republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, ondertekend te Prüm op 27 mei 2005; - Het Besluit van de Raad 2003/170/JBZ van 27 februari 2003 betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die gedetacheerd zijn door de rechtshandhavende autoriteiten van de lidstaten, zoals gewijzigd door het besluit van de Raad 2006/560/JBZ van 24 juli 2006; - Het Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (hierna genoemd: "het Zweeds Kaderbesluit"); - Het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit; - Het Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit; - Het Besluit 2008/617/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 ter verbetering van de samenwerking in crisissituaties tussen de speciale interventie-eenheden van de lidstaten van de Europese Unie; - De Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken; - De Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (hierna genoemd: "de algemene verordening gegevensbescherming"); - De Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (hierna genoemd: "Richtlijn (EU) 2016/680");

Zijn het volgende overeengekomen: TITEL 1. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.Begrippen In dit Verdrag wordt verstaan onder: a) bevoegde dienst: de overheidsinstantie die overeenkomstig het nationale recht belast is met de politietaak, zoals gedefinieerd onder c) van dit artikel, en door een Verdragsluitende Partij in bijlage 1 is aangeduid voor de uitvoering van dit Verdrag;b) bevoegde autoriteit: de bestuurlijke of justitiële autoriteit, vermeld in bijlage 2, die overeenkomstig het nationale recht gezag uitoefent over de bevoegde diensten;c) politietaak: de overeenkomstig het nationale recht aan de bevoegde diensten toevertrouwde taak in het kader van de voorkoming, het onderzoek en de opsporing van strafbare feiten of de handhaving van de openbare orde en veiligheid, met inbegrip van de bescherming en begeleiding van personen en goederen;d) politieopleiding: de opleiding gericht op het uitoefenen van een politietaak;e) ambtenaar: het personeelslid van een bevoegde dienst, dat overeenkomstig het nationale recht is aangesteld voor de uitvoering van politietaken;f) grensoverschrijdend optreden: het optreden op basis van dit Verdrag door ambtenaren van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij;g) grensoverschrijdende aanwezigheid: de aanwezigheid van ambtenaren van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij in het kader van een politietaak of een politieopleiding, op basis van dit Verdrag of een ander internationaalrechtelijk instrument dat beide Verdragsluitende Partijen verbindt;h) gaststaat: de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid plaatsvindt;i) zendstaat: de Verdragsluitende Partij waarvan de ambtenaren bij een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid afkomstig zijn;j) persoonsgegevens: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatiemiddel, zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificatiemiddel, of aan de hand van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon; k) verwerkingsverantwoordelijke: de verwerkingsverantwoordelijke zoals bedoeld in artikel 3, onder 8, van Richtlijn (EU) 2016/680 of in artikel 4, onder 7, van de algemene verordening gegevensbescherming, naar gelang het geval;l) verwerker: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat namens de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt;m) politiedatabank: een gestructureerd geheel van persoonsgegevens of informatie, met betrekking tot de politietaken, beheerd door een bevoegde dienst;n) hit/no hit bevraging: de bevraging van een databank die zich beperkt tot de enkele vaststelling of deze databank gegevens bevat over de persoon of het voorwerp waarop de bevraging betrekking heeft;o) raadpleging: de verwerking die bestaat uit de opzoeking en kennisneming van persoonsgegevens of informatie in een databank;p) grensstreek: de gebieden als opgenomen in bijlage 3 bij dit Verdrag;q) gemeenschappelijk politiecentrum: een door twee of meer Verdragsluitende Partijen in onderling overleg aangewezen locatie waar ambtenaren van deze Verdragsluitende Partijen gezamenlijk tewerkgesteld zijn om de uitwisseling van persoonsgegevens en informatie in de grensstreek en andere vormen van grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen en te versnellen;r) gemeenschappelijke politiepost: een voor het publiek toegankelijk politiebureau waar ambtenaren van meerdere Verdragsluitende Partijen gezamenlijk tewerkgesteld zijn om in nauwe samenwerking politietaken te verrichten;s) verbindingsofficier: de ambtenaar die door een Verdragsluitende Partij is aangewezen om één of meerdere bevoegde diensten te vertegenwoordigen bij een ander land of een internationale organisatie;t) verbindingsambtenaar: de ambtenaar die door een bevoegde dienst van een Verdragsluitende Partij tijdelijk bij een bevoegde dienst van een andere Verdragsluitende Partij wordt geplaatst om de onderlinge contacten te vergemakkelijken en elkaar te ondersteunen;u) speciale eenheden: de eenheden aangeduid in bijlage 4;v) vasthouden: verhinderen dat een persoon de vlucht neemt.

Art. 2.Doel Dit Verdrag heeft tot doel de grensoverschrijdende politiële samenwerking te intensiveren op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen in het kader van: a) de voorkoming, het onderzoek en de opsporing van strafbare feiten en b) de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Dit doel omvat mede de bescherming en begeleiding van personen en goederen.

Art. 3.Verhouding tot andere verdragen en het nationale recht 1. Dit Verdrag beoogt de juridische instrumenten tot grensoverschrijdende politiële samenwerking, als bedoeld in artikel 2 van dit Verdrag, aan te vullen ten opzichte van de bestaande internationale overeenkomsten en het recht van de Europese Unie.Dit betreft met name de artikelen 21 en 22 van dit Verdrag die verdergaan dan het bepaalde in de artikelen 40 en 41 van de Schengen-Uitvoeringsovereenkomst. 2. Dit Verdrag biedt een zelfstandige rechtsbasis voor de samenwerking zoals bedoeld in de titels 2 tot en met 6 van dit Verdrag.Voor zover de uitvoeringsmodaliteiten van deze vormen van samenwerking niet in of krachtens dit Verdrag bepaald zijn, geschiedt de samenwerking met inachtneming van het onderscheiden nationale recht van de Verdragsluitende Partijen. 3. Indien bepalingen van dit Verdrag of de uitvoering ervan in strijd zijn met de verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen die voortvloeien uit internationale overeenkomsten of uit het recht van de Europese Unie, wordt voorrang gegeven aan deze verplichtingen. TITEL 2. - UITWISSELING VAN PERSOONSGEGEVENS EN INFORMATIE

Art. 4.Doel van de uitwisseling 1. De bevoegde diensten kunnen elkaar op verzoek persoonsgegevens en informatie verstrekken voor het doel van de voorkoming, het onderzoek of de opsporing van strafbare feiten of de handhaving van de openbare orde en veiligheid.2. De bevoegde diensten kunnen elkaar spontaan, zonder voorafgaand verzoek, persoonsgegevens en informatie verstrekken in gevallen waarin er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat deze persoonsgegevens of informatie dienstig kunnen zijn bij de voorkoming, het onderzoek of de opsporing van strafbare feiten of voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid.3. De bevoegde diensten kunnen elkaar, in de mate dat het nationale recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij zich hier niet uitdrukkelijk tegen verzet, op verzoek persoonsgegevens en informatie verstrekken voor de uitvoering van hun wettelijke opdrachten ten behoeve van het treffen van bestuurlijke maatregelen door overheidsinstanties die daartoe bevoegd zijn ter voorkoming van strafbare feiten en ter handhaving van de openbare orde en veiligheid.4. Het verstrekken van persoonsgegevens of informatie kan worden geweigerd in de gevallen voorzien in artikel 10 van het Zweeds Kaderbesluit.5. De bevoegde diensten verzoeken en verstrekken niet meer persoonsgegevens en informatie dan noodzakelijk en evenredig voor het doel van het verzoek en de verstrekking.Een verzoek of verstrekking kan één of meer individuele personen of voorwerpen betreffen.

Art. 5.Databanken 1. De databanken waaruit op grond van artikel 4 van dit Verdrag persoonsgegevens en informatie kunnen worden uitgewisseld, worden gedefinieerd in bijlage 5 bij dit Verdrag.2. De in de artikelen 14, 15 en 16 van dit Verdrag bedoelde databanken worden opgesomd in bijlage 6 bij dit Verdrag.

Art. 6.Kanalen voor de uitwisseling 1. De uitwisseling van persoonsgegevens en informatie als bedoeld in artikel 4 van dit Verdrag geschiedt via de nationale contactpunten van de bevoegde diensten.2. In afwijking van het eerste lid, kan de uitwisseling van persoonsgegevens en informatie tussen eenheden in de grensstreek gebeuren via daartoe door de bevoegde diensten aangeduide regionale contactpunten of via een gemeenschappelijk politiecentrum als bedoeld in artikel 30 van dit Verdrag.3. De Verdragsluitende Partijen delen elkaar schriftelijk de namen en contactgegevens van de in het eerste en het tweede lid bedoelde contactpunten mee en brengen elkaar onverwijld op de hoogte van elke wijziging daarvan.4. De rechtstreekse uitwisseling van persoonsgegevens en informatie, zonder gebruik te maken van de in het eerste en tweede lid genoemde kanalen, is slechts toegestaan indien: a) de verstrekkende en ontvangende eenheid zich beide in de grensstreek bevinden, de uitwisseling van gegevens plaatsvindt binnen het territoriaal bevoegdheidsgebied van zowel de verstrekkende als de ontvangende eenheid, én de uitgewisselde persoonsgegevens en informatie betrekking hebben op een gevaar voor de openbare orde en veiligheid of een strafbaar feit dat zich in de grensstreek situeert, of b) de uitwisseling via de in het eerste en het tweede lid genoemde kanalen aanleiding zou geven tot een vertraging die de uitvoering van de urgente opdrachten van één van de betrokken diensten in het gedrang brengt, of c) de krachtens het eerste en tweede lid bevoegde instanties op voorhand hun toestemming daartoe hebben gegeven, of d) de betrokken ambtenaren deelnemen aan een grensoverschrijdend optreden op basis van Titel 3 van dit Verdrag. De ambtenaren die rechtstreeks persoonsgegevens of informatie uitwisselen op basis van dit lid, brengen hun krachtens het eerste en tweede lid bevoegde instanties hiervan onmiddellijk op de hoogte. 5. De bevoegde diensten kunnen eveneens persoonsgegevens en informatie uitwisselen via verbindingsofficieren als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van dit Verdrag.

Art. 7.Bescherming van persoonsgegevens 1. Persoonsgegevens worden op grond van dit Verdrag uitsluitend verwerkt voor het doel van de voorkoming, het onderzoek en de opsporing van strafbare feiten of de handhaving van de openbare orde en veiligheid.2. De bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/680 of, in voorkomend geval, van de algemene verordening gegevensbescherming, en de respectievelijke implementatiewetten en andere bepalingen ter uitvoering van deze instrumenten in het nationale recht van de Verdragsluitende Partijen, zijn van toepassing op de in deze Titel bedoelde verwerking van persoonsgegevens.3. De ontvangende bevoegde dienst informeert de verstrekkende bevoegde dienst op diens verzoek zo spoedig mogelijk over de verwerking van de verstrekte persoonsgegevens en het resultaat hiervan.

Art. 8.Vertrouwelijkheid De ontvangende bevoegde dienst en, waar van toepassing, de verdere verwerkers en verwerkingsverantwoordelijken moeten de graad van vertrouwelijkheid die de verstrekkende bevoegde dienst aan de persoonsgegevens en informatie heeft toegekend, waarborgen zoals voorzien in hun nationale recht, in overeenstemming met de concordantietabel van rubriceringen vervat in aanhangsel B van Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie.

Art. 9.Doorverstrekking aan andere overheidsinstanties 1. De persoonsgegevens en informatie die op basis van dit Verdrag door een bevoegde dienst van één van de Verdragsluitende Partijen worden verstrekt aan een bevoegde dienst van een andere Verdragsluitende Partij, kunnen door de ontvangende bevoegde dienst worden doorgezonden aan een andere overheidsinstantie van de Verdragsluitende Partij waartoe zij behoort die geen bevoegde dienst is in de zin van dit Verdrag, na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe, die in een concreet geval wordt verleend door de verstrekkende Verdragsluitende Partij.2. De doorverstrekking zoals bedoeld in dit artikel geschiedt met eerbiediging van Richtlijn (EU) 2016/680, en in het bijzonder de artikelen 4, 8 en 9 van deze richtlijn, of, in voorkomend geval, de algemene verordening gegevensbescherming, en de respectievelijke implementatiewetten en andere bepalingen ter uitvoering van deze instrumenten in het nationale recht van de Verdragsluitende Partijen.

Art. 10.Doelbinding en verdere verwerking voor andere doeleinden 1. Persoonsgegevens en informatie die op basis van dit Verdrag door een bevoegde dienst van één van de Verdragsluitende Partijen worden verstrekt aan een bevoegde dienst van een andere Verdragsluitende Partij, kunnen door de bevoegde diensten van deze laatste en elke andere overheidsinstantie waaraan ze met inachtneming van artikel 9 van dit Verdrag werden doorverstrekt, gebruikt worden voor alle doeleinden bedoeld in artikel 2 van dit Verdrag in de mate dat deze doeleinden tot de taken behoren van deze diensten of overheidsinstanties.2. Indien de verstrekkende bevoegde dienst bij de verstrekking echter verzoekt om deze persoonsgegevens en informatie slechts te gebruiken voor een welbepaald doel of welbepaalde doelen, respecteren de bevoegde diensten van de ontvangende Verdragsluitende Partij en elke andere overheidsinstantie waaraan ze met inachtneming van artikel 9 werden doorverstrekt, deze gebruiksbeperkingen.Zij kunnen de ontvangen persoonsgegevens en informatie slechts voor een ander doel bedoeld in artikel 2 van dit Verdrag gebruiken na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe, in een concreet geval of op algemene wijze verleend door de verstrekkende bevoegde dienst. 3. Het gebruik van de ontvangen persoonsgegevens en informatie als bewijs in strafzaken door de ontvangende Verdragsluitende Partij kan in elk geval slechts na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe, verleend door de verstrekkende Verdragsluitende Partij.4. Het gebruik van de ontvangen persoonsgegevens en informatie op een manier die de bekendmaking van deze persoonsgegevens en informatie, of een deel ervan, aan de betrokkene of aan derden tot gevolg heeft, kan in elk geval slechts na voorafgaande schriftelijke toestemming daartoe, verleend door de verstrekkende Verdragsluitende Partij, onverminderd de rechten van de betrokkene zoals toegekend door de nationale en internationale regelgeving betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

Art. 11.Modaliteiten van de toestemming 1. De voorafgaande schriftelijke toestemming zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit Verdrag kan zowel verleend worden op het moment van de verstrekking als op een later moment, maar gaat steeds vooraf aan het doorzenden aan de overheidsinstantie die geen bevoegde dienst is in de zin van dit Verdrag of aan het gebruik voor een ander doel.2. De bevoegdheid tot het verlenen van de toestemming zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit Verdrag evenals de criteria en voorwaarden op basis waarvan deze toestemming al dan niet verleend wordt, worden bepaald door het nationale recht van de verstrekkende Verdragsluitende Partij.3. Aan de toestemming zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van dit Verdrag kunnen specifieke verwerkingsvoorwaarden worden verbonden door de verstrekkende bevoegde dienst, al dan niet op basis van het nationale recht van de Verdragsluitende Partij waartoe deze behoort. De ontvangende Verdragsluitende Partij verzekert de naleving van deze voorwaarden.

Art. 12.Wijze van informatie-uitwisseling 1. Het verzoek tot de verstrekking en de verstrekking van persoonsgegevens en informatie geschiedt schriftelijk of via elektronische weg.2. In geval van een situatie als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van dit Verdrag kunnen het verzoek en de verstrekking van de persoonsgegevens en informatie mondeling plaatsvinden.Alsdan wordt binnen 24 uur na de mondelinge uitwisseling de verstrekking bevestigd overeenkomstig het eerste lid. 3. De bevoegde diensten maken schriftelijke afspraken over de technische middelen waarmee het elektronische datakanaal voor de informatie-uitwisseling moet worden beveiligd, en die minimaal overeenstemmen met de vereisten voorzien in Richtlijn (EU) 2016/680, of, in voorkomend geval, de algemene verordening gegevensbescherming, en de respectievelijke implementatiewetten en andere bepalingen ter uitvoering van deze instrumenten in het nationale recht van de verstrekkende en ontvangende Verdragsluitende Partij.4. De persoonsgegevens en informatie worden verstrekt in één van de officiële talen van de verstrekkende Verdragsluitende Partij of in het Engels.

Art. 13.Verstrekking van referentiegegevens inzake geautomatiseerde vergelijking van kentekengegevens 1. Indien de bevoegde diensten van een Verdragsluitende Partij op grond van het nationale recht beschikken over persoonsgegevens en informatie die worden gebruikt als referentie ten behoeve van geautomatiseerde vergelijking met gegevens die zijn verzameld door op of aan de openbare weg kentekengegevens van voertuigen vast te leggen, kunnen zij deze referentiegegevens onder de voorwaarden genoemd in het tweede lid van dit artikel verstrekken aan een bevoegde dienst van een andere Verdragsluitende Partij.2. De verstrekkende bevoegde dienst vermeldt bij de verstrekking van referentiegegevens als bedoeld in het eerste lid de opvolgingshandeling die gevraagd wordt van de ontvangende Verdragsluitende Partij.De verstrekkende bevoegde dienst verstrekt deze referentiegegevens slechts indien deze betrekking hebben op personen of voorwerpen die het voorwerp uitmaken van een internationale signalering of indien de ontvangende Verdragsluitende Partij een wettelijke basis heeft om de gevraagde opvolgingshandeling ook zonder internationale signalering uit te voeren. 3. De bevoegde dienst die de in het eerste lid bedoelde referentiegegevens heeft ontvangen, gebruikt deze enkel voor een geautomatiseerde vergelijking, als bedoeld in het eerste lid, en verstrekt de positieve resultaten van deze vergelijking (hits) aan de bevoegde dienst die de referentiegegevens heeft verstrekt.4. Ten aanzien van de verwerking door de ontvangende bevoegde dienst van de verstrekte referentiegegevens, als bedoeld in het derde lid, is het recht van de ontvangende Verdragsluitende Partij van toepassing.5. Artikel 6, eerste lid, van dit Verdrag is van toepassing op de verstrekking van referentiegegevens als bedoeld in het eerste lid van onderhavig artikel.6. De Verdragsluitende Partijen stellen elkaar op de hoogte van de nationale wettelijke bepalingen en procedures die van toepassing zijn op de verwerking van persoonsgegevens en informatie als bedoeld in dit artikel en leggen de voorwaarden en procedure voor de verstrekking van de persoonsgegevens en informatie, bedoeld in dit artikel, vast in een uitvoeringsovereenkomst.

Art. 14.Hit/no hit bevraging van politiedatabanken 1. De Verdragsluitende Partijen kunnen, voor zover hun nationale recht zich daar niet uitdrukkelijk tegen verzet, elkaars bevoegde diensten de mogelijkheid bieden tot rechtstreekse geautomatiseerde bevraging van politiedatabanken bedoeld in artikel 5, tweede lid, van dit Verdrag, ten behoeve van de in artikel 2 van dit Verdrag bedoelde doeleinden.2. De bevraging, bedoeld in het eerste lid, is beperkt tot de enkele vaststelling of met betrekking tot een bepaalde persoon of een bepaald voorwerp gegevens in die databanken zijn opgenomen.3. De bevraging mag uitsluitend in individuele gevallen en met inachtneming van het nationale recht van de verzoekende Verdragsluitende Partij worden uitgevoerd.4. Indien de bevraging als bedoeld in het eerste lid uitwijst dat met betrekking tot een bepaalde persoon of een bepaald voorwerp gegevens in het bestand zijn opgenomen, dan kan de inhoud van die gegevens worden verkregen door toepassing van artikel 4 van dit Verdrag.5. Indien Verdragsluitende Partijen de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid toepassen, dan wordt dit vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen die Verdragsluitende Partijen.In de uitvoeringsovereenkomst worden de operationele en technische voorwaarden, voorzieningen en modaliteiten opgenomen die benodigd zijn voor de bevraging. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt opgenomen welke van de in bijlage 6 van dit Verdrag bedoelde databanken de bevraging betreft. De bevoegde diensten kunnen de in dit artikel bedoelde bevraging pas uitvoeren na sluiting en inwerkingtreding van de uitvoeringsovereenkomst.

Art. 15.Raadpleging van politiedatabanken door politieambtenaren in een gemeenschappelijke politiepost 1. De Verdragsluitende Partijen die deelnemen aan een gemeenschappelijke politiepost kunnen elkaars ambtenaren die werkzaam zijn in deze post rechtstreeks toegang geven tot hun politiedatabanken ten behoeve van de uitvoering van de politietaken in hun territoriaal bevoegdheidsgebied waarmee ze binnen deze post belast zijn, voor zover deze passen binnen de in artikel 2 van dit Verdrag bedoelde doeleinden en deze politiedatabanken opgenomen zijn in bijlage 6 bij dit Verdrag.2. De toegang als bedoeld in het eerste lid geschiedt door een op naam verleende autorisatie vanwege de bevoegde dienst die de databanken beheert aan de ambtenaren voorgedragen door de bevoegde dienst die de databanken wil raadplegen, met het oog op de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde politietaken.3. De bevoegde dienst die de databanken beheert, kan nadere voorwaarden stellen aan het verlenen van een autorisatie, alsmede richtlijnen geven voor het gebruik ervan.Op het gebruik van de autorisatie wordt toezicht uitgeoefend door de bevoegde dienst die de databanken beheert. De autorisatie kan op elk moment worden ingetrokken. 4. Na raadpleging van de gegevens treedt de Verdragsluitende Partij die de databanken heeft geraadpleegd op als verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/680, of, in voorkomend geval, de algemene verordening gegevensbescherming, en de respectievelijke implementatiewetten en andere bepalingen ter uitvoering van deze instrumenten in het nationale recht van de verstrekkende en ontvangende Verdragsluitende Partij.5. Indien Verdragsluitende Partijen de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid toepassen, dan wordt dit vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen die Verdragsluitende Partijen.In de uitvoeringsovereenkomst worden de operationele en technische voorwaarden, voorzieningen en modaliteiten opgenomen die benodigd zijn voor de rechtstreekse raadpleging. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt opgenomen welke van de in bijlage 6 van dit Verdrag bedoelde databanken de raadpleging betreft. De bevoegde diensten kunnen de in dit artikel bedoelde raadpleging pas uitvoeren na sluiting en inwerkingtreding van de uitvoeringsovereenkomst.

Art. 16.Raadpleging van voor de politie toegankelijke databanken tijdens gemengde patrouilles en gemeenschappelijke controles 1. Ambtenaren van verschillende Verdragsluitende Partijen die gemengde patrouilles of gemeenschappelijke controles uitvoeren, als bedoeld in artikel 20 van dit Verdrag, kunnen tijdens deze patrouille of controle elkaars databanken raadplegen, indien deze databanken zijn opgenomen in bijlage 6 bij dit Verdrag en indien deze kunnen worden geraadpleegd in een voertuig dat ingezet wordt tijdens deze patrouille of controle. De raadpleging betreft uitsluitend de gegevens waartoe de politieambtenaren van de Verdragsluitende Partij waarvan de databanken geraadpleegd worden, toegang hebben tijdens de patrouille of controle. 2. De raadpleging als bedoeld in het eerste lid geschiedt door een op naam verleende autorisatie door de bevoegde dienst van de Verdragsluitende Partij waarvan de databanken geraadpleegd kunnen worden, aan de ambtenaren voorgedragen door de bevoegde dienst die de databanken wil raadplegen.3. De bevoegde dienst van de Verdragsluitende Partij waarvan de databanken geraadpleegd kunnen worden, kan nadere voorwaarden stellen aan het verlenen van een autorisatie, alsmede richtlijnen geven voor het gebruik van de autorisatie.Hij oefent toezicht uit op het gebruik van de autorisatie en kan de autorisatie op elk moment intrekken. 4. De raadpleging als bedoeld in het eerst lid geschiedt onder verantwoordelijkheid van de ter plaatse bevoegde dienst die aan de patrouille deelneemt.5. Indien Verdragsluitende Partijen de mogelijkheid als bedoeld in het eerste lid toepassen, dan wordt dit vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst tussen die Verdragsluitende Partijen.In de uitvoeringsovereenkomst worden de operationele en technische voorwaarden, voorzieningen en modaliteiten opgenomen die benodigd zijn voor de rechtstreekse raadpleging. In deze uitvoeringsovereenkomst wordt opgenomen welke van de in bijlage 6 van dit Verdrag bedoelde databanken de raadpleging betreft. De bevoegde diensten kunnen de in dit artikel bedoelde raadpleging pas uitvoeren na sluiting en inwerkingtreding van de uitvoeringsovereenkomst.

Art. 17.Raadpleging van het bevolkingsregister en andere overheidsregisters 1. De Verdragsluitende Partijen kunnen besluiten elkaars bevoegde diensten, met inachtneming van hun nationale recht, de mogelijkheid te bieden tot rechtstreekse geautomatiseerde raadpleging van de gegevens opgenomen in hun bevolkingsregister of in andere overheidsregisters, mits dit noodzakelijk is in het kader van het doel van dit Verdrag.2. Indien Verdragsluitende Partijen besluiten de mogelijkheid te bieden als bedoeld in het eerste lid, dan sluiten zij een uitvoeringsovereenkomst dienaangaande.De bevoegde diensten kunnen de in dit lid bedoelde raadpleging pas uitvoeren na sluiting en inwerkingtreding van de uitvoeringsovereenkomst. 3. Indien het eerste lid niet wordt toegepast dan kunnen de betreffende persoonsgegevens en informatie worden uitgewisseld op grond van artikel 4 van dit Verdrag. TITEL 3. - GRENSOVERSCHRIJDEND OPTREDEN

Art. 18.Bijstand in de vorm van personeel en materieel 1. De bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar, in het kader van hun bevoegdheden en met inachtneming van hun nationale recht, op verzoek bijstand ten behoeve van de uitvoering van politietaken, voor zover het uitvoeren van een verzoek op grond van het nationale recht niet aan de justitiële autoriteiten is voorbehouden.De bijstand kan plaatsvinden door de terbeschikkingstelling van personeel en/of materieel. 2. Het verzoek wordt door de bevoegde dienst van de verzoekende Verdragsluitende Partij gericht aan de bevoegde dienst van de aangezochte Verdragsluitende Partij. Elke Verdragsluitende Partij duidt hiertoe één of meerdere nationale contactpunten aan en deelt deze mee aan de andere Verdragsluitende Partijen. 3. Het verzoek bevat een omschrijving van de aard, de duur en de specifieke doelstelling van het gewenste grensoverschrijdend optreden. Tevens wordt aangegeven of de uitvoering van het verzoek een eenmalige grensoverschrijding oplevert dan wel een reeks grensoverschrijdingen die binnen de vooropgestelde duur van de bijstandsverlening plaatsvindt. 4. De bevoegde dienst van de aangezochte Verdragsluitende Partij neemt onverwijld een gemotiveerde beslissing op het verzoek.Van de beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de bevoegde dienst van de verzoekende Verdragsluitende Partij. 5. De nationale contactpunten maken praktische afspraken over de wijze van uitvoering van het bijstandsverzoek.6. Bij het ter beschikking stellen van materieel gaat een verzamelstaat, overeenkomstig het door de bevoegde diensten vastgestelde model.Deze verzamelstaat wordt door de ambtenaren van de verstrekkende Verdragsluitende Partij desgevraagd voorgelegd aan de bevoegde diensten en autoriteiten van de ontvangende Verdragsluitende Partij. Bij het leveren van materieel staat de verstrekkende Verdragsluitende Partij in voor de noodzakelijke opleiding en toelichting ten behoeve van het gebruik van het materieel.

Art. 19.Optreden op eigen initiatief 1. Indien het vanwege de spoedeisendheid van de situatie noodzakelijk is om op te treden op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, kunnen de ambtenaren van de zendstaat dit optreden in de grensstreek aanvangen zonder voorafgaand verzoek.2. Van een spoedeisende situatie als bedoeld in het eerste lid is sprake indien optreden noodzakelijk is om een acuut gevaar voor lijf, leden, goederen of gezondheid af te wenden dan wel een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid te voorkomen, en de ambtenaren van de gaststaat niet tijdig ter plaatse kunnen zijn.3. De in het eerste lid bedoelde grensoverschrijding is slechts toegestaan onder de voorwaarde dat ze onmiddellijk bij het overschrijden van de grens wordt gemeld aan de bevoegde dienst van de gaststaat.De bevoegde dienst van de gaststaat bevestigt deze melding onverwijld en verstrekt daarbij aan de zendstaat alle informatie die noodzakelijk is ter voorkoming van een eventuele doorkruising van een optreden van de gaststaat. 4. Wanneer de ambtenaren van de gaststaat ter plaatse komen, kunnen zij de ambtenaren van de zendstaat verzoeken hen verder bijstand te verlenen bij de afhandeling van het incident.5. Indien er zich tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid een spoedeisende situatie als bedoeld in het tweede lid voordoet, kan de ambtenaar van de zendstaat overeenkomstig dit artikel optreden op het grondgebied van de gaststaat, ook buiten de grensstreek, op voorwaarde dat dit onmiddellijk gemeld wordt aan de bevoegde diensten van de gaststaat.

Art. 20.Gemengde patrouilles en gemeenschappelijke controles 1. De bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen kunnen in het kader van hun bevoegdheden gemengde patrouilles en gemeenschappelijke controles instellen, waaraan ambtenaren van meerdere Verdragsluitende Partijen meewerken.2. Een gemengde patrouille of gemeenschappelijke controle kan, afhankelijk van het doel van het gezamenlijk optreden, over land met inbegrip van de spoorwegen en over zee- en waterwegen en in het luchtruim worden uitgevoerd.3. De bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen die zijn belast met de uitvoering van gemengde patrouilles en gemeenschappelijke controles maken praktische afspraken over de wijze van uitvoering daarvan.

Art. 21.Grensoverschrijdende achtervolging 1. Ambtenaren van een Verdragsluitende Partij die in hun eigen land een persoon achtervolgen, kunnen de achtervolging op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde Verdragsluitende Partij over de grens voortzetten zonder enige in afstand noch in tijd uitgedrukte beperking, wanneer de bevoegde diensten van de gaststaat wegens het spoedeisende karakter van het optreden niet vooraf kunnen worden gewaarschuwd of deze niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen.2. Het achtervolgingsrecht mag alleen worden uitgeoefend onder de volgende voorwaarden: a) de achtervolgende ambtenaren treden uiterlijk bij grensoverschrijding in contact met de bevoegde diensten van de gaststaat;de achtervolging wordt afgebroken zodra de gaststaat dat te verstaan geeft, of wanneer de voortzetting van de achtervolging leidt tot een concrete gevaarzetting voor de gezondheid of het leven van de achtervolgde personen of van derden en deze gevaarzetting kennelijk disproportioneel is ten opzichte van het te verhinderen gevaar; b) de achtervolgende ambtenaren zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de gaststaat;zij volgen de aanwijzingen van de bevoegde diensten van de gaststaat op; c) de bevoegde autoriteiten en diensten van de Verdragsluitende Partij waarvan de achtervolgende ambtenaren afkomstig zijn, verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures;d) de grensoverschrijdende achtervolging mag worden uitgevoerd over land, over zee- of waterwegen, of in het luchtruim;e) het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen zijn niet toegestaan.3. Een persoon die na afloop van een grensoverschrijdende achtervolging als bedoeld in het eerste lid wordt vastgehouden en die verdacht wordt van een strafbaar feit dat aanleiding kan geven tot overlevering of zich onttrokken heeft aan een vrijheidsstraf of een voorlopige hechtenis, kan ongeacht zijn nationaliteit door de bevoegde diensten en autoriteiten van de gaststaat voor verhoor worden opgehouden.De ter zake geldende regels van nationaal recht zijn van overeenkomstige toepassing.

Deze persoon wordt uiterlijk zes uren na het begin van deze vasthouding - de uren tussen middernacht en negen uur niet meegeteld - in vrijheid gesteld, tenzij de bevoegde autoriteiten van de gaststaat voordien een Europees aanhoudingsbevel hebben ontvangen. 4. De bevoegde autoriteiten en diensten van de Verdragsluitende Partijen stellen door middel van uitvoeringsafspraken nadere richtlijnen vast omtrent de wijze waarop grensoverschrijdende achtervolgingen op hun grondgebied dienen uitgevoerd te worden.

Art. 22.Grensoverschrijdende observatie 1. Ambtenaren van een Verdragsluitende Partij die in hun eigen land een persoon observeren, kunnen de observatie voortzetten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, indien laatstgenoemde Verdragsluitende Partij daartoe toestemming heeft gegeven op basis van een van tevoren ingediend met redenen omkleed rechtshulpverzoek, en indien de observatie: a) wordt uitgevoerd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek en betrekking heeft op een persoon ten aanzien van wie er een redelijk vermoeden bestaat dat hij betrokken is bij het plegen van een strafbaar feit dat aanleiding kan geven tot overlevering of op een persoon ten aanzien van wie een ernstig vermoeden bestaat dat hij kan bijdragen aan het strafrechtelijk onderzoek tegen de eerstbedoelde persoon, of b) betrekking heeft op een persoon die zich heeft onttrokken aan een vrijheidsstraf opgelegd vanwege het plegen van een strafbaar feit dat aanleiding kan geven tot overlevering, of een persoon die kan leiden naar de ontdekking van de eerstbedoelde persoon.2. De toestemming kan onder bijzondere voorwaarden worden verleend.De uitvoering van de observatie wordt overgedragen aan de ambtenaren van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de observatie plaatsvindt, indien daarom wordt verzocht. 3. Het rechtshulpverzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gericht aan de bevoegde autoriteit die op het verzoek beslist, of aan het contactpunt van de bevoegde dienst dat het verzoek dient door te zenden.Elke Verdragsluitende Partij duidt deze bevoegde autoriteit of dit contactpunt aan en deelt deze/dit mee aan de andere Verdragsluitende Partijen. 4. Wanneer wegens het bijzonder spoedeisende karakter van het optreden geen voorafgaande toestemming van de andere Verdragsluitende Partij kan worden gevraagd, mogen de ambtenaren de observatie voortzetten op het grondgebied van laatstgenoemde Verdragsluitende Partij, met inachtneming van het nationale recht van de gaststaat en onder de volgende voorwaarden: a) de autoriteit of het contactpunt van de gaststaat als bedoeld in het derde lid wordt nog tijdens de observatie zo spoedig mogelijk van de grensoverschrijding in kennis te gesteld, en b) een rechtshulpverzoek als bedoeld in het eerste lid, waarin tevens de redenen zijn aangegeven waarom zonder voorafgaande toestemming tot grensoverschrijding is overgegaan, wordt zo spoedig mogelijk alsnog ingediend.5. De observatie als bedoeld in het vierde lid wordt afgebroken zodra de gaststaat, na ontvangst van de hierboven onder a) bedoelde kennisgeving of het onder b) bedoelde verzoek, zulks te verstaan geeft, of indien de toestemming vijf uren na de grensoverschrijding nog niet is verleend.6. Ambtenaren van een Verdragsluitende Partij mogen een observatie ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde personen starten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, indien te verwachten is dat de observatie in hoofdzaak zal plaatsvinden op het grondgebied van eerstgenoemde Verdragsluitende Partij, en indien de gaststaat daartoe toestemming heeft gegeven op basis van een van tevoren ingediend rechtshulpverzoek.De toestemming kan onder bijzondere voorwaarden worden verleend en maakt in elk geval melding van het maximum aantal uren dat de observatie op het grondgebied van de gaststaat mag beslaan. 7. De observatie als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid mag slechts onder de volgende voorwaarden worden uitgeoefend: a) behoudens in de gevallen als bedoeld in het vierde lid, zijn de ambtenaren van de zendstaat tijdens de grensoverschrijdende observatie voorzien van een bewijs waaruit blijkt dat de toestemming is verleend;b) de bevoegde autoriteiten en diensten van de zendstaat verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de gaststaat, met inbegrip van gerechtelijke procedures;c) het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen zijn niet toegestaan.8. De grensoverschrijdende observatie mag worden uitgevoerd over land, over zee- of waterwegen, of in het luchtruim.9. De ambtenaren van de zendstaat mogen tijdens de grensoverschrijdende observatie technische hulpmiddelen gebruiken, voor zover zij daartoe van de gaststaat toestemming hebben gekregen.

Art. 23.Grensoverschrijdende opsporing 1. Indien zulks in het kader van de opsporing van strafbare feiten nodig wordt geacht door de zendstaat, kunnen ambtenaren van de zendstaat opsporingshandelingen verrichten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij.Het gaat daarbij enkel om opsporingshandelingen die de bevoegde ambtenaren van de gaststaat conform het daar van toepassing zijnde nationale recht zonder nadere opdracht of toestemming van justitiële autoriteiten kunnen uitoefenen. 2. Het verrichten van opsporingshandelingen als bedoeld in het eerste lid vindt plaats in aanwezigheid van de bevoegde dienst van de gaststaat.In geval het Koninkrijk België of het Groothertogdom Luxemburg gaststaat is, kunnen de bevoegde autoriteiten van de gaststaat en de zendstaat in onderling overleg afzien van de aanwezigheid van de bevoegde dienst van de gaststaat bij de uitvoering van de opsporingshandelingen. In dergelijk geval bepalen ze gezamenlijk de omkadering, de steun en de faciliteiten die de bevoegde diensten van de gaststaat zullen voorzien, en die een correcte uitvoering van de opsporingshandelingen verzekeren. Indien geen overeenstemming wordt bekomen over deze omkadering, wordt gehandeld overeenkomstig artikel 24, derde lid, van dit Verdrag. 3. Het verrichten van de opsporingshandelingen als bedoeld in het eerste lid geschiedt in overeenstemming met het nationale recht van de gaststaat, met inbegrip van de wettelijke taalregeling die geldt op de plaats waar de opsporingshandeling uitgevoerd wordt, en rekening houdend met modaliteiten gewenst door de zendstaat.Bij het verrichten van opsporingshandelingen volgen de ambtenaren van de zendstaat de aanwijzingen op van de aanwezige ambtenaar van de gaststaat. 4. Bij het verrichten van de opsporingshandelingen wordt in het bijzonder acht geslagen op de rechten van verdachten, getuigen en slachtoffers.5. De ambtenaren van de zendstaat maken van de verrichte opsporingshandelingen een verslag op in de door de wetgeving van de gaststaat vereiste taal.In voorkomend geval maakt de begeleidende ambtenaar van de gaststaat van zijn aanwezigheid bij de uitvoering van de opsporingshandelingen een afzonderlijk verslag op, ter attentie van de bevoegde diensten van de zendstaat.

Art. 24.Uitvoering van grensoverschrijdende opsporing 1. Een schriftelijk verzoek om op te treden overeenkomstig artikel 23 van dit Verdrag wordt door de verzoekende Verdragsluitende Partij tijdig aan de aangezochte Verdragsluitende Partij gericht.De aangezochte Verdragsluitende Partij reageert binnen een termijn van 48 uur of, in geval van spoed, zo snel mogelijk. 2. Indien de opsporingshandelingen verricht dienen te worden in aanwezigheid van een ambtenaar van de gaststaat, zorgen de bevoegde diensten van de gaststaat ervoor dat deze uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek bedoeld in het eerste lid of, in geval van spoed, zo snel mogelijk, kunnen worden uitgevoerd.3. Indien de aangezochte Verdragsluitende Partij geen toestemming geeft aan de verzoekende Verdragsluitende Partij om de gevraagde opsporingshandelingen te verrichten, of er niet voor kan zorgen dat ze binnen de in het tweede lid bepaalde termijn kunnen worden uitgevoerd, voert zij de gevraagde opsporingshandelingen zelf uit binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek of, in geval van spoed, zo snel mogelijk.4. De wijze waarop grensoverschrijdende opsporing als bedoeld in artikel 23 van dit Verdrag kan plaatsvinden en de overige praktische modaliteiten van deze samenwerking worden door de Verdragsluitende Partijen geregeld door middel van een uitvoeringsovereenkomst.5. De bevoegde dienst waartoe de ambtenaren van de zendstraat behoren, draagt er zorg voor dat zij in voldoende mate bekend zijn met het recht van de gaststaat.

Art. 25.Grensoverschrijdend vervoer en begeleiding van personen en goederen 1. De ambtenaren van een Verdragsluitende Partij kunnen hun opdrachten met betrekking tot het vervoer en de begeleiding van personen of goederen, aanvangen of voortzetten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, mits daarvoor voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit of dienst van de gaststaat is verkregen. Indien de bevoegde autoriteit of dienst van de gaststaat geen toestemming verleent voor het vervoer en de begeleiding van de personen of goederen, voert de bevoegde dienst van de gaststaat deze opdracht zelf uit, tenzij zij gegronde redenen heeft om anders te besluiten. 2. De in het eerste lid bedoelde personen betreffen in ieder geval personen die vervoerd en begeleid worden in het kader van de toepassing van de vreemdelingenwetgeving, personen die vervoerd en begeleid worden met het oog op een gerechtelijke procedure of een strafuitvoering, alsook personen die onder bescherming van de bevoegde autoriteit of diensten van de zendstaat staan.De in het eerste lid bedoelde goederen betreffen met name gevaarlijke of kostbare goederen. 3. Over de wijze van uitvoering van het vervoer en de begeleiding bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van de communicatie tussen de bevoegde diensten, kunnen de bevoegde autoriteiten of diensten uitvoeringsafspraken maken die de specifieke modaliteiten voor verschillende categorieën van vervoer en begeleiding bevatten.4. Met betrekking tot het vervoer en de begeleiding van personen in het kader van de toepassing van de vreemdelingenwetgeving worden de verschillende specifieke modaliteiten van uitvoering in een uitvoeringsovereenkomst vastgelegd.5. Indien de bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen van oordeel zijn dat een opdracht als bedoeld in het eerste lid, in een concreet geval een verhoogd risico inhoudt voor de veiligheid van personen of goederen op het grondgebied van de gaststaat, maken zij praktische afspraken over de voorwaarden waaronder dit vervoer en de begeleiding kunnen plaatsvinden en over de eventuele ondersteuning daarbij door de gaststaat.

Art. 26.Optreden op internationale treinen en schepen 1. Voor de uitoefening van opdrachten die ambtenaren van een Verdragsluitende Partij op basis van hun nationale recht uitvoeren op de op het eigen grondgebied gelegen trajecten van internationale treinen of schepen, is het hen toegestaan op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij in te stappen of er na het beëindigen van de opdracht uit te stappen, onder de voorwaarde dat de grensoverschrijding uiterlijk bij het overschrijden van de grens wordt gemeld aan de bevoegde dienst van de gaststaat.2. Indien tijdens de uitvoering van een in het eerste lid bedoelde opdracht een controlemaatregel, in het bijzonder een maatregel betreffende de controle van een persoon of een voorwerp, in overeenstemming met het nationale recht op het eigen grondgebied begonnen is, maar niet kan worden voltooid vóór het overschrijden van de grens, mag deze controlemaatregel op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij zo lang worden voortgezet als noodzakelijk is om hem te voltooien.3. Wanneer tijdens een gemengde patrouille of gemeenschappelijke controle aan boord van een internationale trein of schip een strafbaar feit wordt vastgesteld, is de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied het feit is gepleegd, bevoegd.Wanneer niet kan worden uitgemaakt waar het strafbare feit is gepleegd, is de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de eerstvolgende voorziene halteplaats zich bevindt, bevoegd. 4. Wanneer een ambtenaar van een Verdragsluitende Partij in het kader van een optreden op een internationale trein of schip, een aanhouding verricht of een voorwerp in beslag neemt op zijn eigen grondgebied, en vervolgens om praktische redenen een grensoverschrijding noodzakelijk is, blijft de aanhouding of inbeslagneming van kracht op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.De bevoegde diensten van de gaststaat worden onverwijld van deze situatie op de hoogte gebracht. De aangehouden persoon of het in beslag genomen voorwerp wordt, zo nodig met de hulp van ambtenaren van de andere Verdragsluitende partij, zo spoedig mogelijk overgebracht naar de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de aanhouding of inbeslagneming is verricht.

TITEL 4. - ANDERE VORMEN VAN SAMENWERKING

Art. 27.Verbindingsofficieren 1. De Verdragsluitende Partijen kunnen, in onderlinge overeenstemming, verbindingsofficieren bij elkaar plaatsen.2. Het plaatsen van verbindingsofficieren is erop gericht de samenwerking te bevorderen en te versnellen, in het bijzonder in het kader van: a) de uitwisseling van informatie;b) de uitvoering van verzoeken in het kader van gerechtelijke samenwerking in strafzaken;c) het toezicht op de buitengrenzen;d) de handhaving van de openbare orde en veiligheid;e) de bescherming van personen en goederen.

Art. 28.Gemeenschappelijk gebruik van verbindingsofficieren 1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het verstevigen van de samenwerking door het gemeenschappelijk gebruik van verbindingsofficieren die de Verdragsluitende Partijen vertegenwoordigen in derde landen of bij internationale organisaties.2. De modaliteiten van de in het eerste lid bedoelde samenwerking worden door de bevoegde autoriteiten of diensten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

Art. 29.Gezamenlijke mechanismen voor analyse en evaluatie De Verdragsluitende Partijen kunnen gezamenlijk mechanismen ontwikkelen om misdaadfenomenen, alsook andere bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid, te analyseren en te evalueren.

Art. 30.Gemeenschappelijke politiecentra 1. De Verdragsluitende Partijen kunnen, in voorkomend geval samen met één of meerdere buurlanden, gemeenschappelijke politiecentra inrichten.2. De bepalingen van Titel 2 zijn ook van toepassing op de uitwisseling van persoonsgegevens en informatie tussen de Verdragsluitende Partijen via de gemeenschappelijke politiecentra.3. De modaliteiten van deze samenwerking worden tussen de Verdragsluitende Partijen door de bevoegde autoriteiten of diensten geregeld door middel van uitvoeringsafspraken.

Art. 31.Opleiding, middelen en materieel 1. De bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen kunnen elkaar ook ondersteunen door: a) het organiseren van gemeenschappelijke opleidingen met het oog op het verwerven van kennis van en inzicht in de wetgeving, de structuren en politiepraktijk van de Verdragsluitende Partijen;b) het organiseren van samenwerking op het vlak van beroepsopleiding en voortgezette opleiding;c) het organiseren van gemeenschappelijke oefeningen;d) het verlenen van technische en wetenschappelijke ondersteuning;e) het uitwisselen van middelen en materieel;f) het elkaar vooraf informeren over de aanschaf van middelen en materieel die door meer dan één Verdragsluitende Partij gebruikt kunnen worden;g) het gezamenlijke aankopen van middelen en materieel;h) het uitwisselen van personeel, met inbegrip van verbindingsambtenaren.2. De modaliteiten van deze samenwerking kunnen door de bevoegde diensten geregeld worden door middel van uitvoeringsafspraken.

Art. 32.Overpad en doortocht De ambtenaar is bevoegd om zich in de uitvoering van zijn politietaken of in het kader van een politieopleiding, met zijn vervoermiddelen en uitrusting, inclusief de overeenkomstig artikel 39 van dit Verdrag toegestane bewapening en munitie, over het grondgebied van een Verdragsluitende Partij te bewegen om het eigen grondgebied of het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie langs de snelst mogelijke weg te bereiken.

Art. 33.Verzoeken om veiligstelling van sporen of bewijsmateriaal in spoedeisende zaken 1. Indien de afname van bloed of ander materiaal aan of in het lichaam van een levende of overleden persoon noodzakelijk is om sporen of bewijsmateriaal van een strafbaar feit te verkrijgen, deze persoon zich op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij bevindt, en er een reëel risico bestaat dat deze sporen of dit bewijsmateriaal verloren zouden gaan indien de onderzoeksmaatregel slechts na ontvangst van een Europees onderzoeksbevel of een verzoek om wederzijdse rechtshulp in strafzaken zou worden uitgevoerd, kunnen de bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied deze persoon zich bevindt, op verzoek van de bevoegde diensten van een andere Verdragsluitende Partij die het onderzoek naar het strafbare feit voeren, deze onderzoeksmaatregel uitvoeren of laten uitvoeren.2. Voor zover het in het eerste lid bedoelde verzoek mondeling is gedaan, wordt dit zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.3. De in het eerste lid bedoelde onderzoeksmaatregel wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de uitvoering ervan plaatsvindt.Indien het nationale recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij bepaalt dat voor dergelijke onderzoeksmaatregel de toestemming nodig is van de betrokkene of derden, dan wel een bevel van de justitiële overheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij, dan zal de aangezochte bevoegde dienst daartoe de nodige daden stellen overeenkomstig het eigen nationale recht alsof het feit waarop de vraag gebaseerd is, plaats heeft gevonden op het grondgebied van de aangezochte Verdragsluitende Partij. 4. Het toezenden van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeksmaatregelen aan de verzoekende Verdragsluitende Partij gebeurt overeenkomstig de nationale bepalingen waarmee de aangezochte Verdragsluitende Partij Richtlijn 2014/41/EU van het Europees parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken heeft omgezet. TITEL 5. - BEVOEGDHEDEN

Art. 34.Gezag 1. De ambtenaar van de zendstaat staat tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid onder het gezag van de bevoegde autoriteiten van de gaststaat.2. Gedurende het grensoverschrijdend optreden of de grensoverschrijdende aanwezigheid is de ambtenaar van de zendstaat gehouden de aanwijzingen en de bevelen van de bevoegde autoriteiten en diensten van de gaststaat op te volgen.3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, blijven tijdens een grensoverschrijdend optreden de hiërarchische relaties tussen de betrokken ambtenaren van de zendstaat onderling, en met hun leidinggevenden in de zendstaat, onverkort van kracht.

Art. 35.Verdragsgrondslag voor de bevoegdheden van de ambtenaren van de zendstaat 1. Ambtenaren van een Verdragsluitende Partij die zich in het kader van de samenwerking uit hoofde van dit Verdrag op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij bevinden, beschikken ter plaatse enkel over de bevoegdheden die hen door dit Verdrag of door het nationale recht van de gaststaat zijn toegekend, met dien verstande dat zij geen bevoegdheden uitoefenen die hen in het eigen nationale recht niet zijn toegekend.Deze bevoegdheden worden uitgeoefend overeenkomstig het nationale recht van de gaststaat. 2. De Verdragsluitende Partijen brengen elkaar op de hoogte van de voorwaarden die het nationale recht aan het uitoefenen van de in dit Verdrag of het nationale recht toegekende bevoegdheden stelt.

Art. 36.Algemene bevoegdheden 1. De ambtenaar van de zendstaat is bij zijn optreden op grond van de artikelen 18, 20, 21, 25 en 26 van dit Verdrag, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak, bevoegd om over te gaan tot: a) het vasthouden van een persoon, in de mate dat het recht van de gaststaat dit toelaat en dit op redelijke gronden verantwoord wordt door de aard en het doel van het grensoverschrijdend optreden;b) het vaststellen van de identiteit van een persoon, in de mate dat het recht van de gaststaat dit toelaat en dit op redelijke gronden verantwoord wordt door de aard en het doel van het grensoverschrijdend optreden;c) het uitvoeren van een veiligheidsfouillering van een persoon of het doorzoeken van een voertuig of enig ander vervoermiddel, met het oog op het veiligstellen van wapens of andere voorwerpen die gevaarlijk zijn voor de openbare orde, of met het oog op het in veiligheid brengen van personen in nood;d) het veiligstellen van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen.2. Vastgehouden personen en veiliggestelde voorwerpen worden onverwijld overgedragen aan een bevoegde ambtenaar van de gaststaat, waarbij door de ambtenaar van de zendstaat mededeling wordt gedaan van de redenen en omstandigheden van de vasthouding of veiligstelling.

Art. 37.Bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid De ambtenaar van de zendstaat is bij zijn optreden op grond van de artikelen 18 en 20 van dit Verdrag, in aanvulling op het bepaalde in artikel 36, bevoegd om ter handhaving van de openbare orde en veiligheid: a) de onmiddellijke beveiliging of nabije bescherming van personen te verzekeren;b) toezicht te houden op een publieke of voor het publiek toegankelijke plaats met de bedoeling informatie in te winnen en personen, dieren, voertuigen of voorwerpen die de openbare orde en veiligheid bedreigen of kunnen bedreigen, te lokaliseren;c) toegangen tot een publieke of voor het publiek toegankelijke plaats te controleren of de toegang tot zulke plaats te ontzeggen;d) bevelen te geven aan de weggebruikers;e) een publieke of voor het publiek toegankelijke plaats te doorzoeken om personen, dieren, voertuigen of voorwerpen die de openbare orde en veiligheid bedreigen of kunnen bedreigen, te lokaliseren;f) identiteitscontroles te verrichten;g) begeleidingen uit te voeren van en ononderbroken toezicht te houden op een groep van personen, en de groep of leden daarvan zo nodig aan te spreken op hun gedragingen en te wijzen op hun verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de mogelijke gevolgen van die gedragingen.

Art. 38.Bevoegdheden in spoedeisende situaties De ambtenaar van de zendstaat die optreedt op grond van artikel 19, eerste of vijfde lid, van dit Verdrag, is bevoegd om ter afwending van een acuut gevaar voor lijf, leden, goederen of gezondheid met inachtneming van het recht van de gaststaat, de nodige voorlopige maatregelen te treffen, die geen uitstel dulden, met dien verstande dat hij nooit maatregelen mag treffen die hij in vergelijkbare omstandigheden niet zou mogen treffen in de zendstaat.

Art. 39.Vervoeren en dragen van wapens en munitie 1. Tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid, mogen de ambtenaren van de zendstaat de tot hun uitrusting in de zendstaat behorende wapens en munitie vervoeren en dragen, mits deze vervoerd en gedragen mogen worden door de ambtenaren van de gaststaat.2. In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om andere dan de daar bedoelde wapens en munitie te vervoeren of te dragen indien deze door de omstandigheden van het grensoverschrijdend optreden of de grensoverschrijdende aanwezigheid redelijkerwijs niet op veilige wijze kunnen worden afgelegd en veiliggesteld op het grondgebied van de zendstaat.3. Andere dan de in het eerste lid bedoelde wapens en munitie mogen eveneens vervoerd of gedragen worden, indien de in een uitvoeringsovereenkomst aangeduide bevoegde autoriteit van de gaststaat hiervoor van tevoren toestemming heeft gegeven.4. De Verdragsluitende Partijen brengen elkaar op de hoogte van de aard van de toegestane wapens en munitie en van de voorwaarden waaronder deze mogen worden vervoerd, gedragen en gebruikt.

Art. 40.Gebruik van dwang en geweld 1. Het is de ambtenaar van de zendstaat toegestaan om bij het uitoefenen van de hem toegekende bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 36, 37 en 38 van dit Verdrag, en met inachtneming van artikel 34, tweede lid, en artikel 35, eerste lid, dwang of geweld uit te oefenen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn taak.2. Het is de ambtenaar van de zendstaat eveneens toegestaan dwang of geweld te gebruiken indien hij zich op het grondgebied van de gaststaat in een situatie van wettige verdediging van zichzelf of van een ander bevindt.3. De ambtenaar van de zendstaat kan bij de uitoefening van dwang of geweld zoals bedoeld in het eerste en tweede lid gebruik maken van de volgens artikel 39, eerste lid, van dit Verdrag toegestane wapens en munitie, en handelt daarbij in overeenstemming met de geweldsinstructies en het nationale recht van de gaststaat.4. Het afvuren van een vuurwapen als bedoeld in het derde lid, door een ambtenaar van de zendstaat is enkel toegestaan in het geval van een ogenblikkelijke noodzaak van wettige verdediging van zichzelf of van een ander.5. Aan het uitoefenen van geweld gaat, indien mogelijk en gepast, een waarschuwing vooraf.6. De ambtenaar van de zendstaat die dwang of geweld heeft gebruikt, of diens operationele leidinggevende, meldt de feiten en omstandigheden dienaangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat, indien en voor zover het recht van de gaststaat een dergelijke verplichting aan zijn eigen ambtenaren oplegt.

Art. 41.Bevoegdheid inzake vrijheidsberoving en inbeslagname bij begeleiding, transporten en overpad 1. De vrijheidsberoving van personen die vervoerd of begeleid worden op basis van artikel 25 van dit Verdrag mag door de ambtenaren van de zendstaat gedurende de volledige duur van het transport verdergezet worden op grond van de titel op basis waarvan deze personen van hun vrijheid werden beroofd in het land waar de begeleiding of het vervoer wordt aangevat.Indien de betrokken personen niet reeds van hun vrijheid werden beroofd, kunnen de ambtenaren van de zendstaat hen bij de aanvang van het optreden van hun vrijheid beroven en deze vrijheidsberoving gedurende de volledige duur van het transport verderzetten op grond van een in het land van bestemming geldige titel voor vrijheidsberoving. 2. Een ambtenaar van de bevoegde diensten die gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 32 van dit Verdrag omdat de inrichting van de verkeersinfrastructuur het onmogelijk maakt om zich met zijn voertuig verder te verplaatsen op het eigen grondgebied zonder het verkeersreglement te overtreden, en daarbij een persoon vervoert die rechtmatig van zijn vrijheid werd beroofd, mag deze vrijheidsberoving verderzetten tijdens zijn doortocht op het grondgebied van de gaststaat.3. Een ambtenaar van de bevoegde diensten die gebruik maakt van de mogelijkheid voorzien in artikel 32 van dit Verdrag omdat de inrichting van de verkeersinfrastructuur het onmogelijk maakt om zich met zijn voertuig verder te verplaatsen op het eigen grondgebied zonder het verkeersreglement te overtreden, mag daarbij alle goederen vervoeren die hij rechtmatig mag vervoeren op het eigen grondgebied.4. Indien een doortocht over het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, zoals bedoeld in artikel 32 van dit Verdrag, de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in het tweede en derde lid van onderhavig artikel met zich meebrengt, dan wordt deze doortocht vóór het overschrijden van de grens gemeld aan de bevoegde diensten van de gaststaat.5. De in het eerste en tweede lid bedoelde vrijheidsberoving wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de Verdragsluitende Partij op wier nationale recht de vrijheidsberoving tijdens de begeleiding of het vervoer gebaseerd is.

Art. 42.Gebruik van voertuigen De ambtenaar kan tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid gebruik maken van vervoermiddelen.

Tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid is het toegestaan om, indien noodzakelijk, gebruik te maken van optische en geluidssignalen, overeenkomstig het recht van de gaststaat.

Art. 43.Identificatie 1. De ambtenaar van de zendstaat is te allen tijde in staat zijn officiële functie aan te tonen, door middel van het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt in de zendstaat.2. Indien de identiteit van de ambtenaar in de zendstaat wordt afgeschermd in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, zorgt de gaststaat ervoor dat zijn identiteit niet onthuld wordt als gevolg van zijn grensoverschrijdend optreden of zijn grensoverschrijdende aanwezigheid, onverminderd de regelgeving die in de gaststaat geldt in geval van strafrechtelijke vervolging.

Art. 44.Uiterlijke herkenbaarheid 1. De ambtenaar van de zendstaat, die optreedt overeenkomstig dit Verdrag, is door het dragen van een uniform of armband als zodanig uiterlijk herkenbaar.2. Tijdens een grensoverschrijdend optreden is het voertuig dat wordt gebruikt door een ambtenaar van de zendstaat door middel van aan het voertuig aangebrachte voorzieningen uiterlijk herkenbaar als dienstvoertuig van een bevoegde dienst.3. De voorgaande leden zijn niet van toepassing indien dit gezien de aard van het grensoverschrijdend optreden noodzakelijk is.4. In onderling overleg tussen de bevoegde diensten van de betrokken Verdragsluitende Partijen kan worden afgeweken van het eerste en tweede lid voor het vervoer en de begeleiding van personen en goederen in het kader van de toepassing van artikel 25 van dit Verdrag.Voor het vervoer en de begeleiding van personen in het kader van de toepassing van de vreemdelingenwetgeving wordt deze mogelijkheid nader bepaald in de uitvoeringsovereenkomst bedoeld in artikel 25, vierde lid.

Art. 45.Overname en beëindiging 1. De bevoegde diensten van de gaststaat kunnen bepalen dat zij het grensoverschrijdend optreden overnemen of verderzetten samen met ambtenaren van de zendstaat.2. Het grensoverschrijdend optreden wordt beëindigd, zodra de bevoegde diensten van de gaststaat zulks te kennen geven.

Art. 46.Verslag 1. De bevoegde diensten van de zendstaat doen na elk grensoverschrijdend optreden verslag van dit optreden aan de bevoegde autoriteiten van de gaststaat via de bevoegde diensten van de gaststaat.De persoonlijke verschijning van de ambtenaren van de zendstaat kan door de gaststaat worden verlangd. 2. Indien tijdens het optreden in de gaststaat dwang of geweld is uitgeoefend, kan de in artikel 40, zesde lid, van dit Verdrag bedoelde melding, in het verslag worden opgenomen.3. De bevoegde diensten van de Verdragsluitende Partijen maken over de wijze van verslaglegging nadere praktische afspraken.

Art. 47.Hulpverleningsclausule Een Verdragsluitende Partij is jegens de ambtenaren van de andere Verdragsluitende Partij tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid verplicht tot dezelfde bescherming en hulpverlening als jegens de eigen ambtenaren.

Art. 48.Burgerrechtelijke aansprakelijkheid 1. Bij een grensoverschrijdend optreden, met uitzondering van het in artikel 18 van dit Verdrag bedoelde geval, of een grensoverschrijdende aanwezigheid op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, is de zendstaat overeenkomstig het recht van de gaststaat aansprakelijk voor de schade die zijn ambtenaren aldaar tijdens hun optreden of hun aanwezigheid veroorzaken.2. De gaststaat vergoedt de op zijn grondgebied toegebrachte schade op dezelfde wijze als schade die door zijn eigen ambtenaren wordt toegebracht.3. In het in het eerste lid bedoelde geval, neemt de zendstaat het op zich om aan de gaststaat het volledige bedrag terug te betalen dat deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd, ter vergoeding van de schade die de ambtenaren van de zendstaat hebben toegebracht.4. Wanneer ambtenaren van de zendstaat op verzoek optreden als bedoeld in artikel 18 van dit Verdrag, is de gaststaat overeenkomstig zijn nationale recht aansprakelijk voor de schade die zij aldaar tijdens hun optreden veroorzaken.5. Wanneer de in het vierde lid bedoelde schade het gevolg is van grove nalatigheid of opzettelijk wangedrag, kan de gaststaat de zendstaat benaderen om van deze laatste terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.6. Onder voorbehoud van de uitoefening van hun rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in het derde lid, zien de Verdragsluitende Partijen, in het geval bedoeld in het eerste lid, ervan af het bedrag van de door hen geleden schade op elkaar te verhalen.

Art. 49.Strafrechtelijke aansprakelijkheid Tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid worden de ambtenaren van de zendstaat met ambtenaren van de gaststaat gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan.

Art. 50.Arbeidsrelatie De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsrelatie van de ambtenaar in de zendstaat, blijven tijdens het grensoverschrijdend optreden of de grensoverschrijdende aanwezigheid onverkort van kracht. Hieronder worden mede verstaan de rechten en verplichtingen op het gebied van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.

Art. 51.Kosten Elke Verdragsluitende Partij draagt de kosten die voor haar overheden uit de toepassing van dit Verdrag voortvloeien.

In bijzondere gevallen kunnen de bevoegde diensten van de betrokken Verdragsluitende Partijen een afwijkende regeling overeenkomen.

TITEL 6. - GRENSOVERSCHRIJDEND OPTREDEN VAN SPECIALE EENHEDEN

Art. 52.Toepassingsgebied Deze titel regelt het optreden van de speciale eenheden van de Verdragsluitende Partijen op elkaars grondgebied. De titels 3, 4 en 5 van dit Verdrag zijn niet van toepassing op dit optreden, tenzij de betreffende artikelen van deze titels van overeenkomstige toepassing zijn verklaard in onderhavige titel.

Art. 53.Bijstand in crisissituaties 1. De speciale eenheden van de Verdragsluitende Partijen kunnen elkaar, met instemming van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Verdragsluitende Partij, op verzoek bijstand verlenen in een crisissituatie, wanneer de middelen van de speciale eenheden van de verzoekende Verdragsluitende Partij ontoereikend of niet inzetbaar zijn of door de bijstand door speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij vertraging kan worden vermeden die het beëindigen van de crisissituatie zou bemoeilijken.2. Van een crisissituatie als bedoeld in het eerste lid is sprake wanneer de bevoegde autoriteiten van een Verdragsluitende Partij op redelijke gronden kunnen aannemen dat een strafbaar feit een ernstige rechtstreekse fysieke of materiële bedreiging vormt voor personen, eigendom, infrastructuur of instanties op het nationale grondgebied.3. De bijstand kan plaatsvinden door de terbeschikkingstelling van personeel en/of materieel.4. Het verzoek om bijstand wordt, met instemming van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Verdragsluitende Partij, door de speciale eenheden van de verzoekende Verdragsluitende Partij rechtstreeks aan de speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij gericht.5. Het verzoek bevat een omschrijving van de aard, de duur en de specifieke doelstelling van het gewenste grensoverschrijdend optreden.6. De aangezochte Verdragsluitende Partij neemt onverwijld een gemotiveerde beslissing op het verzoek.Van de beslissing wordt door de speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de speciale eenheden van de verzoekende Verdragsluitende Partij. 7. De speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij en de verzoekende Verdragsluitende Partij maken praktische afspraken over de wijze van uitvoering van het bijstandsverzoek.8. De leden van de speciale eenheden die op grond van dit artikel optreden op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, hebben tijdens de uitvoering van dit grensoverschrijdend optreden dezelfde bevoegdheden als de leden van de speciale eenheden van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied zij optreden.Zij kunnen evenwel in geen geval bevoegdheden uitoefenen waarover zij niet beschikken in hun eigen land. 9. De leden van de speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij staan tijdens een grensoverschrijdend optreden als bedoeld in dit artikel onder het gezag van de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied het optreden plaatsvindt.Gedurende het optreden zijn zij gehouden de aanwijzingen en bevelen van het personeelslid van de speciale eenheden van de verzoekende Verdragsluitende Partij aan wie de leiding van het optreden toevertrouwd is, op te volgen. Ze handelen met inachtneming van het recht van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied het optreden plaatsvindt en, in de mate van het mogelijke, in aanwezigheid van leden van de speciale eenheden van deze Verdragsluitende Partij. 10. De bepalingen van de artikelen 34, derde lid, 36, tweede lid, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50 en 51 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op een grensoverschrijdend optreden als bedoeld in dit artikel.11. Bij het ter beschikking stellen van materieel gaat een verzamelstaat, overeenkomstig het door de speciale eenheden vastgestelde model.Deze verzamelstaat wordt door de leden van de speciale eenheden van de verstrekkende Verdragsluitende Partij desgevraagd voorgelegd aan de speciale eenheden, de bevoegde diensten en de bevoegde autoriteiten van de ontvangende Verdragsluitende Partij.

Art. 54.Bijstand buiten crisissituaties 1. De speciale eenheden van de Verdragsluitende Partijen kunnen elkaar op verzoek ook bijstand verlenen in andere dan de in het tweede lid van artikel 53 van dit Verdrag bedoelde situaties, mits de voorwaarden en procedures bepaald in artikel 18 van dit Verdrag in acht worden genomen.2. De bepalingen van de artikelen 34, 35, 36, 37, 38, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50 en 51 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op een grensoverschrijdend optreden als bedoeld in het eerste lid van onderhavig artikel.

Art. 55.Grensoverschrijdende achtervolging 1. De speciale eenheden van de Verdragsluitende Partijen die in hun eigen land een persoon achtervolgen, kunnen de achtervolging op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde Verdragsluitende Partij over de grens voortzetten, mits de voorwaarden en procedures bepaald in artikel 21 van dit Verdrag in acht worden genomen.2. De bepalingen van de artikelen 34, 35, 36, 38, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50 en 51 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op een grensoverschrijdend optreden als bedoeld in het eerste lid van onderhavig artikel.

Art. 56.Opleidingen en oefeningen 1. De bepalingen van artikel 31 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op de speciale eenheden van de Verdragsluitende Partijen.2. De Verdragsluitende Partijen zien erop toe dat de leden van de speciale eenheden opleiding hebben ontvangen met betrekking tot hun rechten, bevoegdheden en plichten tijdens een grensoverschrijdend optreden of een grensoverschrijdende aanwezigheid als bedoeld in onderhavige titel.3. De Verdragsluitende Partijen zien erop toe dat hun speciale eenheden gezamenlijke oefeningen organiseren met het oog op het verlenen van bijstand als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van dit Verdrag.

Art. 57.Overige vormen van grensoverschrijdend optreden en grensoverschrijdende aanwezigheid 1. De bepalingen van de artikelen 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26 en 32 van dit Verdrag zijn eveneens van toepassing op de speciale eenheden, indien deze deel uitmaken van de bevoegde diensten genoemd in bijlage 1 van dit Verdrag of optreden onder het bevel van deze laatste.2. Bij een grensoverschrijdend optreden van de speciale eenheden op basis van het eerste lid of een grensoverschrijdende aanwezigheid in het kader van hun opdrachten of een opleiding gericht op het uitoefenen daarvan, op basis van dit Verdrag of een ander instrument van internationaal recht dat beide Verdragsluitende Partijen verbindt, zijn de artikelen 34, 35, 36, 37, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50 en 51 van dit Verdrag van overeenkomstige toepassing.3. De bepalingen van artikel 36 van dit Verdrag zijn van toepassing op de leden van de speciale eenheden die een grensoverschrijdende observatie als bedoeld in artikel 22 van dit Verdrag uitvoeren.

Art. 58.Vervoeren en dragen van wapens en munitie 1. Tijdens een optreden of een aanwezigheid als bedoeld in de artikelen 53 tot en met 57 van dit Verdrag, mogen de betrokken leden van de speciale eenheden de wapens en munitie die in hun eigen land tot hun uitrusting behoren, vervoeren en dragen, mits deze vervoerd en gedragen mogen worden door de leden van de speciale eenheden van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied ze optreden of aanwezig zijn.2. Tijdens een optreden of een aanwezigheid van leden van de speciale eenheden als bedoeld in de artikelen 53 tot en met 57 van dit Verdrag, zijn de bepalingen van artikel 39, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Art. 59.Gebruik van dwang en geweld 1. De bepalingen van artikel 40 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op een optreden of een aanwezigheid van leden van de speciale eenheden als bedoeld in de artikelen 53 tot en met 57 van dit Verdrag.2. In afwijking van artikel 40, vierde lid, van dit Verdrag, mogen leden van de speciale eenheden die in hun eigen land bevoegd zijn om automatische wapens of afstandsprecisievuurwapens te gebruiken, deze wapens tijdens een optreden of een aanwezigheid als bedoeld in de artikelen 53 tot en met 57 van dit Verdrag afvuren onder dezelfde wettelijke voorwaarden als de leden van de speciale eenheden van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied zij zich bevinden.

Art. 60.Burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid 1. Wanneer leden van de speciale eenheden van de aangezochte Verdragsluitende Partij op verzoek optreden als bedoeld in artikel 53 of artikel 54 van dit Verdrag, zijn de bepalingen van artikel 48, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing op dit optreden.2. Bij alle andere vormen van optreden of een aanwezigheid van leden van de speciale eenheden als bedoeld in de artikelen 55 tot en met 57 van dit Verdrag, zijn de bepalingen van artikel 48, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing.3. Onder voorbehoud van de uitoefening van hun rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in artikel 48, derde lid, zien de Verdragsluitende Partijen, bij een optreden of een aanwezigheid van speciale eenheden als bedoeld in de artikelen 53 tot 57 van dit Verdrag, ervan af het bedrag van de door hen geleden schade op elkaar te verhalen.4. De Verdragsluitende Partijen kunnen, door middel van een uitvoeringsovereenkomst, afwijken van het bepaalde in artikel 49 in het geval de ambtenaren van de zendstaat worden ingezet op grond van artikel 53, 54 of 55 van dit Verdrag. TITEL 7. - WIJZE VAN TOEPASSING EN SLOTBEPALINGEN

Art. 61.Uitzonderingsclausule 1. Indien een Verdragsluitende Partij van mening is dat het voldoen aan een verzoek of het uitvoeren of toelaten van een maatregel op grond van dit Verdrag, er toe kan leiden dat de eigen soevereine rechten op zodanige wijze worden aangetast, dat de eigen veiligheid of andere aanzienlijke belangen worden bedreigd of dat inbreuk op het nationale recht wordt gemaakt, kan deze Verdragsluitende Partij de samenwerking op grond van dit Verdrag, met inachtneming van andere internationale samenwerkingsverplichtingen dienaangaande, geheel of gedeeltelijk weigeren of afhankelijk maken van bepaalde voorwaarden.2. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld mededeling gedaan aan de andere Verdragsluitende Partijen, die het aanbelangt, met vermelding van de redenen waarom de samenwerking werd geweigerd of afhankelijk werd gemaakt van voorwaarden.Deze mededeling gebeurt zo veel als mogelijk langs dezelfde weg als waarlangs het verzoek werd ontvangen.

Art. 62.Uitvoeringsovereenkomsten en -afspraken 1. De Verdragsluitende Partijen treffen de maatregelen die nodig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag.2. De Verdragsluitende Partijen kunnen op basis van en binnen het kader van dit Verdrag uitvoeringsovereenkomsten sluiten met betrekking tot de uitvoering ervan.Deze zullen van toepassing zijn vanaf de datum bepaald in de uitvoeringsovereenkomst. 3. De bevoegde autoriteiten en diensten kunnen uitvoeringsafspraken maken tot regeling van de praktische modaliteiten met betrekking tot de diverse vormen van optreden en samenwerking op basis van dit Verdrag.4. Ten behoeve van de in het tweede lid bedoelde uitvoering van dit Verdrag, kan een ministeriële werkgroep zoals bedoeld in artikel 10 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Unie, in voorkomend geval een beschikking vaststellen, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a), van dat Verdrag.Deze ministeriële werkgroep bestaat uit de ministers bevoegd voor de behandelde materies in ieder der Verdragsluitende Partijen en neemt besluiten met algemene stemmen.

Art. 63.Geschillenbeslechting 1. Elk geschil betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, zal door een daartoe ingestelde raadgevende commissie worden behandeld.Deze commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Partijen, aangewezen door de bevoegde ministers.

Zij komt bijeen op verzoek van een Verdragsluitende Partij, dan wel indien noodzakelijk, teneinde te proberen een geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag te beslechten. 2. Elk geschil dat niet door de raadgevende commissie kon worden beslecht, wordt langs diplomatieke weg afgehandeld.

Art. 64.Benelux-Gerechtshof Onverminderd het bepaalde in artikel 63 van dit Verdrag, worden de bepalingen van dit Verdrag en van de in het tweede en vierde lid van artikel 62 bedoelde instrumenten aangewezen als rechtsregels ten aanzien waarvan het Benelux-Gerechtshof beschikt over de bevoegdheden bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a) en c), van het Verdrag betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof.

Art. 65.Evaluatie Uiterlijk vijf jaren na de inwerkingtreding van dit Verdrag brengen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen een verslag uit aan elkaar over de doeltreffendheid en de effecten van dit Verdrag in de praktijk.

Art. 66.Inwerkingtreding, geldigheidsduur, wijziging en opzegging 1. De secretaris-generaal van de Benelux Unie is depositaris van dit Verdrag, waarvan hij een eensluidend afschrift aan elke Verdragsluitende Partij doet toekomen.2. Dit Verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de Verdragsluitende Partijen.De Verdragsluitende Partijen leggen hun akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring neer bij de depositaris. De depositaris brengt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de neerlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. 3. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van de neerlegging bij de depositaris van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.De depositaris stelt de Verdragsluitende Partijen op de hoogte van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. 4. Vanaf de inwerkingtreding van dit Verdrag, vervangt dit Verdrag het "Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieel optreden", ondertekend te Luxemburg op 8 juni 2004.5. Elke Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag door schriftelijke kennisgeving aan de depositaris opzeggen.De depositaris notificeert deze kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partijen. De opzegging wordt van kracht zes maanden na laatstgenoemde kennisgeving.

Het Verdrag blijft in werking tussen de overige twee Verdragsluitende Partijen. Verplichtingen die reeds vóór de schriftelijke kennisgeving van de opzegging werden aangegaan op basis van dit Verdrag, zullen volkomen gevolg blijven hebben. 6. Elke Verdragsluitende Partij kan te allen tijde schriftelijk om wijziging of aanpassing van dit Verdrag verzoeken.Indien door een Verdragsluitende Partij een desbetreffend verzoek wordt ingediend, worden door de Verdragsluitende Partijen onderhandelingen inzake de wijziging van het Verdrag geopend. De Verdragsluitende Partijen stellen de wijzigingen van dit Verdrag in gemeen overleg vast. Elke wijziging of aanpassing treedt in werking overeenkomstig de modaliteiten bepaald in het eerste tot en met het derde lid van dit artikel. 7. Een Verdragsluitende Partij kan, met betrekking tot de gegevens die deze Verdragsluitende Partij betreffen, aan de depositaris wijzigingen notificeren aan de inhoud van bijlagen 1 tot 6 van dit Verdrag.De depositaris geeft hiervan kennis aan de andere Verdragsluitende Partijen.

Art. 67.Territoriaal toepassingsgebied Het territoriale toepassingsgebied van dit Verdrag is: a) wat het Koninkrijk België betreft, het grondgebied van België;b) wat het Groothertogdom Luxemburg, het grondgebied van Luxemburg;c) wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, het grondgebied in Europa. GEDAAN te Brussel op 23 juli 2018, in één origineel exemplaar, in de Nederlandse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België: J. JAMBON K. GEENS Voor het Groothertogdom Luxemburg: E. SCHNEIDER F. BRAZ Voor het Koninkrijk der Nederlanden: F. GRAPPERHAUS

Bijlage 1: bevoegde diensten Voor het Koninkrijk België: De Geïntegreerde Politie, gestructureerd op twee niveaus, zoals bedoeld in de Wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Bijkomend voor artikel 25 van dit Verdrag: De Algemene directie Dienst Vreemdelingenzaken van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.

Voor het Groothertogdom Luxemburg: De groothertogelijke politie.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden: Het landelijk politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012 alsmede de Koninklijke Marechaussee voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 4 van de Politiewet 2012.

Bijkomend voor artikel 25 van dit Verdrag: de Dienst Vervoer en Ondersteuning van de Dienst Justitiële inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Bijlage 2: bevoegde autoriteiten Voor het Koninkrijk België: De minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie, de provinciegouverneurs, de arrondissementscommissarissen, de burgemeesters en het Openbaar Ministerie, elk voor wat zijn bevoegdheden betreft.

Bijkomend voor het artikel 25 van dit Verdrag: De Algemene directie Dienst Vreemdelingenzaken en de Algemene Directie Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken.

Voor het Groothertogdom Luxemburg: De volgens het nationale recht bevoegde bestuurlijke en gerechtelijke overheden.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden: De minister van Veiligheid en Justitie dan wel de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de minister van Defensie, de officieren van justitie, de burgemeesters, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft.

Bijlage 3: grensstreek Voor het Koninkrijk België: De gerechtelijke arrondissementen West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg, Luik, Eupen en Luxemburg.

Voor het Groothertogdom Luxemburg: Het volledige nationale grondgebied.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden: De arrondissementen Zeeland West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg.

Bijlage 4: speciale eenheden Voor het Koninkrijk België: De Directie van de speciale eenheden (DSU) van de Federale Politie zoals bedoeld in artikel 11, 3° van het Koninklijk Besluit van 14 november 2006Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/11/2006 pub. 23/11/2006 numac 2006000888 bron federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie type koninklijk besluit prom. 14/11/2006 pub. 23/07/2007 numac 2007000668 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie. - Duitse vertaling sluiten betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de Federale Politie, gewijzigd bij het Koninklijk Besluit van 23 augustus 2014.

Voor het Groothertogdom Luxemburg: De speciale eenheid van de groothertogelijke politie.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden: De bijzondere bijstandseenheden zoals bedoeld in artikel 59 van de Politiewet 2012, alsmede de eenheden van de krijgsmacht die ingevolge artikel 57 en 58 van de Politiewet 2012 in bijstand aan de bijzondere bijstandseenheden zijn ingezet.

Bijlage 5: Databanken waaruit persoonsgegevens en informatie kunnen worden verstrekt Uit de volgende databanken kunnen de bevoegde diensten persoonsgegevens en andere informatie verstrekken aan bevoegde diensten van een andere Verdragsluitende Partij op grond van artikel 4 van dit Verdrag: Voor het Koninkrijk België: De voor de Belgische politiediensten rechtstreeks beschikbare of rechtstreeks toegankelijke databanken.

Onder rechtstreeks beschikbaar wordt begrepen: de databanken waarover de politiediensten zelf reeds beschikken.

Onder rechtstreeks toegankelijk wordt begrepen: de databanken waarover andere openbare of private overheden, diensten of personen beschikken en waartoe de Belgische politiediensten krachtens de wet toegang hebben.

Voor het Groothertogdom Luxemburg: De gegevensbanken van de groothertogelijke politie overeenkomstig de nationale wetgeving.

Voor het Koninkrijk Nederland: ? De Basisvoorziening Handhaving (BVH); ? De Basisvoorziening Informatie (BVI)

Bijlage 6: Databanken die in aanmerking komen voor rechtstreekse bevraging of raadpleging De volgende databanken komen in aanmerking voor rechtstreekse bevraging op grond van artikel 14 van dit Verdrag of rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 15 of 16 van dit Verdrag: Voor het Koninkrijk België: 1. Voor rechtstreekse hit/no hit bevraging op grond van artikel 14 van dit Verdrag: ? de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) ? de basisgegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt ? de bijzonder gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt 2.Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 15 van dit Verdrag: ? de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) ? de basisgegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt ? de bijzonder gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt 3. Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 16 van dit Verdrag: ? de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) ? de basisgegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt ? de bijzonder gegevensbanken bedoeld in artikel 44/2, tweede lid, 2° van de Wet op het Politieambt ? het Rijksregister van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken ? de databank van ingeschreven voertuigen van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit ? de databanken met rijbewijsgegevens van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en de Federale Overheidsdienst Justitie ? het Detentie Informatie Systeem van de Federale Overheidsdienst Justitie ? de Kruispuntbank van ondernemingen van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Voor het Groothertogdom Luxemburg: 1. Voor rechtstreekse hit/no hit bevraging op grond van artikel 14 van dit Verdrag: ? De gegevensbanken van de groothertogelijke politie overeenkomstig de nationale wetgeving.2. Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 15 van dit Verdrag: ? Op dit ogenblik wordt er niet in een dergelijke consultatie voorzien.3. Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 16 van dit Verdrag: ? De politie heeft actueel geen toegang tot gegevens vanuit zijn voertuigen. Voor het Koninkrijk Nederland: 1. Voor rechtstreekse hit/no hit bevraging op grond van artikel 14 van dit Verdrag: ? De Basisvoorziening Handhaving (BVH) ? De Basisvoorziening Informatie (BVI) ? Summ-it ? De Verwijzingsindex Recherche Onderzoeken en Subjecten (VROS) 2.Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 15 van dit Verdrag: ? De Basisvoorziening Handhaving (BVH) ? De Basisvoorziening Informatie (BVI) 3. Voor rechtstreekse raadpleging op grond van artikel 16 van dit Verdrag: ? De Basisvoorziening Informatie (BVI) ? De Basisvoorziening Handhaving (BVH)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^