gepubliceerd op 12 juni 2006
Ministerieel besluit tot bepaling van de informatie en indieningtermijnen voor de bilaterale voorraden
24 MEI 2006. - Ministerieel besluit tot bepaling van de informatie en indieningtermijnen voor de bilaterale voorraden
De Minister van Energie, Gelet op de Richtlijn 68/414/EEG van de Raad van 20 december 1968 houdende verplichting voor de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, gewijzigd bij de Richtlijnen 72/425/EEG en 98/93/EG;
Gelet op de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van verplichte voorraden aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop, inzonderheid op artikel 13, § 3;
Gelet op het advies 40.202/3 van de Raad van State, gegeven op 19 april 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : De wet : de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van verplichte voorraden aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop.
Art. 2.§ 1. Teneinde het voorafgaande akkoord bedoeld in artikel 13, § 1, 2°, te bekomen van de Minister, richt APETRA per aangetekend schrijven een aanvraag tot akkoord aan de Minister. Deze aanvraag tot akkoord bevat de volgende elementen : 1° Naam en persoonsgegevens van de contactpersoon voor de bilaterale voorraden;2° De verplichte voorraden die zij, krachtens artikel 6, § 1 van de wet beheert;3° Het maximum percentage bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet;4° De verplichte voorraden die zij reeds in het buitenland aanhoudt, overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, § 1, van de wet, voor de periode waarop de aanvraag betrekking heeft;5° De hoeveelheid verplichte voorraad die APETRA in de komende periode in het buitenland wenst aan te houden met opgave van de aanvang- en de einddatum van deze periode, het soort product (productcategorie en, in geval het geen afgewerkt product betreft, de graad van afwerking van de voorraad) en de exacte locatie van deze voorraden (land, onderneming die de voorraden opslaat, depotgegevens). § 2. De Minister beantwoordt binnen een termijn van maximaal 1 maand op de aanvraag tot akkoord vanwege APETRA. Indien de Minister negatief op een aanvraag reageert dan motiveert hij zijn beslissing. Bij ontstentenis van een beslissing van de Minister niet binnen deze termijn, wordt het antwoord affirmatief geacht.
Art. 3.§ 1. Teneinde het voorafgaande akkoord bedoeld in artikel 13, § 2, 2°, te bekomen richt de voorraadplichtige onderneming die product aan het buitenland ter beschikking wenst te stellen per aangetekend schrijven een aanvraag tot akkoord aan de Minister. Deze aanvraag tot akkoord bevat de volgende elementen : 1° Benaming en ondernemingsgegevens van de onderneming;2° Naam en persoonsgegevens van de contactpersoon voor de bilaterale voorraden;3° In verbruik gestelde hoeveelheden in het voorafgaand kalenderjaar;4° Maandelijkse evolutie van de voorraden waarover de onderneming beschikte in de afgelopen 12 maanden;5° Verwachte evolutie van de voorraden van de onderneming voor het komende voorraadjaar;6° Depots in eigendom en in huur van de onderneming en depotgegeven van deze opslagplaatsen;7° De hoeveelheid verplichte voorraad die de voorraadplichtige onderneming in de komende periode aan een buitenlandse onderneming of instantie ter beschikking wenst te stellen met opgave van de aanvang- en de einddatum van deze periode, de naam, hoedanigheid, adres en nationaliteit van de onderneming of instantie, het soort product (productcategorie en, in geval het geen afgewerkt product betreft, de graad van afwerking van de voorraad) en de exacte locatie van deze voorraden (onderneming die de voorraden opslaat, depotgegevens). § 2 De Minister beantwoordt binnen een termijn van één maand op de aanvraag tot akkoord vanwege de voorraadplichtige onderneming. Indien de Minister negatief op een aanvraag reageert dan gebeurt dit met redenen omkleed. Bij ontstentenis van een beslissing van de Minister binnen deze termijn, wordt het antwoord affirmatief geacht.
Art. 4.§ 1. De voorraadplichtigen, die frequent van de procedures bedoeld in de artikelen 2 of 3 gebruik wensen te maken, kunnen een globale aanvraag tot akkoord aan de Minister voorleggen. Deze aanvraag bevat : 1° Voor APETRA, de elementen 1°,2° en 3° van artikel 2, § 2;2° voor de geregistreerde aardolie-maatschappijen met een individuele voorraadplicht, de elementen 1° tot en met 6° van artikel 3, § 2. § 2. De goedkeuring van een dergelijke globale aanvraag tot akkoord is geldig voor een termijn van 5 jaar voor zover de voorraadplichtige de bepalingen van de wet en zijn uitvoeringsbesluiten respecteert. § 3. De Algemene Directie verzorgt, tijdens de duurtijd van het globale akkoord, de correspondentie met de bevoegde administratieve overheid van de betrokken lidstaat op basis van de informatie bedoeld in de artikelen 2, §1, 6° en 3, §1, 7°, die ze respectievelijk van APETRA of de voorraadplichtige onderneming bekomt en wel ten laatste 15 werkdagen voor aanvang van de betrokken periode. Zij ziet toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit.
Art. 5.§ 1. Indien de Algemene Directie in de loop van de duurtijd van het globale akkoord vaststelt, dat de voorraadplichtige de bepalingen van dit besluit niet naleeft, dan meldt zij dit onverwijld aan de Minister en aan de voorraadplichtige per aangetekend schrijven.
De voorraadplichtige heeft vijftien werkdagen de tijd om op het schrijven van de Algemene Directie te reageren, die op haar beurt binnen de vijftien werkdagen tegenover de voorraadplichtige reageert en de Minister adviseert. § 2. Wanneer de Algemene Directie na afloop van de procedure bedoeld in § 1, vaststelt, dat de voorraadplichtige de bepalingen van dit besluit niet naleeft, verliest de voorraadplichtige voor een periode van 5 jaar de mogelijkheid om beroep te doen op de vereenvoudigde procedure bedoeld in artikel 4.
Brussel, 24 mei 2006.
M. VERWILGHEN