Etaamb.openjustice.be
Ministerieel Besluit van 13 februari 2013
gepubliceerd op 13 maart 2013

Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt

bron
waalse overheidsdienst
numac
2013201453
pub.
13/03/2013
prom.
13/02/2013
ELI
eli/besluit/2013/02/13/2013201453/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 2013. - Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt


De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Gelet op hoofdstuk IV van het regelgevend deel van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, zoals gewijzigd op 31 maart 2011, inzonderheid op de artikelen R. 214 tot R. 220 alsook op artikel R. 225;

Gelet op het ministerieel besluit van 18 februari 2008Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 18/02/2008 pub. 28/03/2008 numac 2008027045 bron ministerie van het waalse gewest Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey surfaces agricoles" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek sluiten houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek;

Overwegende dat het noodzakelijk is een nauwkeurige methode vast te leggen om de potentieel uitspoelbare stikstof in de bodems op een betrouwbare wijze te kunnen meten;

Overwegende dat het noodzakelijk is jaarlijks de referentiewaarden vast te leggen van de potentieel uitspoelbare stikstof, die een afspiegeling zijn van de op elke teelt- of weideklasse uitgevoerde goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

Overwegende dat het noodzakelijk is de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de bodems, objectief te kunnen vergelijken met die referentiewaarden, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "centiel" : percentage van individuen van een staal, afgerond naar de dichtstbije eenheid, die een score vertonen die lager is dan de gegeven brutoscore;2° "survey landbouwoppervlakten" : netwerk van representatieve punten waarmee jaarlijkse referentiewaarden worden vastgesteld voor potentieel uitspoelbare stikstof. HOOFDSTUK II. - Onderverdeling van de percelen, monsterneming, verpakking en analyse van de monsters

Art. 2.§ 1. De percelen van elk landbouwbedrijf waarin bodemmonsters zijn genomen met het oog op een dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof worden onderverdeeld in acht klassen bedoeld in bijlage I. § 2. De bodemmonsters worden genomen en verpakt overeenkomstig artikel 3 door de administratie, door een erkend laboratorium of door een derde in opdracht van een erkend laboratorium of door de administratie. Hoe dan ook mag een persoon in opdracht van de administratie de monsterneming bijwonen met als doel de verificatie van de procedure. § 3. De dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof mag slechts door de erkende laboratoria uitgevoerd worden.

Art. 3.§ 1. Voor de monsterneming wijst de landbouwer of diens vertegenwoordiger de plaats en de diepte aan van eventuele draineerbuizen in het perceel waar het monster wordt genomen of van elk ander bestanddeel dat bij de monsterneming beschadigd zou kunnen worden. § 2. Elk perceel waar bodemmonsters worden genomen met het oog op een dosering van potentieel uitspoelbare stikstof wordt bemonsterd als volgt : - minstens 15 monsters als het om een perceel akkerland gaat; - minstens 30 monsters als het om een perceel weiland gaat.

Als de oppervlakte van het perceel meer dan 15 ha bedraagt, worden de monsters genomen in een zone die door de Administratie afgebakend wordt. De bemonsteringszone is representatief voor het stikstofbeheer van het gehele perceel en dekt een oppervlakte van 5 tot 10 ha.

De monsterneming geldt homogeen voor het gehele perceel of de gehele bemonsteringszone bedoeld in het vorige lid, met uitzondering van de onmiddellijke nabijheid van de rand ervan, de drinkplaatsen, de voederplaatsen, de opslaglocaties of elk ander deel van de oppervlakte dat op een significant andere wijze behandeld wordt dan de rest van het perceel. § 3. Elke monsterneming op een perceel akkerland wordt onderverdeeld in drie lagen, een eerste laag die 0 tot 30 cm diep is, een tweede laag die 30 tot 60 cm diep is en een derde laag die 60 tot 90 cm diep is voor zover de bodemdiepte dat mogelijk maakt.

De monsternemingen gebeuren met een sonde waarvan de diameter zodanig is dat de massa van de afgenomen aarde minstens 300 gr per laag en per bemonsterd perceel bedraagt.

Indien het onmogelijk is een laag op representatieve wijze te peilen (monsterneming van minstens twee derden van de voor de laag voorziene aarde) op een gegeven perceel, wordt met die laag geen rekening gehouden bij de interpretatie van de uitslagen. § 4. Elke monsterneming op een perceel weiland gebeurt op één enkele laag die 30 cm diep is of minder, maar waarvan de diepte overeenstemt met de dikte van de losse grond als een diepte van 30 cm niet bereikt kan worden.

De monsternemingen gebeuren met een sonde waarvan de diameter zodanig is dat de massa van de afgenomen aarde minstens 300 gr per laag en per bemonsterd perceel bedraagt. § 5. Voor elke monsterneming moet de sonde gelijkmatig met aarde gevuld zijn. § 6. Op het ogenblik van de monsterneming moet de droogtegraad van de bodem voldoende zijn om te voorkomen dat een laag door een andere aangetast wordt ("bezinking") en om ervoor te zorgen dat de latere behandelingen in goede omstandigheden kunnen doorgaan (zeven, homogeneïsering van het monster). § 7. Indien de monsters op een bepaald perceel niet genomen kunnen worden overeenkomstig de §§ 2 tot 6, wordt een monster genomen van het vervangingsperceel. § 8. De bemonstering van de bodem overeenkomstig de artikelen R.214 tot R.220 en artikel R.225 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, vindt plaats tussen 15 oktober en 30 november.

Die periode wordt tot 20 december verlengd voor de behoeften van de "survey landbouwoppervlakten" ingevoerd overeenkomstig artikel 232 van het Waterwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Het monsternemingsmateriaal vertoont kenmerken die ervoor zorgen dat de bodemlagen niet vermengd worden of dat de monsters niet verrijkt worden met minerale stikstof. Als de monsters genomen worden met behulp van een machine, mag geen schade aan het aanwezige gewas of de bodem toegebracht worden. De monsters worden genomen met behulp van een buisvormige sonde van het type gesloten of gebogen holbeitel ofwel een schroefvormige spiraalboor. § 9. Voor elk bemonsterd perceel wordt de afgenomen aarde verpakt in evenveel aparte zakjes als er lagen zijn. Na afloop van de monsterneming van elk perceel worden de zakjes hermetisch gesloten en op onuitwisbare en onbetwistbare wijze genummerd. Vervolgens worden ze in een warmtegeïsoleerde en hermetisch gesloten houder geplaatst. § 10. De monsters worden in hun warmtgeïsoleerde en hermetisch gesloten houder op de dag zelf van de monsterneming naar het erkende laboratorium die de analyse moet uitvoeren, gebracht. § 11. Het erkende laboratorium belast met de analyse of de administratie, als laatstgenoemde de monsterneming uitvoert, verwittigt de landbouwer minstens zeven dagen voor de datum van de monsterneming. Na afloop van de monsterneming wordt een proces-verbaal van monsterneming behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ter goedkeuring ondertekend door de monsternemer, de landbouwer of diens vertegenwoordiger.

Als het proces-verbaal niet ondertekend wordt door de landbouwer of diens vertegenwoordiger, worden de redenen daarom omstandig in het proces-verbaal opgegeven. In dat geval heeft het process-verbaal bewijskracht door de handtekening van de monsternemer en de vertegenwoordiger van de administratie, indien hij aanwezig is. Dat proces-verbaal wordt opgesteld in twee exemplaren, één voor de landbouwer en één voor de instelling die de monsterneming doet. Het bevat minstens volgende gegevens : - de personalia van de landbouwer; - de gegevens van het erkende laboratorium belast met de monsterneming en de analyse; - de naam van de monsternemer; - de administratieve verwijzingen naar de bemonsterde percelen, het laatst geoogste gewas, het gewas of het aangeplante of ingezaaide plantendek en de toevoer (soort, hoeveelheid, datum) van de organische stof verwezenlijkt na het oogsten van het laatste gewas - de administratieve verwijzingen naar de eventueel niet bemonsterde percelen en de redenen voor het uitblijven van de monsterneming; - de referenties van de zakjes aarde die zijn samengesteld; - de gegevens die nuttig zijn voor de monsterneming (datum, soort sonde, wijze van monsterneming, aantal monsternemingen, diepten van de monsterneming, moeilijkheden die rezen meer bepaald bij de uitvoering van dit artikel, eventuele commentaar).

Wordt de monsterneming uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium en als ze wordt bijgewoond door een vertegenwoordiger van de administratie, moet het proces-verbaal medeondertekend worden door die vertegenwoordiger. Bij ontstentenis moet de monsterneming opnieuw gedaan worden op kosten van het erkende laboratorium. § 12. Als de monsterneming onder de verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium plaatsvindt, bewaart laatstgenoemde de processen-verbaal van monsterneming tijdens minstens vier jaar en houdt ze meer bepaald ter beschikking van de begeleidingsstructuur.

Rijzen er aanzienlijke moeilijkheden wat betreft de naleving van dit artikel, brengt het erkende laboratorium het bestuur daar onverwijld van op de hoogte.

Art. 4.§ 1. De monsters worden door het erkende laboratorium geanalyseerd onmiddellijk na ontvangst ervan of, bij ontstentenis, opgeslagen in een koelkamer bij een temperatuur tussen 1 °C en 4 °C tijdens een maximumduur van vijf dagen voor de analyse. § 2. Het erkende laboratorium voert een nitraatanalyse (NO3-) uit per ontvangen zakje. § 3. Voor de analyse wordt de gehele inhoud van elk zakje zorgvuldig gehomogeniseerd door zeving doorheen een maaszeef met mazen van 8 mm. § 4. Onmiddellijk na de zeving wordt de nitraationextractie uitgevoerd op de niet-gedroogde bruto stof van een aliquot van minstens 30 gram monster per oplossing KCl 0,1N. De extractieverhouding (aardegewicht/volume van extractieoplossing) bedraagt 1/5. § 5. De flesjes bestemd voor de extractie worden gekurkt en onderworpen aan de actie van een roterend schudapparaat tijdens 30 minuten. De oplossing wordt daarna tijdens 30 minuten voor de bezinking stilgelegd. § 6. Het doseren van nitraation wordt uitgevoerd op het supernatant dat, volgens de doseringsmethode, vooraf wordt gefiltreerd of gecentrifugeerd. § 7. Indien het doseren niet binnen drie uur na de extractie wordt verricht, worden de extracten opgeslagen in een koelkamer op een maximumtemperatuur van 4 °C, beschut tegen het licht tijdens een maximumduur van 48 uur of worden bevroren. § 8. Het doseren van nitraat in de bodem wordt uitgevoerd door het erkende laboratorium volgens één van de volgende methodes : - de colorimetrische methode van rechtstreekse dosering van nitraat door chromotropisch zuur (West & Lyles, 1960); - de colorimetrische methode van rechtstreekse dosering van nitraat door brucine (Baker, 1967); - de colorimetrische methode van vermindering van nitraat in nitriet (met name d.m.v. cadmium of hydrazine) met dosering van het nitrietion door de gewijzigde reactie van Griess-Ilosvay (Bremner, 1965; Guiot 1975). § 9. Het verkregen resultaat wordt uitgedrukt in kg N-NO3/ha. Deze eenheid is afgeleid van een werkelijk gedoseerde concentratie in mg N-NO3/l ter uitvoering van § 88.

De overgang van een eenheid naar de andere gebeurt door toepassing van de formule bedoeld in bijlage II. § 10. Rijzen er aanzienlijke moeilijkheden wat betreft de naleving van dit artikel, dan brengt het erkende laboratorium het bestuur daar onverwijld van op de hoogte.

Art. 5.§ 1. Binnen de zeven werkdagen na de monsterneming op een perceel kan de administratie overeenkomstig artikel 3 andere monsters voor controledoeleinden (laten) nemen op datzelfde perceel.

De monsters worden voor analyse gestuurd naar twee andere erkende laboratoria gekozen door de administratie. § 2. De uitslagen van die nieuwe analyses worden vergeleken met die van de analyse van het gecontroleerde erkende laboratorium. Bij de beoordeling van het gecontroleerde erkende laboratorium wordt geen rekening gehouden met de uitslagverschillen onder de volgende cumulatieve voorwaarden : - de uitslagen verkregen door de twee andere erkende laboratoria verschillen onderling met meer dan 20 percent, en; - de uitslagen verkregen door de twee andere erkende laboratoria verschillen onderling met meer dan 15 kg N-NO3/ha voor akkerland en meer dan 23,8 kg N-NO3/ha voor weiland.

De uitslagen van het gecontroleerde erkende laboratorium zijn verdacht als de volgende cumulatieve voorwaarden vervuld zijn : - de uitslagen verkregen door het gecontroleerde erkende laboratorium verschillen met meer dan 25 percent ten opzichte van het gemiddelde van de uitslagen verkregen door de twee andere erkende laboratoria, en - de uitslagen verkregen door de het gecontroleerde erkende laboratorium verschillen met meer dan 15 kg N-NO3/ha voor akkerland en meer dan 23,8 kg N-NO3/ha voor weiland ten opzichte van het gemiddelde van de uitslagen verkregen door de twee andere erkende laboratoria. § 3. De analyseuitslagen van een laboratorium worden systematisch aanvechtbaar verklaard wanneer tijdens hetzelfde seizoen meer dan een derde van de overeenkomstig § 1 gevoerde controles twijfelachtig zijn. HOOFDSTUK III. - "Survey landbouwoppervlakten" en beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen

Art. 6.§ 1. Bij elke ingrijpende wijziging en minstens één keer om de vier jaar legt de begeleidingsstructuur het protocol voor de uitvoering van het door haar opgestelde "survey landbouwoppervlakten" ter goedkeuring aan de Minister voor overeenkomstig artikel 232 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt.

Een protocol voor de uitvoering van de "survey landbouwoppervlakten" geldt enkel als het door de Minister wordt goedgekeurd.

De eventuele wijzigingen van het protocol voor de uitvoering van de "survey landbouwoppervlakten" zijn meer bepaald gegrond op de weersomstandigheden die tijdens het jaar overheersten, het soort gewas, de geografische ligging en de pedologische voorwaarden.

In de eventuele wijzigingen van dat protocol streeft de begeleidingsstructuur naar de optimale uitvoering van dit besluit en van hoofdstuk IV van het Waterwetboek met zorg voor nauwkeurigheid en haalbaarheid, waarbij rekening wordt gehouden met de kennis die onder andere verworven is met de voorgaande "nitraat surveys", en met de landbouwkundige, technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. § 2. De begeleidingsstructuur voert de "survey landbouwoppervlakten" uit overeenkomstig § 1. Die uitvoering maakt het meer bepaald mogelijk de waarden referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen die onontbeerlijk zijn voor de beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, jaarlijks te berekenen.

Jaarlijks worden de referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, uitgedrukt in kg N-NO3/ha, door de begeleidingsstructuur vastgesteld en ter goedkeuring overgemaakt aan de minister uiterlijk 31 januari op grond van de "survey landbouwoppervlakten" van de laatste herfst.

De referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen worden zodanig vastgesteld dat ze een optimaal stikstofbeheer weergeven met het oog op de bescherming van het water voor het betrokken jaar en voor elke klasse van bijlage I. § 3. In het kader van de "survey landbouwoppervlakten" worden de bodemmonsters genomen en verpakt overeenkomstig artikel 3 onder verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium, door laatstgenoemde of door een derde in opdracht van laatstgenoemde.

De stikstofprofielen opgesteld in het kader van de "survey landbouwoppervlakten" worden door een erkend laboratorium vastgesteld overeenkomstig de vereisten bepaald in de artikelen 3, 4 en 5.

Art. 7.Jaarlijks wordt voor elk perceel waarop een monsterneming plaatsvindt overeenkomstig de artikelen R.214 tot R.220 van het Waterwetboek op basis van de in bijlage III bedoelde waarden beoordeeld of voldaan is aan de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 8.De landbouwer, de begeleidingsstructuur, het erkende laboratorium en elke andere actor betrokken bij dit besluit ijveren ervoor dat de verrichtingen omschreven in dit besluit in de beste omstandigheden worden uitgevoerd. Ze zien er meer bepaald toe op een vlotte informatiedoorstroming en op de naleving van de termijnen. Ze treden in alle onafhankelijkheid op, zonder andere samenlopende belangen dan de zorgvuldige uitvoering van dit besluit.

Art. 9.Het ministerieel besluit van 18 februari 2008Relevante gevonden documenten type ministerieel besluit prom. 18/02/2008 pub. 28/03/2008 numac 2008027045 bron ministerie van het waalse gewest Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey surfaces agricoles" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek sluiten houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek wordt opgeheven.

Namen, 13 februari 2013.

De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE I Tabel : indeling van weide- en akkerland in klassen.

Klasse 1

Bieten

Klasse 2

Graangewassen niet gevolgd door een herfstteelt

Klasse 3

Graangewassen gevolgd door een herfstteelt; chicorei

Klasse 4

Maïs

Klasse 5

Aardappel

Klasse 6

Koolzaad

Klasse 7

Groenten geteelt voor hun bladen, stengels of vruchten

Klasse 8

Begraasd of gemaaid weiland


De teeltroutes die niet opgenomen zijn in bovenstaande tabel kunnen door de begeleidingsstructuur gelijkgesteld worden met de bestaande klassen.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 13 februari 2013 houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt.

Namen, 13 februari 2013.

De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE II Omzetting van een eenheid uitgedrukt in mg N-NO3/l in een eenheid uitgedrukt in kg N-NO3/ha Waarbij C = massaconcentratie N-NO3 in het bodemmonster in mg/l V = het volume van de extractie-oplossing in ml MS = gehalte aan droge stof van bruto grond uitgedrukt in percent m = bruto grondmassa in g d = droge dichtheid = standaardwaarden van zichtbaar specifiek gewicht op droge grond per laag, of 1,35 t/m3 voor de bovenlaag (0-30 cm), 1,5 t/m3 voor de overige lagen (30-60 cm et 60-90 cm) op akkerland en 1,3 t/m3 op weiland.

P = horizondiepte in cm Cc = steengehalte uitgetrokken uit de numerieke kaart van de bodems van Wallonië.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 13 februari 2013 houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt.

Namen, 13 februari 2013.

De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

BIJLAGE III Beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, van de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten in de percelen akker- en weiland 1. Akkerland De potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de percelen akkerland, wordt conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, als : De waarde R van de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in het perceel (kg N-NO3/ha), lager is dan of gelijk is aan A + D. waarbij : A voor de datum waarop de monsterneming op het perceel plaatsvond, afgetrokken wordt van het centiel 66 van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" opgesteld overeenkomstig artikel R. 232 van het Waterwetboek voor de klasse omschreven in bijlage I en wordt uitgedrukt in kg N-NO3/ha;

D een coëfficiënt is dat de onzekerheid vertegenwoordig in verband met de raming van de gemiddeld potentieel uitspoelbare stikstof in een perceel en gelijk is aan 0,198 van de mediaan van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" vastgesteld overeenkomstig artikel R. 232 van het Waterwetboek voor de klasse omschreven in bijlage I. D wordt uitgedrukt in kg N-NO3/ha en is nooit lager dan 15 kg N-NO3/ha.

In het tegenovergestelde geval wordt de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 2. Weiland De potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de percelen weiland, wordt conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, als : De waarde r van de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in het perceel (kg N-NO3/ha), lager is dan of gelijk is aan A + D. Waarbij A voor de datum waarop de monsterneming op het perceel plaatsvond, afgetrokken wordt van het centiel 66 van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" opgesteld overeenkomstig artikel R. 232 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor weiland, uitgedrukt in kg N-NO3/ha;

D een waarde is die de onzekerheid vertegenwoordigt in verband met de potentieel uitspoelbare stikstof van een perceel en gelijk is aan 23,8 kg N-NO3/ha. In het tegenovergestelde geval wordt de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 3. Raming van de verbetering Het relatief verschil ten opzichte van het jaargemiddelde van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" vastgesteld overeenkomstig artikel R.232 van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor de betrokken klasse wordt berekend aan de hand van volgende formule : Relatief verschil = [gemeten PUS (kg N-NO3/ha) - gemiddelde van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" voor de klasse en het betrokken jaar (kg N-NO3/ha)] / gemiddelde van de waarnemingen van de "survey landbouwoppervlakten" voor de klasse en het betrokken jaar (kg N-NO3/ha) De som van die relatieve verschillen voor alle percelen van een landbouwbedrijf en voor een gegeven jaar vormt een raming van de afwijking van de potentieel uitspoelbare stikstoffen van dat bedrijf ten opzichte van de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.

De potentieel uitspoelbare stikstoffen van een niet conform landbouwbedrijf worden geacht erop vooruit te gaan als die afwijking vermindert tegenover een gegeven voorafgaand referentiejaar.

Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 13 februari 2013 houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey landbouwoppervlakten" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt.

Namen, 13 februari 2013.

De Minister van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit, Ph. HENRY

^