Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 21 februari 2006
gepubliceerd op 27 februari 2006

Ministerieel besluit tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2006022199
pub.
27/02/2006
prom.
21/02/2006
ELI
eli/besluit/2006/02/21/2006022199/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2006. - Ministerieel besluit tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen


De Minister van Volksgezondheid, Gelet op het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, inzonderheid op artikel 35sexies, ingevoegd bij de wet van 19 december 1990;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 juni 1993, 8 november 1995, 11 april 1999, 15 oktober 2001, 17 februari 2002, 17 februari 2005 en 10 augustus 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor de erkenning van geneesheren-specialisten en huisartsen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 maart 1985, 12 augustus 1985, 13 juni 1986, 16 maart 1999 en 26 mei 1999;

Gelet op het ministerieel besluit van 3 mei 1999 tot vaststelling van de erkenningscriteria voor huisartsen;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van arts afgeleverd door de lidstaten van de Europese Unie;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de lidstaten van de Europese Unie;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van geneesheer-specialist afgeleverd door de Lidstaten van de Europese Unie;

Gelet op het advies van de Hoge Raad van geneesheren-specialisten en van Huisartsen, gegeven op 15 juni 2005;

Gelet op het advies n° 38.743/3 van de Raad van State, gegeven op 20 oktober 2005, Besluit : HOOFDSTUK I. - Kwalificatiecriteria voor het bekomen van de erkenning en van de bijzondere beroepstitel van huisarts

Artikel 1.Iedereen die de erkenning en de bijzondere beroepstitel van huisarts wenst te bekomen, dient houder te zijn van een door de bevoegde Belgische overheid uitgereikt diploma, certificaat of ander bewijsstuk dat een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde bekrachtigt.

De specifieke opleiding bedoeld in lid 1 beantwoordt aan de doelstellingen vastgelegd in de bijlage en aan de voorwaarden bepaald in de artikelen 2 tot 8.

Art. 2.De specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde bedraagt ten minste drie jaar en omvat een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte. Het praktische gedeelte bestaat uit een doorlopend programma bestaat van door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkende stages in een of meer ziekenhuisdienst(en), relevant voor de opleiding van huisartsen, en in één of meer praktijk(en) van stagemeesters in de huisartsgeneeskunde. Deze specifieke opleiding is alleen toegankelijk nadat ten minste zes studiejaren van de opleiding die leidt tot het behalen van het diploma van arts, voltooid en gevalideerd zijn.

Art. 3.Om erkend te worden en de bijzondere beroepstitel van huisarts te voeren, loopt de kandidaat-huisarts stages overeenkomstig de hiernavolgende bepalingen.

De stages in de praktijken van huisartsen, erkend als stagemeester door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, of in de ziekenhuisdiensten, erkend voor opleiding van kandidaat-huisartsen door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, worden voltijds uitgeoefend of deeltijds, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de Lidstaten van de Europese Unie.

Wanneer het eerste jaar huisartsenopleiding gevolgd wordt tijdens het zevende jaar van de opleidingscyclus die leidt tot het behalen van het diploma van arts, bestaat deze opleiding, overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 1, 1°, c) van het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de lidstaten van de Europese Unie, enerzijds uit zes maanden stage relevant voor de opleiding van een huisarts in door de bevoegde overheid erkende ziekenhuisdiensten voor kandidaat-huisartsen en anderzijds uit zes maanden op de praktijk gerichte opleiding met stages in een door de bevoegde overheid erkende huisartsenpraktijk.

Deze zes maanden komen overeen met 30 ECTS-studiepunten (ECTS = Europees systeem voor de overdracht en de accumulatie van studiebelastingpunten).

Art. 4.Om de stages na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde te kunnen aanvatten of voortzetten, legt de kandidaat-huisarts het bewijs voor dat hij actief en met vrucht een specifiek theoretisch onderricht in de huisartsgeneeskunde gevolgd heeft dat gericht is op het behalen van de eindtermen, zoals omschreven in de bijlage, en dat minimaal 8 ECTS-punten omvat. Komt enkel in aanmerking het specifieke onderricht dat wordt georganiseerd door een instelling van universitair onderwijs in het kader van de specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde.

Art. 5.Tijdens de stages na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde, neemt de kandidaat-huisarts deel aan ten minste 40 uur seminaries per jaar onder leiding van een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkende stagemeester in de huisartsgeneeskunde. Deze seminaries zorgen voor de pedagogische begeleiding van de stages. De kandidaat legt er medische problemen voor en bespreekt die in groep.

Komen enkel in aanmerking de seminaries georganiseerd door een instelling van universitair onderwijs.

Art. 6.De stages verricht, na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde, in ziekenhuisdiensten die erkend zijn voor huisartsenopleiding door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, mogen in totaal niet meer dan één jaar bedragen en niet langer dan zes maanden duren in éénzelfde dienst. Deze stages omvatten de aspecten van het klinisch werk relevant voor de huisartsgeneeskunde. Tijdens de verdere opleiding, worden de stages verricht in een of meer praktijken van door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkende stagemeesters in de huisartsgeneeskunde.

Art. 7.Tijdens de stages verricht na de machtiging tot uitoefening van de geneeskunde in de praktijk van een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkende stagemeester in de huisartsgeneeskunde of in een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkend centrum voor eerstelijnszorg, oefent de kandidaat-huisarts de huisartsgeneeskunde voltijds uit of deeltijds, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3 van het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de Lidstaten van de Europese Unie, en beschikt over een goed uitgeruste praktijkruimte, legt dossiers aan over de patiënten en houdt ze bij, en neemt deel aan de verstrekking van de gezondheidszorg in het kader van de plaatselijke wacht die beantwoordt aan de bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen.

Art. 8.De kandidaat-huisarts, in opleiding in de praktijk van een stagemeester die erkend is in de huisartsgeneeskunde door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, berricht minimaal 120 uren huisartsenwachtdiensten per jaar, georganiseerd en geattesteerd zoals gepreciseerd in artikel 10, 4°. Het attest dat het aantal uren verrichte wachten vermeldt, wordt door de verantwoordelijke van de plaatselijke wachtdienst ondertekend en wordt gevoegd bij de documenten die op het einde van elk jaar opleiding ingediend worden.

De kandidaat-huisarts kan geen wacht alleen vervullen zonder toezicht van zijn stagemeester. Dit toezicht gebeurt zoals hieronder bepaald : 1° Wanneer de kandidaat-huisarts in afspraak met en onder toezicht van zijn stagemeester alleen de wacht verricht, is de stagemeester, ten minste telefonisch, op elk ogenblik beschikbaar;2° Bij afwezigheid van de stagemeester kan deze het toezicht, zoals hierboven bepaald, toevertrouwen aan een andere stagemeester waarvan de naam is opgegeven in de opleidingsovereenkomst en medegedeeld aan de verantwoordelijke van de wachtdienst.

Art. 9.Een deeltijdse specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde kan toegestaan worden door erkenningscommissie van huisartsen, indien deze conform artikel 3 van het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de Lidstaten van de Europese Unie verloopt en indien deze beantwoordt aan de voorwaarden uitgevaardigd door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft. HOOFDSTUK II. - Criteria voor het behoud van de erkenning als en van de bijzondere beroepstitel van huisarts

Art. 10.Om de erkenning als huisarts en de bijzondere beroepstitel van huisarts te behouden oefent de huisarts de huisartsgeneeskunde uit conform de volgende criteria : 1° De erkende huisarts verstrekt de zorgen eigen aan de huisartsgeneeskunde waarvan de inhoud, enkel en alleen refererend naar wetenschappelijk onderbouwde praktijken, wordt bepaald door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft.De erkende huisarts verstrekt deze zorgen zowel thuis bij de patiënt als in zijn consultatieruimte en behandelt de patiënten zonder enige vorm van discriminatie; 2° De erkende huisarts deelt het adres van de praktijkruimte(n), de lijst van de huisartsen die daar werken, alsmede alle nuttige en geactualiseerde administratieve gegevens mee aan de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.Deze neemt de gegevens op in de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen, met toepassing van artikel 35quaterdecies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Elke wijziging van die gegevens wordt binnen drie maanden medegedeeld aan bovengenoemde Federale Overheidsdienst; 3° De erkende huisarts legt op gepaste wijze medische dossiers over zijn patiënten aan en houdt die bij.Het bijhouden van het globaal medisch dossier van de patiënt, zoals bedoeld in de regelgeving met betrekking tot de ziekte- en invaliditeitsverzekering, met name in het koninklijk besluit van 9 maart 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, kan beschouwd worden als een element van verificatie van deze erkenningsvoorwaarde; 4° De erkende huisarts neemt deel aan de verstrekking van de gezondheidszorg in het kader van de plaatselijke wacht die beantwoordt aan de bepalingen van artikel 9 van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en aan de bepalingen van artikel 5 van het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan huisartsenkringen;

De erkende huisarts neemt deel aan de wacht van huisartsen georganiseerd door de huisartsenkringen, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 juli 2002 tot vaststelling van de opdrachten verleend aan de huisartsenkringen; 5° De erkende huisarts staat in voor de continuïteit van de zorg verleend aan de patiënten die hij behandelt overeenkomstig artikel 8, § 1, van het koninklijk besluit nr.78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen : in het kader van de relatie met zijn patiënten, neemt de huisarts alle maatregelen om ervoor te zorgen dat hun diagnostische en therapeutische beleid zonder onderbreking wordt voortgezet.

In die tijdsperiodes waarin geen huisartsenwachtdienst beschikbaar is, neemt de erkende huisarts de noodzakelijke maatregelen om de continuïteit van de zorgverlening voor zijn patiënten die hij behandelt, te organiseren; 6° De erkende huisarts staat in voor de permanentie van de zorg.De permanentie betekent voor de patiënten de toegang tot huisartsgeneeskundige zorgverlening gedurende de normale uren van de dienstverlening, zoals bepaald in het kader van de nomenclatuur voor huisartsen van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering.

De huisartsgeneeskunde kan voltijds of deeltijds uitgeoefend worden.

Indien de erkende huisarts de huisartsgeneeskunde in de regel deeltijds uitoefent, dient de huisarts geschreven samenwerkingsakkoorden met andere huisartsen van zijn huisartsenzone af te sluiten om de permanente toegang tot huisartsgeneeskunde te verzekeren.

Wanneer geschreven samenwerkingsakkoorden gesloten zijn in het kader van een netwerk of van een groepspraktijk, worden die akkoorden, door middel van een vooraf vastgesteld formulier, medegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu om geïntegreerd en bijgehouden te worden in de federale databank van de gezondheidszorgberoepen; 7° Minstens één keer in de loop van vijf opeenvolgende jaren, totaliseert de erkende huisarts individueel ten minste 500 patiëntcontacten per jaar.Onder patiëntcontact wordt verstaan een huisbezoek, een consultatie in de praktijkruimte of een medisch advies dat aanleiding heeft gegeven tot een getuigschrift van verstrekte zorg. De verificatie van deze contacten wordt gerealiseerd door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering of door elke andere instelling die het bewijs van zorgverstrekking kan leveren. 8° De erkende huisarts onderhoudt en ontwikkelt geregeld zijn kennis, vakbekwaamheid en medische prestatie zodat de verstrekking van de gezondheidszorg in de huisartsgenees-kunde overeenstemt met de actuele gegevens van de wetenschap.Het bewijs van de accreditering die in het kader van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering georganiseerd wordt, kan als element van verificatie gelden. Bij ontstentenis daarvan bezorgt de huisarts zelf de elementen van verificatie die overeenstemmen met 20 uren permanente vorming per jaar die door erkenningscommissie van huisartsen erkend zijn. HOOFDSTUK III. - Bijzondere situaties en verworven rechten

Art. 11.De artsen die erkend zijn als geneesheer-specialist overeenkomstig bovengenoemd koninklijk besluit van 21 april 1983 of overeenkomstig het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van geneesheer-specialist afgeleverd door de Lidstaten van de Europese Unie, kunnen erkend worden als huisarts op voorwaarde dat ze voldoen aan artikel 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, kan de duur van de opleiding tot huisarts korter zijn dan drie jaar. In elk geval lopen zij ten minste twee jaar stage in de praktijk van een huisarts erkend als stagemeester door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft of in een door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft erkend centrum voor eerstelijnszorg.

In dat geval is voor het verkrijgen van de erkenning als huisarts vereist dat de kandidaat zijn erkenning als geneesheer-specialist verzaakt.

Art. 12.De artsen die een opleiding leidend tot een titel van geneesheer-specialist gevolgd hebben overeenkomstig bovengenoemd koninklijk besluit van 21 april 1983, kunnen eveneens erkend worden op voorwaarde dat ze voldoen aan artikelen 1 tot en met 8. In afwijking van artikel 6 kan een vermindering van zes maanden stage in een ziekenhuisdienst, erkend voor de opleiding van kandidaat-huisartsen door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, toegestaan worden, op voorwaarde echter dat de kandidaat-specialist ten minste twee jaar stage heeft gelopen in het kader van zijn goedgekeurd stageplan voor de opleiding leidend tot een titel van geneesheer-specialist en dat de gevolgde opleiding een bijzondere beroepstitel, met uitzondering van de titel van huisarts, betreft, voorzien in artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de lijst van bijzondere beroepstitels voorbehouden aan de beoefenaars van de geneeskunde, met inbegrip van de tandheelkunde.

Art. 13.§ 1. Volgens de voorwaarden vastgesteld door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, kan van de artikelen 2 tot en met 8 afgeweken worden voor de artsen die : 1° als arts-coöperant in een ontwikkelingsland hebben gewerkt;2° een gedeeltelijke opleiding in de huisartsgeneeskunde gevolgd hebben in een Lidstaat van de Europese Unie of in een land waarmee België een bilateraal akkoord heeft afgesloten;3° onderzoek verricht hebben omtrent de huisartsgeneeskunde in het kader van een onderzoeksmandaat;4° medische nevenactiviteiten uitgeoefend hebben binnen hun huisartsenopleiding. § 2. De Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft stelt de voorwaarden vast volgens dewelke de kandidaat-huisartsen stages kunnen lopen in de praktijk van een stagemeester die een verwante is. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 14.In afwijking van artikelen 2 tot en met 8, kunnen eveneens erkend worden de artsen die in België ingeschreven zijn op de lijst van de Orde der Geneesheren, die de huisartsgeneeskunde uitoefenen overeenkomstig artikel 10 en die : - ofwel over een getuigschrift van aanvullende opleiding, beëindigd op uiterlijk 31 december 1977, beschikken, uitgereikt door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering; - ofwel een door de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, in het verleden erkende aanvullende opleiding in de huisartsgeneeskunde voltooid hebben, die niet beantwoordt aan de voorschriften van artikel 1; - ofwel op 31 december 1994, het recht hadden als arts de huisartsgeneeskunde in België uit te oefenen in het kader van het stelsel van de sociale zekerheid krachtens artikel 5 van het ministerieel besluit van 16 november 2005 tot vaststelling van de lijst van diploma's, certificaten en andere titels van huisarts afgeleverd door de lidstaten van de Europese Unie.

Art. 15.De artsen die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit, de opleiding in de huisartsgeneeskunde aan het volgen zijn overeenkomstig het ministerieel besluit van 3 mei 1999 tot vaststelling van de erkenningscriteria voor huisartsen, kunnen die opleiding voltooien en erkend worden overeenkomstig de bepalingen van dit laatste besluit.

Art. 16.Het ministerieel besluit van 3 mei 1999 tot vaststelling van de erkenningscriteria voor huisartsen wordt opgeheven.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2006.

Brussel, 21 februari 2006.

R. DEMOTTE

Bijlage Bepalingen met betrekking tot de eindtermen van de beroepsopleiding tot huisarts De huisartsgeneeskunde is een specifieke wetenschappelijke en academische discipline die een eigen opleidingsinhoud, wetenschappelijk onderzoek, bewijsvoering en praktijk omvat. Het betreft een klinische specialiteit die zich richt op de eerstelijnszorg.

Na hun opleiding in de huisartsgeneeskunde, dienen de kandidaat-huisartsen voldoende specifieke competenties ontwikkeld en verworven te hebben in de volgende domeinen : 1. COMPETENTIES BETREFFENDE DE ZORGVERLENING De huisarts moet kennis hebben van : - de normale levensloop van een individu; - de normale biologische, psychische en sociale ontwikkeling; - de epidemiologie en het natuurlijke verloop van ziekten, zoals deze zich voordoen in de huisartsenpraktijk; - de manier waarop patiënten omgaan met ziekte en gezondheid; - culturele, religieuze en etnische invloeden op de beleving van gezondheid en ziekte; - de invloed van maatschappelijke ontwikkelingen en de werksituatie op ziekte en gezondheid.

Hij moet de principes van « evidence based medicine« » kunnen integreren bij de probleemoplossing in het kader van het arts-patiëntcontact.

Hij moet de volgende basisvaardigheden kunnen aanwenden in de arts-patiëntcontacten : - zowel systematisch als gericht werken bij het beantwoorden van hulpvragen van patiënten; - de relationele aspecten van de arts-patiëntrelatie begrijpen en adequaat psychosociaal handelen; - adequaat somatisch handelen; - een coördinerende en navigerende rol spelen in de zorgverlening.

Hij moet adequaat gebruik kunnen maken van registratiemethodes die geschikt zijn voor de zorgverlening en preventie. 2. COMPETENTIES BETREFFENDE BEPAALDE CATEGORIE"N PATI"NTEN, KLACHTEN EN AANDOENINGEN De huisarts moet voldoende kennis hebben van de acute en chronische problemen die belangrijk zijn omwille van prevalentie of ernst ervan, en dit voor alle leeftijden bij de algemene bevolking.De huisarts zal specifieke aandacht besteden aan volgende groepen : bij zwangere vrouwen, pasgeborenen, zuigelingen, kinderen, de actieve volwassen bevolking inclusief de sociaal kwetsbare groepen, bejaarde personen, chronische zieken, personen in de laatste levenfase. 3. COMPETENTIES IN VERBAND MET DE WERKWIJZE De huisarts moet de nodige kennis, vaardigheden en kritische attitudes hebben verworven om de medische literatuur en de permanente medische opleiding te beoordelen en om zijn professionele competentie op peil te houden. Hij moet een wetenschappelijk gefundeerde praktijk kunnen uitbouwen.

Hij moet kunnen samenwerken met andere disciplines en kunnen functioneren binnen zorgnetwerken, onder meer in het kader van de thuiszorg, palliatieve zorg, de zorg voor bejaarden en in zorgstructuren die zich richten op preventie Hij moet kunnen handelen conform de medische ethiek. 4. COMPETENTIES INZAKE PERSOONLIJK FUNCTIONEREN De huisarts moet zich bewust zijn van zijn persoonlijke werkwijzen en waardesystemen zodat hij zijn positie binnen een medisch therapeutisch kader kan bepalen en tegelijkertijd de waardesystemen en de autonomie van de patiënten kan eerbiedigen. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 21 februari 2006 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van huisartsen.

Brussel, 21 februari 2006.

De Minister van Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^