gepubliceerd op 02 februari 2004
Ministerieel besluit tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën
15 JANUARI 2004. - Ministerieel besluit tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën
De Minister van Volksgezondheid, Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990, 20 juli 1991, 6 augustus 1993, 21 december 1994, 20 december 1995, 23 maart 1998, 5 februari 1999 en 28 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 maart 1997 houdende organisatie van het epidemiologisch toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij herkauwers, inzonderheid op artikel 10, 3°, gewijzigd bij koninklijke besluiten van 19 juli 2001 en 14 januari 2004;
Gelet op de Verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, gewijzigd bij de Verordeningen (EG) Nr. 1248/2001 van 22 juni 2001, (EG) Nr. 1326/2001 van 29 juni 2001, (EG) Nr. 270/2002 van 14 februari 2002, (EG) Nr. 1494/2002 van 21 augustus 2002, (EG) Nr. 260/2003 van 12 februari 2003, (EG) Nr. 650/2003 van 10 april 2003, (EG) Nr. 1128/2003 van 16 juni 2003, (EG) Nr. 1053/2003 van 19 juni 2003, (EG) Nr. 1139/2003 van 27 juni 2003, (EG) Nr. 1234/2003 van 10 juli 2003, (EG) Nr. 1809/2003 van 15 oktober 2003 en (EG) Nr. 1915/2003 van 30 oktober 2003;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het nodig is om onmiddellijk uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen voor de bepalingen uit het subsidiariteitprincipe in de bijlage VII van de Verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, Besluit :
Artikel 1.§ 1. In geval van bevestiging van boviene spongiforme encefalopathie bij een rund, worden gedood en vernietigd : 1° de nakomelingen van een vrouwelijk dier waarbij de ziekte bevestigd is;2° de dieren van de cohorte van het dier waarbij de ziekte bevestigd is. § 2. Indien de epidemiologische situatie en de traceerbaarheid van de dieren aanwezig in de betrokken bedrijven dit vereisen, kan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, hierna genoemd het Agentschap, beslissen om alle andere herkauwers dan deze bedoeld in § 1, van de beslagen waar het aangetaste dier is geboren of op een willekeurig moment heeft verbleven, te doden of te vernietigen. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op beslagen : 1° waarin het aangetaste dier slechts gedurende de laatste 12 maanden van zijn/haar leven heeft verbleven;2° die volledig werden vervangen sinds de periode van de potentiële besmetting, voor zover dat het epidemiologisch onderzoek aantoont dat het huidige koppel geen enkele genetische link noch voedsel-verband heeft met het aangetaste dier. § 4. Het Agentschap kan toestemming geven om het doden en vernietigen van de dieren bedoeld in § 1, 2°, uit te stellen tot het eind van hun productieve leven, mits het stieren betreft die voortdurend in een spermacentrum ondergebracht zijn en gewaarborgd kan worden dat zij volledig vernietigd worden, nadat zij zijn gestorven.
Art. 2.§ 1. In geval van bevestiging van overdraagbare spongiforme encefalopathie bij een schaap of een geit, voor zover kan worden nagetrokken, worden gedood en vernietigd : 1° voor zover nagetrokken kan worden, de ouderdieren en, in het geval van vrouwelijke dieren, alle embryo's, eicellen en de laatste nakomelingen van het vrouwelijke dier waarbij de ziekte is bevestigd;2° alle andere schapen en geiten op het bedrijf van het dier waarbij de ziekte is bevestigd. § 2. Op vraag van de houder en met inachtneming van de voorwaarden bepaald door de Verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees parlement en de raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalophatieën, kan afgeweken worden van de bepalingen in § 1 voor : 1° fokrammen met genotype ARR/ARR;2° fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel;3° schapen met ten minste één ARR-allel die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn. § 3. Indien het besmet dier is binnengebracht vanuit een ander bedrijf dan dit bedoeld in § 1, 2°, kan het Agentschap, aan de hand van de voorgeschiedenis van het geval, uitroeiingsmaatregelen toepassen op het bedrijf van oorsprong en al dan niet op het bedrijf waar de besmetting bevestigd werd. In geval van gemeenschappelijke weiden die door meer dan één koppel worden gebruikt, kunnen deze maatregelen na een gemotiveerde afweging van alle epidemiologische factoren op één enkel koppel toegepast worden. § 4. Indien het moeilijk is om nieuwe schapen te vinden waarvan het genotype bekend is, kan het Agentschap, tot uiterlijk 1 januari 2006, toe staan dat niet-drachtige ooilammeren van een onbekend genotype worden toegelaten voor het herbevolken van bedrijven die aan de in §§ 1 en 2 bedoelde uitroeiingsmaatregelen werden onderworpen. § 5. Wanneer de frequentie van voorkomen van het ARR-allel binnen het ras of op het bedrijf klein is, of wanneer het nodig geacht wordt om inteelt te voorkomen, kan het Agentschap : 1° de vernietiging van de in §§ 1 en 2 bedoelde dieren maximaal 3 jaar opschorten;2° in de bedrijven waar de in §§ 1 en 2 bedoelde uitroeiingsmaatregelen zijn uitgevoerd, toestaan dat andere schapen worden binnengebracht dan deze in punt 3 van de bijlage VII van de voornoemde Verordening (EG) Nr.999/2001 van 22 mei 2001, mits zij geen VRQ-allel hebben.
Art. 3.In geval van bevestiging van boviene spongiforme encefalopathie bij een schaap of geit, worden alle dieren, embryo's, eicellen gedood of vernietigd die in het kader van het in punt 1, b), tweede tot vijfde streepje, van de bijlage VII van de voornoemde Verordening (EG) Nr. 999/2001 van 22 mei 2001 bedoelde onderzoek zijn geïdentificeerd.
Art. 4.De genotypen bedoeld in onderhavig besluit worden geïdentificeerd volgens de modaliteiten vastgesteld door het Agentschap en in de door het Agentschap erkende laboratoria.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 15 januari 2004.
R. DEMOTTE