Etaamb.openjustice.be
Wet van 15 december 1998
gepubliceerd op 29 januari 1999

Wet tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en aan de in die sector tewerkgestelde werklozen

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1999002006
pub.
29/01/1999
prom.
15/12/1998
ELI
eli/wet/1998/12/15/1999002006/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 DECEMBER 1998. - Wet tot wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en aan de in die sector tewerkgestelde werklozen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel

Art. 2.In artikel 3, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1983, 6 juli 1989, 20 juli 1991 en 20 mei 1997 en het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 3°, worden de woorden « de bepalingen van de leden 7 en 9 tot 11 van deze paragraaf » vervangen door de woorden « de bepalingen van hoofdstuk IIbis »;2° het derde lid wordt vervangen door het volgende lid : « Daartoe maken zowel de vertegenwoordigers van de federale regering als één of meer vertegenwoordigers van elke regering en college bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, deel uit van de afvaardiging van de overheid in dat comité.De federale overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie overleggen vooraf over het standpunt dat ze tijdens die onderhandelingen zullen innemen. »; 3° het zesde lid wordt vervangen door het volgende lid : « Het comité treedt bovendien in de plaats van de Nationale Arbeidsraad en van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, in alle gevallen waarin de geldende bepalingen het advies of een voorstel van die raden vereisen voor de zaken die uitsluitend betrekking hebben op personeel van de overheidsdiensten waarop de door deze wet ingestelde regeling toepasselijk verklaard is.»; 4° het zevende lid wordt vervangen door het volgende lid : « In afwijking van het eerste lid, 1° en 2°, van deze paragraaf, van § 2 en van artikel 4, § 3, worden de voorstellen tot wijziging van deze wet of van zijn uitvoeringsbesluiten uitsluitend voorgelegd aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten.»; 5° het achtste tot het elfde lid worden opgeheven.

Art. 3.Artikel 5 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1983, 6 juli 1989, 20 juli 1991, 22 juli 1993 en 20 mei 1997 en het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 5.§ 1. De Koning bepaalt de samenstelling en de werkwijze van de onderhandelingscomités. § 2. In het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid, enerzijds, de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, en anderzijds, in de mate dat personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, rechtstreeks belanghebbende zijn bij een voorstel, een of meer leden aangewezen door elke betrokken regering of college, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden.

Bij elk voorstel waarbij een gemeenschap, een gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie rechtstreeks belang heeft, wordt voorafgaandelijk overleg gepleegd door de federale overheid met alle betrokken regeringen en colleges. Het definitieve standpunt van de afvaardiging van de overheid wordt gezamenlijk bepaald door de federale overheid en de betrokken regeringen en colleges.

Voor het aanvullen of het wijzigen van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 87, § 4, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, worden de personeelsleden bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, geacht rechtstreeks belanghebbenden te zijn; dezelfde regel geldt voor de besluiten die de Koning op grond van voormeld koninklijk besluit neemt na advies van of overleg met de regeringen of colleges bedoeld in artikel 1, § 1, 2°. § 3. In het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid, enerzijds, de Minister van Binnenlandse Zaken of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde, en, anderzijds, een of meer leden van elke regering of college bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, door deze aangewezen, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden. § 4. In het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid, enerzijds, de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, en, anderzijds, een of meer leden van elke regering of college bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, door deze aangewezen, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden. § 5. In de sectorcomités maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid, de Minister van Ambtenarenzaken en de Minister van Begroting, of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden. § 6. Onverminderd de bepalingen van artikel 3, § 1, derde lid, nemen de vertegenwoordigers van de regeringen of colleges bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, aan de onderhandelingen in de algemene comités alleen deel voor de aangelegenheden die betrekking hebben op het personeel van hun diensten, van de onderwijsinstellingen opgericht door of namens de gemeenschappen of door de Franse Gemeenschapscommissie, van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ressorteren onder de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie alsook van het geheel van de in artikel 1, § 1, 3° tot 5°, bedoelde besturen, instellingen en diensten. »

Art. 4.In artikel 8, § 1, 1°, a), van dezelfde wet, gewijzigd door de wetten van 19 juli 1983, 21 maart 1991 en het koninklijk besluit van 10 april 1995, worden de woorden « en van de diensten van de gemeenschap en gewestregeringen » geschrapt.

Art. 5.Artikel 9 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 9.De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afvaardigingen;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van een of meer vakorganisaties alsook het standpunt van de delegatie van een of meer vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van elke afvaardiging.»

Art. 6.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIbis ingevoegd met als opschrift « De minimale rechten » en bestaande uit de artikelen 9bis tot 9sexies, luidend als volgt : «

Art. 9bis.§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de minimale rechten bepaald in de volgende materies : 1° a) de kinderbijslag;b) de arbeidsongevallen en de beroepsziekten;c) het recht op pensioen en de nadere regelen ter berekening van het pensioen, met uitsluiting van de eigen pensioenregelingen die bestaan voor de statutaire personeelsleden van de publiekrechtelijke rechtspersonen die onder de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie ressorteren;d) de evolutie van de bezoldigingen gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen;e) de sociale bescherming bij de verbreking van het statutair dienstverband;2° a) de maximale arbeidsduur;b) het minimale aantal dagen jaarlijks vakantieverlof;c) het bevallingsverlof;d) de afwezigheid en verminderde prestaties wegens ziekte en gebrekkigheid;e) de verminderde prestaties;f) het profylaxeverlof;g) de onderbreking van de beroepsloopbaan;h) de haard- of standplaatstoelage;i) het gewaarborgd maandelijks minimuminkomen voor volledige prestaties;j) het vakantiegeld;k) de eindejaarstoelage;l) het recht op pensioen en de nadere regelen ter berekening van het pensioen in de eigen pensioenregelingen die bestaan voor de statutaire personeelsleden van de publiekrechtelijke rechtspersonen die onder de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of de Franse Gemeenschapscommissie ressorteren. § 2. Wat de Franse en de Duitstalige Gemeenschap betreft, worden eveneens beschouwd als in de plaats komende van de in § 1, 2°, k), bedoelde toelage, sommige voordelen toegekend voor het onderwijs door de gemeenschapsoverheden in het raam van sectorale akkoorden die vóór 31 december 1990 werden gesloten. Wat de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 3° tot 5°, betreft, worden eveneens beschouwd als in de plaats komende van de in § 1, 2°, k), bedoelde toelage, sommige voordelen toegekend in het raam van akkoorden die vóór 31 december 1996 werden gesloten. Voor wat het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap betreft, is § 1, 2°, k), niet van toepassing voor zover dit in een sectoraal akkoord, gesloten tussen de gemeenschapsoverheid en de representatieve vakorganisaties vóór 31 december 1990, is overeengekomen. § 3. Op initiatief van de betrokken overheden kan de lijst der materies bedoeld in § 1 door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit worden aangevuld na onderhandeling in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten. § 4. Wat de materies bedoeld in § 1, 1°, betreft, zijn alle bepalingen van de wetgeving minimale rechten. § 5. Wat de materies bedoeld in § 1, 2°, l), betreft, zijn alle bepalingen van de wetgeving minimale rechten. § 6. Wat de materies bedoeld in § 1, 2°, a) tot k), betreft, stelt elke bevoegde overheid, na onderhandeling in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, de elementen vast die minimale rechten zijn en, voor elk van die elementen, referentiepunten.

Onder « bevoegde overheid » dient te worden verstaan : 1. de Koning, voor de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 1°;2. de gemeenschappen, de gewesten, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, naar gelang van het geval, voor de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 2°, met uitzondering van de onderwijsinstellingen;3. de gemeenschappen en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de verenigingen bedoeld in de hoofdstukken XII en XIIbis van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;4. de gewesten, voor alle andere overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 3° tot 5°, met uitzondering van de provincies, de gemeenten en de gesubsidieerde onderwijsinstellingen opgericht door de Franse Gemeenschapscommissie. De elementen en de referentiepunten bedoeld in het eerste lid, worden, voor het personeel van de provincies en gemeenten, na onderhandeling in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, vastgesteld door de toezichthoudende overheden bij wege van aanbevelingen. Zolang de provinciale of lokale overheden geen andere elementen en referentiepunten hebben vastgesteld, na onderhandeling in de bevoegde onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, blijven die aanbevelingen toepasselijk.

Na onderhandeling, achtereenvolgens in het bevoegde sectorcomité of in de bevoegde onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, stellen de gemeenschappen of de Franse Gemeenschapscommissie, de minimale rechten vast voor het personeel van het gemeenschapsonderwijs, van het niet gesubsidieerd onderwijs van de Franse Gemeenschapscommissie en van het gesubsidieerd officieel onderwijs.

Art. 9ter.§ 1. De voorstellen betreffende statutaire personeelsleden van de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 1° en 2°, met uitzondering van de onderwijsinstellingen, en die betrekking hebben op minimale rechten, worden uitsluitend voorgelegd aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten.

Het eerste lid is niet van toepassing als de voorstellen die erin bedoeld worden een regelgeving bevatten die ten minste even gunstig is als de referentiepunten bedoeld in artikel 9bis, § 6. In dat geval worden die voorstellen meegedeeld aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten. § 2. De voorstellen betreffende statutaire personeelsleden van de overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 3° tot 5°, met uitzondering van de onderwijsinstellingen en die betrekking hebben op minimale rechten, worden uitsluitend voorgelegd aan het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of aan de onderafdelingen opgericht in dit comité, naar gelang van de bevoegde overheid.

Het eerste lid is niet van toepassing als de voorstellen die erin bedoeld worden een regelgeving bevatten die ten minste even gunstig is als de referentiepunten bedoeld in artikel 9bis, § 6. In dat geval worden de voorstellen ter informatie meegedeeld aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, alsook aan het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of aan de onderafdelingen opgericht in dit comité. § 3. De voorstellen betreffende statutaire personeelsleden bedoeld in artikel 9bis, § 6, vierde lid, en die betrekking hebben op minimale rechten, worden meegedeeld aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten.

Art. 9quater.§ 1. Dit artikel is van toepassing op alle overheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 1, 1° en 2°, met uitzondering van de onderwijsinstellingen. § 2. Wanneer in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten een voorstel dat betrekking heeft op een minimaal recht en alle of een deel van het personeel van een of meer overheidsdiensten betreft, het voorwerp heeft uitgemaakt van een akkoordprotocol in de zin van artikel 9, 1° of 2°, wordt de overheid die het initiatief nam om het voorstel aan de onderhandeling te onderwerpen, ervan vrijgesteld om op hetzelfde voorstel dat alle of een deel van het personeel van overheidsdiensten die onder diezelfde overheid ressorteren betreft, de bepaling toe te passen van artikel 9ter, § 1.

Art. 9quinquies.§ 1. In geval een of meer afvaardigingen van vakorganisaties die zitting hebben in een comité, van mening zijn dat het in strijd is met de bepalingen van de artikelen 9bis tot 9quater, dat een voorstel wordt voorgelegd aan dit comité, zal de onderhandeling eerst handelen over de bevoegheid van dit comité. § 2. Bij gebrek aan een akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardigingen van de vakorganisaties over de bevoegdheid van het comité bedoeld in § 1, en op verzoek van een representatieve vakorganisatie die zowel zitting heeft in dat comité als in de algemene comités, heeft een onderhandeling over die bevoegdheid plaats : 1° in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten wanneer het voorstel bedoeld in § 1 wordt voorgelegd aan een van de volgende comités : a) het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;b) het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten alsook de afdelingen of onderafdelingen opgericht in dit comité;c) een sectorcomité, indien het voorstel geen betrekking heeft op de statutaire personeelsleden van de onderwijsinstellingen bedoeld in artikel 1, § 1, 2°;2° in de bevoegde onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten wanneer het comité bedoeld in § 1 een bijzonder comité is. Het verzoek bedoeld in het eerste lid, wordt bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs toegezonden aan de voorzitter van het comité waarin de onderhandeling over de bevoegdheid moet plaatshebben.

In afwijking van artikel 2, § 3, worden de termijnen voor de onderhandelingsprocedure in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten of de onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, op zodanige wijze door de afvaardiging van de overheid vastgesteld dat de definitieve tekst van het protocol wordt opgesteld binnen dertig dagen na de datum van ontvangst van de aangetekende brief, bedoeld in het tweede lid. § 3. De onderhandeling in het comité bedoeld in § 1 kan niet worden beëindigd zolang de conclusies van de onderhandeling in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten of in de onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten niet in een protocol zijn opgenomen.

Art. 9sexies.§ 1. Het initiatief om de voorstellen betreffende de minimale rechten voor te leggen aan het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten komt toe : 1° enkel aan de federale overheid voor de voorstellen die betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 9bis, § 1, 1°;2° aan de federale overheid, aan de gemeenschaps- en gewestregering, aan het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of aan het College van de Franse Gemeenschapscommissie, elk wat hen betreft, voor de voorstellen die betrekking hebben op de materies bedoeld in artikel 9bis, § 1, 2°. § 2. Het door de overheidsafvaardiging in te nemen standpunt in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten over elk voorstel betreffende de minimale rechten, wordt uitsluitend en respectievelijk bepaald door de federale overheid, door de gemeenschaps- en gewestregering, door het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, of door het College van de Franse Gemeenschapscommisie, telkens als de materie tot hun uitsluitende bevoegdheid behoort, behalve wat de volgende materies betreft : - de evolutie van de bezoldigingen gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen; - de maximale arbeidsduur; - het minimale aantal dagen jaarlijks vakantieverlof; - het bevallingsverlof; - de afwezigheid wegens ziekte; - de haard- of standplaatstoelage; - het bedrag van het gewaarborgd maandelijks minimuminkomen voor volledige prestaties; - het vakantiegeld sensu stricto; - de eindejaarstoelage sensu stricto, met uitsluiting van de nadere regelen inzake de uitbetaling. ».

Art. 7.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd met als opschrift « Bepalingen die gemeenschappelijk zijn aan de onderhandeling en aan het overleg » en dat het artikel 12ter bevat, luidend als volgt : «

Art. 12ter.§ 1. Dit artikel is van toepassing op de overheidsdiensten als bedoeld in artikel 1, § 1, 3° tot 5°. § 2. De overheid is ervan vrijgesteld om een voorstel aan de onderhandeling of aan het overleg te onderwerpen voor zover de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° het voorstel betreft de toepassing van een aanbeveling uitgaande van de toezichthoudende overheid;2° de aanbeveling maakt het voorwerp uit van een akkoordprotocol in de zin van artikel 9, 1° of 2° of een met redenen omkleed advies als gevolg van een onderhandeling of een overleg in een algemeen comité of in een afdeling of onderafdeling opgericht in het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;3° het voorstel heeft tot doel de aanbeveling zonder wijzigingen of afwijkingen toe te passen;4° na er door de bevoegde overheid van op de hoogte gesteld te zijn bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs dat ze de bedoeling heeft deze vrijstelling in te roepen, vraagt geen enkele van de vakorganisaties die zitting hebben in het bevoegde onderhandelings- of overlegcomité binnen drie werkdagen volgend op de datum van ontvangst van die brief, dat dit voorstel aan dat comité voorgelegd wordt.»

Art. 8.In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IIIter ingevoegd met als opschrift « Onderwijs » en bestaande uit de artikelen 12quater tot 12septies, luidend als volgt : «

Art. 12quater.Dit hoofdstuk is van toepassing op de personeelsleden die behoren tot de onderwijsinstellingen voor zover de bevoegde gemeenschap, uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk, gebruik heeft gemaakt van artikel 24, § 2, van de Grondwet.

Art. 12quinquies.Naast de krachtens artikel 5, § 1, bepaalde samenstelling van de onderhandelingscomités, maken eveneens deel uit van de sectorcomités opgericht voor personeelsleden bedoeld in artikel 12quater en van de onderafdelingen bedoeld in artikel 3bis, naar gelang van het geval, de inrichtende machten of de verenigingen van inrichtende machten.

In afwijking van artikel 9, worden de conclusies van iedere onderhandeling vermeld in een protocol waarin het respectieve standpunt van elke afvaardiging wordt opgetekend.

Art. 12sexies.Voor de zaken die zij gemeenschappelijk acht kan elke gemeenschapsregering het in artikel 12quinquies bedoelde sectorcomité of onderafdeling en de comités voor het gesubsidieerd vrij onderwijs opgericht door de bevoegde gemeenschap waarvan zij het voorzitterschap waarneemt, samen bijeenroepen.

De gemeenschapsregering zit die vergaderingen voor.

Art. 12septies.In afwijking van de artikelen 2, § 1 en 11, § 1, zijn de comités opgericht krachtens artikel 10 voor de in artikel 12quater bedoelde personeelsleden bevoegd om te onderhandelen over de materies vermeld in artikel 11, § 1. » HOOFDSTUK III. - Wijziging van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en aan de in die sector te werkgestelde werklozen

Art. 9.In het opschrift van de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector en aan de in die sector tewerkgestelde werklozen, gewijzigd bij de wet van 7 november 1987, worden de woorden « en aan de in die sector tewerkgestelde werklozen » geschrapt.

Art. 10.In artikel 1, eerste lid, littera a), van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1989 en 22 juli 1993, worden de woorden « en griffiers » geschrapt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 15 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS _______ Nota (1) Parlementaire documenten.- Gedr. St. van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1458-97/98 : nr. 1. Wetsontwerp; nr. 2.

Amendementen; nr. 3. Verslag; nr. 4. Tekst aangenomen door de commissie; nr. 5. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 1 en 2 juli 1998.

Gedr. St. van de Senaat : 1-1045-1997/1998 : nr. 1. Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. - 1-1045-1998/1999 : nr. 2. Amendement; nr. 3. Verslag; nr. 4. Tekst aangenomen door de commissie; nr. 5. Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Handelingen van de Senaat : 1 en 3 december 1998.

^