gepubliceerd op 12 juni 2014
Wet betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer
15 MEI 2014. - Wet betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder : 1° "verordening" : Verordening (EG) nr.1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer; 2° "instantie" : de instantie aangewezen overeenkomstig artikel 3;3° "klacht" : iedere aangifte van een vermeende schending van de verordening;4° "bestuur" : het bestuur belast met het spoorwegvervoer. HOOFDSTUK 3. - De instantie verantwoordelijk voor de handhaving van de verordening
Art. 3.De Koning wijst de instantie aan verantwoordelijk voor de toepassing van de verordening. HOOFDSTUK 4. - Toezicht en controle
Art. 4.§ 1. De Koning wijst de personeelsleden van het bestuur aan die belast zijn met de opsporing en de vaststelling van inbreuken op de verordening die tot administratieve boetes kunnen leiden.
De Koning bepaalt het model van de legitimatiekaarten van de personeelsleden bedoeld bedoeld in het artikel 3. § 2. Om alle noodzakelijke informatie te verzamelen voor de opsporing en de vaststelling van inbreuken zijn de personeelsleden die hiertoe aangewezen zijn door de Koning gemachtigd om alle vaststellingen te doen, informatie te verzamelen, verklaringen af te nemen en zich documenten, stukken, boeken en voorwerpen te doen vertonen die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun opdracht. § 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden zijn gebonden door de plicht tot geheimhouding wat betreft de verkregen informatie bij de uitoefening van hun controleopdrachten.
Art. 5.§ 1. De aangewezen personeelsleden stellen de inbreuken vast door rapporten die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel, naar aanleiding van een klacht, een spontane controle of op basis van stukken uit het administratieve dossier.
Het rapport wordt gedagtekend en ondertekend door de opsteller.
Het vermeldt minstens : 1° de naam van de vermoedelijke overtreder;2° in voorkomend geval, de inbreuk en de juridische grondslag;3° in voorkomend geval, de plaats, de datum en het uur van de vaststelling van de inbreuk. HOOFDSTUK 5. - Klachten
Art. 6.§ 1. Elke reiziger kan kosteloos een klacht indienen bij de instantie. De klacht wordt per brief, per fax of met elektronisch formulier van de instantie of mondeling en persoonlijk ingediend.
De klacht bevat de volgende elementen : 1° de identiteit en het adres van de klager;2° een uiteenzetting van de feiten;3° alle stukken die de klager noodzakelijk acht. § 2. Indien de instantie een klacht als ontvankelijk beschouwt, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht en brengt zij de onderneming die het voorwerp uitmaakt van de klacht daarvan gelijktijdig op de hoogte. § 3. De instantie weigert de behandeling van een klacht en verklaart de klacht onontvankelijk : 1° wanneer deze kennelijk ongegrond is;2° wanneer de inhoud betrekking heeft op feiten die zich voordeden vóór 3 december 2009, datum waarop de verordening in werking is getreden;3° wanneer de inhoud van de klacht betrekking heeft op een artikel van de verordening waarvoor de Belgische Staat een vrijstelling heeft gegeven, overeenkomstig de procedure van artikel 2 van de verordening, en dit gedurende de geldigheidstermijn van deze vrijstelling;4° wanneer deze identiek is als een eerder door de instantie behandelde klacht en geen nieuwe gegevens bevat in vergelijking met deze eerdere klacht;5° wanneer de feiten zijn verjaard overeenkomstig de termijn bedoeld in artikel 14. § 4. Indien de instantie een klacht niet behandelt of de behandeling ervan niet voortzet, geeft zij de klager daarvan schriftelijk kennis, met vermelding van de redenen, binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht. § 5. Een klacht met betrekking tot een treinreis of -dienst die niet op Belgisch grondgebied heeft plaats gevonden, wordt door de instantie schriftelijk verstuurd naar het organisme dat aangeduid is door de lidstaat op wiens grondgebied de treinreis of -dienst zich heeft voorgedaan.
De klager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld binnen een termijn van dertig dagen na verzending naar het organisme bedoeld in het vorige lid.
Art. 7.Wanneer de klacht ontvankelijk is, wijst de instantie onmiddellijk één van de in artikel 4 bedoelde personeelsleden aan om alle informatie te verzamelen die nodig is voor de opsporing en de vaststelling van deze inbreuk.
Het personeelslid stelt een rapport op overeenkomstig artikel 5.
De behandelingstermijn van de klacht door het aangewezen personeelslid is drie maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de klacht.
Het rapport en het administratieve dossier worden onmiddellijk verzonden aan de instantie.
Indien de instantie besluit tot een schending van de verordening, wordt de in de artikelen 11 en volgende bedoelde procedure toegepast.
Na afloop van het onderzoek van de klacht, informeert de instantie de klager van het gevolg dat er aan wordt gegeven.
In het geval zij niet besluit tot een schending van de verordening, informeert zij eveneens de betrokken onderneming.
Art. 8.De spoorwegonderneming beantwoordt de informatieaanvragen van de instantie binnen dertig dagen. HOOFDSTUK 6. - Administratieve boetes Afdeling 1. - Gedragingen die een inbreuk uitmaken
Art. 9.De volgende gedragingen maken een inbreuk uit : 1° de weigering door een spoorwegonderneming om een reiziger toe te laten zijn fiets in de trein mee te nemen onder de voorwaarden die worden vastgesteld door artikel 5 van de verordening;2° de beperking of de vrijstelling van de verplichtingen ten aanzien van de reizigers die voortvloeien uit de verordening door de spoorwegondernemingen overeenkomstig artikel 6 van de verordening;3° het niet verstrekken van informatie voorafgaandelijk aan de uitvoering van de beslissingen om de dienst te onderbreken overeenkomstig artikel 7 van de verordening;4° het niet verstrekken van informatie over de reizen vóór en tijdens de reis overeenkomstig artikel 8 van de verordening;5° de niet-naleving van de verplichtingen betreffende de beschikbaarheid van de vervoerbewijzen, rechtstreekse vervoerbewijzen en boekingen overeenkomstig artikel 9 van de verordening;6° de niet-naleving van de procedures vereist door artikel 10, § 1, 2 en 4 van de verordening voor de informatieverstrekking en boekingen van vervoerbewijzen op geautomatiseerde wijze;7° de bekendmaking van persoonsgegevens in de zin van artikel 10, § 5, van de verordening;8° de niet-naleving van de verplichtingen inzake aansprakelijkheid in geval van overlijden en letsels van de reizigers overeenkomstig artikel 11 van de verordening;9° de niet-naleving van de verplichtingen inzake aansprakelijkheid voor handbagage, dieren, bagage en voertuigen overeenkomstig artikel 11 van de verordening;10° de niet-naleving van de verplichting wat betreft de verzekeringsdekking betreffende de aansprakelijkheid ten aanzien van de reizigers overeenkomstig artikel 12 van de verordening;11° het feit dat de spoorwegonderneming geen gevolg geeft aan het verzoek om informatie dat door de instantie wordt geformuleerd overeenkomstig artikel 8;12° de niet-naleving van de verplichting tot betaling van voorschotten aan de tot schadevergoeding gerechtigde natuurlijke persoon indien een reiziger wordt gedood of gewond raakt, overeenkomstig artikel 13 van de verordening;13° de niet-naleving van de verplichting tot bijstand aan de reiziger die een schadevergoeding eist van derden in geval van lichamelijke schade, overeenkomstig artikel 14 van de verordening;14° de niet-naleving van de verplichtingen met betrekking tot de aansprakelijkheid voor vertragingen, gemiste aansluitingen en annuleringen, bepaald door titel IV, hoofdstuk II, van bijlage I van de verordening, overeenkomstig artikel 15 van de verordening;15° de niet-naleving van de verplichting om de terugbetaling of vervoer via een alternatieve route voor te stellen in geval van vertraging van meer dan zestig minuten overeenkomstig artikel 16 van de verordening;16° de niet-naleving van de verplichting om de reizigers te vergoeden wanneer de vertraging geen aanleiding heeft gegeven tot de terugbetaling van het vervoerbewijs overeenkomstig artikel 17 van de verordening;17° de niet-naleving van de verplichting tot bijstand aan de reizigers in geval van vertraging van meer dan zestig minuten overeenkomstig artikel 18 van de verordening;18° de niet-naleving van de verplichting om te voorzien in niet-discriminerende toegangsregels voor het vervoer van gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig artikel 19, § 1, van de verordening;19° de niet-naleving van het verbod op discriminerende behandeling van personen met beperkte mobiliteit bij de boeking of de aankoop van vervoerbewijzen overeenkomstig artikel 19, § 2, van de verordening;20° de niet-naleving van de verplichting om aan de gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit informatie te verstrekken over de toegankelijkheid van de spoorwegdiensten en over de voorwaarden voor de toegang tot het rollend materieel overeenkomstig artikel 20 van de verordening;21° de niet-naleving van de verplichting om de toegankelijkheid van stations, perrons, rollend materieel en andere voorzieningen te verzekeren voor gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig artikel 21, § 1, van de verordening;22° de niet-naleving van de verplichting om de toegang tot reizen per trein mogelijk te maken voor gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit in afwezigheid van begeleidend personeel overeenkomstig artikel 21, § 2, van de verordening;23° de niet-naleving van de verplichting om aan de gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit, in de bemande stations, gratis de noodzakelijke bijstand te bieden om in te stappen en uit te stappen en van de verplichting om hen gemakkelijk toegankelijke informatie te verstrekken in de onbemande stations overeenkomstig artikel 22 van de verordening;24° de niet-naleving van de verplichting om aan gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit gratis bijstand te verlenen aan boord van een trein en tijdens het in- en uitstappen overeenkomstig artikel 23 van de verordening;25° de niet-naleving van de verplichtingen betreffende de voorwaarden waarin de bijstand wordt gegeven overeenkomstig artikel 24 van de verordening;26° de niet-naleving van de verplichting tot volledige vergoeding, zonder financiële limiet in geval van verlies of beschadiging, geheel of gedeeltelijk, van mobiliteitshulpmiddelen of andere speciale hulpmiddelen gebruikt door gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit overeenkomstig artikel 25 van de verordening;27° de niet-naleving van de verplichting tot het nemen van de gepaste maatregelen om de persoonlijke veiligheid van de reizigers te verzekeren overeenkomstig artikel 26 van de verordening;28° de niet-naleving van de verplichting, voor de spoorwegondernemingen, om een klachtenbehandelingsmechanisme op te zetten, om de ontvangen klachten te behandelen binnen bepaalde termijnen en om een individueel verslag op te maken betreffende de ontvangen klachten overeenkomstig artikel 27 van de verordening;29° de niet-naleving van de verplichting, voor de spoorwegondernemingen, om dienstkwaliteitsnormen op te stellen, een kwaliteitsbe-heerssysteem in te voeren en om hun activiteiten te toetsen aan de door hen omschreven dienstkwaliteitsnormen, overeenkomstig artikel 28 van de verordening;30° de niet-naleving van de verplichting om de reizigers te informeren over de rechten die de verordening hen verleent, overeenkomstig artikel 29 van de verordening. Afdeling 2. - Bedrag van de administratieve boetes
Art. 10.De inbreuken op de verordening zijn onderverdeeld in drie graden : 1° de inbreuken van de eerste graad zijn van individuele aard en veroorzaken een ongemak of een gemiddeld nadeel aan de reiziger. Zij worden bestraft met boetes van 750 tot 1.500 euro.
Maken inbreuken van de eerste graad uit, de inbreuken omschreven in artikel 9, 1°, 4°, 5°, 7°, 11°, 13° tot 17°, 19°, 20°, 22° tot 26; 2° de inbreuken van de tweede graad zijn van structurele aard en veroorzaken een ongemak of zijn van individuele aard en veroorzaken een ernstig nadeel. Zij worden bestraft met boetes begrepen van 2.000 tot 4.000 euro.
Maken inbreuken van de tweede graad uit, de inbreuken omschreven in artikel 9, 3°, 6°, 8°, 9°, 12° en 18° ; 3° de inbreuken van de derde graad zijn structureel en veroorzaken een gemiddeld tot ernstig nadeel. Zij worden bestraft met boetes van 6.000 tot 12.000 euro.
Maken inbreuken uit van de derde graad, de inbreuken omschreven in artikel 9, 2°, 10°, 21°, 27°, 28° tot 30°. Afdeling 3. - Procedureregels
Art. 11.§ 1. Indien de in artikel 3 bedoelde instantie, op grond van het in artikel 5 bedoelde rapport en van haar onderzoek van het administratieve dossier, van oordeel is dat een van de in artikel 9 bedoelde inbreuken werd begaan, stelt zij de belanghebbende per aangetekende zending met ontvangstbewijs in kennis van haar intentie om hem een administratieve boete op te leggen binnen een termijn van tien dagen na de ontvangst van het rapport bedoeld in artikel 5. § 2. De brief wordt vergezeld van een afschrift van het in artikel 5 bedoelde rapport en vermeldt: 1° de feiten waarvoor de procedure van administratieve boete opgestart is;2° de dagen en uren waarop hij het recht heeft om zijn dossier in te kijken;3° dat de belanghebbende het recht heeft om zich te laten bijstaan door een raadsman;4° dat de belanghebbende beschikt over een termijn van dertig dagen, die begint te lopen vanaf de derde werkdag volgend op de ontvangst van de aangetekende zending, om hem een aangetekende zending te sturen, met zijn verweermiddelen en, in voorkomend geval, het verzoek om te worden gehoord. § 3. Indien, in overeenstemming met § 2, 4°, de belanghebbende verzoekt om gehoord te worden, beschikt de instantie over vijftien dagen, te rekenen vanaf de ontvangst van dit verzoek, om bij aangetekende zending de datum van de hoorzitting aan de belanghebbende te betekenen. Deze datum ligt binnen de dertig dagen na de ontvangst van deze aangetekende zending.
Deze termijnen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van het geheel van de procedure van administratieve boete. § 4. Bij gebrek aan antwoord van de belanghebbende binnen de in § 2, 4° vermelde termijn van dertig dagen, vervolgt de instantie de behandeling van het dossier. § 5. Wanneer de belanghebbende wordt verhoord, wordt een verslag van dit verhoor opgesteld en toegevoegd aan het administratieve dossier.
Art. 12.De in artikel 3 bedoelde instantie kan aan iedere betrokken persoon, via een met redenen omkleed verzoek, elk gegeven opvragen dat zijn dossier kan staven en dat hem kan toelaten om haar beslissing te nemen met volledige kennis van zaken.
Art. 13.Niet eerder dan na afloop van de termijn van dertig dagen bedoeld in artikel 11, § 2, 4°, en, in ieder geval, maximaal dertig dagen na de hoorzitting van de belanghebbende indien hij hierom heeft verzocht en hij zich heeft aangeboden bij de oproeping van de instantie verricht overeenkomstig artikel 11, § 3, neemt de instantie een beslissing betreffende de feiten die het voorwerp uitmaken van de procedure. Zij geeft kennis van deze beslissing aan de belanghebbende bij aangetekende zending.
De beslissing die een administratieve boete oplegt, bevat, op straffe van nietigheid, het bedrag ervan, alsook de rechtsmiddelen die tegen de beslissing kunnen worden aangewend.
Art. 14.De verjaringstermijn voor het opleggen van een administratieve boete wordt vastgesteld op drie jaar vanaf de datum waarop de feiten zijn gepleegd.
Het recht op inning van de administratieve boete verjaart na twee jaar vanaf de laatste dag waarop de overtreder had moeten betalen.
Art. 15.In geval van samenloop van meerdere inbreuken worden alle administratieve boetes samen geteld, zonder dat ze evenwel het dubbele van het maximum van de zwaarste administratieve boete van de derde graad te boven mogen gaan.
Art. 16.Indien de overtreder, voor dezelfde inbreuk, een administratieve boete wordt opgelegd binnen het jaar dat volgt op de datum waarop de beslissing van de instantie tot het opleggen van een administratieve boete definitief is geworden, of een jaar nadat het arrest inzake het beroep tegen deze beslissing in kracht van gewijsde is getreden, kunnen de in artikel 10 omschreven minimumbedragen worden verdubbeld.
Art. 17.Bij het bepalen van het bedrag van de boete waakt de instantie erover dat deze evenredig is met de ernst van de feiten waardoor zij ingegeven is, met de specifieke gegevens van het dossier en met de eventuele herhaling. Afdeling 4. - Oplegging van een administratieve boete
Art. 18.Elk jaar op 1 januari, worden de bedragen bedoeld in de artikel 10 aangepast aan de gezondheidsindex volgens de volgende formule: het basisbedrag, vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de oorspronkelijke index.
De nieuwe index is de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bedragen zullen worden aangepast.
De oorspronkelijke index is de gezondheidsindex van november 2012.
Het bekomen resultaat wordt afgerond naar de hogere euro indien het deel in decimalen groter of gelijk is aan vijftig cent. De afronding gebeurt naar de lagere euro indien dit deel kleiner is dan vijftig cent.
Art. 19.§ 1. De overtreder betaalt de administratieve boete in de maand die volgt op de datum waarop de beslissing tot het opleggen van een administratieve boete definitief is geworden of deze waarop het verwerpingsarrest inzake het beroep tegen deze beslissing in kracht van gewijsde is getreden.
Vanaf dat moment hebben de boetes uitvoerbare kracht. § 2. Het bedrag van de boetes wordt gestort aan de FOD Mobiliteit en Vervoer.
Art. 20.Indien de overtreder de administratieve boete te laat betaalt, wordt het bedrag van rechtswege verhoogd met de wettelijke rentevoet, met een minimum van vijf procent van het bedrag van de administratieve boete. HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepalingen
Art. 21.Worden opgeheven: 1° de artikelen 2 tot 8 van de wet van 30 december 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/12/2009 pub. 15/01/2010 numac 2010009012 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (1) sluiten houdende diverse bepalingen;2° het artikel 32 van de wet van 2 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/12/2011 pub. 23/12/2011 numac 2011014306 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet houdende diverse bepalingen betreffende de mobiliteit sluiten houdende diverse bepalingen;3° het koninklijk besluit van 14 februari 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 14/02/2011 pub. 22/02/2011 numac 2011014027 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit houdende vaststelling van het stelsel van sancties die van toepassing zijn op schending van bepalingen van Verordening nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer sluiten houdende vaststelling van het stelsel van sancties die van toepassing zijn op schending van bepalingen van Verordening (EG) nr.1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer; 4° het koninklijk besluit van 7 maart 2013Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/03/2013 pub. 25/03/2013 numac 2013014077 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit houdende vaststelling van de procedureregels voor de toepassing van artikel 30, § 2, van verordening nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer type koninklijk besluit prom. 07/03/2013 pub. 05/11/2014 numac 2014014586 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit houdende vaststelling van de procedureregels voor de toepassing van artikel 30, § 2, van verordening nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer. - Duitse vertaling sluiten houdende vaststelling van de procedureregels voor de toepassing van artikel 30, § 2, van verordening (EG) nr.1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer. HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepaling
Art. 22.De toepassing van deze wet is beperkt in de tijd tot feiten die administratief gesanctioneerd kunnen worden en begaan zijn na de inwerkingtreding van deze wet.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 15 mei 2014.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Mobiliteit, M. WATHELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM _______ Nota (1) Zitting 2013-2014 Kamer van de volksvertegenwoordigers Stukken.- Wetsontwerp, 53-3491. - Nr. 1. - Verslag, 53-3491. - Nr. 2 - Tekst verbeterd en aangenomen door de Commissie, 53-3491. - Nr. 3 - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, 53-3491. - Nr. 4.
Integraal verslag : 23 april 2014.
Senaat Stukken. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, 5-2883. - Nr. 1. - Verslag, 5-2883. - Nr. 2. - Beslissing om niet te amenderen, 5-2883. - Nr. 3.
Handelingen van de Senaat : 24 april 2014.