gepubliceerd op 26 maart 2009
Ministerieel besluit tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën
13 MAART 2009. - Ministerieel besluit tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën
De Minister van Landbouw, Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, artikelen 8, eerste lid, 1° en 3°, en 9, 2° et 3°;
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikelen 4, §§ 1 tot 3, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003, en 5, 13°, vervangen bij de wet van 22 december 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 maart 1997 houdende organisatie van het epidemiologisch toezicht op overdraagbare spongiforme encefalopathieën bij herkauwers, inzonderheid op artikel 10, 3°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 januari 2004;
Gelet op het ministerieel besluit van 15 januari 2004 tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 6 september 2004;
Overwegende verordening (EG) Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, inzonderheid artikel 13, gewijzigd bij verordening (EG) Nr. 1923/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, en bijlage VII, vervangen bij verordening (EG) Nr. 727/2007 van 26 juni 2007 en gewijzigd bij verordening nr. 1428/2007 van de Commissie van 4 december 2007;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid op 24 augustus 2007;
Gelet op de adviezen 44.058/3 en 44/633/3 van de Raad van State, gegeven op 12 februari 2008 en 17 juni 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Resistent genotype » : « genotype bestaande uit ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel »;2° « Koppel » : « geheel van schapen behorend tot eenzelfde beslag, maar die fysiek gescheiden gehouden worden van de rest van het beslag op zodanige wijze dat besmetting via direct of indirect contact tussen dit geheel van schapen en de rest van het beslag uitgesloten is »;3° « Agentschap » : « het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen ».
Art. 2.§ 1. In geval van bevestiging van boviene spongiforme encefalopathie bij een rund, worden gedood en vernietigd : 1° in aanvulling bij punt 2.1 van bijlage VII bij verordening Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, de nakomelingen van een vrouwelijk dier waarbij de ziekte bevestigd is; 2° de dieren van de cohort van het dier waarbij de ziekte bevestigd is. § 2. In aanvulling bij punt 2.1 van bijlage VII bij verordening Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, indien de epidemiologische situatie en de traceerbaarheid van de dieren aanwezig in de betrokken bedrijven dit vereisen, worden alle andere herkauwers dan deze bedoeld in § 1, van de veebeslagen waar het aangetaste dier is geboren of op een willekeurig moment heeft verbleven, gedood en vernietigd. § 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op veebeslagen : 1° waarin het aangetaste dier slechts gedurende de laatste twaalf maanden van zijn leven heeft verbleven;2° die volledig werden vervangen sinds de periode van de potentiële besmetting, voor zover dat het epidemiologisch onderzoek aantoont dat het huidige veebeslag geen enkele genetische link noch voedselverband meer heeft met het aangetaste dier. § 4. Overeenkomstig de mogelijkheid geboden door punt 2.1, tweede streepje van bijlage VII bij verordening Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën, het doden en vernietigen van de dieren bedoeld in § 1, 2°, wordt uitgesteld tot het eind van hun productieve leven, mits het stieren betreft die voortdurend in een spermacentrum ondergebracht zijn en mits gewaarborgd kan worden dat zij volledig vernietigd worden, nadat zij zijn gestorven.
Art. 3.§ 1. In geval van bevestiging van een overdraagbare spongiforme encefalopathie, anders dan boviene spongiforme encefalopathie, bij een schaap of een geit, worden gedood en vernietigd : 1° voor zover nagetrokken kan worden, de ouderdieren en, in het geval van vrouwelijke dieren, alle embryo's, eicellen en de laatste nakomelingen van het vrouwelijke dier waarbij de ziekte is bevestigd;2° alle andere schapen en geiten aanwezig op het bedrijf waartoe het dier waarbij de ziekte is bevestigd behoort. § 2. Op vraag van de verantwoordelijke en onverminderd voornoemde Verordening (EG) Nr. 999/2001 van 22 mei 2001, zijn de bepalingen in § 1 niet van toepassing : 1° voor volgende schapen, tenzij het gaat om klassieke scrapie bevestigd bij een schaap met resistent genotype : a) fokrammen met genotype ARR/ARR;b) fokooien met ten minste één ARR-allel en geen VRQ-allel en, in geval deze fokooien drachtig zijn op het ogenblik van het onderzoek, de daaruit geboren lammeren die dezelfde genotypische karakteristieken vertonen;c) schapen met ten minste één ARR-allel die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn;2° voor schapen en geiten jonger dan drie maanden die uitsluitend voor de slacht bestemd zijn;3° voor alle schapen en geiten aanwezig op het bedrijf waartoe het dier waarbij de ziekte is bevestigd behoort in geval van bevestiging van een atypische scrapie bij een schaap of een geit. § 3. Op de bedrijven waar een afwijking op de uitroeiingsmaatregelen is toegestaan overeenkomstig § 2, 3°, zijn tijdens een periode van twee jaar volgend op de laatste bevestiging van een OSE volgende voorwaarden van toepassing : 1° alle schapen en geiten zijn geïdentificeerd;2° op het bedrijf vindt verscherpt toezicht op OSE plaats, met inbegrip van een OSE-analyse op alle schapen en geiten ouder dan achttien maanden of waarbij meer dan twee van de blijvende snijtanden door het tandvlees zijn gebroken, en die ofwel geslacht worden voor menselijke consumptie aan het einde van hun productieve leven ofwel gestorven of gedood zijn op het bedrijf en die niet in het kader van een dierziekte-uitroeiingscampagne zijn gedood;3° schapen en geiten mogen het bedrijf alleen verlaten als zij direct voor menselijke consumptie worden geslacht of worden vernietigd. Evenwel, in afwijking hiervan mogen schapen- en geitenlammeren eenmaal naar een ander bedrijf worden vervoerd uitsluitend om te worden afgemest alvorens zij worden geslacht, op voorwaarde dat de toestemming van het Agentschap verkregen werd, dat op het bedrijf van bestemming alleen schapen of geiten aanwezig zijn die worden afgemest alvorens te worden geslacht en dat het geen levende schapen of geiten naar andere bedrijven verzendt, behalve om direct te worden geslacht; 4° van op het bedrijf is het verboden eicellen en embryo's van schapen en geiten te verzenden naar andere bedrijven of naar andere lidstaten, of uit te voeren;5° van op het bedrijf is het verboden levende schapen en geiten te verzenden naar andere lidstaten of uit te voeren. § 4. Het vervoer van schapen en geiten bedoeld in § 3 naar een slachthuis of naar een destructiebedrijf, waar zij in het kader van het verscherpt toezicht op OSE aan een OSE-analyse moeten worden onderworpen, is alleen toegelaten wanneer de dieren vergezeld worden van een vervoersdocument dat werd afgeleverd door de inspecteur-dierenarts of zijn afgevaardigde. § 5. Indien het besmet dier is binnengebracht vanuit een ander bedrijf dan dit bedoeld in § 1, 2°, worden, aan de hand van de voorgeschiedenis van het geval, uitroeiingsmaatregelen toegepast op het bedrijf van oorsprong, naast of in de plaats van op het bedrijf waar de besmetting bevestigd werd. In geval van gemeenschappelijke weiden die door meer dan één koppel worden gebruikt, kunnen deze maatregelen na een gemotiveerde afweging van alle epidemiologische factoren beperkt worden tot één enkel koppel.
In geval meer dan één koppel op hetzelfde bedrijf gehouden wordt, worden deze maatregelen beperkt tot het koppel waarin de scrapie bevestigd werd.
Art. 4.Ter uitvoering van punt 3.3, b), tweede streepje, en d), van bijlage VII van verordening Nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor het vervoer van dieren van op de bedrijven waar overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, §§ 1 en 2, is vernietigd, gelden volgende voorwaarden : 1° schapen- en geitenlammeren mogen eenmaal naar een ander bedrijf worden vervoerd uitsluitend om te worden afgemest alvorens zij worden geslacht, op voorwaarde dat de toestemming van het Agentschap verkregen werd, dat op het bedrijf van bestemming alleen schapen of geiten aanwezig zijn die worden afgemest alvorens te worden geslacht en dat het geen levende schapen of geiten naar andere bedrijven verzendt, behalve om direct te worden geslacht;2° schapen en geiten van minder dan drie maanden oud mogen het bedrijf verlaten als zij direct voor menselijke consumptie worden geslacht;
Art. 5.De genotypen bedoeld in onderhavig besluit worden geïdentificeerd in de door het Agentschap erkende laboratoria.
Art. 6.Het ministerieel besluit van 15 januari 2004 tot vaststelling van bepaalde maatregelen ter uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 6 september 2004, wordt opgeheven.
Brussel, 13 maart 2009.
S. LARUELLE