Etaamb.openjustice.be
Wet van 12 maart 2000
gepubliceerd op 26 juli 2000

Wet betreffende de instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franstalige Gemeenschapscommissie en de Federale Staat inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

bron
ministerie van justitie
numac
2000009615
pub.
26/07/2000
prom.
12/03/2000
ELI
eli/wet/2000/03/12/2000009615/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 MAART 2000. - Wet betreffende de instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franstalige Gemeenschapscommissie en de Federale Staat inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 10°, van de Grondwet.

Art. 2.Instemming wordt betuigd met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de Federale Staat inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, ondertekend te Brussel op 13 april 1999, gevoegd bij deze wet.

Art. 3.Deze wet treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 12 maart 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Senaat.

Parlementaire bescheiden : 2-153/1 : Wetsontwerp. 2-153/2 : Verslag. 2-153/3 : Tekst aangenomen door de Commissie.

Parlementaire handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 december 1999.

Kamer van volksvertegenwoordigers : Parlementaire bescheiden. 50-352/1 : Ontwerp overgezonden door de Senaat. 50-352/2 : Tekst aangenomen door de commissie. 50-352/3 : Aanneming.

Parlementaire handelingen. - Vergadering van 24 februari 2000.

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Gelet op artikel 128, § 1, en op artikel 135 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, I, 1° en II, 2° en 7°, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988, en artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid artikel 63 gewijzigd bij de wet van 5 mei 1993;

Gelet op het decreet II van 22 juli 1993, tot toewijzing van de uitoefening van bepaalde bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en aan de Franse Gemeenschapscommissie, inzonderheid artikel 3, 6°;

Gelet op de wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel en de wet van 9 april 1930 zoals gewijzigd door de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, beide gewijzigd door de wet van 13 april 1995, inzonderheid door de artikelen 6, 7 en 8 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen;

Gelet op de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, inzonderheid artikel 3, § 3, 4e, artikel 4, § 5, 3e lid en artikel 7, 3e t.e.m. 5e lid;

Overwegende dat de specifieke problematiek van het seksueel misbruik het noodzakelijk maakt dat de samenwerking niet wordt beperkt tot het seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen;

Overwegende dat een structurele samenwerking tussen de Federale Staat en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest vereist is om de persoonlijke, relationele en maatschappelijke ontwikkeling van daders van seksueel misbruik te begeleiden en hun reïntegratie in de maatschappij te bevorderen teneinde herhaling van seksueel misbruik te voorkomen; de Federale Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Justitie; en de Franse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door de leden van het Verenigd College die bevoegd zijn inzake Bijstand aan Personen en het Gezondheidsbeleid; en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door de leden van het Verenigd College die bevoegd zijn inzake Bijstand aan Personen en het Gezondheidsbeleid;

In functie van hun respectieve bevoegdheden, zijn overeengekomen wat volgt :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit samenwerkingsakkoord wordt verstaan onder : 1° gespecialiseerde psychosociale teams : multidisciplinaire equipes gespecialiseerd in de problematiek van daders van seksueel misbruik, die werkzaam zijn binnen de strafinrichtingen en de inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij;2° bevoegde overheid : naargelang het juridische kader, bedoeld in artikel 2, en naargelang het tijdstip van de interventie zal het hier gaan om de Minister van Justitie, de commissie tot bescherming van de maatschappij, de probatiecommissie, de gerechtelijke overheid en de commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;3° steuncentra : centra die ondersteuning bieden aan de gespecialiseerde teams inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, die zowel binnen als buiten de gevangenissen werkzaam zijn.Zij vormen de schakel tussen de gezondheidssector en de justitiële en penitentiaire sectoren; 4° erkende gespecialiseerde gezondheidsteams : extrapenitentiaire multidisciplinaire teams gespecialiseerd in de begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik, die erkend zijn door de Franse Gemeenschapscommissie en de gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en die bij middel van verbintenis verbonden zijn aan het Brusselse steuncentrum;5° justitieassistenten : ambtenaren van het Ministerie van Justitie, die buiten de gevangenis werken en belast zijn met toezicht- en begeleidingsopdrachten.Voorheen werden zij maatschappelijk assistent van de buitendienst, probatieassistent of bemiddelingsassistent genoemd; 6° prestatieverbintenis : een geschreven akkoord afgesloten door de justitieassistent, de dader van seksueel misbruik, de vertegenwoordiger van het erkende gespecialiseerde gezondheidsteam dat de begeleiding of behandeling op zich neemt en de vertegenwoordiger van het steuncentrum.Deze verbintenis heeft betrekking op de in te zetten middelen, zonder dat er sprake is van een resultaatsverbintenis; 7° gespecialiseerde teams : de multidisciplinaire equipes die gespecialiseerd zijn in de problematiek van daders van seksueel misbruik, als bedoeld in 1° en 4°;8° begeleidingscomité : comité belast met de jaarlijkse evaluatie van de toepassing van dit samenwerkingsakkoord;9° de leden van de bevoegde Colleges : de leden van het Verenigd College van de Franse Gemeenschapscommissie die bevoegd zijn inzake Bijstand aan Personen en het Gezondheidsbeleid en de leden van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie die bevoegd zijn voor dezelfde aangelegenheden.

Art. 2.Dit samenwerkingsakkoord heeft betrekking op de opvolging van personen die feiten als bedoeld in artikel 372 tot en met 386ter van het Strafwetboek hebben gepleegd, hierna de betrokken persoon genoemd, en die onder de toepassing vallen van één van de hiernavermelde regelingen of voor de toepassing ervan in aanmerking komen : 1° de wet van 31 mei 1888 tot invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het strafstelsel;2° de wet van 9 april 1930, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele feiten;3° de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie;4° de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis;5° artikel 216ter van het wetboek van strafvordering betreffende de strafbemiddeling;6° de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964;7° de ministeriële omzendbrieven inzake voorlopige invrijheidstelling.

Art. 3.De Minister van Justitie richt in een aantal strafinrichtingen en inrichtingen of afdelingen tot bescherming van de maatschappij gespecialiseerde psychosociale teams op.

De gespecialiseerde psychosociale teams vervullen volgende taken : 1° uitvoeren van multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek;2° realiseren van een intrapenitentiair pretherapeutisch begeleidingsprogramma ter voorbereiding van de postpenitentiaire begeleiding of behandeling;3° verlenen van advies inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelden en de vrijstelling op proef van geïnterneerden ten behoeve van de bevoegde overheden;4° samenwerken en overleg plegen met de steuncentra en met de erkende gespecialiseerde gezondheidsteams;5° meewerken aan een registratiemodel als bedoeld in artikel 9, 4°. De lijst van de betrokken inrichtingen en afdelingen wordt als bijlage bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. De Minister van Justitie deelt elke wijziging van deze lijst zo vlug mogelijk mee aan de bevoegde Brusselse Ministers.

Art. 4.De justitieassistenten staan in voor de hiernavermelde taken : 1° voorafgaandelijk overleg plegen met het steuncentrum omtrent de mogelijkheid van een extrapenitentiaire begeleiding of behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling of een vrijstelling op proef;2° aan het steuncentrum en de gespecialiseerde gezondheidsteams alle informatie meedelen die noodzakelijk is voor de aan de individuele problematiek van de dader van seksueel misbruik aangepaste begeleiding of behandeling;3° erover waken dat voorafgaandelijk de afspraken betreffende de extrapenitentiaire begeleiding of behandeling genoteerd worden in een prestatieverbintenis conform het model gevoegd als bijlage bij dit samenwerkingsakkoord en dat deze prestatieverbintenis wordt ondertekend door de betrokken persoon, de vertegenwoordiger van het steuncentrum, de vertegenwoordiger van het gespecialiseerde gezondheidsteam en de justitieassistent;4° de betrokken persoon begeleiden en motiveren tot naleving van de opgelegde voorwaarden en toezien op de naleving ervan;5° het regelmatige overleg tussen het steuncentrum en de verschillende intervenanten die de psychosociale begeleiding of de behandeling van de betrokken persoon op zich nemen, organiseren en coördineren;6° een verslag over de betrokken persoon opstellen ten behoeve van de bevoegde overheid, binnen de maand na de invrijheidstelling of de inwerkingtreding van de opgelegde voorwaarden, verder telkens zij het nuttig achten of als de bevoegde overheid het vraagt en ten minste om de zes maanden.In voorkomend geval, stellen zij de maatregelen voor die zij nodig achten; 7° in spoedeisend geval rechtstreeks verslag indienen bij de procureur des Konings, alsook de bevoegde overheid en het steuncentrum verwittigen;8° meewerken aan een gemeenschappelijk registratiemodel als bedoeld in artikel 9, 4°.

Art. 5.De Minister van Justitie subsidieert een steuncentrum belast met de volgende strukturele taken : 1° vervullen van een consultatiefunctie op vraag van de gespecialiseerde teams en de justitieassistenten;2° verstrekken van wetenschappelijke informatie aan de gespecialiseerde teams en de justitieassistenten;3° vervullen van een coordinatie- en intervisiefunctie ten behoeve van de gespecialiseerde gezondheidsteams;4° initiatief nemen voor en deelnemen aan wetenschappelijk onderzoek, onder meer op basis van gegevens afkomstig van de gespecialiseerde teams en de justitieassistenten, zoals bedoeld in artikel 9, 4°;5° bijdragen tot de organisatie van specifieke opleidingen ten behoeve van en in overleg met de gespecialiseerde teams en de justitieassistenten;6° meewerken aan informatieve acties op vraag van de Minister van Justitie en op vraag van de bij dit samenwerkingsakkoord betrokken Ministers via de Minister van Justitie;7° minstens éénmaal per jaar onderling overleg plegen met het oog op informatie-uitwisseling en afstemming van hun respectieve werkingen;8° verzamelen en ter beschikking stellen van alle beschikbare gegevens die toelaten het belang van deze problematiek te evalueren;9° verzamelen van de jaarverslagen van de gespecialiseerde gezondheidsteams en opstellen van een jaarlijks werkingsverslag ten behoeve van de bij dit samenwerkingsakkoord betrokken Ministers uiterlijk op 31 maart volgend op het werkingsjaar. De lijst van de steuncentra wordt als bijlage bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. Elke wijziging van deze lijst wordt zo vlug mogelijk door de Minister van Justitie aan de bevoegde gemeenschapscommissies van het Brusselse Gewest meegedeeld.

Art. 6.Het steuncentrum vervult de hiernavolgende taken, welke eveneens subsidieerbaar zijn : 1° advies verlenen inzake behandeling, therapeutische aanwijzingen, doorverwijzing en evaluatie van daders van seksueel misbruik zonder afbreuk te doen aan de taak van de gespecialiseerde psychosociale teams werkzaam in de strafinrichtingen en inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en dit advies indienen bij de bevoegde overheid;2° uitmaken welk gespecialiseerd gezondheidsteam het meest aangewezen is om de begeleiding of de behandeling van de dader van seksueel misbruik op zich te nemen;3° overeenkomstig artikel 9 van dit akkoord, de door de gespecialiseerde gezondheidsteams opgestelde verslagen over de opvolging van de begeleiding of de behandeling meedelen aan de bevoegde overheid en aan de justitieassistent;4° op regelmatige tijdstippen een nieuwe evaluatie uitvoeren en de opvolgingsverslagen omtrent de evaluatie van de dader van seksueel misbruik en de identificeerbare weerslag van de behandeling meedelen aan de bevoegde overheid en aan de justitieassistent.

Art. 7.De leden van de bevoegde Colleges erkennen een netwerk van gespecialiseerde gezondheidsteams belast met de behandeling of begeleiding van daders van seksueel misbruik.

De lijst van de gespecialiseerde gezondheidsteams wordt als bijlage bij dit samenwerkingsakkoord gevoegd. Elke wijziging van deze lijst wordt zo vlug mogelijk door de bevoegde Brusselse Ministers aan de Minister van Justitie meegedeeld.

Art. 8.De gespecialiseerde gezondheidsteams beantwoorden minstens aan volgende criteria : 1° rechtspersoonlijkheid bezitten of deel uitmaken van een instelling dat over rechtspersoonlijkeid beschikt;2° beschikken over een multidisciplinair samengesteld team dat psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik op zich neemt;3° beschikken over de bekwaamheid om, op basis van een nauwkeurige diagnostiek, geëigende behandelingsmethodieken voor psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik - die overeenstemmen met de erkende klinische ervaring en de wetenschappelijke nationale en internationale inzichten op dit vlak - toe te passen;4° deelnemen aan permanente vorming op het vlak van psychosociale begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik;5° bereid zijn de taken, bedoeld in artikel 9 van dit samenwerkingsakkoord te vervullen.

Art. 9.De gespecialiseerde gezondheidsteams vervullen de hiernavolgende taken : 1° instaan voor de gepaste extrapenitentiaire begeleiding of behandeling vna daders van seksueel misbruik waarvoor voorafgaandelijk een prestatieverbintenis wordt ondertekend en waarbij de naam van het erkend gespecialiseerde gezondheidsteam wordt vermeld in de beslissing van de bevoegde overheid die tevens de voorwaarden bepaalt;2° opstellen van een verslag over de opvolging van de begeleiding of de behandeling dat via het steuncentrum aan de bevoegde overheid en de justitieassistent belast met de sociale voogdij wordt meegedeeld, binnen de maand na de invrijheidstelling of de inwerkingtreding van de gestelde voorwaarden, telkens als de begeleidende dienst het nuttig acht, als de bevoegde overheid het vraagt en tenminste om de zes maanden. In dit verslag worden de volgende punten behandeld : 1° effectieve aanwezigheden op de voorgestelde consultaties;2° afwezigheden die niet gerechtvaardigd zijn;3° eenzijdige stopzetting van de behandeling door de betrokken persoon;4° situaties met ernstig risico voor derden. Dit verslag wordt ter beschikking gehouden van de betrokken persoon.

In geval van spoedeisendheid en onbereikbaarheid van de justitieassistent wordt rechtstreeks verslag uitgebracht aan de procureur des Konings; 3° meedelen van een werkingsverslag aan het steuncentrum inzake de begeleiding of behandeling van daders van seksueel misbruik, vóór 15 februari volgend op het werkingsjaar, ten behoeve van de bevoegde Brusselse Ministers.Deze bezorgen dit verslag op hun beurt aan de Minister van Justitie, ten laatste vóór 31 maart; 4° meewerken aan een gemeenschappelijk registratiemodel conform de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, met het oog op wetenschappelijk onderzoek en de evaluatie van het beleid inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik.De praktische en ethische aspecten van deze registratie worden in onderling overleg tussen vertegenwoordigers van de gespecialiseerde teams, de steuncentra, het Directoraat-generaal Strafinrichtingen, het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie en de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid van het Minister van Justitie evenals het begeleidingscomité uitgewerkt.

Art. 10.Het steuncentrum en het gespecialiseerd gezondheidsteam - via het steuncentrum - kunnen ten aanzien van de bevoegde overheid respectievelijk weigeren in te gaan op een verzoek om adviesverlening of een begeleidings- of behandelingsopdracht weigeren. In dit laatste geval heeft het steuncentrum als opdracht een ander gespecialiseerd gezondheidsteam te zoeken. In geval geen gespecialiseerd gezondheidsteam kan worden gevonden, dringt een overleg tussen het steuncentrum, de justitieassistent en de betrokken persoon zich op.

Dergelijk overleg is eveneens noodzakelijk indien één van de drie partijen de begeleiding of behandeling wenst stop te zetten; in dat geval wordt de bevoegde overheid hiervan onmiddellijk in kennis gesteld. In afwachting van gepaste maatregelen, blijft de initiële verbintenis van toepassing, met wijzigingen aangepast aan de situatie, voor een duur van maximum één maand.

Art. 11.Om een gemotiveerde reden en mits akkoord van de bevoegde overheid en van het steuncentrum kan het gespecialiseerd gezondheidsteam de begeleiding of behandeling geheel of gedeeltelijk overdragen aan een ander gespecialiseerd gezondheidsteam, aan een steuncentrum of aan een individuele therapeut die de nodige specialisatie kan voorleggen. Deze bevestigt zijn instemming met de begeleidings- of behandelingsopdracht ten opzichte van de bevoegde overheid, die haar akkoord schriftelijk bekrachtigt.

Art. 12.Een begeleidingscomité zal de werking van het samenwerkingsakkoord jaarlijks evalueren. Dit comité wordt samengesteld uit twaalf leden, waarvan er zes worden aangewezen door de Minister van Justitie, en zes door de bevoegde Brusselse Ministers.

Voor elk van de leden worden één of twee plaatsvervangers aangeduid.

Het begeleidingscomité zal een rapport opstellen ten behoeve van de Minister van Justitie en van de bevoegde Brusselse Ministers, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de verslagen en gegevens bedoeld in artikel 5, 9° en artikel 9, 3°.

Minstens één maal per jaar vindt landelijk een vergadering plaats van de begeleidingscomités, opgericht in het kader van de samenwerkingsakkoorden tussen de Federale Staat en de Gemeenschappen en Gewesten inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik, met het oog op uitwisseling van informatie en ervaring, afstemming van de respectieve werkingen en het formuleren van beleidsaanbevelingen ten behoeve van de betrokken Ministers.

Art. 13.In geval van betwistingen omtrent de toepassing van dit samenwerkingsakkoord is een arbitragecommissie bevoegd, samengesteld uit de leidende ambtenaren van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie, alsook de leidende ambtenaren van de diensten van de gemeenschapscommissies, of uit hun vertegenwoordigers.

Art. 14.Dit samenwerkingsakkoord geldt voor een proefperiode van drie jaar en wordt telkens met een jaar stilzwijgend verlengd indien het niet schriftelijk wordt opgezegd drie maanden voor het einde van de periode. Bij een verlenging wordt rekening gehouden met de evaluatie door het begeleidingscomité.

Art. 15.Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking tien dagen nadat zowel de wet als het decreet en de ordonnantie die dit samenwerkingsakkoord goedkeuren, bekendgemaakt zijn in het Belgisch Staatsblad .

Gedaan te Brussel op 13 april 1999 in drie originele exemplaren, waarvan één voor de Federale Staat, één voor de Franse Gemeenschapscommissie en één voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

Voor de Federale Staat : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS Voor de Franse Gemeenschapscommissie : Het lid van het Verenigd College dat bevoegd is inzake Gezondheidsbeleid, E. TOMAS Het lid van het Verenigd College dat bevoegd is inzake Bijstand aan Personen, Ch. PICQUE Voor de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest : De leden van het Verenigd College die bevoegd zijn inzake Gezondheidsbeleid, J. CHABERT H. HASQUIN De leden van het Verenigd College die bevoegd zijn inzake Bijstand aan Personen, R. GRIJP D. GOSUIN

^