gepubliceerd op 20 juni 2007
Ministerieel besluit tot regeling van de erkenning van de « speciaal erkende gebruikers » ingesteld door het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en door het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden
15 MEI 2007. - Ministerieel besluit tot regeling van de erkenning van de « speciaal erkende gebruikers » ingesteld door het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en door het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden
De Minister van Volksgezondheid;
De Minister van Leefmilieu;
De Minister van Werk;
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid op artikel 9, eerste lid, 3°;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, inzonderheid op de artikelen 68 en 70, § 2;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden inzonderheid op de artikelen 57 en 59, § 3;
Gelet op het ministerieel besluit van 11 februari 1977 tot regeling van de erkenning van de « speciaal erkende gebruikers » ingesteld door het koninklijk besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische produkten;
Gelet op advies 42.093/3 van de Raad van State gegeven op 30 januari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende de richtlijn 74/556/EEG van 4 juni 1974, betreffende de overgangsmaatregelen op het gebied van de werkzaamheden welke ressorteren onder de handel in en de distributie van giftige producten en de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van die producten meebrengen, met inbegrip van de werkzaamheden van tussenpersonen.
Overwegende dat de erkenning als « speciaal erkend gebruiker » degene die zijn toevlucht neemt tot het gebruik van blauwzuur en stoffen die blauwzuur afgeven, niet ontheft van de verplichting te voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van chemische agentia op het werk, inzonderheid van artikel 38, Besluiten : HOOFDSTUK I. - Duur van de erkenning
Artikel 1.De erkenning als « speciaal erkend gebruiker » kan worden toegekend voor een periode van ten hoogste tien jaar. HOOFDSTUK II. - Over de wijze waarop een kandidaat voor de erkenning als « speciaal erkend gebruiker » het bewijs levert dat hij de vereiste kennis bezit
Art. 2.§ 1. De kandidaten voor de erkenning als « speciaal erkend gebruiker » moeten hun kennis bewijzen op de wijze die in dit hoofdstuk is voorgeschreven. § 2. Indien de erkenning een product bedoeld in afdeling I van de bijlage X van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik betreft, moet de kandidaat, naargelang van het geval, voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 of artikel 5.
Indien de erkenning een product bedoeld in afdeling II van de bijlage X van het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik betreft, moet de kandidaat, naargelang het geval, voldoen aan de voorwaarden van artikel 4 of artikel 5.
Indien de erkenning een product bedoeld in bijlage XII van het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden betreft, moet de kandidaat, naargelang van het geval, voldoen aan de voorwaarden van artikel 3 of artikel 5.
Art. 3.De kandidaten moeten aan de volgende eisen voldoen : 1° houder zijn van één van de hiernavolgende diploma's, afgeleverd door een Belgische universiteit of door een gelijkgestelde Belgische inrichting voor hoger onderwijs : landbouwkundig ingenieur, bio-ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, burgerlijk ingenieur, industrieel ingenieur, licentiaat in de wetenschappen, apotheker, arts;2° het bewijs leveren van een voldoende kennis van de volgende onderwerpen : begrippen over de algemene toxicologie en over deze van de te gebruiken producten;technologie van hun toepassing, begrippen over de arbeidsveiligheid en de arbeidshygiëne alsmede de begrippen over eerste hulp en dringende verzorging; de desbetreffende wetgevingen en reglementeringen en naargelang van het geval : begrippen over insektenleer, parasitologie of fytopathologie. Dat bewijs kan worden geleverd door het voorleggen van een diploma dat afgeleverd is door een Belgische universiteit en waarin die leerstof is vermeld. Bij ontstentenis daarvan moet de kandidaat zijn kennis bewijzen voor de speciale jury bedoeld in artikel 10.
Art. 4.De kandidaten moeten voldoen aan één van de hiernavolgende voorwaarden : a) houder zijn van het diploma van landbouwkundig ingenieur, bio-ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën of van industrieel ingenieur landbouw, van het diploma van apotheker of van licentiaat in de scheikundige wetenschappen;b) het bewijs leveren van de kennis betreffende de giftigheid en de technologie van het of de producten die zij willen gebruiken, voor de speciale jury bedoeld in artikel 10.
Art. 5.Het vereiste bewijs kan ook geleverd worden, indien de kandidaat enkel op de wijze voorzien in artikel 6 aantoont, dat hij in een Lid-Staat van de Europese Unie buiten België de bedrijvigheid van gebruiker in één of meerdere van de producten die vermeld zijn in de bijlage X van voornoemd koninklijk besluit van 28 februari 1994 of in de bijlage XII van voornoemd koninklijk besluit van 22 mei 2003 waarvoor hij de erkenning vraagt, onder een van de hiernavolgende voorwaarden heeft uitgeoefend : a) als zelfstandige of als bedrijfsleider gedurende zes achtereenvolgende jaren, waarbij op de datum van indiening van het in artikel 6 bedoelde verzoek niet meer dan twee jaar mag zijn verstreken sedert de beëindiging van die werkzaamheid;b) als zelfstandige of als bedrijfsleider gedurende drie achtereenvolgende jaren wanneer de begunstigde voor de desbetreffende werkzaamheid houder is van een bewijs van geschiktheid en bekwaamheid waardoor hij gerechtigd is in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst de werkzaamheden uit te oefenen die het beroepsmatig gebruik van giftige producten omvatten;c) als zelfstandige of als bedrijfsleider gedurende vier achtereenvolgende jaren, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de desbetreffende werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft ontvangen, die wordt bevestigd door een door de Staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt beoordeeld door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie;d) als niet-zelfstandige gedurende vier achtereenvolgende jaren, indien de begunstigde voor de desbetreffende werkzaamheid houder is van een bewijs van geschiktheid waardoor hij is gerechtigd in de Lid-Staat van oorsprong of herkomst de werkzaamheden uit te oefenen die het beroepsmatig gebruik van giftige producten omvatten;e) als niet-zelfstandige gedurende vijf opeenvolgende jaren, indien de begunstigde bewijst dat hij voor de desbetreffende werkzaamheid een voorafgaande opleiding heeft ontvangen, die wordt bevestigd door een door de Staat erkend getuigschrift of als volwaardig wordt beoordeeld door een bevoegde beroeps- of bedrijfsorganisatie.
Art. 6.Het bewijs dat aan de in artikel 5 gestelde voorwaarden is voldaan, blijkt uit een door de bevoegde instantie of organisatie van de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst afgegeven verklaring die de betrokkene moet indienen bij zijn verzoek ter verkrijging van een toestemming om in de ontvangende Lid-Staat de betrokken werkzaamheid of werkzaamheden uit te oefenen. Deze verklaring vermeldt in voorkomend geval of in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst de toegang beperkt is tot de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van deze producten meebrengen dan wel of bepaalde giftige producten van deze laatste werkzaamheden zijn uitgesloten.
Art. 7.Het bepaalde onder artikel 5, a), c) en e), is niet van toepassing op de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik omvatten van bepaalde zeer giftige producten die hieronder zijn opgesomd : - methylbromide; - chloorpicrine; - fosforwaterstof en producten waaruit het kan vrijkomen; - ethyleenoxide; - sulfuryldifluoride.
Art. 8.De werkzaamheid van bedrijfsleider in de zin van artikel 5, wordt geacht te worden uitgeoefend door ieder die in een industriële of handelsonderneming van de overeenkomstige bedrijfstak werkzaam is geweest : a) hetzij als leider van het bedrijf of als leider van een filiaal;b) hetzij als plaatsvervanger van de ondernemer of de bedrijfsleider, indien deze functie, wat de verantwoordelijkheid betreft, overeenkomt met die van de vertegenwoordigde ondernemer of bedrijfsleider;c) hetzij als lid van het leidinggevend personeel belast met het beroepsmatig gebruik van bedoelde producten.
Art. 9.Wanneer in de Lid-Staat van oorsprong of van herkomst de in artikel 5 bedoelde bewijsstukken of de in artikel 6 bedoelde verklaringen slechts toegang geven tot de werkzaamheden op het gebied van distributie van giftige producten, of tot de werkzaamheden die het beroepsmatig gebruik van deze producten meebrengen, of het gebruik van bepaalde giftige producten bij de laatstgenoemde werkzaamheden uitsluiten : 1° zijn dezelfde beperkingen van toepassing in België;2° zijn de werkzaamheden uitgesloten die het beroepsmatig gebruik inhouden van producten die samengesteld zijn uit dezelfde actieve stoffen als deze die uitgesloten zijn door de bewijsstukken en verklaringen en die, hetzij rechtstreeks hetzij via het omringende milieu, een zelfde gevaar opleveren voor de gezondheid van mens, dier of plant. In de onder 1° en 2° vernoemde gevallen, is het de kandidaat voor de erkenning als « speciaal erkend gebruiker » niet toegelaten de bepalingen van de artikelen 5 tot 8 in te roepen.
Art. 10.De speciale jury zoals bedoeld in de artikelen 3 en 4, is samengesteld uit tenminste : - een ambtenaar-inspecteur van het leefmilieu van het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; - een ambtenaar-landbouwkundig ingenieur of bioingenieur van het Directoraat generaal Dier, Plant en Voeding van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu; - een ambtenaar - geneesheer van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Deze jury kan een beroep doen op de medewerking van andere bevoegde personen.
De ministers die respectievelijjk Volksgezondheid, Leefmilieu en Werk onder hun bevoegdheid hebben, regelen de inrichting, de samenstelling en de werking van deze jury's alsmede de wijze waarop de examens verlopen.
Art. 11.Dit besluit doet geen afbreuk aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers tegen de risico's van chemische agentia op het werk, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 2002, 11 oktober 2002, 28 mei 2003 en 16 maart 2006.
Art. 12.Het ministerieel besluit van 11 februari 1977 tot regeling van de erkenning van de « speciaal erkende gebruikers » ingesteld door het koninklijk besluit van 5 juni 1975 betreffende het bewaren, het verkopen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen en fytofarmaceutische produkten, wordt opgeheven.
Brussel, 15 mei 2007.
De Minister van Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN