gepubliceerd op 10 december 2002
Ministerieel besluit houdende verschillende bepalingen betreffende de specialisten in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen van de Krijgsmacht
13 NOVEMBER 2002. - Ministerieel besluit houdende verschillende bepalingen betreffende de specialisten in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen van de Krijgsmacht
De Minister van Landsverdediging, Gelet op het koninklijk besluit van 11 november 2002 houdende toekenning van toelagen aan de specialisten in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen van de Krijgsmacht en houdende wijziging van het koninklijk besluit van 21 januari 1971 betreffende de toekenning van toelagen aan leden van de krijgsmacht, evenals aan sommige leden van het burgerlijk personeel van het departement van Landsverdediging, voor sommige werken of prestaties van bijzonder gevaarlijke of ongezonde aard, inzonderheid op artikelen 2 en 7;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 2001 tot bepaling van de algemene structuur van het ministerie van Landsverdediging en tot vastlegging van de bevoegdheden van bepaalde autoriteiten, inzonderheid op artikel 14;
Gelet op het protocol van het onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, afgesloten op 25 september 2001;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 30 november 2001;
Gelet op het adviezen 33.846/2/V en 33.847/2/V van de Raad van State, gegeven op 2 september 2002;
Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder « prestatie » : « prestatie van opruiming of vernietiging van ontploffingstuigen ».
Art. 2.Wordt beschouwd als zijnde een prestatie, de uitvoering van één van de volgende operaties : 1° de detectie, met geschikte middelen, van munitie en explosieven waarvan de aanwezigheid op een min of meer bepaalde plaats wordt vermoed;2° de externe identificatie van de opgespoorde munitie en explosieven, om de aard en in het bijzonder de ontstekingsmechanismen ervan te bepalen;3° de evaluatie om de later toe te passen interventieprocédés te bepalen en om in voorkomend geval, indien dit bij de localisatie nog niet gebeurde, de beschermings- en veiligheidsmaatregelen te verbeteren of op te leggen;4° de neutralisatie die het geheel omvat van de procédés aangewend om de ontstekingssystemen van munitie en explosieven buiten werking te stellen;5° de conditionering en de evacuatie van de munitie en de explosieven die niet ter plaatse konden worden vernietigd en die naar een opslagplaats en/of vernietigingsterrein moeten worden geëvacueerd;6° het sorteren alsook het reinigen van de munitie bij aankomst in de zone bestemd voor dit doel, teneinde de twijfelachtige munitie, waarvan de uitwendige kenmerken mogelijk wijzen op de aanwezigheid van een toxische lading, van de andere munitie te scheiden;7° de interne herkenning met behulp van technische middelen van de twijfelachtige munitie bedoeld in 6°;8° de vernietiging van de munitie en explosieven op de plaatsen voorzien hiervoor of opgelegd door de omstandigheden.
Art. 3.De militaire brevetten van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen worden toegekend door de onderstafchef operaties en training aan de militair die met succes de vorming heeft gevolgd die de onderstafchef operaties en training organiseert in het kader van zijn bevoegdheden.
Art. 4.§ 1er. De militaire brevetten bedoeld in artikel 2 worden opgeschort of ingetrokken door de onderstafchef operaties en training, na het advies ingewonnen te hebben van een arbitragecommissie die hij daartoe samenstelt, op gemotiveerd voorstel van de commandant van de dienst van opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen, om volgende redenen : 1° beroepsonbekwaamheid in de uitvoering van de functies van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen;2° gebrek aan tucht in de uitvoering van de functies van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen;3° klaarblijkelijk onvoldoende rendement in de uitvoering van de functies van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen. § 2. Drie militairen die minstens houder zijn van het hoger brevet van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen, moeten deel uitmaken van de arbitragecommissie bedoeld in § 1.
Art. 5.Het gemotiveerd voorstel bedoeld in artikel 4, § 1, alsook elke gemotiveerde beslissing tot opschorting of intrekking van het militair brevet van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen, worden schriftelijk ter kennis gebracht van de betrokken militair.
Art. 6.Ten laatste op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving ervan kan de betrokken militair, via een verweerschrift, zijn bezwaar tegen het gemotiveerd voorstel bedoeld in artikel 4, § 1, kenbaar maken.
Art. 7.De arbitragecommissie bedoeld in artikel 4, § 1, hoort de commandant van de dienst van opruimig en vernietiging van ontploffingstuigen evenals de militair en, indien hij zich laat bijstaan, de raadsman van zijn keuze.
De commissie brengt een gemotiveerd advies uit dat schriftelijk ter kennis wordt gebracht van de betrokken militair.
Ten laatste op de vijfde werkdag volgend op de kennisgeving ervan kan de betrokken militair zijn bezwaar op het gemotiveerd advies bedoeld in het tweede lid, kenbaar maken, hetzij door het aanpassen van het verweerschrift bedoeld in artikel 6, hetzij door het invoeren van een nieuwe verweerschrift.
Art. 8.§ 1. Wordt beschouwd als niet meer werkelijk deelnemend aan de training : 1° de militair die sinds meer dan zes maanden in het bezit is van een militair brevet van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen, die tot de Dienst voor opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen behoort, en die in de loop van het voorbije kalendersemester geen 45 dagprestaties heeft uitgevoerd;2° de militair wiens brevet van specialist in opruiming en vernietiging van ontploffingstuigen geschorst of ingetrokken werd. § 2. De militair bedoeld in § 1, 1°, wordt beschouwd als opnieuw deelnemend aan de training vanaf de dag van het lopend kalendersemester die volgt op de dag waarop hij de voor het vorig kalendersemester ontbrekende prestaties heeft volbracht.
Om beschouwd te worden als werkelijk deelnemend aan de training vanaf de eerste dag van het lopend kalendersemester, moet deze militair, benevens zijn prestaties voor het vorig kalendersemester bedoeld in het eerste lid, de vereiste 45 prestaties in het lopend kalendersemester volbrengen.
Art. 9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002, met uitzondering van artikelen 4 en 7 die in werking treden de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 13 november 2002.
A. FLAHAUT