Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 23 juni 2004
gepubliceerd op 27 juli 2004

Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2004022511
pub.
27/07/2004
prom.
23/06/2004
ELI
eli/besluit/2004/06/23/2004022511/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 JUNI 2004. - Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen


De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, inzonderheid op artikel 5, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen, inzonderheid op het artikel 8;

Gelet op de richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen, inzonderheid op artikel 3;

Gelet op het advies nr. 36.483/3 van de Raad van State, gegeven op 17 februari 2004, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :

Artikel 1.§ 1. Om in uitvoering van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen erkend te kunnen worden, moet de dierentuin ervoor zorgen dat de vivaria waarin reptielen tentoongesteld worden beantwoorden aan de minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting ervan zoals vastgesteld in de bijlage bij dit besluit. § 2. Behalve voor krokodillen moet voor alle reptielen de mogelijkheid aanwezig zijn om zich te verschuilen. § 3. Wanneer winterrust wordt toegepast mag tijdelijk afgeweken worden van de voor de soort voorschreven minimumtemperatuur zoals bepaald in de bijlage. § 4. Verwarmingsvoorzieningen in de vivaria moeten zodanig ontworpen en toegepast worden dat brandwonden bij de dieren vermeden worden.

Art. 2.De uitbater van een dierentuin die een soort wil houden die niet opgenomen is in de bijlage, moet vooraf een dossier met betrekking tot de voorgenomen huisvesting indienen bij de Dienst Dierenwelzijn van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, verder de Dienst genoemd, waaruit blijkt dat hij zich goed gedocumenteerd heeft over de levensgewoonten en de fysiologische noden van deze soort. De toelating om deze in het voorgestelde vivarium te houden, wordt verleend of geweigerd door de Dienst op advies van de Dierentuinencommissie.

Art. 3.§ 1. Wanneer meerdere diersoorten tezamen in hetzelfde vivarium gehouden worden, zijn de voorwaarden van artikel 1 niet alsdusdanig van toepassing. In dat geval stelt de Dienst, op advies van de Dierentuinencommissie, de voorwaarden vast. § 2. Wanneer dieren beschikken over een zeer groot vivarium dat de minimumafmetingen ruimschoots overtreft, kan de Dienst toestaan dat het aantal dieren van een soort die ten hoogste samen gehouden mogen worden, overschreden wordt. § 3. Op grond van een deugdelijke verantwoording verstrekt door de uitbater, kan de Dienst toestaan dat gedurende een periode van ten hoogste één maand wordt afgeweken van de voorwaarden bepaald in artikel 1. In uitzonderlijke gevallen kan de Dienst deze termijn verlengen. § 4. De Dienst kan de in § 3 bedoelde afwijking ook toestaan voor juveniele dieren. § 5. Wanneer verschillende diersoorten of exemplaren tezamen gehouden worden in eenzelfde vivarium moet erop toegezien worden dat geen predatie kan optreden tussen de verschillende dieren.

Art. 4.De uitbater van een dierentuin die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een soort houdt waarvoor geen normen zijn opgenomen in de bijlage, moet een dossier indienen bij de Dienst met beschrijving van de huisvestingsomstandigheden van de dieren. De Dienst beslist, op advies van de Dierentuinencommissie, om het houden van deze soort in de bestaande omstandigheden al dan niet toe te laten.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op die waarin dit besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Brussel, 23 juni 2004.

R. DEMOTTE

Bijlage bij het ministerieel besluit van 23 juni 2004 tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van reptielen in dierentuinen Verklaring bij de tabellen I tot en met VII : 1. Diersoort : de wetenschappelijke naam van de reptielensoorten die hierna gebruikt wordt, is gebaseerd op de systematiek en nomenclatuur volgens de Verordening (EG) van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr.338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. 2. Aantal : * hieronder wordt het aantal dieren vermeld dat op de gegeven oppervlakte kan gehouden worden;indien twee getallen vermeld worden, geeft dit het minimum en het maximum aantal dieren aan dat binnen de gegeven oppervlakte gehouden mag worden; * jonge dieren bij het moederdier worden niet als afzonderlijke individuen geteld gedurende de periode dat de jongen normaal bij de moeder blijven; * solitaire dieren die alleen gehouden moeten worden, kunnen gedurende een tijd samen geplaatst worden voor de voortplanting op de oppervlakte vastgesteld voor één dier. 3. Bijkomende oppervlakte per bijkomend dier : - hieronder wordt de oppervlakte aangegeven die extra voorzien moet worden per dier dat toegevoegd wordt aan het maximum aantal dieren vermeld in de kolom « aantal »; - het aantal reptielen in een vivarium mag niet groter zijn dan tienmaal het maximum aantal dieren vermeld in de kolom « aantal », tenzij na voorafgaandelijke toestemming verleend door de Dienst; - indien deze rubriek niet ingevuld is, betekent dit dat geen dier mag worden toegevoegd. 4. Bijzondere eisen : d.m.v. een lettercode wordt verwezen naar de bijzondere vereisten vermeld in tabel VII. 5. Water : de opgegeven oppervlakte is de minimum wateroppervlakte die beschikbaar moet zijn.De vermelde minimumdiepte moet beschikbaar zijn over minstens 50 % van de oppervlakte, behalve bij de Cheloniidae. De dieren moeten, met uitzondering van de Cheloniidae, gemakkelijk op eigen kracht in en uit het bassin kunnen geraken.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 23 juni 2004.

R. DEMOTTE

^