Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 14 mei 2002
gepubliceerd op 31 mei 2002

Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2002014139
pub.
31/05/2002
prom.
14/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/14/2002014139/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MEI 2002. - Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald


De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 20 juli 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975, houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, inzonderheid op artikel 60.2.;

Gelet op het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 8 december 1977, 23 juni 1978, 14 december 1979, 25 november 1980, 11 april 1983, 1 juni 1984, 17 september 1988, 20 juli 1990, 1 februari 1991, 11 maart 1991, 27 juni 1991, 19 december 1991, 11 maart 1997, 16 juli 1997, 9 oktober 1998 en 17 oktober 2001;

Overwegende dat de Gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over de adviesaanvraag aan de Raad van State binnen een termijn die een maand niet overschrijdt;

Gelet op het advies 32.826/4 van de Raad van State, gegeven op 13 maart 2002 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, Besluit :

Artikel 1.In artikel 6.5. van het ministerieel besluit van 11 oktober 1976 waarbij de minimumafmetingen en de bijzondere plaatsingsvoorwaarden van de verkeerstekens worden bepaald, ingevoegd bij het besluit van 18 september 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het tweede lid van artikel 6.5.2. wordt vervangen als volgt : « Behalve voor de signalisatie van de schoolomgevingen zoals bepaald in artikel 2.37 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, mag deze signalisatie op andere wegen slechts uitzonderlijk aangebracht worden, rekening houdend met de drukte en de aard van het verkeer. » 2° Het derde lid van het artikel 6.5.3. wordt vervangen als volgt : « Er mag geen gebruik gemaakt worden van een signalisatie met zonale draagwijdte, behalve voor de signalisatie van de schoolomgevingen zoals bepaald in artikel 2.37 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer voor de verkeersborden F4a en F4b.

In dit geval : - wordt de signalisatie niet herhaald na elk kruispunt; - wordt de opheffing van de reglementering op het einde van de zone aangegeven. »

Art. 2.Artikel 9.9.1°, b) , van hetzelfde besluit gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 19 december 1991 en 9 oktober 1998, wordt aangevuld als volgt : « behalve wat betreft het gevaarsbord A23 wanneer het gevoegd is bij een verkeersbord F4a, gebeurlijk met veranderlijke informatie, conform het artikel 2.37 van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.

Wanneer de snelheidsbeperking is aangeduid door middel van signalisatie met veranderlijke informatie, mag ze slechts gebruikt worden tijdens de periodes van aankomst en vertrek van de kinderen aan de school.

Het mag niet bij het verkeersbord A23 worden geplaatst : - wanneer de snelheid reeds beperkt is tot ten minste 30 km per uur; - wanneer de maximum toegestane snelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km per uur. »

Art. 3.Artikel 11.4. van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « 11.4.4. De verkeersborden E9e en E9f mogen slechts geplaatst worden voor zover er op de verhoogde berm of het trottoir aan de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook voor de voetgangers blijft van ten minste 1,50 meter. »

Art. 4.Artikel 12.5. van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit verkeersbord mag slechts aangevuld worden met het symbool van een fiets op voorwaarde dat de rijstrook voorbehouden voor autobussen een breedte heeft van minstens 3,50 meter en dat de fietsers in dezelfde richting rijden als de autobussen. »

Art. 5.Artikel 12.5.bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 16 juli 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 12.5.bis Verkeersbord F18. Aanduiding van een bijzondere overrijdbare bedding, voorbehouden voor voertuigen van geregelde openbare diensten voor gemeenschappelijk vervoer.

Dit verkeersbord moet na elk kruispunt herhaald worden.

Dit verkeersbord moet als minimumafmetingen 0,60 m x 0,40 m hebben.

Dit verkeersbord mag slechts aangevuld worden met het symbool van een fiets voorzover : 1° de bijzondere overrijdbare bedding een breedte heeft van minstens 3,50 meter;2° de bijzondere overrijdbare bedding niet gebruikt wordt door tramvoertuigen;3° de bijzondere overrijdbare bedding niet in het midden van de rijbaan ligt;4° de fietsers in dezelfde richting van de voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer rijden.»

Art. 6.Artikel 19.4. van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « De markering van parkeerplaatsen gedeeltelijk of volledig op de verhoogde berm of het trottoir, is slechts toegestaan voorzover aan de buitenkant van de openbare weg een begaanbare strook voor de voetgangers blijft van ten minste 1,50 meter. »

Art. 7.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 3, het derde lid, van artikel 5 en artikel 6 die in werking treden op 1 mei 2003.

Brussel, 14 mei 2002.

Mevr. I. DURANT

^