gepubliceerd op 20 juli 2015
Ministerieel besluit houdende uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de regels voor de premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij
VLAAMSE OVERHEID
Landbouw en Visserij
15 JUNI 2015. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het
besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten
type
besluit van de vlaamse regering
prom.
24/10/2014
pub.
08/12/2014
numac
2014036845
bron
vlaamse overheid
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de regels voor de premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Gelet op Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013;
Gelet op Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad, het laatst gewijzigd bij gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1378/2014 van de Commissie van 17 oktober 2014;
Gelet op gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening;
Gelet op gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers -en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden;
Gelet op uitvoeringsVerordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden;
Gelet op het decreet van 28 juni 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 28/06/2013 pub. 12/09/2013 numac 2013204905 bron vlaamse overheid Decreet betreffende het landbouw- en visserijbeleid sluiten betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 4, 1° ;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, artikel 44, tweede lid, artikel 45, § 1, tweede lid, artikel 46, § 1, derde en vijfde lid, en § 2, tweede lid, artikel 47, vierde lid, artikel 48, derde lid, artikel 50 en artikel 65, tweede lid;
Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid op 22 januari 2015, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid van 16 februari 2015;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 januari 2015;
Gelet op advies 57.274/3 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° besluit van 24 oktober 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 24/10/2014 pub. 08/12/2014 numac 2014036845 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid sluiten tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;2° campagne: het geheel van handelingen die betrekking hebben op het beheer van de premierechten en het beheer, de controle en de uitbetaling van de premie-aanvragen voor een bepaald kalenderjaar;3° exploitatie: de exploitatie, vermeld in artikel 2, 9°, van het decreet van 22 december 2006Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/12/2006 pub. 22/01/2007 numac 2007035045 bron vlaamse overheid Decreet houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid sluiten houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;4° gedelegeerde Verordening (EU) nr.640/2014: gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden; 5° individueel maximum: het individuele maximum aan premierechten dat bij de start van de campagne 2015 wordt toegekend aan de gespecialiseerde veehouder, vermeld in artikel 46 van het besluit van 24 oktober 2014, na toepassing van artikel 47 en 48 van het voormelde besluit;6° individuele referentie: het aantal zoogkoeien dat wordt vastgesteld conform artikel 2, 3 en 4 van dit besluit en dat wordt gebruikt voor het vaststellen van het individuele maximum van de gespecialiseerde veehouder in kwestie;7° referentiejaren: de jaren 2012 en 2013, die conform artikel 46, § 1, eerste lid, van het besluit van 24 oktober 2014, de basis vormen voor het bepalen van het gemiddelde aantal zoogkoeien van een veehouder voor de berekening van het individuele referentie;8° Sanitel: het gecomputeriseerde gegevensbestand van het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, voor de identificatie en registratie van de dieren, van de bedrijven, inrichtingen en installaties waar dieren worden gehouden, alsook van de houders en de verantwoordelijken;9° veebeslag: een op een landbouwbedrijf als een epidemiologische eenheid gehouden dier of groep dieren van eenzelfde diersoort.Voor de toepassing van deze definitie worden de vleeskalveren als een aparte diersoort beschouwd.
Art. 2.Ter uitvoering van artikel 46, § 1, derde lid, en artikel 50 van het besluit van 24 oktober 2014 en met behoud van de toepassing van artikel 4 van dit besluit, berekent de bevoegde entiteit de individuele referentie voor alle veehouders die actief waren op 1 januari 2014.
Met het oog op de bepaling van de individuele referentie moet in beide referentiejaren ten minste 70% van de zoogkoeien ten minste acht maanden vóór de kalving onafgebroken op het bedrijf aangehouden zijn.
In afwijking van het tweede lid wordt voor jonge veehouders de aanhoudingsperiode bepaald op twee maanden vóór de kalving.
De individuele referentie wordt uitgedrukt als een geheel getal. Als de berekende waarde geen geheel getal is, wordt die waarde afgerond naar het eerstvolgende gehele getal.
Art. 3.§ 1. Een individuele referentie wordt uiterlijk op 15 oktober 2014 door de bevoegde entiteit meegedeeld aan elke veehouder die potentieel in aanmerking komt voor het krijgen van een premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij.
Als een veehouder als vermeld in het eerste lid, de berekening en het resultaat van zijn individuele referentie betwist of zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 46, § 1, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, dient hij uiterlijk op 1 december 2014 met een brief of een e-mail bezwaar in bij de bevoegde entiteit. Bij het bezwaar voegt die veehouder voldoende bewijstukken om zijn bezwaar te staven. § 2. Als een veehouder zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden die zich voorgedaan hebben in de loop van één van de referentiejaren en de overmacht of uitzonderlijke omstandigheid in kwestie aangetoond is, wordt geen rekening gehouden met dat referentiejaar voor de berekening van de individuele referentie van die veehouder.
Onder overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 46, § 1, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, worden de volgende situaties aanvaard: 1° overlijden van de veehouder;2° langdurige arbeidsongeschiktheid van de veehouder;3° ernstige natuurramp waardoor de veehouder getroffen is;4° verlies van bedrijfsgebouwen, dienstig voor de veehouderij;5° ernstige daling van het aantal zoogkoeien of het aantal kalvingen ten gevolge van een ziekte als vermeld in het koninklijk besluit van 3 februari 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 03/02/2014 pub. 11/03/2014 numac 2014024064 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht type koninklijk besluit prom. 03/02/2014 pub. 22/09/2017 numac 2017031202 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot aanwijzing van de dierenziekten die vallen onder de toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987 en tot regeling van de aangifteplicht, bij minstens een significant deel van de zoogkoeienstapel van de veehouder;6° onteigening van minstens een significant deel van de exploitatie die tot veehouderij dient. Als een veehouder zich beroept op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden voor beide referentiejaren, kan hij een aanvraag voor extra premierechten indienen conform artikel 5, § 2, van dit besluit.
Art. 4.§ 1. Als een veehouder een exploitatie, inclusief veebeslag met zoogkoeien waarvoor een individuele referentie bestaat, heeft overgenomen na de referentiejaren, wordt de individuele referentie van de overlater bij de individuele referentie van de overnemer gevoegd als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1° zowel de overnemer als de overlater beschikten vóór de overname elk afzonderlijk over een individuele referentie van ten minste twintig;2° alle dieren van het veebeslag van de overlater zijn na overname mee overgegaan naar het veebeslag van de overnemer;3° de overlater is na de overname niet meer actief in de rundveehouderij;4° de overlater en de overnemer geven bij de melding, vermeld in paragraaf 3, aan dat de referenties samengevoegd mogen worden. § 2. Bij een overname na de referentiejaren van een exploitatie, inclusief veebeslag met zoogkoeien waarvoor een individuele referentie bestaat, waarbij de overnemer vóór de overname nog niet beschikte over een individuele referentie, gaat de individuele referentie van de overlater over op de overnemer op voorwaarde dat: 1° de overlater na de overname niet meer actief is in de rundveehouderij;2° de overlater zich bij de melding, vermeld in paragraaf 3, akkoord verklaart met de overdracht van de individuele referentie. Als bij de overname van de individuele referentie conform het eerste lid, de individuele referentie van de overlater ten minste veertien en ten hoogste negentien bedraagt, kan de overnemer na overname van die individuele referentie een beroep doen op premierechten uit de zoogkoeienreserve conform artikel 5. Als de individuele referentie bij de overlater kleiner is dan veertien, is geen overdracht mogelijk, tenzij de overnemer na overname in aanmerking komt voor de toekenning van extra premierechten uit de zoogkoeienreserve, conform artikel 5, § 1, 2°. § 3. Een overname van een exploitatie die gepaard gaat met overdracht van de individuele referentie van de overlater wordt schriftelijk gemeld aan de bevoegde entiteit, waarbij de overnemer en de overlater de overname uitdrukkelijk bevestigen en zich akkoord verklaren met de overdracht van de individuele referentie van de overlater aan de overnemer.
Art. 5.§ 1. Ter uitvoering van artikel 47, vierde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 worden extra premierechten toegekend aan: 1° jonge veehouders met een individuele referentie op basis van hun referentiejaren van minstens vijf.Zij ontvangen vijftien extra premierechten; 2° jonge veehouders die na 1 januari 2014 maar uiterlijk op 1 januari 2015 zijn gestart.Zij ontvangen vijftien extra premierechten op voorwaarde dat ze beschikken over een individuele referentie van minstens vijf die ze samen met een exploitatie en een veebeslag hebben overgenomen; 3° andere veehouders dan die, vermeld in punt 1°, waarvan de individuele referentie minder dan twintig maar minstens veertien bedraagt, als zij in 2014 over een veebeslag beschikten van minstens twintig zoogkoeien conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit.Zij ontvangen twintig premierechten; 4° andere veehouders dan die, vermeld in punt 2°, die na 1 januari 2014 maar uiterlijk op 1 januari 2015 voor het eerst als landbouwer zijn gestart en een veebeslag hebben geactiveerd dat in die periode ten minste twintig kalvingen van zoogkoeien die voldoen aan de definitie, vermeld in artikel 43, 3°, van het besluit van 24 oktober 2014, heeft gerealiseerd conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit. Zij ontvangen twintig premierechten; 5° veehouders die zich beroepen op overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als vermeld in artikel 3, § 2, van dit besluit, die voor beide jaren van de referentieperiode van toepassing zijn.Zij kunnen premierechten ontvangen op basis van het referentiejaar 2011 of 2014; 6° veehouders die in de periode van 2 januari 2009 tot 31 juni 2014 op hun bedrijf een investering hebben gerealiseerd voor de bouw of inrichting van een rundveestal en daarvoor een geldige aanvraag tot steun van het VLIF hebben ingediend.Zij kunnen extra premierechten verkrijgen. Die premierechten worden berekend op basis van het verschil tussen hun individuele referentie en het aantal zoogkoeien dat in 2014 op hun bedrijf aanwezig was conform de berekeningswijze voor het bepalen van de individuele referentie, vermeld in artikel 2 van dit besluit. § 2. De extra premierechten aan de jonge veehouders conform paragraaf 1, 1° en 2°, worden ambtshalve toegekend.
Om extra premierechten conform paragraaf 1, 3°, 5° of 6°, toegekend te krijgen, dient de veehouder in kwestie uiterlijk op 31 oktober 2014 met een brief of e-mail een aanvraag in bij de bevoegde entiteit.
Om extra premierechten toegekend te krijgen conform paragraaf 1, 4°, dient de veehouder in kwestie uiterlijk op 1 december 2014 een aanvraag in bij de bevoegde entiteit.
Art. 6.Op basis van de individuele referentie die berekend is conform artikel 2, 3 en 4 en in voorkomend geval na de toekenning van extra premierechten conform artikel 5, § 1, wordt bij de start van de campagne 2015 voor elke veehouder het voorlopige individuele maximum vastgesteld en aan de veehouder bekendgemaakt.
Als door een vermindering conform artikel 47, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 het aan de veehouder toegewezen voorlopige individuele maximum zou dalen tot onder het minimumaantal, vermeld in artikel 49 van het voormelde besluit, krijgt die veehouder toch dat minimumaantal toegewezen.
De veehouder aan wie een voorlopig individueel maximum is meegedeeld conform het eerste lid, bevestigt uiterlijk op 15 december 2014 via het e-loket dat hij de toekenning ervan aanvaardt en dat hij deelneemt aan de premieregeling. Zonder de aangifte van de bevestiging wordt het individuele maximum niet omgezet in een definitief individueel maximum en kan de veehouder niet deelnemen aan de premieregeling. Op die aangifte is artikel 13, lid 1, van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014, van overeenkomstige toepassing.
Voor veehouders bij wie de vaststelling van de individuele referentie conform artikel 4 van dit besluit, of de toewijzing van extra premierechten overeenkomstig artikel 5, § 1, van dit besluit, gebaseerd moet worden op het jaar 2014, wordt het individuele maximum tegen begin maart 2015 vastgesteld en aan de veehouder bekendgemaakt.
Art. 7.Met ingang van de campagne 2016 worden de beschikbare premierechten in de zoogkoeienreserve bij voorrang toegekend aan jonge veehouders die daarvoor een aanvraag indienen.
Na toepassing van het eerste lid worden de beschikbare premierechten in de zoogkoeienreserve toegekend aan andere veehouders die als landbouwer zijn gestart en een veebeslag hebben geactiveerd.
Art. 8.§ 1. Het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten in het individuele maximum, vermeld in artikel 48, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014, wordt vastgesteld op 70%. § 2. Een veehouder die geen jonge veehouder is en die zijn premierechten benut beneden het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten, vermeld in paragraaf 1, verliest vanaf de volgende campagne het aantal premierechten dat berekend wordt conform het tweede lid, tenzij de veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal premierechten dat de veehouder in kwestie verliest, berekend door het verschil tussen het minimumpercentage, vermeld in paragraaf 1, en het reële benuttingspercentage in het kalenderjaar in kwestie te berekenen, en vervolgens het bekomen percentage toe te passen op het individuele maximum van de veehouder in kwestie. § 3. Een jonge veehouder die zijn premierechten gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren benut beneden het minimumpercentage voor het gebruik van de premierechten, vermeld in paragraaf 1, verliest na het tweede opeenvolgende kalenderjaar benutting onder het minimumpercentage, vanaf de volgende campagne het aantal premierechten dat berekend wordt conform het tweede lid, tenzij de jonge veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting in ten minste één van beide kalenderjaren.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal premierechten dat de jonge veehouder in kwestie verliest, berekend door het verschil tussen het minimumpercentage, vermeld in paragraaf 1, en het reële benuttingspercentage in het tweede opeenvolgende kalenderjaar van onderbenutting te berekenen, en vervolgens het bekomen percentage toe te passen op het individuele maximum van de jonge veehouder in kwestie. § 4. Als een veehouder die geen jonge veehouder is, tijdens een kalenderjaar minder dan 14 premierechten benut, vervallen al zijn premierechten aan de zoogkoeienreserve, met ingang van de campagne die volgt op het kalenderjaar van onderbenutting, tenzij de veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting.
Als een jonge veehouder tijdens een kalenderjaar gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren minder dan 14 premierechten benut, vervallen al zijn premierechten aan de zoogkoeienreserve, met ingang van de campagne die volgt op het tweede kalenderjaar van onderbenutting, tenzij de jonge veehouder in kwestie een geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden kan aantonen als oorzaak van de onderbenutting in ten minste één van beide kalenderjaren.
Art. 9.§ 1. Een veehouder kan zijn individuele maximum geheel of gedeeltelijk aan andere veehouders overdragen op voorwaarde dat hij zijn individuele maximum in een voorgaand kalenderjaar voor ten minste 70% heeft gebruikt. Een overdracht is evenwel altijd mogelijk als dat samen met een volledige bedrijfsovername gebeurt. § 2. Een veehouder mag geen premierechten overdragen als hij: 1° voor dezelfde campagne al premierechten van een andere veehouder heeft overgenomen;2° in ten minste een van de drie voorafgaande campagnes premierechten heeft ontvangen uit de zoogkoeienreserve. § 3. Ter uitvoering van artikel 48, derde lid, van het besluit van 24 oktober 2014 wordt het percentage van de over te dragen premierechten dat afgenomen wordt voor de zoogkoeienreserve, vastgesteld op 0%.
Als bij een volledige bedrijfsoverdracht het individuele maximum mee overgenomen wordt, wordt de afhouding voor de zoogkoeienreserve op het aantal overgenomen premierechten zoals bepaald in het eerste lid, niet toegepast.
Als de overlater op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie ouder is dan 65 jaar, bedraagt de afhouding voor de zoogkoeienreserve 100%, behalve als het om een volledige bedrijfsovername gaat door een bloed- of aanverwant tot in de derde graad. § 4. De aanmelding van overdracht van premierechten wordt tussen 1 november en 30 november van het jaar dat aan het kalenderjaar in kwestie voorafgaat, via het e-loket ingediend. Bij een volledige bedrijfsovername kunnen de premierechten het hele kalenderjaar worden overgedragen.
Art. 10.§ 1. De premie wordt alleen toegekend aan gespecialiseerde veehouders die op 1 januari van het kalenderjaar in kwestie een exploitatie uitbaten. § 2. Om de premie te krijgen dient de veehouder een deelnameverklaring in via het e-loket Landbouw en Visserij in de periode van 1 tot en met 15 december die voorafgaat aan het kalenderjaar in kwestie. Op die deelnameverklaring is artikel 13, lid 1, van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van overeenkomstige toepassing.
In de deelnameverklaring wordt de plaats vermeld waar de runderen worden aangehouden.
Als runderen van verschillende veehouders behoren tot een gemeenschappelijk veebeslag, wordt de premie alleen toegekend als voor elk rund van de veehouder vóór de deelnameverklaring wordt ingediend, in Sanitel de relatie tussen rund en de exploitatie is geregistreerd en als die relatie op permanente en correcte wijze wordt geactualiseerd.
Art. 11.§ 1. Met toepassing van artikel 44 van het besluit van 24 oktober 2014 komen alleen zoogkoeien als vermeld in artikel 43, 3°, van het voormelde besluit, in aanmerking voor de premie als ze voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° ze zijn in Sanitel geregistreerd als een vleesrastype;2° ze behoren niet tot de rassen, vermeld in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.Als ze verkregen zijn door een kruising met één of meer rassen als vermeld in de voormelde bijlage, moeten die zoogkoeien nog voor meer dan de helft behoren tot een vleesras dat niet voorkomt op lijst, vermeld in de voormelde bijlage; 3° ze hebben in het kalenderjaar op het bedrijf ten minste één kalf van het vleestype voortgebracht. § 2. Als meer dan 10% van de zoogkoeien die conform paragraaf 1 voor de premie in aanmerking komen, minder dan acht maanden vóór de kalving, vermeld in paragraaf 1, 3°, permanent aanwezig waren op het bedrijf, wordt het aantal premiegerechtigde zoogkoeien teruggebracht tot het aantal dat wel aan de voorwaarden voldoet.
Als minder dan 30% van de kalveren van het vleestype, vermeld in paragraaf 1, 3°, meer dan 3 maanden na de geboorte op het bedrijf werd aangehouden, wordt het totale premiebedrag proportioneel verminderd.
De vermindering wordt toegepast op basis van de verhouding tussen het reële percentage en het minimum van 30%. § 3. Het aantal zoogkoeien dat boven het individuele maximum aanwezig is op het bedrijf, wordt niet beschouwd als zoogkoeien die voor de premie in aanmerking komen. § 4. De zoogkoeien en kalveren die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, moeten geïdentificeerd en geregistreerd zijn in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 23 maart 2011Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/2011 pub. 15/04/2011 numac 2011018125 bron federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen Koninklijk besluit tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen sluiten tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen.
Als een kalving niet tijdig wordt gemeld aan Sanitel, wordt geen premie toegekend voor de zoogkoe in kwestie die gekalfd heeft. In dat geval is artikel 31 van gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 evenwel niet van toepassing.
Art. 12.De bevoegde entiteit is belast met: 1° de berekening en de toewijzing van de individuele referenties conform artikel 2, 3 en 4;2° de toewijzing van de premierechten uit de zoogkoeienreserve conform artikel 5 en 7;3° de toewijzing van het individuele maximum conform artikel 6;4° de behandeling van de aanvragen van overdracht van premierechten en de opvolging van de benuttingsgraad conform artikel 9;5° de behandeling van de deelnameverklaringen, vermeld in artikel 10;6° het toezicht op de voorwaarden, vermeld in artikel 11. De bevoegde entiteit beslist over toekenning en uitbetaling van de premie.
Op straffe van onontvankelijkheid wordt een bezwaar tegen een beslissing van de bevoegde entiteit met een aangetekende brief ingediend bij de bevoegde entiteit binnen één maand die volgt op de mededeling van die beslissing.
Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2014.
Brussel, 15 juni 2015.
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE
Bijlage Lijst van de runderrassen, vermeld in artikel 11, § 1 1° Zwartbont, Holstein, Holstein-Friesian Zwartbont, Fries-Hollands vee en afgeleide nationale rasbenamingen;2° Roodbont, met uitzondering van Verbeterd Roodbont, Red Holstein, Holstein-Friesian Roodbont, Fries Roodbont, Maas Rijn en IJsselvee (MRIJ), Ayrshire, Kempens (Kempisch) Roodbont en afgeleide nationale rasbenamingen;3° Oost-Vlaams Witrood;4° Angler Rotvieh (Duits Rood), Rod dansk mjlkerace (RDM, Deens Rood);5° West-Vlaams Rood, met uitzondering van West-Vlaams Rood van het vleestype;6° Fleckvieh;7° Simmental;8° Montbéliarde;9° Gelbvieh;10° Braunvieh, Brown Swiss;11° Pinzgauer;12° Groninger Blaarkop;13° Lakenvelder;14° Brandrode rund;15° Normande;16° Vosgienne;17° Abondance;18° Tarentaise;19° Salers;20° Dairy Shorthorn;21° Guernsey;22° Jersey;23° Valdostana;24° Galloway;25° Schotse Hooglander (Highlander);26° Heckrund;27° Kerry, Dexter;28° Wagyu. Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 15 juni 2015 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wat betreft de regels voor de premie voor het behoud van de gespecialiseerde zoogkoeienhouderij.
Brussel, 15 juni 2015.
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, J. SCHAUVLIEGE