gepubliceerd op 19 september 2006
Ministerieel besluit tot bepaling van de minimaal te verstrekken nazorg in geval van gebruik van een spuitbus zoals bedoeld in artikel 13.5 van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
31 AUGUSTUS 2006. - Ministerieel besluit tot bepaling van de minimaal te verstrekken nazorg in geval van gebruik van een spuitbus zoals bedoeld in artikel 13.5 van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid
De Minister van Binnenlandse zaken, Gelet op de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, zoals gewijzigd door de wetten van 18 juli 1997, 9 juni 1999, 10 juni 2001, 25 april 2004, 7 mei 2004, 27 december 2004, 2 september 2005 en 8 juni 2006, inzonderheid op artikel 13.5;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2006 tot regeling van het model, de inhoud, de wijze van dragen en het gebruik van spuitbussen en handboeien door de leden van de veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen, inzonderheid op artikel 12;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, § 1, 2°, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd is door het feit dat de wetgever voorzien heeft in de mogelijkheid tot het oprichten van specifieke veiligheidsdiensten bij de openbare vervoersmaatschappijen om zo snel mogelijk het hoofd te kunnen bieden aan de geweldplegingen ten aanzien van het personeel en de reizigers van de openbare vervoersmaatschappijen. Het is de uitdrukkelijke wil van de wetgever om deze diensten snel op een wettelijke wijze te kunnen organiseren;
Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid tevens gemotiveerd is door het feit dat de veiligheidsdienst bij de NMBS-holding NV, zoals bedoeld in artikel 13.3 van de wet, is opgestart en door het feit dat het ministerieel besluit van 14 september 2004 betreffende de veiligheidsdienst van de spoorwegen de agenten die deel uitmaken van de veiligheidsdienst, heeft gemachtigd om spuitbussen te dragen. Dat de programmawet van 27 december 2004 deze mogelijkheid uitbreidt tot alle veiligheidsdiensten van openbare vervoersmaatschappijen;
Dat om medische redenen het strikt noodzakelijk is dat bepaalde voorzorgsmaatregelen worden genomen ten aanzien van personen die bespoten werden. Een dringende regulering is noodzakelijk om te vermijden dat personen zonder de noodzakelijke zorg zouden worden bespoten;
Dat de ministerraad van 13 januari 2006 de Raad van State verzocht om advies te geven binnen een termijn van een maand over het ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van het model, de inhoud, de wijze van dragen en het gebruik van spuitbussen en handboeien door de leden van de veiligheidsdiensten van de openbare vervoersmaatschappijen;
Dat op grond van deze regelgeving agenten van veiligheidsdiensten bij openbare vervoersmaatschappijen gemachtigd zijn spuitbussen te dragen en te gebruiken;
Gelet op het advies 40.787/2 van de Raad van State, van 4 juli 2006.
Besluit :
Artikel 1.In het geval een persoon bespoten werd, moet deze onmiddellijk worden verzorgd.
Deze verzorging vangt aan onmiddellijk nadat de betrokkene onder controle is en wordt als volgt uitgevoerd : a) de betrokkene, die doorgaans geen of een beperkt gezichtsvermogen heeft, wordt constant begeleid, verbaal gerustgesteld en er wordt hem gewezen op het tijdelijk effect;hij wordt aangemaand zich niet in de ogen te wrijven; b) de betrokkene wordt onmiddellijk in contact gebracht met frisse lucht en uit het directe zonlicht gebracht;c) hij dient zijn aangezicht voortdurend te kunnen spoelen met fris stromend water en wordt daarbij geholpen;d) indien de kledij doordrongen is, wordt hij, met respect voor de persoonlijke levenssfeer, in de gelegenheid gesteld zijn hele lichaam af te spoelen met stromend water en wordt hem vervangingskledij ter beschikking gesteld.De besmette kledij kan nadien opgehaald worden; e) indien de betrokkene drager is van contactlenzen wordt hij erop gewezen dat hij deze zelf moet wegnemen;hij wordt, indien noodzakelijk, hierbij geholpen door de veiligheidsagent die de oogleden opentrekt.
Art. 2.Het is verboden de betrokkene tijdens de besmettingsperiode te boeien, op de buik te leggen of op een dusdanige wijze fysiek vast te houden dat de ademhaling kan worden bemoeilijkt of beperkt. De buik en de borstkas worden alleszins altijd vrijgelaten zodanig dat de ademhaling niet wordt belemmerd.
Art. 3.De verzorging, bedoeld in dit artikel, wordt verstrekt tot op het ogenblik dat de betrokkene volledig normaal reageert, de ogen blijvend kan openhouden en zich normaal en onafhankelijk verplaatsen.
Brussel, 31 augustus 2006.
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL