gepubliceerd op 13 oktober 2006
Ministerieel besluit houdende toepassing van de randvoorwaarden voorzien bij artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en betreffende de criteria en bedragen van boetes in geval van bepaalde onregelmatigheden vastgesteld op het gebied van voornoemde regelingen
7 JULI 2006. - Ministerieel besluit houdende toepassing van de randvoorwaarden voorzien bij artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en betreffende de criteria en bedragen van boetes in geval van bepaalde onregelmatigheden vastgesteld op het gebied van voornoemde regelingen
De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, laatst gewijzigd bij de bijzondere wet van 12 augustus 2003;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 1°, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2005 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2183/2005 van de Commissie van 22 december 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2183/2005 van de Commissie van 22 december 2005;
Gelet op Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 263/2006 van de Commissie van 15 februari 2006;
Gelet op Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IVbis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen, laatst gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2182/2005 van de Commissie van 22 december 2005;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Gelet op het overleg van 12 juni 2006 tussen de gewestregeringen en de federale overheid;
Gelet op het protocol van 23 juni 2005 tussen het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), de Afdeling Landbouwsteun van het Ministerie van het Waalse Gewest (IG2) en de Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie (ABKL) van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de randvoorwaarden;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de verplichting om zich onverwijld te schikken naar de in de aanhef bedoelde verordeningen van de Raad en de Commissie;
Gelet op de overdracht naar de Gewesten van de bevoegdheden inzake landbouw vanaf 1 januari 2002;
Overwegende dat de landbouwers sinds de instelling op 1 januari 2005 van de nieuwe stelsels voor rechtstreekse steunverlening ertoe verplicht zijn de regelgevende vereisten inzake beheer, de normen inzake goede landbouw- en milieuomstandigheden, met inbegrip van de uit productie gelaten oppervlakten, en de verplichtingen aangaande de instandhouding van de gronden voor blijvend grasland na te leven;
Overwegende dat de modaliteiten voor de toepassing van de randvoorwaarden in het Waalse Gewest vastgesteld moeten worden;
Overwegende dat de criteria en bedragen van straffen bij vastgestelde onregelmatigheden moeten worden vastgesteld;
Overwegende dat de richtsnoeren voor de randvoorwaarden en hun eventuele gevolgen in geval van onregelmatigheid het voorwerp uitmaken van overleggen met de gespecialiseerde instellingen die bevoegd zijn voor de bedoelde aangelegenheden en met de vertegenwoordigers van de landbouwers;
Overwegende dat er in boetes is voorzien bij slechte toepassing van de nieuwe rechtstreekse steunregelingen of bij niet-naleving van de termijnen opgelegd bij de Europese regelgeving voor de instelling van die stelsels;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "D.G.R.N.E." : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu van het Ministerie van het Waalse Gewest; 2° "F.A.V.V." : Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; 3° "A.R.S.I.A." : "Association régionale de Santé et d'Identification animales" (Gewestelijke Vereniging voor Diergezondheid en -identificatie); 4° "grondgebondenheidscijfer" : het basisgrondgebondenheidscijfer (LS1) of het grondgebondenheidscijfer met valoriseringscontracten (LS2) bedoeld in artikelen 1, 25, 27 en 28 van het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, opgeheven op 22 maart 2005, vervangen vanaf die datum door artikelen R.188, 26°, R. 214 en R. 215 van het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt; 5° "grondgebonden bedrijf";een bedrijf is "grondgebonden" indien zijn grondgebondenheidscijfer lager of gelijk is aan één; 6° "valoriseringscontract" : het contract bedoeld in artikelen 28 en 29 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002, opgeheven op 22 maart 2005, vervangen vanaf die datum door artikelen R.215 en R. 216 van voornoemd besluit van 3 maart 2005; 7° "kwaliteitszorgproces" : het kwaliteitszorgproces bedoeld in artikelen 30 en 35 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002, opgeheven op 22 maart 2005, vervangen vanaf die datum door artikelen R.217 tot R. 222 van voornoemd besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005; 8° "Sanitel" : geautomatiseerd dataverwerkingssysteem voor de identificatie en registratie van dieren;9° "identificatiedocument voor runderen" : het identificatiedocument bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen.10° "bedrijfsregister voor dieren" : register voor runderen, varkens, schapen en geitachtigen van het bedrijf;11° "bedrijfsregister voor runderen" : register voor de runderen van het bedrijf zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van runderen;12° "bedrijfsregister voor varkens" : register voor de varkens van het bedrijf zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 februari 1995 betreffende de identificatie van varkens en in het ministerieel besluit van 19 februari 1982 houdende reglementering van de identificatie van fok- en mestvarkens en de registratie van varkens;13° "bedrijfsregister voor schapen en geitachtigen" : register voor de runderen en geitachtigen van het bedrijf zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 2 juli 1996 betreffende de identificatie en de registratie van schapen, geiten en hertachtigen;14° "statuut" : het door de bevoegde gespecialiseerde instelling toegekende sanitaire statuut van een kudde;15° "het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden" : het besluit van de Waalse Regering van 22 juni 2006 tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden bedoeld in artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
Art. 2.De landbouwer is ertoe verplicht alle landbouwpercelen van zijn bedrijf jaarlijks aan te geven in zijn oppervlakteaangifte.
Elk landbouwer moet in staat zijn om desgevraagd de gegevens over de percelen die hij niet meer uitbaat te leveren : de identiteit van de eigenaar, van de huidige landbouwer-exploitant of van de vorige landbouwer-exploitant in het geval van einde van de uitwisseling.
Wanneer dit niet gebeurt, zullen de betrokken percelen beschouwd worden als nog steeds deel uitmakend van het bedrijf.
De globale oppervlakte van de gronden die door de landbouwer uitgebaat worden buiten het Belgische grondgebied moet jaarlijks worden aangegeven om in aanmerking te worden genomen voor de berekening van het grondgebondenheidscijfer. Die oppervlakte moet vermeld zijn in de gepaste rubriek van het oppervlakteaangifteformulier. De percelen betreffende die gronden moeten echter niet meer duidelijk opgenomen worden in de oppervlakteaangifte noch grafisch getekend worden.
Art. 3.Wat betreft thema nr. 02, bestrijding van bodemerosie, bedoeld in artikel 4 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, zijn de normen betreffende de grondpercelen met erosierisico als volgt : 1° Voor het jaar betreffende de in 2005 ingediende oppervlakteaangifte, verbod tot het ploegen van de percelen met erosierisico tussen de oogst van het jaar 2004 en 15 februari 2005. Het ploegen wordt echter toegestaan met het oog op de aanplanting van een gewas of van een grondbedekking vóór 30 november 2004.
Stoppelploegen of andere bodemwerkzaamheden zijn toegelaten; 2° Verbod tot het telen van hakvruchten of gelijkgesteld op risicopercelen.Verboden gewassen zijn silo- of korrelmaïs, voederbieten, voederwortelen, aardappelen, suikerbieten, cichorei alsook groenten in volle grond. Die gewassen zijn echter toegelaten op een risicoperceel wanneer een grasstrook aangelegd wordt op het gedeelte onder de helling en aan de rand van het betrokken risicoperceel. Die grasstrook moet worden aangelegd vóór het inzaaien van de hakvrucht of gelijkgesteld voor een minimale duur gelijk aan de duur van laatstgenoemde en moet voldoen aan volgende voorwaarden : a) ze moet minstens zes meter breed zijn;b) ze moet bestaan uit weidegrassen of uit een mengsel van grassen en vlinderbloemigen.De toegelaten gewascodes zijn nrs. 751, 82, 84 en 851; c) ze moet niet begraasd worden;d) ze mag enkel gemaaid worden na 1 juli van het betrokken jaar. Dat verbod tot het telen van hakvruchten of gelijkgesteld op risicopercelen is niet van toepassing indien het aangrenzende risicoperceel gelegen onder de helling bestaat uit : a) hetzij een weide met gewascode 61 of 62, een bebossing met gewascode 891 of een bos voorzover het aangrenzende perceel minstens zes meter breed is;b) hetzij een gewas dat overeenstemt met één van gewascodes 751, 82, 84 of 851, voorzover de bedekking van dat aangrenzende perceel aangeplant is vóór 30 november van het voorafgaande jaar en op voorwaarde dat het perceel aan de in het eerste lid bedoelde voorwarden a) tot d) voldoet.
Art. 4.Wat betreft thema nr. 03, behoud van de niveaus van bodemmineralen, bedoeld in artikel 5 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, is het verboden om stro, riet en andere oogstresten te verbranden.
Art. 5.Wat betreft thema nr. 04, behoud van de bodemstructuur, bedoeld in artikel 6 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, is de landbouwer die sinds 2002 irrigeerde of dat nog steeds doet, ertoe verplicht vanaf 1 januari 2005, voor elk perceel onderworpen aan die irrigatie, de grond te analyseren minstens om de 24 maanden. Hij moet in het bijzonder de zuur- en verziltingsgraad vastleggen.
Indien die analysen afwijkingen vertonen op het gebied van de zuur- of verziltingsgraad is de landbouwer ertoe verplicht de noodzakelijke behandelingen uit te voeren om dergelijke afwijkingen weg te werken.
Indien de analyseresultaten laten blijken dat de zuurgraad van bepaalde percelen te laag is, moet een kalkbemesting plaatsvinden.
Nieuwe analysen moeten uitgevoerd worden voor de betrokken percelen binnen twaalf maanden volgend op vastlegging van een afwijking, teneinde de efficiëntie van de verrichte behandeling te verifiëren en de landbouwer moet in voorkomend geval andere behandelingen en analysen uitvoeren.
In geval van controle moet de landbouwer de resultaten van de analysen uitgevoerd binnen 24 maanden voorafgaand aan de controle voorleggen en in voorkomend geval bewijzen van de verrichte behandelingen aanbrengen. Indien de controle uitgevoerd wordt binnen 24 maanden na de bekendmaking van dit besluit, kunnen analysen en behandelingen worden uitgevoerd binnen 12 maanden na genoemde controle maar vóór het verstrijken van de termijn van 24 maanden volgend op voornoemde bekendmaking. Als die goedkeuring niet nageleefd wordt, wordt ze beschouwd als niet-conformiteit betreffende het jaar van de controle.
Art. 6.Wat betreft thema nr. 05, minimaal onderhoudsniveau van de gronden, bedoeld in artikel 7 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende normen naleven : 1° voor alle percelen van het bedrijf moet de landbouwer ongewenst onkruid zoals vastgesteld bij de wettelijke bepalingen bestrijden.De bloei, de zaadvorming en de inzaiing van distel (Cirsium ) moeten naar behoren worden voorkomen. Bovendien moeten struikgewassen en ongewenste plantengroei worden voorkomen en de verwildering met struik- en houtgewassen tegengegaan worden; 2° wat betreft akkerland dat uit productie genomen werd, met uitzondering van braakgelegde grond overeenkomstig artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering van 23 februari 2006 tot invoering van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet de landbouwer hetzij een weiland aanplanten, hetzij jaarlijks vóór 31 mei van het lopende jaar een braakbedekking uitgezonderd natuurlijke bedekking (gewascodes 82, 83, 84, 85 of 851) inzaaien;3° voor de uit productie gehaalde weilanden moet de landbouwer minstens één keer per jaar tussen 1 juli en 31 augustus van het lopende jaar de bedekking maaien of vernietigen.
Art. 7.Wat betreft akten nrs. 06 en 07, behoud van de vogelstand, natuurlijke habitats en wilde fauna en flora, bedoeld in artikel 8 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, is de landbouwer die in zijn bedrijf één of meerdere percelen geheel of gedeeltelijk (ten belope van minstens twee aren) gelegen in een Natura 2000-gebied uitbaat, ertoe verplicht de volgende bijzondere vereisten na te leven op die percelen of in voorkomend geval op het gedeelte gelegen in dat gebied : 1° verbod om bomen, rijen inheemse bomen en heggen te vernietigen zonder stedenbouwkundige vergunning; 2° verbod om te draineren zonder voorafgaande vergunning door een bevoegde ambtenaar van het D.G.N.R.E. (Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu); 3° verbod om het bodemreliëf aanzienlijk te wijzigen door grond aan te voeren of terrassen aan te leggen zonder stedenbouwkundige vergunning; 4° verbod om herbiciden te gebruiken in een weide zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning door een bevoegde ambtenaar van het D.G.R.N.E. De bescherming van elektrische afsluitingen en de plaatselijke gebruiken in het kader van de strijd tegen distels, zuring en brandnetels zijn echter niet betrokken; 5° verbod om blijvend grasland te ploegen (gewascodes 611 en 612) zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning door een bevoegde ambtenaar van het D.G.R.N.E.; 6° naleving van de sectoriële bepalingen, met name in de bosgebieden. De in de oppervlakteaangifte 2004 vermelde percelen vallen niet onder het toepassingsgebied van die vereiste.
Art. 8.Wat betreft akte nr. 08, bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, bedoeld in artikel 9 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende normen naleven : 1° Wat betreft het wettelijk gebruik van grondstoffen en het verbod tot lozing, is de landbouwer ertoe verplicht het verbod tot het gebruik van niet-toegestane stoffen of stoffen ingevoerd zonder vergunning van de bevoegde overheid, na te leven.Hij moet het contract met zijn leverancier kunnen voorleggen waaruit blijkt dat de geleverde grondstoffen toegelaten zijn en in voorkomend geval ingevoerd zijn met de geschikte vergunningen. De landbouwer kan stoffen overdragen aan derden enkel met inachtneming van de bepalingen van artikel 27 van het besluit van de Waalse Regering van 10 oktober 2002 betreffende het duurzame beheer van stikstof in de landbouw, opgeheven op 22 maart 2005, vervangen vanaf die datum door artikel R. 214 van het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt. Hij moet het verbod om rechtstreekse lozing van meststoffen en afvalwateren in de ondergrond, in een openbare riolering of in een oppervlaktewater naleven, met inbegrip van die welke voortkomen uit opgeslagen plantaardige stoffen. 2° De landbouwer is ertoe verplicht de opslagvoorwaarden van stalmest, mest van gevogelte, aalt en gier na te leven zowel op het veld als op de boerderij.De na 29 november 2002 opgebouwde opslagkuipen moeten voorzien zijn van een systeem dat de dichtheidscontrole vergemakkelijkt. 3° De landbouwer is ertoe verplicht meststoffen te verspreiden in dosissen die in overeenstemming zijn met de wettelijke maxima en die gerechtvaardigd zijn uit agronomisch oogpunt om de fysiologische behoeften van de planten te dekken.Hij moet waken over het verlies van voedingsstoffen en ervoor zorgen dat de behoeften van de grond worden vervuld. De landbouwers moeten de reglementaire periodes voor het verspreiden van stalmest voor minerale meststoffen naleven. 4° Volgens de klimatische en bodemomstandigheden moet de landbouwer de reglementaire verbodsbepalingen in acht nemen voor het verspreiden van organische meststoffen (met of zonder versnelde werking).In voorkomend geval moet hij de wettelijke bepalingen naleven wat betreft het duurzame stikstofbeheer in de landbouw zoals opgelegd in de vergunningen die hem werden toegekend hetzij door federale afwijking, hetzij door een gewestelijk gebruikscertificaat. 5° Wat betreft de naleving van de administratieve verplichtingen moet de landbouwer letten op het grondgebondenheidscijfer (LS1 <= 1) van zijn bedrijf zoals bedoeld in artikel 1, punt 5.De landbouwer wiens bedrijf niet grondgebonden is (LS1>1), is ertoe verplicht om valoriseringscontracten bedoeld in artikel 1, punt 6, af te sluiten of om in te stappen in een kwaliteitszorgproces zoals bepaald in artikel 1, punt 7. De landbouwer moet de reglementaire bepalingen met betrekking tot de herwaarderingsovereenkomsten naleven. Hij moet alle reglementaire en door het bestuur of het D.G.R.N.E. aangevraagde inlichtingen verschaffen.
Art. 9.Wat betreft akte nr. 09, bodembescherming bij gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, bedoeld in artikel 10 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende bijzondere vereisten naleven : 1° Wat betreft het wettelijk gebruik van stoffen mag de landbouwer slechts slib gebruiken dat gedekt is door een geldig gebruikscertificaat afgegeven door het D.R.G.N.E. en door de geldige federale afwijking zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten. Hij moet beschikken over een bestelbon die vermeldt dat het gaat om erkende producten. Hij mag het slib dat hij besteld heeft niet afstaan aan derden noch verkopen. Elke landbouwer moet geïdentificeerd zijn bij het bestuur in het kader van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem bedoeld in hoofdstuk 4 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 d.m.v. een producentnummer. 2° Wat betreft de reglementaire verboden, beperkingen en gebruiksvoorwaarden, moet de landbouwer de bepalingen naleven die opgelegd zijn bij de federale ontheffing en het gebruikscertificaat bedoeld in 1°.3° Wat betreft de administratieve verplichtingen moet de landbouwer zijn registers bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 12 januari 1995 houdende reglementering van het gebruik, op of in de bodem, van zuiveringsslib of slib afkomstig van behandelingscentra voor slijk uit septische putten, bijhouden.Die registers bevatten o.a. de bodemanalyseverslagen en de overzichtsfiches van de percelen die de landbouwer invult na elke verspreiding en die hij laat paraferen door één van de ingenieurs bedoeld in artikel 8 van genoemd besluit van 12 januari 1995.
Art. 10.Wat betreft akte nr. 10, bescherming van grondwater tegen verontreiniging door bepaalde gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende bijzondere vereisten naleven : 1° Wat betreft het verbod tot rechtstreekse lozing van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in artikel 1, punt 5, van het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 november 1991 betreffende de grondwaterwinningen, de waterwinnings-, de voorkomings- en de toezichtsgebieden en de kunstmatige aanvulling van de grondwaterlagen, opgeheven op 22 maart 2005, vervangen vanaf die datum door artikel R. 174, 2°, van het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, is het de landbouwer verboden om stoffen in te brengen in grondwater zonder doorvoer door de grond of de ondergrond, overeenkomstig artikel 3bis van genoemd besluit van 14 november 1991 en artikel R.177 van genoemd besluit van 3 maart 2005.
Dat inbrengen kan het gevolg zijn van kunstmatige ingangen zoals winningen, piëzometers of zinkputten ofwel om natuurlijke ingangen zoals kastverschijnselen ("chantoirs" (karstpoorten), karstholten of barsten) hetzij dat die verschijnselen op de oppervlakte uitgeven, hetzij dat ze toegankelijk zijn via een kunstmatige ingang vanuit de oppervlakte. 2° Wat betreft de waterdichtheid van opslaginfrastructuren voor koolwaterstoffen (olietanken) zoals bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende integrale voorwaarden voor de opslag van brandbare vloeistoffen in vaste houders, met uitzondering van installaties voor bulkopslag van olieproducten en gevaarlijke stoffen alsook de opslag in benzinestations, moet de landbouwer het bewijs kunnen leveren van de waterdichtheid van de stookolietanken van 3 000 l of meer die bestemd zijn voor de beroepsactiviteit.Hij moet de maatregelen naleven in geval van niet-waterdichtheid en/of toevallige afvloeiing, o.a. de verwittiging van de bevoegde gespecialiseerde instelling, overeenkomstig artikelen 15 tot 17 van genoemd besluit.
Art. 11.Wat betreft akte nr. 11, identificatie van runderen en varkens, bedoeld in artikel 12 en 13 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende bijzondere vereisten naleven voor runderen : 1° Elke rundveehouder moet een register bijhouden van alle runderen op zijn bedrijf.Dat register moet behoorlijk ingevuld zijn binnen drie dagen na elke wijziging van de veestapel (geboorte, aankoop, verkoop, sterfte van een rund, enz.). De bedrijfsregisters van de laatste drie jaren moeten op het bedrijf ter beschikking liggen en bij een eventuele controle voorgelegd kunnen worden. Indien de op punt 6° vastgestelde voorwaarden worden nageleefd, hoeft de landbouwer geen papieren bedrijfsregister bij te houden. 2° Wat betreft de naleving van de merkingen van runderen moeten alle runderen van het bedrijf binnen zeven dagen na hun geboorte de voorgeschreven dubbele oormerken dragen.Alle runderen die minstens één dergelijk oormerk verloren hebben, moeten geregulariseerd worden. 3° Wat betreft de identificatiedocumenten van runderen, moeten alle runderen ouder dan 15 dagen en aanwezig op het bedrijf beschikken over een conform runderpaspoort.4° Wat betreft de mededelingen aan Sanitel, moet elk rund op geschikte wijze in Sanitel geregistreerd worden.5° Elke geboorte, vertrek uit het bedrijf of sterfte van een rund moet binnen zeven dagen op geschikte wijze aan Sanitel meegedeeld worden. Dit kan hetzij gebeuren met de kennisgeving van geboorte en/of de daarvoor bestemde luiken van het identificatiedocument, hetzij met de toepassingen VRS (telefoon) of SANINET (Internet). 6° Indien een gebeurtenis binnen de drie kalenderdagen correct aan Sanitel wordt doorgegeven via VRS of SANINET, wordt de verantwoordelijke ervan vrijgesteld om een papieren bedrijfsregister bij te houden op voorwaarde dat hij het (in Sanitel bijgehouden) register steeds kan afdrukken (via internet bij SANINET of per fax bij VRS).7° Bij sterfte van een rund noteert de verantwoordelijke op het uitgangsluik van het document de sterftedatum van het rund als uitgangsdatum.8° In geval van aankoop moet de bedrijfsdierenarts opgeroepen worden binnen 48 uur volgend op het binnenkomen van het nieuwe rund in de kudde.De bedrijfsdierenarts beschikt over drie kalenderdagen om de aankoopanalyse(n) uit te voeren.
Art. 12.Wat betreft voornoemde akte 11, zijn de landbouwers ertoe verplicht de volgende normen voor varkens na te leven : 1° Alle varkens van het bedrijf moeten gemerkt worden door het aanbrengen van een erkend oormerk vóór het spenen en in elk geval vóór zij het bedrijf verlaten.Alle ingevoerde varkens die toegevoegd worden aan een Belgische kudde moeten binnen de 48 uur gemerkt worden. 2° Alle gegevens van de varkenskudde moeten geregistreerd worden in een bedrijfsregister volgens het bijgevoegde model van het ministerieel besluit van 19 februari 1982 houdende reglementering van de identificatie van fok- en mestvarkens en de registratie van varkens.De bedrijfsregisters van de laatste drie jaren moeten op het bedrijf ter beschikking liggen en bij een eventuele controle voorgelegd kunnen worden.
Art. 13.Wat betreft akte nr. 12, identificatie van schapen en geitachtigen, bedoeld in artikel 14 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer de volgende bijzondere vereisten naleven : 1° Elke schapen- en geitenhouder moet een register bijhouden met onder andere alle in- en uitgaande bewegingen van dieren in zijn veebeslag. De bedrijfsregisters van de laatste drie jaren moeten op het bedrijf ter beschikking liggen en bij een eventuele controle voorgelegd kunnen worden. 2° Alle schapen en geitachtigen van het bedrijf moeten gemerkt worden door het aanbrengen van een erkend oormerk vóór ze zes maanden oud zijn en in elk geval vóór zij het bedrijf verlaten.3° Wat betreft de mededelingen aan Sanitel, zendt de houder van schapen en/of geiten een kopie van zijn register naar ARSIA, met de toestand van het bedrijf op 15 december, vóór 15 januari van het volgende jaar.
Art. 14.Wat betreft akte nr. 13, gebruik van sommige stoffen, bedoeld in artikel 15 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2006 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 15.Wat betreft akte nr. 14, veiligheid van de levensmiddelen (traceerbaarheid), bedoeld in artikel 16 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2006 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 16.Wat betreft akte nr. 15, bestrijding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (BSE), bedoeld in artikel 17 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2006 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 17.Wat betreft akten 16 tot 18, bestrijding van bepaalde ziekten, bedoeld in artikel 18 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2006 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 18.Wat betreft akte nr. 19, gebruik van fytofarmaceutische producten, bedoeld in artikel 19 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2006 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 19.Wat betreft akten nrs. 20 tot 22, naleving van het dierenwelzijn, bedoeld in artikel 20 van het besluit van de Waalse Regering tot vastlegging van de richtsnoeren voor de randvoorwaarden, moet de landbouwer vanaf 2007 de bij ministeriële omzendbrief vastgestelde bijzondere vereisten naleven.
Art. 20.In geval van niet-conformiteit van de verplichtingen, normen of vereisten van de randvoorwaarden of in geval van bepaalde onregelmatigheden op het gebied van de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, wordt de boete toegepast op het geheel van de aan de landbouwer toegekende rechtstreekse betalingen. Die boetes en de berekeningsmodaliteiten daarvan worden vastgesteld in ministeriële omzendbrieven.
Art. 21.§ 1. De toegepaste boetes houden rekening met de al dan niet opzettelijke aarde van de niet-conformiteit, volgens een schaal van 0 tot 2 : - 0 : geen vaststelling van niet-conformiteit; - 1 : niet-conformiteit wegens nalatigheid; - 2 : opzettelijke niet-conformiteit.
Nadere bepalingen betreffende de al dan niet opzettelijke aard worden opgenomen in een ministeriële omzendbrief volgens de betrokken thema's of handelingen. § 2. De toegepaste boetes houden rekening met de niet-conformiteitsgraad volgens een schaal van 0 tot 3°; die graad hangt af van de ernst, de omvang en de permanente aard van de niet-conformiteit : - 0 : tolerantie; - 1 : geringe ernst - 2 : middelmatige ernst - 3 : hoge ernst.
De ernst, omvang en permanente aard worden nader bepaald in een ministeriële omzendbrief volgens de verschillende thema's of handelingen.
Wat betreft de verplichte aangifte van bedrijfspercelen zoals bedoeld in artikel 2, worden de boetes echter rechtstreeks bepaald. § 3. De boetes houden rekening met de terugkerende aard van de niet-conformiteit tijdens een ononderbroken periode van drie jaar volgens de volgende schaal van 0 tot 3 : - 0 : geen herhaling want het gaat om een eerste vaststelling van niet-conformiteit betreffende een bepaald eis-, norm- of verplichtingscriterium; - 1 : tweede vaststelling van niet-conformiteit betreffende een bepaald eis-, norm- of verplichtingscriterium; - 2 : derde vaststelling van niet-conformiteit betreffende een bepaald eis-, norm- of verplichtingscriterium; - 3 : vierde vaststelling (of meer) van niet-conformiteit betreffende een bepaald eis-, norm- of verplichtingscriterium;
Nadere bepalingen betreffende de terugkerende aard van de niet-conformiteit worden opgenomen in een ministeriële omzendbrief volgens de betrokken thema's of handelingen. § 4. Voor elk eis-, norm- of verplichtingscriterium wordt het boetepercentage berekend volgens een boetecode die bestaat uit de in §§ 1 tot 3 bedoelde drie schaalniveaus. Die 3 schaalniveaus zijn onderworpen aan de volgende orde : 1° eerste cijfer : schaalniveau betreffende de al dan niet opzettelijke aard;2° tweede cijfer : schaalniveau betreffende de niet-conformiteitsgraad;3° derde cijfer : schaalniveau betreffende de terugkerende aard. Die boetepercentages worden nader bepaald in een ministeriële omzendbrief d.m.v. de "tabel van boetepercentages berekend volgens de boetecodes".
De totaalpercentages van boetes wegens niet-naleving van de randvoorwaarden hangen af van een combinatie van de opzettelijke aard en het terugkerende aspect volgens één van de 3 volgende toestanden : 1° Niet-conformiteit wegens nalatigheid zonder herhaling Wat betreft het geheel van het bedrijf van een bepaalde landbouwer, in geval van vaststelling van één of meerdere niet-conformiteiten zonder opzettelijke aard noch herhaling, wordt de volgende regel toegepast om het globale boetepercentage te berekenen : a) per thema of handeling wordt het hoogste boetepercentage in aanmerking genomen;a) per gebied wordt het hoogste boetepercentage in aanmerking genomen;c) het globale boetepercentage van de landbouwer is de som van de boetepercentages berekend voor elk gebied en beperkt tot een plafond van 5 %.2° Niet-conformiteit wegens nalatigheid met herhaling Wat betreft het geheel van het bedrijf van een bepaalde landbouwer, in geval van vaststelling van één of meerdere niet-conformiteiten met herhaling maar zonder opzettelijke aard, worden de verschillende boetepercentages die berekend zijn voor elke niet-conformiteit waarvoor het vastgestelde percentage lager of gelijk is aan 15 %, opgeteld. Het globale boetepercentage van de landbouwer wordt berekend door het optellen van het globale boetepercentage van het geheel van de niet-conformiteiten wegens nalatigheid maar zonder herhaling, overeenkomstig punt 1°, en van het boetepercentage van het geheel van de niet-conformiteiten wegens nalatigheid met herhaling waarvoor het vastgestelde percentage minder of gelijk is aan 15 %, overeenkomstig het eerste lid.
Dat globale boetepercentage van de landbouwer wordt beperkt tot 15 %.
Indien vastgesteld wordt dat een percentage hoger dan 15 % overeenstemt met één of meerdere niet-conformiteiten met herhaling maar zonder opzettelijke aard, worden die niet-conformiteiten beschouwd als opzettelijk en moet het boetepercentage berekend worden volgens de in 3° bedoelde regel. 3° Opzettelijke niet-conformiteit Wat betreft het geheel van het bedrijf van een bepaalde landbouwer, in geval van vaststelling van één of meerdere niet-conformiteiten met een opzettelijke aard of beschouwd als opzettelijk overeenkomstig punt 2°, vierde lid, worden de verschillende boetepercentages die berekend zijn voor elke niet-conformiteit, opgeteld. Het globale boetepercentage van de landbouwer wordt berekend door het optellen van het globale boetepercentage berekend voor het geheel van de niet-conformiteiten wegens nalatigheid zonder of met herhaling overeenkomstig punten 1° en 2° en het boetepercentage van het geheel van de opzettelijke niet-conformiteiten berekend overeenkomstig het vorige lid.
Dat globale boetepercentage van de landbouwer wordt beperkt tot 100 %.
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Namen, 7 juli 2006.
B. LUTGEN