gepubliceerd op 16 maart 2001
Ministerieel besluit betreffende de subsidiëring van operaties en werken van een sociaal woonproject of een bijzonder woonproject
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
Departement Leefmilieu en Infrastructuur
13 DECEMBER 2000. - Ministerieel besluit betreffende de subsidiëring van operaties en werken van een sociaal woonproject of een bijzonder woonproject
De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, Gelet op de Huisvestingscode, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 december 1970 en bekrachtigd door de wet van 2 juli 1971, en gewijzigd bij de decreten van 30 oktober 1984, 5 juli 1989, 23 oktober 1991 en 8 juli 1996;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende vaststelling van de procedure inzake de programmering en de subsidiëring van operaties en werken die voor sociale huisvestingsdoeleinden worden uitgevoerd, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 2000;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van het bouwrijp maken van gronden en de aanleg van de infrastructuur en gemeenschapsvoorzieningen voor sociale woonwijken, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 11 mei 1999, 19 november 1999 en 25 juli 2000;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 7 april 1998, 11 mei 1999, 19 november 1999 en 25 juli 2000;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 1999 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 oktober 1999, 14 april 2000 en 26 mei 2000;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 november 2000, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° aanvraagdossier : het dossier, bedoeld in artikel 4 van het procedurebesluit;2° bijzonder gebied : een gebied zoals bepaald in artikel 28 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 oktober 1998 betreffende de kwaliteitsbewaking, het recht van voorkoop en het sociaal beheersrecht op woningen, ter uitvoering van artikel 85, § 1, tweede lid, 3°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;3° gemeenschapsvoorzieningen : de gemeenschapsvoorzieningen zoals omschreven in artikel 1, 6°, van het Infrastructuurbesluit;4° infrastructuurwerken : de infrastructuurwerken zoals omschreven in artikel 1, 7°, van het Infrastructuurbesluit;5° initiatiefnemer : de initiatiefnemer, bedoeld in artikel 1, 3°, van het Procedurebesluit;6° Procedurebesluit : het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende vaststelling van de procedures inzake de programmering en de subsidiëring van operaties en werken die voor sociale huisvestingsdoeleinden worden uitgevoerd;7° woonproject : een bijzonder woonproject of een sociaal woonproject als bedoeld in artikel 1, 2°, respectievelijk 6°, van het Procedurebesluit;8° Infrastructuurbesluit : het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van het bouwrijp maken van gronden en de aanleg van de infrastructuur en gemeenschapsvoorzieningen voor sociale woonwijken;9° Renovatie- en Bouwbesluit : het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1996 houdende de subsidiëring van de renovatie van woningen en gebouwen en van de bouw van nieuwe sociale woningen.
Art. 2.Voorzover het project werd opgenomen op een door de minister goedgekeurd programma, wordt het afdelingshoofd van de afdeling Gesubsidieerde Infrastructuur gemachtigd om : 1° de in artikel 12, § 2, van het Procedurebesluit vermelde overeenkomst met de stedenbouwkundige ontwerper te sluiten;2° de in artikel 12, § 3, van het Procedurebesluit vermelde overeenkomst met de ontwerpers wegenbouw en/of omgevingswerken te sluiten;3° de in artikel 19, § 3, van het Procedurebesluit vermelde opdracht tot betaling van de subsidies te geven met betrekking tot werken als bedoeld in § 2 van hetzelfde artikel;4° de toestemming te verlenen, bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid, 2°, van het Infrastructuurbesluit;5° het in artikel 15, zesde lid, van het Procedurebesluit bedoelde ontwerpdossier goed te keuren, voorzover het werken betreft als bedoeld in artikel 3 van het Infrastructuurbesluit;6° het in artikel 16, § 2, tweede lid, van het Procedurebesluit bedoelde gunningsdossier goed te keuren, voorzover aan een van de onderstaande bepalingen is voldaan : a) het betreft verrichtingen, bedoeld in artikel 3 van het renovatie- en bouwbesluit en waarvoor het gunningsbedrag exclusief BTW niet hoger is dan 110 % en niet lager dan 85 % van de goedgekeurde raming exclusief BTW;b) het betreft werken, bedoeld in artikel 3 van het infrastructuurbesluit en waarvoor het gunningsbedrag exclusief BTW lager is dan 250 000 euro;7° de in artikel 5, § 1, eerste lid, van het Infrastructuurbesluit bedoelde meerwerken goed te keuren, voorzover het totaal van de meerwerken per gunningsdossier lager is dan 62 000 euro exclusief BTW.
Art. 3.Het bedrag van de werken, bedoeld in artikel 16, § 3, tweede lid, 2°, van het Procedurebesluit, wordt vastgesteld op 13 000 euro exclusief BTW. De maximale kostprijs van de subsidiabele werken, bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid, 3°, van het Infrastructuurbesluit wordt, ongeacht het subsidiepercentage, vastgesteld op 13 000 euro exclusief BTW. Het bedrag van de niet-gesubsidieerde werken wordt buiten beschouwing gelaten. HOOFDSTUK II. - Evaluatie van een aanvraagdossier Afdeling I. - Algemene bepalingen inzake het opportuniteitsonderzoek
Art. 4.§ 1. De afdeling Woonbeleid evalueert een aanvraagdossier door de opportuniteit van het woonproject inhoudelijk en kwalitatief te beoordelen volgens de bepalingen van artikel 4 tot en met 15. Tenzij anders bepaald, wordt het project voor elk van deze criteria beoordeeld als `sterk negatief', `negatief', `neutraal', `positief' of `sterk positief'.
Jaarlijks worden de gunstig beoordeelde woonprojecten onderling vergeleken door ze te rangschikken volgens de resultaten van de projectmatige beoordeling, de beleidsprioriteiten vertaald in objectieve criteria en de haalbaarheid van de praktische realisatie binnen de gestelde termijn, met het oog op de opmaak van een jaarprogramma dat ten laatste in november van het voorafgaande jaar aan de minister ter goedkeuring wordt voorgelegd. § 2. Tenzij anders bepaald, wordt bij de beoordeling van de woonprojecten geen onderscheid gemaakt tussen nieuwbouwprojecten en renovatieprojecten. Afdeling II. - Sociale woonbehoefte
Art. 5.§ 1. Een project wordt beoordeeld op grond van de plaatselijke behoefte aan extra sociale woningen. Deze woonbehoefte wordt vastgesteld aan de hand van de meest recente betrouwbare gegevens voor het gemeentelijke en arrondissementele niveau, die de afdeling Woonbeleid ter beschikking heeft. § 2. Een project dat huurwoningen omvat in een gemeente, voormalige deelgemeente of gehucht waar nog geen sociale huurwoningen aanwezig zijn, scoort altijd positief. Afdeling III. - Infrastructuur
Art. 6.Een woonproject wordt gunstiger beoordeeld naarmate minder nieuwe infrastructuurwerken vereist zijn. Afdeling IV. - Projectlocatie
Art. 7.Een woonproject wordt beoordeeld op grond van de projectlocatie. Een woonproject dat gelegen is in een woonvernieuwingsgebied of in een bijzonder gebied, afgebakend in het kader van de uitoefening van het voorkooprecht, scoort altijd sterk positief. Afdeling V. - Inbreidingsgerichtheid
Art. 8.De extra inname van voorheen onbebouwde ruimte vormt een negatief element van de beoordeling, behalve als het gaat om invulbouw. Een project scoort gunstiger naarmate het een hogere bebouwingsdichtheid realiseert zonder afbreuk te doen aan de woon- en leefkwaliteit in het woonproject en de buurt.
Art. 9.Een woonproject wordt gunstiger beoordeeld naarmate het nauwer aansluit op de bestaande bebouwing.
Art. 10.De kleinschaligheid van een project vormt een positief element van de beoordeling. De ruimtelijke impact ervan wordt beoordeeld op grond van de omgevingscontext.
Art. 11.Een woonproject wordt beoordeeld op grond van de effectieve beschikbaarheid van primaire voorzieningen, waarbij de aanwezigheid van dagelijkse, commerciële, dienstverlenende en socio-culturele voorzieningen binnen een loopafstand van 600 meter als ideaal wordt beschouwd, en op grond van de bereikbaarheid van alle voorzieningen met het openbaar vervoer. Afdeling VI. - Integratie in de locale woonstructuur
Art. 12.Een woonproject wordt beoordeeld op grond van de functionele integratie in de buurt, waarin het woonproject gelegen is. Hierbij wordt zowel rekening gehouden met de reeds aanwezige functies, als met de aanvullende functies waarin het woonproject voorziet. Als optimale functionele integratie wordt beschouwd de evenwichtige ligging op buurt- of wijkniveau van woonondersteunende, commerciële en andere activiteitsgenererende functies en van gemeenschapsvoorzieningen.
Art. 13.Een woonproject wordt beoordeeld op grond van de sociale differentiatie die in of door het woonproject wordt gerealiseerd. De sociale differentiatie wordt bereikt door een interne differentiatie naar prijsklasse, grootte en type van de woningen die deel uitmaken van het woonproject, door een vermenging van sociale koop- en huurwoningen of door een zodanige integratie in de bestaande woonstructuur dat er een menging van sociale woningen en privé-woningen ontstaat.
Art. 14.Een woonproject wordt beoordeeld op grond van de aandacht die de initiatiefnemer besteedt aan de sociale veiligheid en de leefbaarheid door via het totale concept, met inbegrip van gemeenschapsvoorzieningen, waarborgen te bieden inzake informeel toezicht en in te spelen op omgevingskarakteristieken, specifieke plaatselijke problemen en opportuniteiten. Afdeling VII. - Onteigeningen
Art. 15.Wanneer onteigeningen noodzakelijk zijn voor de realisatie van een project scoort het gunstiger naarmate het dossier elementen van motivatie voor deze onteigeningen en de hoogdringendheid ervan bevat. HOOFDSTUK III. - Vaststelling van subsidies
Art. 16.Het maximumbedrag voor de kostprijs van de renovatie-, verbeterings- en aanpassingswerken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Renovatie- en Bouwbesluit en van de nieuwbouwwerken, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Renovatie- en Bouwbesluit wordt vastgesteld op de volgende bedragen exclusief BTW : 1° 47 000 euro voor een studio;2° 60 000 euro voor een woning met één slaapkamer;3° 70 000 euro voor een woning met twee slaapkamers;4° 82 000 euro voor een woning met drie slaapkamers;5° 92 000 euro voor een woning met vier of meer slaapkamers. Deze maximumbedragen worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de evolutie van de bouwkosten volgens de volgende formule : b = B x (0,55 x s/S + 0,45 x i/I) In deze formule is : b : het geïndexeerde maximumbedrag in euro, op 1 januari van het jaar waarin de vastlegging gebeurt, bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het Procedurebesluit, afgerond op een veelvoud van duizend euro;
B : het toepasselijke maximumbedrag in euro, zoals vermeld in lid 1;
S en s : het gemiddelde van de uurlonen van de geschoolde werklieden, de geoefende werklieden en de handlangers, zoals die door het Nationaal Paritair Comité van het Bouwbedrijf vastgesteld zijn, vermeerderd met het totaal percentage van de sociale lasten en verzekeringen voor werken van categorie A, zoals aangenomen door het federale ministerie, respectievelijk voor december 2000 en voor de maand december voorafgaand aan het jaar van de te nemen vastlegging, bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het Procedurebesluit;
I en i : het indexcijfer op basis van een jaarlijks verbruik van de voornaamste producten in het bouwbedrijf op de inlandse markt, vastgesteld door het federale ministerie, respectievelijk voor december 2000 en voor de maand december voorafgaand aan het jaar van de te nemen vastlegging, bedoeld in artikel 15, zesde lid, van het Procedurebesluit.
Art. 17.De aanvaardingsvoorwaarden voor de subsidiëring van onvoorziene meerwerken, bedoeld in artikel 5, § 1, derde lid, van het Infrastructuurbesluit, worden vastgesteld als volgt.
De subsidie is forfaitair. Dat betekent dat, afgezien van de contractuele prijsherzieningen en van eventuele wijzigingen van de BTW., de subsidie voor de werken beperkt wordt tot het bedrag, vermeld in het definitief voorstel van subsidiebedrag. Meerwerken kunnen bijgevolg slechts gesubsidieerd worden in de mate dat ze gecompenseerd worden door bepaalde subsidiabele werken die niet of slechts gedeeltelijk uitgevoerd worden. Bovendien moeten de meerwerken bestemd en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking of de bruikbaarheid van de woninggroep, en moeten zowel de meer- als de minwerken verantwoord worden door de initiatiefnemer, alleszins wanneer ze meer dan 10 % van het subsidiabele bedrag vertegenwoordigen.
Deze forfaitaire subsidie wordt uitbetaald volgens de bepalingen van artikel 19 van het Procedurebesluit.
Art. 18.De berekeningswijze van de subsidie, bedoeld in artikel 7, § 2, tweede lid, van het Infrastructuurbesluit, wordt vastgesteld als volgt : als de werken betrekking hebben op sociale woningen die buiten een bestaande woonkern gelegen zijn en voor minstens een derde en hoogstens twee derde uit koopwoningen en voor de rest uit huurwoningen bestaan, bedraagt de subsidie 100 %. Anders bedraagt de subsidie voor de werken die betrekking hebben op sociale woningen buiten een bestaande woonkern 80 %. HOOFDSTUK IV. - Criteria voor evenredige verdeling, bedoeld in artikel 7, § 6, van het Infrastructuurbesluit
Art. 19.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de § 2, § 3 en § 4, wordt het subsidiepercentage voor de infrastructuurwerken in het (toekomstig) openbaar domein binnen de perimeter van de woninggroep berekend volgens de volgende formule : S = (s x w + 60 x k)/(w+k+p) In deze formule is : S : het subsidiepercentage, afgerond op de eenheid, in %; s : 100 of 80 naargelang het geval, zoals hieronder beschreven; w : het totale aantal sociale woningen in de woninggroep; k : het totale aantal sociale kavels in de woninggroep; p : het totale aantal woningen en kavels binnen de perimeter van de woninggroep dat niet voldoet aan artikel 80 van de Huisvestingscode.
De parameter s is gelijk aan 100 wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan : 1° de woninggroep ligt binnen een bestaande woonkern;2° de woninggroep ligt buiten een bestaande woonkern, waarbij zowel het aantal sociale huurwoningen als het aantal sociale koopwoningen minstens één derde van het totale aantal woningen en percelen binnen de perimeter van de woninggroep bedragen. In alle andere gevallen is de parameter s gelijk aan 80. § 2. Het subsidiepercentage Z voor wegen- en rioleringswerken en omgevingswerken in het (toekomstig) openbaar domein waarbij de sociale woningen en de sociale kavels van de woninggroep langs één zijde van de weg of de omgevingswerken gelegen zijn, wordt berekend volgens de volgende formule : Z = (S+T)/2 In deze formule is : Z : het subsidiepercentage, afgerond op de eenheid, in %;
S : het subsidiepercentage, bepaald overeenkomstig § 1;
T : 60 als S niet kleiner is dan 60; zoniet is T gelijk aan S. § 3. Infrastructuurwerken in het (toekomstig) openbaar domein die zowel de belangen van de woninggroep als andere gemeenschappelijke belangen ten goede komen, waarbij geen van de rooilijnen van de infrastructuurwerken grenst aan de woninggroep, maar die bestemd en noodzakelijk zijn voor de bruikbaarheid van de woninggroep, worden voor 60 % gesubsidieerd, wanneer het subsidiepercentage, bepaald overeenkomstig § 1, niet lager is dan 60 %; zoniet worden deze infrastructuurwerken voor het lagere subsidiepercentage gesubsidieerd. § 4. Gemeenschapsvoorzieningen die zowel de belangen van de woninggroep als andere gemeenschappelijke belangen ten goede komen, worden voor 60 % gesubsidieerd. HOOFDSTUK V. - Criteria voor gebouwen die ongezond zijn door omgeving of onbruikbaar voor de functie waartoe ze zijn bestemd
Art. 20.§ 1. Een gebouw kan erkend worden als ongezond door de omgeving wanneer het intrinsiek beantwoordt aan de vereisten van stabiliteit, bouwfysica of veiligheid, maar ingevolge zijn ligging de verwezenlijking van een gezonde woonkern in de weg staat. § 2. Een verwaarloosde of leegstaande woning kan worden erkend als onbruikbaar voor de functie waartoe ze is bestemd, als de bewoonbaarheid volgens de minimaal gangbare normen in het gedrang is door hetzij een gebrekkige of slechte indeling of binnenstructuur, hetzij een onvoldoende graad van uitrusting of wooncomfort.
Een verwaarloosd of leegstaand gebouw kan worden erkend als onbruikbaar voor de functie waartoe het is bestemd, als het langdurig leegstaat of duidelijk minder wordt gebruikt. Een dergelijk gebouw kan maar als zodanig worden erkend als het geschikt is voor de verbouwing tot woongelegenheden.
Zodra een gebouw geïnventariseerd is als leegstaand of verwaarloosd overeenkomstig het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, wordt het geacht onbruikbaar te zijn voor de functie waartoe het bestemd is. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 21.Het besluit van de Vlaamse staatssecretaris van 28 oktober 1981 tot het verlenen van delegatie van bevoegdheid aan ambtenaren van het ministerie van Openbare Werken die hun medewerking verlenen aan het Vlaams regionaal beleid inzake de uitvoering van de infrastructuuruitrustingen, bedoeld in artikel 80 van de Huisvestingscode en het koninklijk besluit van 30 maart 1981, wordt opgeheven.
Art. 22.Het ministerieel besluit van 19 oktober 1982 tot het verlenen van delegatie van bevoegdheid aan ambtenaren van het ministerie van Openbare Werken die hun medewerking verlenen aan het Vlaams regionaal beleid inzake de uitvoering van de infrastructuuruitrustingen, bedoeld in artikel 80 van de Huisvestingscode en het Koninklijk besluit van 30 maart 1981, wordt opgeheven.
Art. 23.Het ministerieel besluit van 11 april 1997 betreffende de subsidiëring van operaties en werken van een sociaal woonproject of een bijzonder woonproject, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 23 juni 1999, wordt opgeheven.
Art. 24.De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de werken, bedoeld in artikel 3 van het Infrastructuurbesluit, en op de verrichtingen, bedoeld in artikel 3 van het Renovatie- en Bouwbesluit, waarvoor de gunningsprocedure gestart is vóór 1 oktober 2000.
Art. 25.De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen of onderdelen ervan, hebben betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 26.De laatste volzin van artikel 4 van het besluit van de Vlaamse regering van 25 juli 2000 tot wijziging van de besluiten van de Vlaamse regering van 19 december 1996, met betrekking tot de subsidies van het Vlaamse Gewest voor sociale huisvestingsprojecten, heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2000.
Art. 27.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2000.
Brussel, 13 december 2000.
De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS