Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 30 mei 2007
gepubliceerd op 13 juni 2007

Ministerieel besluit houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2007015090
pub.
13/06/2007
prom.
30/05/2007
ELI
eli/besluit/2007/05/30/2007015090/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

30 MEI 2007. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties


De Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Gelet op het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties;

Gelet op het ministerieel besluit houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 29 april 2002 en door het koninklijk besluit van 14 december 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 21 mei 2007, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° koninklijk besluit, het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties;2° niet-gouvernementele organisatie (NGO) : een organisatie die geniet van een erkenning voorzien in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties.

Art. 2.In toepassing van artikel 1, 5° van het koninklijk besluit van 24 september 2006 zal de NGO haar strategisch kader voorstellen rekening houdend met volgende elementen : Het strategisch kader past in de visie en missie van de NGO, zoals voorgesteld in het kader van haar erkenningsaanvraag als NGO. Het geeft de strategische doelstellingen aan en de keuzes die de NGO maakt op vlak van thema's, sectoren, geografische zones, partnerprofielen en doelgroepen.

Opgesteld voor een duur van 6 jaar, vormt het de referentie voor het formuleren van de specifieke doelstellingen die bereikt worden via programma's of projecten.

Tevens positioneert het de NGO ten opzichte van andere actoren en benadrukt het haar inspanningen voor een grotere synergie en complementariteit.

Het geeft de mechanismen aan die de NGO heeft uitgewerkt om geregeld haar kennis en methodologie te actualiseren.

Art. 3.§ 1. De NGO die wenst te genieten van een subsidie voor één van de in artikel 4 van het koninklijk besluit gedefinieerde activiteiten, dient bij de indiening van haar project of programma te voldoen aan elk van de volgende voorwaarden : 1° beschikken over een relevante en actuele ervaring van minimum drie jaar in de sector van de microfinanciering en bekwaam zijn om de kwaliteit en de opvolging van de vorming terzake te garanderen.Deze ervaring wordt aangetoond aan de hand van haar ingediende jaarverslagen of andere relevante rapporten; 2° aantonen dat de lokale wetgeving betreffende het uitoefenen van de bedoelde activiteiten nageleefd is;3° instaan voor de bijzondere beroepskennis van haar partner in de kredietsector;de partner zal verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van de actie nadat de externe steun is stopgezet; 4° haar vertrouwdheid aantonen met de lokale cultuur;5° de financieringsactiviteiten afzonderlijk en ondubbelzinnig aangeven bij de voorstelling van haar project of programma;6° verzekeren dat, in geval van ondersteuning van een spaar/ kredietsysteem zoals bedoeld in artikel 4, 2° van het koninklijk besluit, het spaargeld gecollecteerd wordt door de partner;7° een gedetailleerd jaarlijks ondernemingsplan opstellen voor elk van de geplande financieringsactiviteiten in het kader van een project of van een programma. Dit ondernemingsplan omvat : a) het geheel van doelstellingen die worden beoogd met de voorgestelde financieringsactiviteit, op basis van de volgende elementen : begunstigden, grootte van de ontleende bedragen, intrestvoeten, terugbetalingsgraad, beheers- en andere kosten, inflatie, mobilisatie van spaargeld;b) de financiële planning;c) een omschrijving van de overdracht van de fondsen en de verantwoordelijkheden naar de lokale instellingen en de wijze waarop financiële en institutionele duurzaamheid op termijn zal bereikt worden. § 2. Voor wat betreft de kredietfondsen, bedoeld in artikel 4, 1° en 2° van het koninklijk besluit, moet de NGO bovendien aantonen dat, indien de totale kredietportefeuille toegewezen aan de partner minstens vijfenzeventig duizend euro bedraagt, het kredietfonds bij een ten aanzien van de partner aparte rechtspersoon is ondergebracht, met een eigen beheerssysteem en opvolgings- en evaluatiemechanismen. Indien een partner van de Belgische overheid in het kader van de uitvoering van een project of programma van micro-kredieten reeds subsidies heeft verkregen groter of gelijk aan vijfenzeventig duizend euro, is lid 1 niet van toepassing voorzover de partner reeds een eigen bankstructuur, als dusdanig erkend, heeft uitgebouwd. De aanvragende NGO dient daartoe het bewijs te leveren.

Indien de totale kredietportefeuille toegewezen aan de partner minder dan vijfenzeventig duizend euro bedraagt, is paragraaf 1, 7° niet van toepassing. § 3. Voor wat betreft de waarborgfondsen, bedoeld in artikel 4, 3° van het koninklijk besluit, moet de NGO bovendien volgende elementen aanbrengen : 1° het bewijs dat de bank of kredietinstelling die optreedt als kredietverlener, als dusdanig wordt erkend overeenkomstig de plaatselijke reglementering en opereert conform de wetgeving of bij afwezigheid hiervan conform de lokale gewoonterechtelijke gebruiken. Daartoe levert de NGO het bewijs van voorafgaande erkenning van deze bank of instelling en omschrijft ze de verantwoordelijkheid van de kredietverlener, de wijze van bijhouden van de boekhouding en schrifturen en de toe te passen interestvoeten; 2° een nauwkeurige omschrijving van haar verbintenissen per afzonderlijk dossier;3° het bewijs dat zij, ingeval van juridische betwistingen bij eisen voor schadevergoeding, over de nodige gespecialiseerde bijstand kan beschikken. § 4. Aandelenparticipaties worden in geen geval, rechtstreeks noch onrechtstreeks, met subsidies gefinancierd. § 5. De NGO die niet voldoet aan de bepalingen opgesomd in § 2, § 3 of § 4, of waarvan de activiteit niet overeenkomstig is met de wetgeving van het land, riskeert de weigering van financiering van toekomstige activiteiten, de terugvordering van het niet verantwoorde deel van de subsidie, en de intrekking van haar erkenning als NGO overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties. § 6. Het eigendomsrecht van alle vaste en vlottende activa, verworven uit hoofde van de medefinanciering, wordt ten laatste bij het einde van de termijn waarvoor de financiering werd toegestaan, door de NGO overgedragen aan de partner.

Deze overdracht gebeurt onder de volgende voorwaarden : 1° de activa worden overgedragen aan de partner die rechtspersoonlijkheid bezit, overeenkomstig de wetgeving van het land waarin de activiteit wordt uitgevoerd;2° de NGO draagt er zorg voor dat de partner de vooropgestelde doelstellingen nastreeft en dat de doelgroep zal genieten van de voordelen van de financiering;3° de overdracht sluit uit dat de NGO aandeelhouder blijft van de betrokken entiteit en verhindert enige vorm van uitkering van dividenden;4° de partnerovereenkomst moet aan de NGO toelaten om de opvolging te verzekeren en verslag uit te brengen aan de administratie over het beheer van de vaste en vlottende activa door de partner gedurende zes jaar na de eigendomsoverdracht;5° de overeenkomst, houdende eigendomsoverdracht, dient te worden opgemaakt door de NGO, ten gunste van de partner en toegevoegd aan het eindverslag van het project of programma;6° het waarborgfonds moet worden overgedragen aan de partner, bedoeld in § 1, 3°, ten laatste zes jaar na het einde van de periode van medefinanciering.Zo lang de eigendom van het waarborgfonds niet is overgedragen aan de partner, blijft de NGO er het beheer van verzekeren.

Art. 4.§ 1. Een coöperant geniet van de voordelen opgesomd in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° op het ogenblik van zijn eerste aanwerving in hoedanigheid van coöperant, sedert minstens 1 jaar ingeschreven zijn in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van een lidstaat van de Europese Unie;2° aangeworven zijn met een werknemerscontract voor een minimumduur van twaalf maanden.Verlengingen van minder dan twaalf maanden zijn mogelijk; 3° aangesteld worden in het Zuiden, en daarbij geëxpatrieerd zijn, wat betekent, over een andere nationaliteit beschikken als deze van het land waar hij wordt aangesteld. De werkgever zal er moeten over waken dat de coöperant voldoet aan de lokale reglementering inzake verblijfsvergunning, werkvergunning, fiscale en sociale wetgeving van het land. Hij zal de coöperant daartoe alle nodige informatie en bijstand verstrekken.

Om de lokale toe-eigening van de acties en de vernieuwing van de bekwaamheden te bevorderen, mag een coöperant niet langer dan tien jaar in een zelfde land worden gesubsidieerd. § 2. De NGO betaalt een maandelijkse toelage van vijfhonderd vijfenveertig euro aan de coöperant die voltijds tewerkgesteld is en van tweehonderd drieënzeventig euro aan de coöperant die halftijds tewerkgesteld is. Enkel de samenwonende partner van een gesubsidieerde en voltijds tewerkgestelde coöperant kan in aanmerking komen voor de subsidiëring van een halftijdse tewerkstelling. § 3. De maandelijkse toelage wordt vermeerderd met een ervaringstoelage die gelijk is aan het bedrag van de maandelijkse toelage vermenigvuldigd met een coëfficiënt die als volgt wordt vastgelegd : 1° 0,2 : voor minstens één jaar ervaring en minder dan twee jaar ervaring;2° 0,4 : voor minstens twee jaar en minder dan drie jaar ervaring;3° 0,55 : voor minstens drie jaar en minder dan vier jaar ervaring;4° 0,7 : voor minstens vier jaar en minder dan zes jaar ervaring;5° 0,9 : voor minstens zes jaar en minder dan acht jaar ervaring;6° 1,1 : voor minstens acht jaar en minder dan tien jaar ervaring;7° 1,3 : voor minstens tien jaar ervaring. De herziening van de ervaringstoelage wordt toegepast vanaf 1 januari van het jaar volgend op de datum waarop aan de voorwaarden voor herziening werd voldaan.

Als subsidieerbare beroepservaring wordt voor de coöperanten elke arbeidservaring in aanmerking genomen die relevant is voor de uit te oefenen functie. Indien deze ervaring verwijst naar periodes van deeltijdse arbeid, wordt de ervaringscoëfficiënt pro rata van de geleverde arbeidstijd vastgesteld. § 4. In het geval dat de coöperant gezinshoofd is, dient een gezinstoelage te worden voorzien, die gelijk is aan het bedrag van de maandelijkse toelage vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,4.

Ze wordt toegekend : 1° aan de coöperant waarvan de echtgeno(o)t(e) of de erkende partner, waarmee de coöperant sedert ten minste zes maand samenwoont, geen beroepsinkomen geniet;2° aan een alleenstaande niet-samenwonende coöperant met kinderen ten laste. De herziening van de gezinstoelage wordt toegepast op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de wijziging is opgetreden. § 5. De NGO betaalt eveneens : 1° kinderbijslag, kraamgeld en adoptiepremies voor eenzelfde bedrag en onder gelijkaardige voorwaarden als deze die voorzien zijn voor het Rijkspersoneel onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;deze voordelen worden alleen toegekend voorzover het kind dat deze voordelen doet gelden geen recht doet gelden in een Belgisch of Europees kinderbijslagstelsel; 2° het schoolgeld in het Zuiden dat gelijk is aan een maximumbedrag van tweeduizend negenhonderd euro per jaar voor elk kind van de kleuter-, lagere of middelbare school voorzover de coöperant of zijn partner voor dit kind kinderbijslag ontvangt, al dan niet in het kader van dit besluit.De schoolkosten worden in aanmerking genomen vanaf de leeftijd van 5 jaar en tot maximum 21 jaar; 3° de kosten voor sociale zekerheid en verzekeringen bepaald in artikel 5, § 1, vierde en vijfde lid van het koninklijk besluit worden gesubsidieerd voor maximum zeshonderd tweeënzestig euro per maand en per coöperant;4° een toelage voor reis- en bagagekosten die de uitgaven dekt voor : a) de kosten voor de reis heen en terug voor de coöperant en de leden van zijn gezin, respectievelijk bij het begin en einde van het werknemerscontract, evenwel met een minimum van 1 heen en terugreis per vierentwintig maanden en een maximum van 1 heen- en terugreis per volledige twaalf maanden in het kader van het werknemerscontract;b) de kosten voor de verzending per luchtvracht van vijftig kilogram niet-vergezelde bagage, voor de coöperant en elk lid van zijn gezin, wanneer het gaat om een eerste aanstelling, een verandering van land van aanstelling of de beëindiging van een aanstelling, of een gelijkwaardig bedrag om te laten gelden voor een andere verzendingswijze;5° de uitgaven voor medische kosten inherent aan het vertrek voor de coöperant en de leden van zijn gezin, de kosten voor de werkvergunning van de coöperant en de kosten voor de verblijfsvergunningen voor de coöperant en de leden van zijn gezin. § 6. Als leden van het gezin van de coöperant worden in aanmerking genomen : a) de echtgeno(o)t(e) of de partner waarmee een geregistreerd samenlevingscontract is gesloten;b) een erkende partner waarmee de coöperant sedert ten minste zes maanden samenwoont;c) de kinderen waarvoor de coöperant of zijn partner kinderbijslag ontvangt. § 7. Naast de voordelen voorzien in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit, zoals verder gedetailleerd in de paragrafen 1 tot 5 van dit artikel, kan de coöperant genieten van een lokaal loon en diverse vergoedingen, zoals een huisvestingsvergoeding of een installatiepremie tot tweeduizend euro per maand en per coöperant.

Art. 5.In toepassing van het artikel 10, § 3 en van het artikel 17, § 3 van het koninklijk besluit, is valorisatie de uitdrukking in geld van de waarde van voor het project of programma ter beschikking gestelde middelen.

De te valoriseren middelen worden ingezet als operationele kost en/of als beheerskost. Voor de verantwoording van structuurkosten wordt valorisatie niet aangenomen.

De te valoriseren middelen dienen afkomstig te zijn uit een OESO land.

Het middel dat ter valorisatie wordt ingediend dient een middel te zijn dat vooraf in de begroting van het project of het programma werd voorzien en goedgekeurd.

Indien valorisatie voor prestaties van vrijwilligers wordt gevraagd dan dienen de NGO en deze vrijwilligers te voldoen aan alle bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, en haar uitvoeringsbesluiten.

Indien valorisatie voor het ter beschikking stellen van materiaal wordt gevraagd dan dient dit materiaal ter beschikking worden gesteld door een persoon of een vennootschap die dit beroepshalve ter beschikking stelt.

Indien valorisatie voor het verlenen van diensten of voor het ter beschikking stellen van personeel wordt aangevraagd dan moet deze dienst worden verleend door een natuurlijke of rechtspersoon of een vennootschap die beroepshalve deze dienst verleent.

Indien valorisatie van een gift in natura wordt gevraagd dan dient deze gift te zijn geschonken door een persoon of een vennootschap die dit materiaal beroepshalve verkoopt.

Indien valorisatie voor het ter beschikking stellen van een gebouw of een lokaal wordt gevraagd dan dient dit gebouw of lokaal te huur te zijn voor derden.

Het bewijsstuk ter verantwoording van de valorisatie moet worden geleverd bij de afrekening van het project of het programma. Het bewijs dient gestaafd te zijn door een document. De NGO moet precies en gemotiveerd aangeven hoe de waarde is berekend.

Art. 6.De bedragen vermeld onder artikel 3 en artikel 4 zijn bepaald op basis van de gezondheidsindex van januari 2006. De verhoging van deze bedragen gebeurt volgens het mechanisme dat de aanpassing van de wedden van het Rijkspersoneel onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel regelt.

Art. 7.De partnerovereenkomst zoals voorzien in artikel 11, 5° en artikel 18, 6° van het koninklijk besluit moet de volgende elementen bevatten : 1° de beschrijving van de gemeenschappelijke doelstelling;2° de verantwoordelijkheden en de wederzijdse verbintenissen van beide partijen;3° de omvang van de financiering en het aandeel van de toegekende subsidie hierin;4° de wijze waarop de partner de lokale overname en de duurzaamheid van de gemeenschappelijk opgezette activiteiten voorziet;5° een bepaling die de overdracht van de verworven eigendomsrechten aan de partner regelt, ten laatste op het einde van de financiering;6° een bepaling die voorziet dat de Belgische administratie of haar afgevaardigde op elk moment kan overgaan tot een controle van de aanwending van de toegekende subsidie, zowel op de zetel van de NGO als op de zetel van de partner;7° wat betreft krediet- of waarborgfondsen, een bepaling dat de NGO de financiering zal blijven opvolgen en verslag uitbrengen over het beheer van de vaste en vlottende activa door de partner, gedurende zes jaar na de eigendomsoverdracht;8° de doelstellingen en de praktische modaliteiten van de aanwerving van personeel, in het bijzonder de opdracht, de referentietermen, de duurtijd en het professioneel profiel van dit personeel.

Art. 8.In toepassing van artikel 9, 6° van het koninklijk besluit, legt bijlage 1 de criteria en de lijst van de landen vast voor de verwezenlijking van medegefinancierde projecten;

Art. 9.Het ministerieel besluit houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 29 april 2002 en door het koninklijk besluit van 14 december 2005 wordt opgeheven.

Art. 10.Het ministerieel besluit van 25 september 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties blijft van toepassing tot uiterlijk 31 december 2010 voor die NGO's erkend vóór 1 januari 2006, die beschikken over een lopend programma op 1 januari 2007 en die ervoor kiezen om een nieuw programma in te dienen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, dat ten laatste eindigt op 31 december 2010.

Art. 11.In afwijking van artikel 2 van het ministerieel besluit van 25 september 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, wordt toegestaan om ten laatste op 15 september 2007 een driejaarlijks programma 2008-2010 in te dienen, samen met een actieplan 2008. Dit geldt enkel voor de NGO's die, ondanks het feit dat ze kandidaat waren voor een programma-erkenning, toch niet in aanmerking kwamen ervoor, op basis van een onafhankelijke expertise, georganiseerd via de openbare aanbesteding D3/2006/01 van 24 juli 2006, en die wensen te genieten van de bepalingen onder artikel 22 van het koninklijk besluit van 24 september 2006.

Voor de coöperanten die voor het ogenblik sinds meer dan 10 jaar in een zelfde land worden gesubsidieerd, zullen de NGO's zich moeten voegen naar de bepalingen van artikel 4, § 1, laatste alinea, ten laatste op 1 januari 2010.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Brussel, 30 mei 2007.

A. DE DECKER

Bijlage I van het ministerieel besluit : Lijst van landen waar projecten ontwikkeld kunnen worden (artikel 9, 6° van het koninklijk besluit van 24 september 2006) Een project kan worden ontwikkeld : 1. in een partnerland van de gouvernementele samenwerking; 2. in een land, waar het geheel van de actoren van de Belgische indirecte samenwerking gedurende het referentiejaar 2004 voor minstens 1 miljoen euro activiteiten hebben gefinancierd, te weten: Bangladesh Brazilë Burkina Faso Cambodja China Colombia Cuba Ivoorkust Ethiopië Filippijnen Guatemala Guinee Kameroen Haïti India Indonesië Kenia Madagascar Nicaragua El Salvador Suriname Zambia Zimbabwe Hierbij dient opgemerkt te worden dat erkende NGO's, waarvan het maatschappelijke doel, dat opgenomen is in de statuten, expliciet en exclusief voorziet om te werken in een land dat niet op hierboven vermelde lijst staat, vallen niet onder deze regel.

^