gepubliceerd op 01 oktober 2004
Ministerieel besluit tot wijziging van verschillende ministeriële besluiten betreffende de bevordering van de officieren en onderofficieren en tot opheffing van het ministerieel besluit van 6 augustus 1996 houdende aanduiding van de hoofdofficier die, wat betreft de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten die zich op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland bevinden, de aan de generaal bevelhebber toebedeelde functies uitoefent
23 SEPTEMBER 2004. - Ministerieel besluit tot wijziging van verschillende ministeriële besluiten betreffende de bevordering van de officieren en onderofficieren en tot opheffing van het ministerieel besluit van 6 augustus 1996 houdende aanduiding van de hoofdofficier die, wat betreft de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten die zich op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland bevinden, de aan de generaal bevelhebber toebedeelde functies uitoefent
De Minister van Landsverdediging, Gelet op de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut van de beroepsofficieren van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 41, eerste lid, vervangen bij de wet van 28 december 1990;
Gelet op de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op artikel 39bis, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 maart 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 november 2002 en 23 september 2004, en op artikel 7, § 1, eerste lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 3, § 4, en 5, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 27 maart 2003;
Gelet op het ministerieel besluit van 31 maart 1971 betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, op artikel 3, eerste lid, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 oktober 1976 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, op de artikelen 4, 5, 6, 10, § 1, 10bis, 12, 13, § 1, en 14 vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, op artikel 14bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, op artikel 22, vijfde lid, vervangen bij het ministerieel besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 juli 1995, en op artikel 25;
Gelet op het ministerieel besluit van 23 september 1977 betreffende de adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de officieren, inzonderheid op artikel 1, eerste lid, 1°, vervangen bij het ministerieel besluit van 28 juli 1995, op artikel 2, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 december 1982 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, op artikel 3, § 1, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 december 1982 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, en op artikel 11, § 3, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 22 mei 1979;
Gelet op het ministerieel besluit van 13 december 1995 betreffende de adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren en betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 januari 1998 en 8 april 2003, op artikel 4, § 1, eerste lid, op artikel 7, § 3, op artikel 14, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 8 april 2003, en op artikel 27, vijfde lid;
Gelet op het ministerieel besluit van 6 augustus 1996 houdende aanduiding van de hoofdofficier die, wat betreft de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten die zich op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland bevinden, de aan de generaal bevelhebber toebedeelde functies uitoefent;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 30 juli 2004;
Gelet op het advies Nr. 37.609/2/V van de Raad van State, gegeven op 30 augustus 2004, Besluit :
Artikel 1.In artikel 2 van het ministerieel besluit van 31 maart 1971 betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 8°, wordt vervangen als volgt : « 8° ter beschikking is gesteld van een ander departement of van een instelling van openbaar nut;»; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld als volgt : « 10° gebezigd wordt overeenkomstig de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht.» ; 3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Dient zich te wraken diegene die de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van een officier wiens kandidatuur wordt onderzocht.
Kan zich wraken diegene die om redenen waarover hij alleen oordeelt, de mening is toegedaan dat het hem niet mogelijk is een kandidaat volkomen onpartijdig te beoordelen. »
Art. 2.In artikel 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 oktober 1976 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, worden de woorden », de vice-chef defensie » ingevoegd tussen de woorden »de chef defensie » en de woorden »en de directeur-generaal human resources ».
Art. 3.In artikel 4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, worden de woorden « , de vice-chef defensie » ingevoegd tussen de woorden « De chef defensie » en de woorden « , de directeur-generaal human resources ».
Art. 4.Artikel 5, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 5.Artikel 6, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 6.Artikel 10, § 1, a, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 7.Artikel 10bis, a, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 19 juli 1974 en vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 8.Artikel 12, a, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 9.Artikel 13, § 1, a, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 10.Artikel 14, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie; ».
Art. 11.In artikel 14bis, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 5 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder a, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° de chef defensie en de vice-chef defensie, die hun respectievelijke krijgsmachtdeel niet vertegenwoordigen;»; 2° de bepaling onder a, 4°, wordt vervangen als volgt : « 4° de oudstbenoemde opperofficier van het krijgsmachtdeel dat niet vertegenwoordigd is door de opperofficieren bedoeld in 2° en 3°;».
Art. 12.In artikel 22, vijfde lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 25 juni 1991 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 28 juli 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 3° worden de woorden « of die aangeworven is uit het burgermidden » ingevoegd tussen de woorden « dienstplichtigen komt » en de woorden « , in de taal »;2° in 5° worden de woorden « 7, § 1,eerste lid, 6°, van de wet van 20 mei 1994 houdende statuut van de militairen korte termijn » vervangen door de woorden « 8, eerste lid, 6°, van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging ».
Art. 13.In artikel 25 van hetzelfde besluit worden de woorden », eerste lid, » ingevoegd tussen de woorden »artikel 19 » en de woorden »in beraad ».
Art. 14.In artikel 1, eerste lid, 1°, van het ministerieel besluit van 23 september 1977 betreffende de adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de officieren, vervangen bij het ministerieel besluit van 28 juli 1995, vervallen de woorden « in uitvoering van artikel 12bis van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en de reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst ».
Art. 15.In artikel 2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 december 1982 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Voor de kandidaten die ter beschikking gesteld zijn van een ander departement dan het departement van Landsverdediging of die afgedeeld zijn wegens een officiële opdracht bij een internationale of buitenlandse overheid, wordt het eerste advies uitgebracht door de militaire overheid aangewezen door de directeur-generaal human resources.»; 2° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Het tweede advies wordt uitgebracht door de functionele overste van de officier die het eerste advies heeft uitgebracht.
Wanneer het eerste of het tweede advies is uitgebracht door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de vice-chef defensie, de inspecteur-generaal bemiddelaar, een directeur-generaal of een onderstafchef, dan wordt er geen verder advies uitgebracht.
In geval van bezwaar tegen het advies van één van de overheden bedoeld in het tweede lid of wanneer deze laatste een ongunstig advies uitbrengt, wordt niettemin een eindadvies uitgebracht door een opperofficier aangewezen door : 1° de minister van Landsverdediging, wanneer het advies uitgebracht is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie of de vice-chef defensie;2° de chef defensie, in de andere gevallen. Voor de kandidaten die ter beschikking gesteld zijn van een ander departement dan het departement van Landsverdediging, of die afgedeeld zijn wegens een officiële opdracht bij een internationale of buitenlandse overheid, wordt het tweede advies uitgebracht door de militaire overheid aangewezen door de directeur-generaal human resources. »
Art. 16.In artikel 3, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het ministerieel besluit van 27 december 1982 en gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 28 juli 1995 en 5 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « of wettelijk samenwonende, » ingevoegd tussen de woorden « de echtgenoot » en de woorden « of een bloed- of aanverwant »;2° in het tweede lid, worden de woorden « een opperofficier aangewezen door » ingevoegd tussen de woorden « bij gebreke daaraan door » en de woorden « de chef defensie.»
Art. 17.In artikel 11, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 22 mei 1979, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Indien de overheid van mening is dat zij haar adviezen of beoordelingen niet hoeft te wijzigen noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent zij het verweerschrift en zendt de bevorderingsvoordracht en het verweerschrift naar de hogere overheid bedoeld in artikel 2.»; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Iedere beschouwing die de overheid in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen evenals de punten waarop zij het eens is met de betrokken officier worden ter kennis van deze laatste gebracht.Deze dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding « gezien en voor kennisname » te hebben neergeschreven zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren. Vervolgens worden de bevorderingsvoordracht en deze documenten gezonden naar de hogere overheid bedoeld in artikel 2. »
Art. 18.In artikel 3 van het ministerieel besluit van 13 december 1995 betreffende de adviezen over de kandidatuur voor de bevordering van de onderofficieren en betreffende de samenstelling en de werking van de bevorderingscomités, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 29 januari 1998 en 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « syndicale organisatie, wordt het tweede en laatste advies » vervangen door de woorden « vakorganisatie, wordt het tweede advies »;2° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Er worden twee adviezen uitgebracht. Indien evenwel het tweede advies ongunstig is, wordt een derde advies uitgebracht door de onmiddellijk hogere hiërarchische overheid van de officier die ten opzichte van de onderofficier ten minste de bevoegdheid van korpscommandant uitoefent.
Wanneer het eerste of het tweede advies is uitgebracht door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie, de vice-chef defensie, de inspecteur-generaal bemiddelaar, een directeur-generaal of een onderstafchef, dan wordt er geen verder advies uitgebracht.
In geval van bezwaar tegen het advies van één van de overheden bedoeld in het tweede lid of wanneer deze laatste een ongunstig advies uitbrengt, wordt niettemin een eindadvies uitgebracht door een opperofficier aangewezen door : 1° de Minister van Landsverdediging, wanneer het advies uitgebracht is door het hoofd van het Militaire Huis van de Koning, de chef defensie, de hoogste militaire overheid van de cel Defensie of de vice-chef defensie;2° de chef defensie, in de andere gevallen.»
Art. 19.In artikel 4, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « of wettelijke samenwonende » ingevoegd tussen de woorden « de echtgenoot » en de woorden « van de kandidaat ».
Art. 20.In artikel 7, § 3, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het derde lid wordt vervangen als volgt : « Indien de overheid van mening is dat zij haar adviezen of beoordelingen niet hoeft te wijzigen noch beschouwingen hoeft toe te voegen aan het verweerschrift, dagtekent en ondertekent zij het verweerschrift en zendt de bevorderingsvoordracht en het verweerschrift naar de hogere overheid bedoeld in artikel 3.»; 2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Iedere beschouwing die de overheid in verband met dit verweerschrift nodig mocht achten toe te voegen evenals de punten waarop zij het eens is met de betrokken onderofficier worden ter kennis van deze laatste gebracht.Deze dagtekent en ondertekent deze documenten na de vermelding « gezien en voor kennisname » te hebben neergeschreven zonder dat hij nog nieuwe argumenten kan aanvoeren. Vervolgens worden de bevorderingsvoordracht en deze documenten gezonden naar de hogere overheid bedoeld in artikel 3. »
Art. 21.In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 8 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1, 10°, wordt vervangen als volgt : « 10° gebezigd wordt overeenkomstig de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht »;2° paragraaf 1, 11°, wordt opgeheven;3° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Dient zich te wraken diegene die de echtgenoot of wettelijk samenwonende, of een bloed- of aanverwant tot de vierde graad is van een onderofficier wiens kandidatuur wordt onderzocht.
Kan zich verschonen diegene die om redenen waarover hij alleen oordeelt, de mening is toegedaan dat het hem niet mogelijk is een kandidaat volkomen onpartijdig te beoordelen. »
Art. 22.Artikel 27, vijfde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Ieder beoordeling betreffende een onderofficier in het bijzonder gedaan door een vast lid, dient gedaan te worden : 1° wanneer het gaat om een beroepsonderofficier of om een reserveonderofficier komende uit het kader van de beroeps- of de aanvullingsonderofficieren, in de taal waarvoor hij, bij toepassing van artikel 8 van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, het bewijs van de werkelijke kennis heeft geleverd;2° wanneer het gaat om een reserveonderofficier komende uit het kader van de onderofficieren korte termijn, in de taal waarin hij de selectieproeven bepaald in artikel 8, eerste lid, 6°, van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, heeft afgelegd;3° wanneer het gaat om een reserveonderofficier die uit de categorie van de dienstplichtigen komt, in de taal bedoeld in artikel 19, achtste en negende lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger;4° wanneer het gaat om een reserveonderofficier komende uit het kader van de tijdelijke onderofficieren of aangeworven uit het burgermidden, in de taal van de door hem ondertekende eerste dienstnemingsakte. Iedere beoordeling betreffende een onderofficier in het bijzonder gedaan door een tijdelijk lid wordt gedaan in het taalstelsel van deze laatste. »
Art. 23.Het ministerieel besluit van 6 augustus 1996 houdende aanduiding van de hoofdofficier die, wat betreft de krijgsraad te velde bij de Belgische strijdkrachten die zich op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland bevinden, de aan de generaal bevelhebber toebedeelde functies uitoefent, wordt opgeheven.
Art. 24.Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2004, met uitzondering van : 1° de artikelen 14 tot 17, die in werking treden op 1 januari 2005;2° de artikelen 18 en 19, die in werking treden op 1 maart 2005. Brussel, 23 september 2004.
A. FLAHAUT