gepubliceerd op 11 oktober 2004
Ministerieel besluit betreffende de veiligheidsdienst van de spoorwegen
14 SEPTEMBER 2004. - Ministerieel besluit betreffende de veiligheidsdienst van de spoorwegen
De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Gelet op de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, inzonderheid op artikel 22, derde lid, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht, inzonderheid op artikel 2, eerste en laatste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 juli 2003 en bij het koninklijk besluit van 1 september 2004;
Gelet op het advies van de Minister van Justitie en De Minister van Binnenlandse Zaken;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat het aantal gevallen van fysiek geweld op het personeel van de NMBS in 2003 met 112 % gestegen is, en dat de cijfers van 2004 ook zeer zorgwekkend zijn (+ 30 % in de eerste drie maanden);
Gelet op het feit dat de Ministerraad op 30 april 2004 een principiële beslissing genomen heeft om een oplossing te geven aan de evolutie van de criminaliteit bij de spoorwegen op van basis van nota's die op 30 maart en 30 april 2004 werden neergelegd;
Gelet op het feit dat ingevolge de beslissing van de Ministerraad van 30 april 2004 twee maatregelen dringend geïmplementeerd moeten worden, namelijk : - de toelating geven voor het gebruik van verdedigingsmiddelen; - controles door beëdigde agenten toe te laten op de perrons door de aanpassing van het koninklijk besluit van 4 april 1895 houdende voorschriften betreffende de maatregelen na te komen voor het reizigersvervoer over Staatsspoorwegen en over de vergunde spoorwegen;
Gelet op het feit dat de zeer ernstige evenementen van deze laatste maanden en de ongerustheid van het personeel van de spoorwegen een spoedige behandeling van dit dossier eisen;
Gelet op het advies n° 37.640/2/V van de Raad van State, gegeven op 2 september 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit : HOOFDSTUK I. - Opleiding
Artikel 1.De opleiding bedoeld bij artikel 2, lid 7, van het koninklijk besluit van 26 juni 2002 betreffende het voor handen hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht zal minimum samengesteld worden uit de volgende cyclussen : - een cyclus over de algemene kennis in verband met de algemene werking van de NMBS; - een cyclus over de organisatie en het functioneren van de veiligheidsdienst van de spoorwegen, van de bewakingsdienst van de NMBS, de kennis van de wetten en de spoorwegreglementering eigen aan de « politie » der spoorwegen en de praktische toepassing ervan; - een cyclus over de bevoegdheden van de veiligheidsdienst van de spoorwegen inzake gerechtelijke politie, waaronder een opleiding over het opstellen van de processen-verbaal en een psychotechnische opleiding voor het beheer van de conflicten met een assertieve benadering; - een cyclus over de praktische opleiding voor het gebruik van handboeien en de uitschakelende spuitbus, gegeven door een erkende politieschool. HOOFDSTUK II. - Uitrusting
Art. 2.Tot de uitrusting van de leden van de veiligheidsdienst van de spoorwegen behoort : - een paar handboeien en hun houder; - een spuitbus van klein vermogen met een niet-gasvormig neutraliserend product dat geen blijvende lichamelijke of materiële schade veroorzaakt, en zijn houder.
Deze uitrusting mag uitsluitend bestaan uit elementen die eveneens worden gebruikt door politiediensten en die dagelijks aan elk lid van de veiligheidsdienst van de spoorwegen ter beschikking worden gesteld door zijn hiërarchische overste, of zijn afgevaardigde.
Art. 3.Elk lid van de veiligheidsdienst van de spoorwegen is verantwoordelijk voor de hem op grond van artikel 2 toevertrouwde uitrusting.
Deze uitrusting mag uitsluitend worden gedragen tijdens de effectieve uitoefening van de dienst.
Na elke dienstprestatie geeft hij deze uitrusting in bewaring aan zijn hiërarchische overste, die ze slotvast opbergt, of aan zijn afgevaardigde.
Art. 4.Het gebruik van de in artikel 2 bedoelde uitrusting is enkel toegelaten in de gevallen bedoeld bij de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek.
Art. 5.Het gebruik van de in artikel 2 beschreven spuitbus is verboden in de zitafdelingen gedurende de ganse tijd dat de trein effectief voor het vervoer van reizigers is ingezet.
Art. 6.Elk lid van de veiligheidsdienst die effectief gebruik maakt van de in artikel 2 bedoelde uitrusting : - maakt hiervan melding in het door hem op te stellen verslag dat onverwijld wordt overgemaakt aan de politiedienst die onmiddellijk wordt bijgeroepen met het oog op de overdracht van de persoon tegenover wie de in artikel 2 bedoelde uitrusting werd gebruikt; in afwachting worden de nodige maatregelen getroffen om deze personen te onttrekken aan het zicht van derden en medische bijstand te verschaffen in het geval van het gebruik van de spuitbus; - overhandigt binnen een termijn van 3 dagen een omstandig verslag aan zijn hiërarchische overste, waaraan een kopie is gehecht van de verklaring die hij heeft afgelegd aan de opgeroepen politiedienst.
Art. 7.Bij definitieve buitendienststelling van de in artikel 2 bedoelde uitrusting, draagt het hoofd van de veiligheidsdienst van de spoorwegen de eigendom ervan over aan een erkend wapenhandelaar.
Art. 8.De leden van de voorvermelde veiligheidsdienst kunnen hun taken uitoefenen met honden die met succes een erkende anti-agressie- en sociabiliteitstest hebben ondergaan.
Art. 9.Elk jaar maakt het hoofd van de veiligheidsdienst van de spoorwegen een omstandig verslag over aan de Minister bevoegd voor de Overheidsbedrijven alsmede aan de Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken omtrent de onderscheiden gevallen waarin de in artikel 2 beschreven uitrusting effectief werd aangewend door een lid van de veiligheidsdienst in de uitoefening van zijn taak.
Brussel, 14 september 2004.
J. VANDE LANOTTE