gepubliceerd op 05 september 2000
Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van vogels in dierentuinen
7 JUNI 2000. - Ministerieel besluit tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van vogels in dierentuinen
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, laatst gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 betreffende de erkenning van dierentuinen, inzonderheid op het artikel 8;
Gelet op de richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen;
Gelet op het advies van de dierentuinencommissie;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989, 6 april 1995 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat de dierentuinen voor 1 april 1999 een aanvraag voor erkenning moesten indienen en de opstelling van precieze minimumnormen voor de huisvesting van dieren belangrijk is voor een uniforme behandeling van de erkenningsaanvragen, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. binnenverblijf : een ruimte binnen een gebouw die afgesloten kan worden;2. buitenverblijf : een ruimte in open lucht waarvan de bovenkant open is of ten hoogste afgesloten door een traliewerk, gaasdak of een ander gepast materiaal waar regen en zon doorkunnen;3. schuilhok : een permanent toegankelijke plaats waar het dier zich kan terugtrekken of zich kan beschutten tegen ongunstige weersomstandigheden;4. nestkast, nesthol : een beschutte ruimte voorzien van nestmateriaal waarin de vogels zich kunnen terugtrekken om eieren te leggen, te broeden en de jongen groot te brengen.
Art. 2.De minimale afmetingen en basisvoorschriften voor de inrichting van verblijven waarin vogels tentoongesteld worden in een dierentuin, zijn vastgesteld in bijlage van dit besluit.
Art. 3.De dierentuin die een soort wil houden die niet behoort tot de vogelgroepen opgenomen in bijlage, moet vooraf een dossier indienen bij de Dienst, waaruit blijkt dat hij zich goed gedocumenteerd heeft over de levensgewoonten en de fysiologische noden van deze soort. De toelating om deze in het voorgestelde verblijf te houden, wordt verleend of geweigerd door de Dienst op advies van de Dierentuinencommissie.
Art. 4.§ 1. Wanneer meerdere vogelsoorten tesamen in hetzelfde verblijf gehouden worden, zijn de voorwaarden van artikel 2, niet als dusdanig van toepassing. In deze gevallen worden de normen vastgesteld door de Dienst op advies van de Dierentuinencommissie; § 2. Wanneer vogels beschikken over een zeer groot verblijf dat de minimumafmetingen ruimschoots overschrijdt, kan een afwijking toegestaan worden door de Dienst voor het maximum aantal vogels van een soort die samen gehouden mag worden; § 3. Op grond van een geldige verantwoording voorgelegd door de uitbater en na gunstig advies van de Dienst, mag gedurende een periode van ten hoogste één maand, van de in artikel 2 vastgestelde voorwaarden afgeweken worden. In uitzonderlijke gevallen mag de Dienst deze periode verlengen.
Art. 5.Het houden en tentoonstellen van minder vogels dan het minimum aantal opgegeven in de bijlage zijn slechts toegestaan : 1° om diergeneeskundige redenen;2° wanneer de dierentuin actief bezig is met de opbouw van de diergroep;3° wanneer de dierentuin wil stoppen met het houden van de vogelsoort en plaatsing van de aanwezige vogels in een andere inrichting niet mogelijk is.
Art. 6.De dierentuin die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een soort houdt waarvoor geen normen zijn opgenomen in de bijlage, moet een dossier indienen bij de Dienst met beschrijving van het verblijf en de verzorging van de vogels. De Dienst beslist om het houden van deze soort in de bestaande omstandigheden al dan niet toe te laten, op advies van de Dierentuinencommissie.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 7 juni 2000.
Mevr. M. AELVOET
Bijlage bij het ministerieel besluit van 7 juni 2000 tot vaststelling van minimumnormen voor het houden van vogels in dierentuinen Verklaring bij de tabellen I en II (1) Vogeltaxa : hieronder wordt een groep of groepen van vogelsoorten vermeld die aan de overeenstemmende minimumnormen moeten voldoen.(2) Aantal : * hieronder wordt het aantal vogels van dezelfde soort vermeld dat op de gegeven oppervlakte kan gehouden worden : - alleen het cijfer « 1 » in deze rubriek, wijst op een solitaire vogelsoort waarvan de individuen alleen gehouden moeten worden; - alleen het cijfer « 2 » (of meer) in deze rubriek, wijst op een vogelsoort die in paren (of in een groep van « X » specimen) gehouden moet worden; - indien twee getallen vermeld worden, geeft dit het minimum en het maximum aantal vogels aan dat binnen de gegeven oppervlakte gehouden mag worden; * jonge vogels bij de ouders worden niet als afzonderlijke individuen geteld gedurende de periode dat de jongen normaal bij de ouders blijven; solitaire vogels die alleen gehouden moeten worden, kunnen gedurende een tijd samen geplaatst worden voor de voortplanting, op de oppervlakte vastgesteld voor één specimen. (3) Bijkomende oppervlakte per bijkomend dier : - hieronder wordt de oppervlakte aangegeven die extra voorzien moet worden per vogel die toegevoegd wordt aan het maximum aantal vogels vermeld in de kolom « aantal »; - indien het aantal gehouden vogels binnen een verblijf een x-voud plus y is van het maximum aantal dat op de gegeven oppervlakte gehouden kan worden, moet deze oppervlakte vermenigvuldigd worden met x en vermeerderd met y maal de aangeduide oppervlakte per bijkomende vogel. Indien y gelijk is aan nul moet de oppervlakte vermenigvuldigd worden met x-1 en vermeerderd met het maximum aantal dat op de gegeven oppervlakte gehouden kan worden, maal de aangeduide oppervlakte per bijkomende vogel; - indien deze rubriek niet ingevuld is, betekent dit dat geen vogel aan de groep mag worden toegevoegd. (4) Bijzondere eisen : d.m.v. een lettercode wordt verwezen naar de bijzondere vereisten vermeld in tabel III. (5) Binnenverblijf en Buitenverblijf - zie definitie in art.1, 1° en 2°; - hieronder wordt de oppervlakte en de hoogte aangegeven die tenminste voorzien moeten worden voor het binnen-, respectievelijk buitenverblijf. Indien een cijfer gevolgd wordt door « /d-a », geeft dit de oppervlakte aan per dier; - als afmetingen opgegeven zijn voor buiten- en binnenverblijf betekent dit dat beide aanwezig moeten zijn, tenzij een voetnoot in de kolom « Bijkomende eisen » anders vermeldt; - als uitsluitend afmetingen voor een binnenverblijf opgegeven worden, sluit dit niet uit dat aan de vogels bijkomend een buitenverblijf verschaft wordt als extra-ruimte. Waar dit aanbevolen is wordt het ook in de overeenstemmende voetnoot vermeld (« i »); het binnenverblijf moet permanent toegankelijk zijn voor de vogels; - als in de voetnoot (« j ») is vermeld dat vogels ook binnen respectievelijk ook buiten gehouden kunnen worden en er zijn slechts normen opgegeven hetzij voor het binnen- hetzij voor het buitenverblijf, moeten de vermelde minimumafmetingen toegepast worden op het gekozen verblijf; - als afmetingen opgegeven voor het binnenverblijf tussen haakjes vermeld zijn, dan mag die ruimte verrekend worden in de afmetingen van het buitenverblijf, met als bijkomende voorwaarde dat het binnenverblijf permanent toegankelijk is voor de dieren. (6) Bassin - de opgegeven oppervlakte is de minimum wateroppervlakte die beschikbaar moet zijn.De vermelde minimumdiepte moet beschikbaar zijn over minstens 50 % van de oppervlakte.
De vogels moeten gemakkelijk op eigen kracht in en uit het bassin kunnen geraken.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld TABEL IV. - Minimumvoorwaarden voor het houden van roofvogels voor vlucht- en valkerijdemonstraties in dierentuinen - slechts vogels geboren in gevangenschap en die getraind zijn voor vrije vlucht mogen voor vlucht- en valkerijdemonstraties gebruikt worden; - de vogels moeten tenminste dagelijks en gedurende een voldoende periode vrij kunnen vliegen, tenzij in de ruitijd of de voortplantingsperiode, in dat geval moeten ze in een verblijf gehouden worden dat beantwoordt aan de normen van tabel l; - wanneer in een dierentuin vlucht- en valkerijdemonstraties opgevoerd worden gedurende meer dan twee opeenvolgende dagen, moet voor elke vogel een verblijf aanwezig zijn dat beantwoordt aan de normen van tabel I ofwel een vliegdraadvoorziening (trolley). Deze bestaat uit een staal- of nylonkabel van 4 tot 6 meter, gespannen tussen twee zitstangen, waarover een ring schuift die aan de vogel is vastgemaakt.
De lengte van deze kabel moet 5 meter zijn voor buizerds en andere grote roofvogels. Aan één van beide uiteinden moet een schuilmogelijkheid voorhanden zijn; - de vogels moeten in elk geval beschutting hebben tegen slechte weersomstandigheden; - de vogels mogen niet door het publiek benaderd kunnen worden in afwezigheid van de houder; - indien een vogel aan de blok gehouden wordt, dan moet hij op een traditionele manier geschoeid zijn t.t.z. een schoentje (lederen riempje) aan elke poot van max. 20 cm lengte, beide schoentjes samengebracht aan een draainagel met vervolgens een veter (leren of kunststofriem) van max. 1,20 m (dit is om kwetsuren te vermijden) welke aan de blok wordt vastgeknoopt ann een ring om een roterende beweging toe te laten; - een valkenkapje (huif) mag slechts worden gebruikt voor korte periodes, zoals tijdens vervoer, om het dier kalm te houden.
Gezien om gevoegd te worden bij het ministrieel besluit van 7 juni 2000.
De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET