gepubliceerd op 28 maart 2008
Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey surfaces agricoles" overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek
18 FEBRUARI 2008. - Ministerieel besluit houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de technieken voor de meting van potentieel uitspoelbare stikstof en de "survey surfaces agricoles" (survey landbouwoppervlakten) overeenkomstig hoofdstuk IV van het regelgevend deel van het Waterwetboek
De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Gelet op de Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
Gelet op hoofdstuk IV van Boek II van het regelgevend deel van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, zoals gewijzigd op 15 februari 2007, en meer bepaald op de artikelen R.220 en R.228;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof in het kader van de uitvoering van artikel R.220 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw., zoals gewijzigd op 15 februari 2007, en in het kader van de uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging, door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof, van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, en meer bepaald op artikel 8 ervan;
Overwegende dat het noodzakelijk is een nauwkeurige methode vast te leggen om de potentieel uitspoelbare stikstof in de bodems op een betrouwbare wijze te kunnen meten;
Overwegende dat het noodzakelijk is jaarlijks de referentiewaarden vast te leggen van de potentieel uitspoelbare stikstof, die een afspiegeling zijn van de op elke teelt- of weideklasse uitgevoerde goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
Overwegende dat het noodzakelijk is de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de bodems, objectief te kunnen vergelijken met die referentiewaarden, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "centiel" : percentage van individuen van een staal, afgerond naar de dichtstbije eenheid, die een score vertonen die lager is dan de gegeven brutoscore;2° "perceel" of "landbouwperceel" : elk akker- of weideland bestaande uit één aaneengesloten deel dat homogeen beheerd wordt tijdens één teeltcyclus; 3° "begeleidingsstructuur" : de organismen waaraan bij overeenkomst coördinatie- en begeleidingsopdrachten worden toevertrouwd overeenkomstig artikel R.224, § 2, van het Waterwetboek; 4° "akkerland" : de gezamenlijke bebouwbare oppervlakten, weideland uitgesloten;5° "survey surfaces agricoles" (survey landbouwoppervlakten) : netwerk van representatieve punten waarmee jaarlijkse referentiewaarden worden vastgesteld voor potentieel uitspoelbare stikstof. HOOFDSTUK II. - Onderverdeling van de percelen, monsterneming, verpakking en analyse van de monsters
Art. 2.§ 1. De percelen van elk landbouwbedrijf waarin bodemmonsters worden genomen met het oog op een dosering van potentieel uitspoelbare stikstof krachtens de artikelen R.220 en R.228 van het Waterwetboek en krachtens het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, worden in klassen opgedeeld overeenkomstig artikel 3. § 2. De bodemmonsters worden genomen en verpakt overeenkomstig artikel 4 door het landbouwbestuur, door een erkend laboratorium of door een derde in opdracht van een erkend laboratorium of door het bestuur. Hoe dan ook mag een persoon in opdracht van het landbouwbestuur de monsterneming bijwonen met als doel de verificatie van de procedure. § 3. Enkel de laboratoria die voldoen aan de vereisten van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof in het kader van de uitvoering van artikel R.220 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, zoals gewijzigd op 15 februari 2007, en in het kader van de uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging, door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof, van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen worden ertoe gemachtigd de dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof te verrichten. § 4. De beoordeling van de conformiteit van de potentieel uitspoelbare stikstof met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen voor een gegeven perceel wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 8 door de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof te vergelijken met de referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstof vastgesteld overeenkomstig hetzelfde artikel.
Art. 3.De percelen van elk landbouwbedrijf waarin bodemmonsters zijn genomen met het oog op een dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof worden onderverdeeld in acht klassen. De verschillen tussen die klassen worden opgemaakt overeenkomstig bijlage I.
Art. 4.§ 1. Van elk perceel akkerland waarin bodemmonsters zijn genomen met het oog op een dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof worden minstens vijftien keer monsters genomen.
Van elk perceel weideland waarin bodemmonsters zijn genomen met het oog op een dosering van de potentieel uitspoelbare stikstof worden minstens dertig keer monsters genomen.
De monsterneming op een perceel geldt homogeen voor het gehele perceel, met uitzondering van de onmiddellijke nabijheid van de rand ervan, de drenkplaatsen, de voederplaatsen, de opslaglocaties of elk ander deel van de oppervlakte dat op een significant andere wijze behandeld wordt dan de rest van het perceel.
Als er op een geselecteerd perceel twee of meerdere beheerssystemen gelden, wordt enkel een monster genomen van het gebied waarvan het beheer het best overeenstemt met het beheer dat overwogen wordt bij de vooraf gemaakte keuze van de percelen. § 2. Elke monsterneming op een perceel akkerland wordt onderverdeeld in drie lagen, een eerste laag die 0 tot 30 cm diep is, een tweede laag die 30 tot 60 cm diep is en een derde laag die 60 tot 90 cm diep is voor zover de bodemdiepte dat mogelijk maakt.
De monsternemingen gebeuren met een sonde waarvan de diameter zodanig is dat de massa van de afgenomen aarde minstens 300 gr per laag en per bemonsterd perceel bedraagt.
Indien het onmogelijk is een laag op representatieve wijze te peilen (monsterneming van minstens twee derde van de voor de laag voorziene aarde) op een gegeven perceel, wordt met die laag geen rekening gehouden bij de interpretatie van de uitslagen. § 3. Elke monsterneming op een perceel weideland gebeurt op één enkele laag die 30 cm diep is of minder, maar waarvan de diepte overeenstemt met de dikte van de losse grond als een diepte van 30 cm niet bereikt kan worden.
De monsternemingen gebeuren met een sonde waarvan de diameter zodanig is dat de massa van de afgenomen aarde minstens 300 gr per laag en per bemonsterd perceel bedraagt. § 4. Voor elke monsterneming moet de sonde gelijkmatig met aarde gevuld zijn. § 5. Op het ogenblik van de monsterneming moet de droogtegraad van de bodem voldoende zijn om te voorkomen dat een laag door een andere aangetast wordt ("bezinking") en om ervoor te zorgen dat de latere behandelingen in goede omstandigheden kunnen doorgaan (zeven, homogeneïsering van het monster). § 6. Indien de monsters niet genomen kunnen worden overeenkomstig de §§ 1 tot 5 op een gegeven perceel, wordt een monster genomen van het vervangingsperceel. § 7. De bodemmonsters genomen overeenkomstig artikel R.220 van het Waterwetboek worden uitgevoerd tussen 15 oktober en 30 november waarbij rekening gehouden wordt met het gewassenbeheer.
De bodemonsters uitgevoerd overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen vinden plaats tussen 15 oktober en 30 november waarbij rekening wordt gehouden met het gewassenbeheer.
Die periode wordt tot 20 december verlengd voor de noden van de "survey landbouwoppervlakten" ingevoerd overeenkomstig artikel 228 van het Waterwetboek.
De monsters worden genomen met behulp van een machine of met de hand.
De machinale monsterneming is verboden als dat objectieve schade inhoudt voor het aanwezige gewas of voor de bodem.
Het monsternemingsmateriaal vertoont kenmerken die ervoor zorgen dat de bodemlagen niet vermengd worden of dat de monsters niet verrijkt worden met minerale stikstof. Het betreft ofwel een buisvormige sonde van het type gesloten of gebogen holbeitel ofwel een schroefvormige spiraalboor.
De landbouwer of diens vertegenwoordiger wijst de plaats en de diepte aan van eventuele draineerbuizen in het perceel waar het monster wordt genomen of van elk ander bestanddeel dat bij de monsterneming beschadigd zou kunnen worden. § 8. Voor elk bemonsterd perceel wordt de afgenomen aarde verpakt in evenveel aparte zakjes als er lagen zijn. Na afloop van de monsterneming van elk perceel worden de zakjes hermetisch gesloten en op onuitwisbare en onbetwistbare wijze genummerd. Vervolgens worden ze in een warmtegeïsoleerde en hermetisch gesloten houder geplaatst. § 9. De monsters worden in hun warmtgeïsoleerde en hermetisch gesloten houder op de dag zelf van de monsterneming naar het erkende laboratorium die de analyse moet uitvoeren, gebracht. § 10. Het erkende laboratorium belast met de analyse of het Landbouwbestuur, als laatstgenoemde de monsterneming uitvoert, licht de landbouwer minstens zeven dagen vóór de datum van de monsterneming daarover in. Na afloop van de monsterneming wordt een proces-verbaal van monsterneming behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ter goedkeuring ondertekend door de monsternemer, de landbouwer of diens vertegenwoordiger. In het geval waarin het proces-verbaal niet ondertekend wordt door de landbouwer of diens vertegenwoordiger, worden de redenen daarvoor omstandig in het proces-verbaal vermeld, dat bewijskracht heeft met de handtekening van de monsternemer en de vertegenwoordiger van het Landbouwbestuur, indien aanwezig, alleen.
Dat proces-verbaal wordt opgesteld in twee exemplaren, één voor de landbouwer en één voor de instelling die de monsterneming doet. Het bevat minstens volgende gegevens : - de adresgegevens van de landbouwer; - de adresgegevens van het erkende laboratorium belast met de monsterneming en de analyse; - de naam van de monsternemer; - de administratieve verwijzingen naar de bemonsterde percelen, het laatst geoogste gewas, het gewas of het aangeplante of ingezaaide plantendek en de toevoer (soort, hoeveelheid, datum) van de organische stof verwezenlijkt na het oogsten van het laatste gewas; - de administratieve verwijzingen naar de eventueel niet-bemonsterde percelen en de redenen voor het uitblijven van de monsterneming; - de referenties van de zakjes aarde die zijn samengesteld; - de gegevens die nuttig zijn voor de monsterneming (datum, soort sonde, wijze van monsterneming, aantal monsternemingen, diepten van de monsterneming, moeilijkheden die rezen meer bepaald bij de uitvoering van dit artikel, eventuele commentaar).
Wordt de monsterneming uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium en als ze wordt bijgewoond door een vertegenwoordiger van het Landbouwbestuur, moet het proces-verbaal daarnaast medeondertekend worden door die vertegenwoordiger. Bij ontstentenis moet de monsterneming opnieuw gedaan worden op kosten van het erkende laboratorium. § 11. Als de monsterneming onder de verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium plaatsvindt, bewaart laatstgenoemde de processen-verbaal van monsterneming tijdens minstens vier jaar en houdt ze meer bepaald ter beschikking van de begeleidingsstructuur.
Rijzen er aanzienlijke moeilijkheden wat betreft de naleving van dit artikel, brengt het erkende laboratorium het bestuur daar onverwijld van op de hoogte.
Art. 5.§ 1. De monsters worden door het erkende laboratorium geanalyseerd onmiddellijk na ontvangst ervan of, bij ontstentenis, opgeslagen in een koelkamer bij een temperatuur tussen 1 °C en 4 °C tijdens een maximumduur van vijf dagen voor de analyse. § 2. Het erkende laboratorium voert een nitraatanalyse (NO3-) uit per ontvangen zakje. § 3. Voor de analyse wordt de gehele inhoud van elk zakje zorgvuldig gehomogeniseerd door zeving doorheen een maaszeef met mazen van 8 mm.
Indien er na zeving stukjes in het zeef overblijven, worden ze gewogen en daarvan wordt het steengehalte afgetrokken.
Als het steengehalte lager is dan 10 %, worden de berekeningen dienovereenkomstig aangepast. Als het steengehalte hoger is dan 10 %, wordt het afgetrokken van de numerieke kaart van de bodems van Wallonië. § 4. Onmiddellijk na de zeving wordt de nitraationextractie uitgevoerd op de niet-gedroogde brutostof van een aliquot van minstens 30 gram monster per oplossing KCl 0,1N. De extractieverhouding (aardegewicht/volume van extractieoplossing) bedraagt 1/5. § 5. De flesjes bestemd voor de extractie worden gekurkt en onderworpen aan de actie van een roterend schudapparaat tijdens 30 minuten. De oplossing wordt daarna tijdens 30 minuten voor de bezinking stilgelegd. § 6. Het doseren van nitraation wordt uitgevoerd op het supernatant dat, volgens de doseringsmethode, vooraf wordt gefiltreerd of gecentrifugeerd. § 7. Indien het doseren niet binnen drie uur na de extractie wordt verricht, worden de extracten opgeslagen in een koelkamer op een maximumtemperatuur van 4 °C, beschut tegen het licht tijdens een maximumduur van 48 uur of worden bevroren. § 8. Het doseren van nitraat wordt uitgevoerd door het erkende laboratorium volgens een standaardmethode, zoals : - de colorimetrische methode van rechtstreekse dosering van nitraat door chromotropisch zuur (West & Lyles, 1960); - de colorimetrische methode van rechtstreekse dosering van nitraat door brucine (Baker, 1967); - de titrimetrische methode van vermindering van nitraat in ammonium door het Devarda-mengsel, na distillatie en hydrodistillatie; - de colorimetrische methode van vermindering van nitraat in nitriet (met name d.m.v. - cadmium of hydrazine) met dosering van het nitrietion door de gewijzigde reactie van Griess-Ilosvay (Bremner, 1965; Guiot 1975). § 9. Het verkregen resultaat wordt uitgedrukt in kg N-NO3/ha. Deze eenheid is afgeleid van een werkelijk gedoseerde concentratie in mg N-NO3/l ter uitvoering van § 8.
De overgang van een eenheid naar de andere gebeurt door opname van parameters zoals de dikte van de grondlaag, het percentage droge stof, de verhouding kiezel/aarde en de zichtbare dichtheid in droge toestand.
De volgende standaardwaarden van zichtbaar specifiek gewicht op droge grond per laag worden daartoe toegepast : 1,35 t/m3 voor de bovenlaag (0-30 cm), 1,5 t/m3 voor de andere lagen (30-60 cm en 60-90 cm) in akkerland en 1,3 t/m3 in weide. § 10. Rijzen er aanzienlijke moeilijkheden wat betreft de naleving van dit artikel, dan brengt het erkende laboratorium het bestuur daar onverwijld van op de hoogte.
Art. 6.§ 1. Binnen de zeven werkdagen na de monsterneming op een perceel kan het landbouwbestuur andere monsters (laten) nemen op datzelfde perceel overeenkomstig artikel 4, voor controledoeleinden.
De monsters worden voor analyse verstuurd naar twee andere erkende laboratoria gekozen door het landbouwbestuur. § 2. Als de uitslagen verkregen voor drie controles, uitgevoerd overeenkomstig § 1 tijdens hetzelfde seizoen, door de twee andere erkende laboratoria niet onderling met meer dan 20 percent verschillen en hun gemiddelde met meer dan 25 percent afwijkt van de uitslagen van het eerste laboratorium gelden artikel 14 of artikel 16, § 2, al naar gelang, van het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden van de laboratoria belast met de bodemanalyses voor de kwantificatie van de potentieel uitspoelbare stikstof in het kader van de uitvoering van artikel R.220 van Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, voor wat betreft het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, zoals gewijzigd op 25 februari 2007, en in het kader van de uitvoering van het besluit van de Waalse Regering van 16 februari 2008 betreffende de opvolging, door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof, van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. De uitslagen van de voor de landbouwer gunstigste analyses worden door het bestuur in overweging genomen. HOOFDSTUK III. - "Survey landbouwoppervlakten" en beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreniging door nitraten uit agrarische bronnen
Art. 7.§ 1. Bij elke ingrijpende wijziging en minstens één keer om de vier jaar legt de begeleidingsstructuur het protocol voor de uitvoering van het door haar opgestelde "survey landbouwoppervlaktes" ter goedkeuring aan de Minister voor overeenkomstig artikel 228 van het Waterwetboek.
Een protocol voor de uitvoering van de "survey landbouwoppervlakte" geldt enkel als het door de minister wordt goedgekeurd.
De eventuele wijzigingen van het protocol voor de uitvoering van de "survey landbouwoppervlaktes" zijn meer bepaald gegrond op de weersomstandigheden die tijdens het jaar overheersten, het soort gewas, de geografische ligging en de pedologische voorwaarden.
In de eventuele wijzigingen van dat protocol streeft de begeleidingsstructuur naar de optimale uitvoering van dit besluit en van hoofdstuk IV van het Waterwetboek met zorg voor nauwkeurigheid en haalbaarheid, waarbij rekening wordt gehouden met de kennis die onder andere verworven is met de voorgaande "nitraat surveys", en met de landbouwkundige, technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. § 2. De begeleidingsstructuur voert de "survey landbouwoppervlaktes" uit overeenkomstig § 1. Die uitvoering maakt het meer bepaald mogelijk de waarden referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen die onontbeerlijk zijn voor de beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreniging door nitraten uit agrarische bronnen, jaarlijks te berekenen.
Jaarlijks worden de referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen, uitgedrukt in kg N-NO3/ha, door de begeleidingsstructuur vastgesteld en ter goedkeuring overgemaakt aan de minister uiterlijk 31 januari op grond van de "survey landbouwoppervlakten" van de laatste herfst.
De referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen gelden enkel als ze door de minister zijn goedgekeurd.
De referentiewaarden voor de potentieel uitspoelbare stikstoffen worden zodanig vastgesteld dat ze een optimaal stikstofbeheer weergeven met het oog op de bescherming van het water voor het betrokken jaar en voor elke klasse van bijlage I. § 3. In het kader van de "survey landbouwoppervlakten" worden de bodemmonsters genomen en verpakt overeenkomstig artikel 3 onder verantwoordelijkheid van een erkend laboratorium, door laatstgenoemde of door een derde in opdracht van laatstgenoemde.
De stikstofprofielen opgesteld in het kader van de "survey landbouwoppervlaktes" worden door het erkende laboratorium vastgesteld overeenkomstig de vereisten bepaald in de artikelen 5 en 6.
Art. 8.Jaarlijks beoordeelt het bestuur voor elk perceel waarop een monsterneming plaatsvindt overeenkomstig het besluit van de Waalse Regering van 14 februari 2008 betreffende de opvolging door metingen van de potentieel uitspoelbare stikstof van de conformiteit van de landbouwbedrijven in kwetsbare gebieden met de goede praktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van het water tegen de nitraten uit agrarische bronnen volgens de procedure bepaald in bijlage II. Voor de percelen waarop een monsterneming plaatsvond krachtens artikel 220 van het Waterwetboek gebeurt de beoordeling door de begeleidingsstructuur. HOOFDSTUK IV. - Andere algemene bepalingen
Art. 9.De landbouwer, de begeleidingsstructuur, het erkende laboratorium en elke andere actor betrokken bij dit besluit ijveren ervoor dat de verrichtingen omschreven in dit besluit in de beste omstandigheden worden uitgevoerd. Ze zien er meer bepaald toe op een vlotte informatiedoorstroming en op de naleving van de termijnen. Ze treden in alle onafhankelijkheid op, zonder andere samenlopende belangen dan de zorgvuldige uitvoering van dit besluit.
Art. 10.Het ministerieel besluit van 6 april 2004 houdende sommige uitvoeringsbepalingen betreffende de "kwaliteitszorg" en de "survey surfaces agricoles" van het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw wordt opgeheven.
Namen, 18 februari 2008.
B. LUTGEN Bijlage I Tabel onderverdeling van het weide- en akkerland in klassen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De teeltroutes, niet opgenomen in bovenstaande tabel, kunnen door de begeleidingsstructuur gelijkgesteld worden met de bestaande klassen.
Bijlage II Beoordeling van de conformiteit met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreniging door nitraten uit agrarische bronnen, van de potentieel uitspoelbare stikstof gemeten in de percelen akker- en weideland 1. Akkerland De potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de percelen akkerland, wordt conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreniging door nitraten uit agrarische bronnen, als : De waarde R van de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in het perceel (kg N-NO3/ha), lager is dan of gelijk is aan A + D. Waarbij : A voor de datum waarop de monsterneming op het perceel plaatsvond, afgetrokken wordt van het centiel 75 van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes opgesteld overeenkomstig artikel R. 228 van het Waterwetboek voor de klasse omschreven in bijlage I en wordt uitgedrukt in kg N-NO3/ha;
D een coëfficiënt is dat de onzekerheid vertegenwoordig in verband met de raming van de gemiddeld potentieel uitspoelbare stikstof in een perceel en gelijk is aan 0,198 van de mediaan van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes vastgesteld overeenkomstig artikel R.228 van het Waterwetboek, voor de klasse bepaald in bijlage I. D wordt uitgedrukt in N-NO3/ha.
In het tegenovergestelde geval wordt de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 2. Weideland De potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in de percelen weideland, wordt conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, als : De waarde R van de potentieel uitspoelbare stikstof, gemeten in het perceel (kg N-NO3/ha), lager is dan of gelijk is aan A + D. Waarbij : A voor de datum waarop de monsterneming op het perceel plaatsvond, afgetrokken wordt van het centiel 75 van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes opgesteld overeenkomstig artikel R.228 van het Waterwetboek voor de weiden, uitgedrukt in kg N-NO3/ha;
D een waarde is die de onzekerheid vertegenwoordigt in verband met de potentieel uitspoelbare stikstof van een perceel en gelijk is aan 23,8 kg N-NO3/ha.
In het tegenovergestelde geval wordt de gemeten potentieel uitspoelbare stikstof conform verklaard met de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen verontreniging door nitraten uit agrarische bronnen. 3. Raming van de verbetering Het relatief verschil tegenover het jaargemiddelde van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes vastgesteld overeenkomstig artikel R.228 van het Waterwetboek voor de betrokken klasse wordt eveneens berekend volgens volgende formule : Relatief verschil = [gemeten PUS (kg N-NO3/ha)- gemiddelde van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes voor de klasse en het betrokken jaar (kg N-NO3/ha)] / gemiddelde van de waarnemingen van de survey landbouwoppervlaktes voor de klasse en het betrokken jaar (kg N-NO3/ha) De som van die relatieve verschillen voor alle percelen van een landbouwbedrijf en voor een gegeven jaar vormt een raming van de afwijking van de potentieel uitspoelbare stikstoffen van dat bedrijf ten opzichte van de goede landbouwpraktijken nodig voor de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
De potentieel uitspoelbare stikstoffen van een niet conform landbouwbedrijf worden geacht erop vooruit te gaan als die afwijking vermindert tegenover een gegeven voorafgaand referentiejaar.